7. Adams
HIJ BLEEF URENLANG WAKKER nadat de zon was ondergegaan. De laatste onschuldige momenten van een heel leven.
Toen verliet hij zijn kamer en liep zwijgend door de gang totdat hij voor de laatste deur stilstond. Geen sleutels, in herberg Almayer.
De ene hand lag op de deurknop, de andere droeg een kleine kandelaar. Vlijmscherpe ogenblikken. De deur ging geluidloos open. Stilte en duisternis in de kamer.
Hij ging naar binnen, zette de kandelaar op de schrijftafel en deed de deur achter zich dicht. Het klikken van de sluiting klonk in de nacht: in het halfduister, tussen de dekens, bewoog iets.
Hij liep naar het bed en zei: “Het is afgelopen, Savigny.” Een zin als een sabelhouw. Savigny kwam overeind in bed, getroffen door een rilling van angst. Hij zocht met zijn ogen in het lauwe licht van die paar kaarsen, hij zag het glanzende lemmet van een mes en, roerloos, het gezicht van een man die hij jarenlang had proberen te vergeten.
“Thomas…”
Ann Deveria keek hem verward aan. Steunend op een elleboog wierp ze een blik in de kamer, ze begreep het niet, ze zocht opnieuw het gezicht van haar minnaar, en gleed tegen hem aan.
“Wat is er, André?”
Hij bleef maar voor zich uit kijken, gegrepen door de angst.
“Thomas, stop, je bent gek…”
Maar hij stopte niet. Hij kwam naar het bed, hief het mes op en liet het met kracht neerkomen, één keer, twee keer, drie keer.
De dekens waren doorweekt van het bloed.
Ann Deveria had niet eens tijd om te gillen. Ze staarde verbaasd naar die donkere golf die over haar heenkwam en ze voelde hoe het leven uit haar geopende lichaam wegvloeide, zo snel dat ze zelfs geen tijd meer had om iets te denken. Ze viel weer achterover, met opengesperde ogen die niets meer zagen.
Savigny beefde. Overal was bloed. En een absurde stilte. Herberg Almayer rustte. Doodstil.
“Sta op, Savigny. En neem haar in je armen.”
De stem van Thomas klonk onverbiddelijk rustig. Het was nog niet afgelopen, nee.
Savigny bewoog zich als in trance. Hij stapte uit bed, tilde het lichaam van Ann Deveria op en terwijl hij haar in zijn armen hield, liet hij zich de kamer uit voeren. Hij kon geen woord uitbrengen. Hij zag niets meer, en kon niets meer denken. Hij beefde alleen maar.
Een vreemde kleine stoet. Het beeldschone lichaam van een vrouw wordt in een processie gedragen. Een dode, bloederige bundel in de armen van een man die zich bevend voortsleept, gevolgd door een onverstoorbare schaduw die een mes in zijn vuist klemt. Zo liepen ze door de herberg en kwamen uit op het strand. De ene stap na de andere door het zand tot aan de rand van de zee. Een spoor van bloed achter hen. Een weinig maanlicht op hen.
“Niet stoppen, Savigny.”
Aarzelend zette hij zijn voeten in het water. Hij voelde dat mes in zijn rug duwen, en dat gewicht in zijn armen dat steeds zwaarder werd. Als een marionet sleepte hij zich nog enkele meters voort. Die stem deed hem stoppen.
“Luister goed, Savigny. Dat is het geluid van de zee. Mogen dat geluid en dat gewicht in je armen je je hele verdere leven blijven achtervolgen.”
Hij zei het langzaam, zonder emotie en met een zweem van vermoeidheid. Toen liet hij het mes in het water vallen, draaide zich om en liep terug. Hij stak het strand over en volgde de donkere vlekken die in het zand waren gestold. Hij liep traag, hij had geen gedachten en geen geschiedenis meer. Vastgenageld op de drempel van de zee, terwijl de golven tussen zijn benen schuimden, bleef Savigny roerloos staan, niet in staat zich te bewegen. Hij beefde. En hij huilde. Een pop, een kind, een wrak. Bloed en tranen: de was van een kaars die niemand ooit zou doven.
Adams werd opgehangen, op het plein van Saint-Amand, bij zonsopgang op de laatste dag van april. Het regende hard, maar toch waren er velen die uit hun huizen kwamen om van het schouwspel te genieten. Hij werd diezelfde dag begraven. Niemand weet waar.