5
De kracht van de heilige steen leidde hem.
Daarvan was Musquash overtuigd! Het water was koeler en helderder zo ver van de oever. Het voelde prettig aan tegen zijn huid. Hij zwom met het gemak van zijn totemdier en dook diep naar beneden, tuurde voor zich uit en liet zijn vingers tastend over de ingewikkelde houten structuur van de enorme onderwaterliggende fundering van de burcht glijden. Ongelovig blies hij luchtbelletjes uit: bij zijn eerste duik had hij al een ingang ontdekt. Het was stil. Doodstil.
Al watertrappend greep de jongen de rand van het platform voor de ingang beet. Hij keek op en tuurde om zich heen en toen naar voren in een houten gang. Die was donker, bedompt. Een lange, grauwe buis met van twijgen gevlochten muren, een geheimzinnige toegang tot het binnenste van de grote burcht. Hij knipperde waterdruppels van zijn wimpers en zag ergens voor hem uit daglicht naar binnen sijpelen; niet veel, maar genoeg om te kunnen zien dat Reuzenbever niet in een hinderlaag lag, klaar om hem met een enkele neerwaartse smak van zijn enorme staart bewusteloos te slaan op het moment dat hij de moed had om uit het water te komen. Opgelucht legde hij voorzichtig zijn speer op de aangestampte moddervloer van het platform voor de ingang en hees zichzelf uit het water.
Hij dook in elkaar, bleef roerloos zitten en verdrong de neiging om zich uit te schudden als een natte pup die uit een kreek kwam. Stilte was nu van levensbelang. Hij ademde zo geruisloos als hij kon, spitste zijn oren om ook maar het minste of geringste geluid op te vangen dat hem zou vertellen dat een groot dier door de tunnel zijn richting uit kwam vanuit de centrale ruimte van de burcht.
Reuzenbever bevond zich ergens daarbinnen! Reuzenbevervrouw was bij hem!
Samen zou het reuzenpaar hun reuzenbeverkinderen beschermen tegen iets - of iemand - met kwaad in de zin.
Musquash trok zijn wenkbrauwen op. Als de kinderen van Reuzenbever uit het nest van een jaar eerder waren, zouden die inmiddels bijna even groot als hun ouders zijn. Maar tenzij zijn zwempartij bet water zo in beroering had gebracht dat zijn prooi attent was gemaakt op de aanwezigheid van een indringer in de poel, zouden ze nu allemaal liggen slapen. Die wetenschap was geruststellend. Hij had alle moeite gedaan om voorzichtig door het diepe water te glijden, zonder meer beroering dan een muskusrat of een duikende vogel op zoek naar vis. Hij dacht niet dat hij zijn prooi had gealarmeerd. Hij stelde zich voor hoe ze op hun verhoogde platform lagen: hun dikke, glad behaarde lijven rustend op een dikke matras van bastsnippers, zacht mos en grassen, elk dier dromend over hoe de hele familie tegen de schemering naar buiten zou gaan om voedsel te zoeken en zich bezig te houden met de eeuwige reparaties en toevoegingen aan de burcht en aan de dam die hun waterrijke schuilplaats in stand hield. De jongen glimlachte. Hij wilde zijn prooi nog niet wekken... pas als de tijd rijp was. Zijn hand ging naar de dolk die aan zijn riem hing in een houder van gerookte ongelooide huid. Het was een schitterend gevormd, aan twee kanten geslepen stenen mes, zo lang als zijn handpalm. Het met pezen omwonden handvat van gepolijst gewei paste zo perfect in zijn hand dat het een natuurlijk verlengstuk van zijn arm leek. Kinap had het voor hem gemaakt. Musquash' glimlach ging over in een frons. Hij zou het schitterende mes altijd blijven koesteren als een schat, maar de loyaliteit van de maker zou hij nog meer op prijs hebben gesteld.
Wrevel versomberde het humeur van de jongen. Hij wilde niet aan de reus denken. Niet nu. Nooit meer! Maar hoe kon hij niet aan hem denken? Als Kinap zich niet aan de kant van de Noorderlingen had geschaard tegen zijn eigen dochter, zou Mowea'qua niet kwaad Zljn geworden en niet zijn weggelopen en zou hij hier niet zijn, om harentwil verstoten, op jacht naar reuzenbevers in dit verre en onbekende deel van het woud. Hij fronste zijn voorhoofd. Hij had de man verschrikkelijk graag op andere gedachten willen brengen, maar zoals hij tevergeefs had geprobeerd de gevoelens van de hoofdman jegens Mowea'qua te veranderen, was hij er evenmin in geslaagd om de reus te laten inzien hoe verkeerd hij haar beoordeelde Musquash' vrije hand ging naar de amulet om zijn hals. Hij bedacht dat de voorouderlijke geesten in de heilige steen een goede reden moesten hebben gehad om hem te laten falen bij beide mannen. Hij had lang en diep nagedacht over wat hij zou zeggen en doen. Hij had de kleine talisman tegen zijn hart gedrukt. Hij had de Oerouden in de steen gevraagd om goedkeuring voor zijn plan. Ze hadden hem niet rechtstreeks geantwoord, maar hij was zo overtuigd geweest van de juistheid van zijn handelen dat hij niet had getwijfeld aan hun instemming met zijn plan.
En dus was Musquash voordat hij naar het meisje op de zandbank was gezwommen op zoek gegaan naar de reus. Hij was er volslagen van overtuigd geweest dat Kinap naar rede zou luisteren. Als het voor oude Ko'ram zo duidelijk was dat kwade geesten meeliepen met Tórnarssuks groep, moest dat voor Kinap toch ook duidelijk zijn geweest? De tijd was gekomen voor de reus en zijn kleine gezin om de Noorderlingen en de mensen uit het Land van de dageraad te verlaten. Mowea'qua hoefde geen kwaad te overkomen. Ze hoefden alleen maar te wachten tot de anderen in slaap waren gevallen om dan hun bezittingen te verzamelen en te vertrekken. Het leek hem een perfecte oplossing. Toen hij Kinap niet ontdekte tussen de rondwervelende dansers en hij besefte dat zijn trom niet meer te horen was, ging de jongen naar hem op zoek in het donker aan de overkant van de groepscirkel, waar hij hem aantrof, 'dansend op de plaats terwijl de weduwe Suda'li voor hem op haar knieën lag en zijn ontblote mannenbeen aanbad. Of zich ermee voedde? Musquash knipperde met zijn ogen, weer even zeer met afschuw vervuld als op dat moment zelf. Hij had helemaal niet meer aan Suda'li gedacht. Als Kinap niet had staan kreunen en met zijn heupen staan schokken van genot, zou Musquash naar voren zijn gesprongen om de reus te redden van de mummelende aanval van de penisetende weduwe. In plaats daarvan was hij geschokt blijven kijken, ongezien door het tweetal, terwijl hij zijn ogen amper kon geloven- Starend met grote ogen had hij de hartstochtelijke woordenwisseling tussen de reus en de vrouw aangehoord. 'Ach, Suda'li, waar voer je mij heen?' 'Genot... afleiding op een nacht als deze... zoals ik heb beloofd.' 'En ik heb jou gezegd, vrouw, dat wij deze nacht niet kunnen paren, ^h... je moet ophouden. Ik moet terug naar de anderen. Het ritme van mijn trom schenkt kracht aan hun dans. Er kan geen sprake zijn van paring... tussen geen enkele man of vrouw... niet onder een rode maan... en niet terwijl mijn dochter...'
'Spreek niet van haar. Niet nu! Niet terwijl we zo bij elkaar zijn. Ach, reus, jouw kracht geeft deze eenzame weduwe een gevoel van veiligheid, maakt haar stoutmoedig, hongerig naar jou. Heeft geen enkele vrouw je ooit op deze manier genot bezorgd? Ach, trek je nu niet terug. Sta toe dat mijn handen en mond jou liefkozen en je brengen naar wat niet echt paren is, want hieruit kan toch geen nieuw leven ontstaan. Alleen genot zullen we delen. En is dit niet goed voor jou? Ja! Dat is het wel. Jouw lichaam kan niet liegen tegen Suda'li. Je mannenbeen is zo groot! Leeft onder de aanraking van mijn tong en handen! Ach, mijn reus, wat heeft een man nodig behalve een gewillige vrouw die hem op elke denkbare manier genot bezorgt? Een lelijke, halfwilde dochter die je beschaamt? Een miezerig ondankbaar jochie, een vondeling, die niet eens van jouw bloed is? Vergeet ze! Leg je morgen neer bij het besluit van de raad, zonder wroeging! Vertel de vondeling dat hij voortaan zijn weg moet zoeken met de kreupele sjamaan. Geen man zou meer voor hen hebben kunnen doen dan jij hebt gedaan. En wat is je beloning? Alle drie hebben ze je getart! Vergeet ze, zeg ik, en begin deze nacht een nieuw leven met je nieuwe vrouw. Sta Suda'li toe, nu, onder deze rode maan, om jou genot te bezorgen zoals je nog nooit hebt ervaren! Het zal goed zijn, je zult het zien, beter nog dan het was bij de kreek. En spoedig, onder komende manen, zal ik de warmte van je mannenbeen in mijn buik ontvangen, keer op keer, en zal ik je zoons schenken die je zullen doen vergeten dat je ooit een dochter hebt gehad. Ik zal alles voor je zijn, Kinap, alles! Maar laat dit nu tussen ons gebeuren. Ja! Nu! Kom! Ja! Vul mij! Nu!' Musquash kreeg een hoogrode kleur. Hij wilde niet denken aan wat daarop volgde. Maar de herinnering liep door. Een orgastische siddering doorvoer Kinap en hij drukte het gulzige gezicht van de weduwe tegen zijn stotende, trillende lendenen terwijl de reus zijn gekapte hoofd in de nek wierp en hijgend zijn kinderen loochende en tevens alles en iedereen die ooit maar tussen hem en zijn genot schenkende nieuwe vrouw zou kunnen komen. En Musquash had zich, misselijk en volslagen verbijsterd omdat hij maar niet begreep wat er prettig zou kunnen zijn aan een vrouw die zijn mannenbeen probeerde in te slikken, omgedraaid en een plek gezocht waar hij ongezien kon braken.
Verward en diep gekwetst door de onverwachte afwijzing door de reus, was hij later steels en systematisch het kamp rond gegaan om alles te verzamelen wat hij en Mowea'qua nodig zouden hebben om in het woud te overleven. Toen hij daarmee klaar was, was hij naar de zandbank gezwommen. Hij had niet meer achterom gekeken. Dat was niet nodig geweest. De reus die zijn vertrouwen en bewondering voor zich had gewonnen en, ja, ook zijn liefde, had nu zijn woede en walging gewekt, evenzeer als de penisetende weduwe. In het bloedrode licht van de Geestmaan had Kinap de keus gemaakt met wie hij zou lopen en wie hij trouw zou zijn als de zon weer opkwam over de rand van de wereld, en dat zou niet Musquash zijn of Mowea'qua, zelfs niet Ne'gauni.
De mond van de jongen verstrakte. Hij kon zich niet voorstellen hoe de man zou kunnen urineren, laat staan zoons maken, zonder penis, maar ondanks het feit dat de reus zijn geest had gekwetst kon Musquash hem zijn gebrek aan loyaliteit niet kwalijk nemen. Musquash was tenslotte niet meer dan een vondeling en de reus had ooit zijn eigen leven op het spel gezet om hem te redden uit de handen van de vele vijanden van zijn vader op het heilige eiland. Na die buitengewone daad was Kinap hem niets schuldig. Nee, dacht de jongen, hijzelf zou de reus altijd dankbaarheid schuldig zijn. Maar toch bleef Musquash' hart versteend jegens de reus. Hij kon niet begrijpen noch kon hij hem vergeven dat hij zijn eigen dochter in de steek had gelaten in ruil voor de 'gunsten' van een penisetende weduwe. Hij huiverde, want terwijl hij afwezig de heilige stenen amulet die om zijn hals hing betastte, kwam de herinnering bij hem boven aan de manipulaties van een even boosaardige vrouw die zijn eigen werkelijke vader ertoe had gebracht om hem in de steek te laten.
'Zo'n man zal ik nooit worden,' mompelde hij tegen zichzelf. 'Nooit!'
Verbitterd keerde de jongen terug naar de werkelijkheid. Zijn vingers trokken aan de lus waarmee de schede was dichtgebonden.
Vanaf dit moment en tot hij zijn beoogde prooi had gevonden en naar buiten had gedreven, moest hij snel het mes kunnen pakken. In tegenstelling tot degenen die de betekenis van het woord trouw niet kenden, zou hij zijn belofte aan Mowea'qua waarmaken. Zijn hart maakte een klein sprongetje toen hij dacht aan het meisje met de grijze ogen dat op de oever op zijn terugkeer wachtte. Mowea'qua was qua uiterlijk precies zijn echte moeder van de Oude Stam! Ze was jong en kwetsbaar en mooi in zijn ogen, zoals zijn moeder jong en kwetsbaar en mooi was geweest op die dag zo lang geleden toen ze voor het laatst samen hadden gelachen en gedanst en gespeeld in de branding op het heilige eiland. Had hij maar niet naar haar geluisterd toen hun vijanden opeens waren opgedoken! Was hij maar niet weggerend om een veilige schuilplaats te zoeken toen ze hem dat had opgedragen! Had hij haar maar niet in de steek gelaten! Misschien had hij haar kunnen redden! Hij had het op zijn minst kunnen proberen!
Musquash klemde zijn kaken op elkaar. Gedane zaken nemen geen keer. Hij kon hier tot in de eeuwigheid blijven zitten wensen dat het nooit was gebeurd. Hij zou kunnen blijven zitten tot er niets meer van hem restte dan een hoopje botten, en zitten treuren dat hij destijds niet anders had gehandeld. Gepieker zou niets veranderen en zou zeker niet zijn moeder bij hem terugbrengen. Ze was die dag gestorven. Hij had gezien hoe ze levend werd gevild, hoe haar zachte huid was afgestroopt en hoe die rondwervelende heks-van- een-sjamaan, die haar had gedood, die huid als een cape om haar schouders had geslagen. En terwijl zijn eigen geest verschrompelde en wegkroop in een stil hoekje diep in zijn binnenste en zich verschuilde achter wezenloosheid tot oude Kelet hem met liefde naar buiten had gelokt, had hij gezien hoe de geest van zijn moeder uiteen werd gerukt toen haar moordenaars haar lichaam in stukken hakten en als visvoer in zee wierpen.
De jongen trilde. Hij kon niet teruggaan in de tijd om het goed te maken voor haar, of voor zichzelf. Hij kon zich ook niet verheugen op de dag dat hij haar dood zou wreken met zijn eigen twee handen, want hij had gezien hoe haar moordenaars aan het eind van de vorige winter werden afgeslacht door Kinap en Tórnarssuks Noorderlingen en Ogeh'ma en zijn zoons uit het Land van de dageraad. Dit schonk hem wel een bepaalde bevrediging, zij het geen volledige. De enige manier om volmaakte zielenrust te verkrijgen was door, zoals nu, te zweren dat hij voor altijd de nagedachtenis van zijn moeder in ere zou houden door de manier waarop hij het leven verkoos te leiden dat zij hem had geschonken. Nooit weer zou hij tekortschieten bij het beschermen van iemand die hem dierbaar was!
Nooit weer zou hij een uitdaging uit de weg gaan, hoe gevaarlijk ook!
Hij was dus vastbesloten om voor Mowea'qua te zorgen. Hoe zou hij dat niet kunnen doen? Het bloed van de Oude Stam stroomde door haar aderen. Als hij in haar grote mistkleurige ogen keek, zag hij de ogen van zijn moeder. Het was alsof de Oerouden haar in zijn leven hadden gebracht als een geschenk voor zijn onrustige geest. Via zijn trouw aan de dochter van de reus hield hij zijn heilige belofte aan zijn moeder. Mowea'qua was van hetzelfde soort als zijn moeder, een vrouw van de Oude Stam voor wie hij kon zorgen en van wie hij kon houden. Hij zou zorgen dat ze altijd te eten had, zo veel als ze op kon. Hij zou ervoor zorgen dat ze altijd warm gekleed was, in de beste kwaliteit huiden. De geesten in de heilige steen om zijn hals zouden hem helpen haar te beschermen en wat er ook zou gebeuren, hij zou haar nooit in de steek laten. 'Nooit!'
Een rilling van vastberadenheid liep over Musquash' rug. Achter in de tunnel hoorde hij nu iets bewegen. Een zacht gesnuif, toen geschraap waaruit hij opmaakte dat iets zwaars over de vloer van de binnenste ruimte werd gesleept. Het hart van de jongen maakte een sprongetje. Reuzenbever was wakker! De tijd was gekomen om te doen waarvoor hij gekomen was. Hij moest nu handelen! Hij moest snel handelen! Hij moest de schuilplaats vinden voordat het dier zijn aanwezigheid bespeurde, zijn slaperigheid van zich afschudde en met zijn bevervrouw en kinderen via een onderwateruitgang die alleen Reuzenbever kende uit de burcht zou ontsnappen! Musquash haalde diep adem met de bedoeling zijn zenuwen te bedwingen, maar de lucht op dit onderste niveau van de burcht was even dik en bedompt als het water in de ondiepten van de poel. Hij moest in totaal drie keer diep inademen voordat zijn hoofd weer helder was en hij zijn energie weer voldoende had opgeladen om zijn plan uit te voeren. Hij sloot zijn vingers om de heilige steen en gaf de amulet een klein hard gebiedend kneepje, voor het geval dat de voorouderlijke geesten daarbinnen waren ingedommeld terwijl hij met zijn gedachten in het verleden had vertoefd. 'Sta mij nu bij, Oerouden,' fluisterde hij smekend. Door het aanspreken van de kracht van de talisman voelde hij zich op slag sterker. Hij reikte naar zijn speer en liep voorzichtig door de toegangsruimte naar de tunnel zelf.
De breedte en hoogte van de gewelfde gang evenaarden bijna die van de toegangsruimte. Beide maakten de jongen duidelijk hoe groot het dier was dat hij zocht. Met gemengde gevoelens - onder de indruk, geïntimideerd en verstout - rechtte Musquash zijn rug, waarbij hij merkte dat hij ruimte over had, en liep zonder nog om te kijken de gang door.
Vol verwondering liep hij verder, zijn speer voor zich uit gestoken, en dacht bij zichzelf: Het is werkelijk precies als in de verhalen! Reuzenbever moet haast wel zo groot zijn als een zwarte beer! En veel slimmer gezien de manier waarop hij een schuilplaats heeft gemaakt voor zichzelf en zijn soort!
De bevers hadden vele lagen modder uitgespreid over de vloer van de gang. Ondanks de klamme lucht in de burcht was de modder opgedroogd tot een gladde naar kalk geurende vernislaag. Terwijl Musquash steeds dieper de gang in liep, voelde hij het dunne bovenlaagje onder zijn voeten barsten en in het schemerige licht zag hij dat zijn druipende haar, zijn lendendoek en zijn mocassins een spoor van voetafdrukken en waterspetters achterlieten. Als hij bang was geweest dat hij misschien gevolgd werd, zou hij zich daar zorgen om hebben gemaakt, maar het was stil in de toegangsruimte die hij juist achter zich had gelaten en het feit dat de vloer van de tunnel droog was, was een teken dat dit deel van de burcht al heel lang niet meer was gebruikt. Hierover verbaasde hij zich niet. Voor hem Was het juist een bewijs dat alles wat hij had gehoord over zijn prooi juist was.
Reuzenbever was wijs! Reuzenbever was voorzichtig!
Reuzenbever was Allerhoogste Vader en Opperhoofd en Leermeester van alle bevers!
Ondanks alle hoogmoedige en onwetende uitspraken van noordelijke ongelovigen zoals Tórnarssuk, Moraq en Ningao, was Reuzenbever niet uitgeroeid onder de hemel! Reuzenbever huisde met Mammoet in dit dal. Sinds de tijd voor het begin hadden ze zich allebei gevoed en waren reusachtig groot geworden met bladeren en schors en sap van bomen en de grassen en groene planten in dit woud. Zoals Groot Opperhoofd van alle slagtanddragers enorme takken van de bomen rukte en jonge boompjes ontwortelde om zichzelf en zijn mammoetkudde te voeden, zo had Reuzenbever zijn grote burcht op precies dezelfde manier gebouwd zoals hij zijn kleinere verwanten onder de stammen van bever en muskusrat had geleerd te doen. Glimlachend met zijn gedachten bij invallen in het verleden in de burchten van Reuzenbevers kleinere verwanten liep Musquash geruisloos verder, in het volste vertrouwen dat het verborgen domein van zijn prooi verscheidene in- en uitgangen zou hebben. Sommige daarvan zou Reuzenbever vaak gebruiken. Daar zou de lucht bezwangerd zijn met zijn sterke geur en glibberig door verse modder en water die het grote dier in zijn vacht zou meedragen op weg naar en van de poel. Andere, zoals deze in lange tijd niet gebruikte tunnel, waren bestemd voor noodgevallen waardoor weinig of geen geurspoor van hem of zijn familie hun aanwezigheid konden verraden voor zelfs de slimste en meest volhardende jager. Maar ik ben de slimste en meest volhardende jager ooit! De geesten van de Oerouden draag ik bij mij in de heilige steen van mijn Voorouders. Reuzenbever zal niet ontsnappen! Spoedig, net als in de tijd voor het begin, zal deze Muskusrat zijn speer pakken en Reuzenbever naar het daglicht drijven, waar Wolfvrouw staat te wachten met haar boog en pijlen!
De gedachten van de jongen waren zo levendig dat hij het allemaal voor zich zag: de vliegende pijlen terwijl Mowea'qua hem prees voor zijn stoutmoedigheid en genialiteit als jager.
Vlak voor hem splitste de tunnel zich twee kanten op.
Zijn glimlach verdween.
Hij bleef staan. Starend. Piekerend.
Rechts of links? Welke kant nu?
Onzeker kneep hij nog eens in de amulet. De geesten in de steen verwaardigden zich niet te antwoorden, maar opeens kreeg hij een inval. Een magische mededeling van de Oerouden? Of de innerlijke stem van in het verleden opgedane ervaring? Hoe dan ook, Musquash wist wat hij moest doen.
Hij liep beide gangen een stukje in. Beide waren droog. De linker tunnel leidde naar de duisternis. De rechter tunnel leek schuin omhoog te lopen de burcht in en werd flauw verlicht door wazig daglicht. Hij nam de rechter tunnel.
Voorzichtig liep Musquash op het licht af. Hij hield zijn speer naar voren gericht, klaar om te werpen. De grond onder zijn voeten bleef droog en liep beslist schuin omhoog. Zijn hart begon te bonzen. Bevers hadden de gewoonte hun slaapruimte hoog in de burcht te bouwen met het oog op frisse lucht. Het licht dat in de reusachtige koepel scheen, kwam waarschijnlijk door een luchtkanaal.
Zoek de bron van lucht en licht, daar bevindt zich de slaapruimte van Reuzenbever!
Terwijl de jongen verder liep, kwam zijn glimlach terug. De tunnel splitste zich nog twee keer. Elke keer volgde hij het licht. Slechts een keer kwam hij terecht in een doodlopende gang. Hier prees hij zwijgend de wijsheid en sluwheid waarmee Reuzenbever zijn vestingwerk had gebouwd. Toen complimenteerde hij zichzelf met zijn eigen slimheid, liep terug naar de laatste splitsing en vervolgde zijn weg, zich verheugend op het doden van zijn prooi. En toen was hij er.
Vlak voor hem lag het eind van de tunnel, niet bij de zoveelste splitsing of een bladerrijke muur van gevlochten takken en jonge boompjes, maar bij een toegang tot wat een grote holle ruimte leek te zijn. Huiverend van opwinding bleef Musquash in de ingang staan. De geur van een levend dier was sterk. Hij ademde die gretig in, onderscheidde de geur van warme huid en vacht en kliersecretie en halfvergane vegetatie en van... Diep in de holle ruimte zuchtte iets. Iets groots!
Reuzenbever!' riep de jongen, en hij greep zijn speer steviger beet en vroeg zich af waarom hij zich opeens zo klein voelde. Een lange, zachte kreun volgde de zucht uit het achterste deel van de ruimte toen iets van enorme omvang met veel geruis zijn gewicht verlegde en met zo veel kracht tegen de vloer sloeg dat de burcht stond te schudden op zijn grondvesten. Musquash schudde mee.
Van afgrijzen vervuld bleef hij staan, verstijfd van angst, te midden van onheilspellend krakend hout dat elk moment op zijn hoofd leek te kunnen neerstorten. Maar het bouwsel hield stand. Evenals Musquash. Even later, terwijl het in beroering gebrachte water van de poel woedend tegen de buitenmuren van de burcht sloeg en de laatste trillingen onder zijn voeten wegebden, dacht de jongen er weer aan om adem te halen. Hij bleef roerloos staan.
Wat het ook was dat zojuist had gekreund en tegen de vloer van de binnenste ruimte had geslagen, was nu stil.
Musquash wachtte tot het weer zou kreunen of zich bewegen en toen dat niet gebeurde, voelde hij zich iets groter. Een heel klein beetje maar. Reuzenbever lag op hem te wachten! Hij raapte wat hem restte van zijn aan flarden gescheurde moed bijeen en hield zich voor dat hij niet bang hoefde te zijn. Hij had zijn speer. Hij had zijn dolk. De geesten van de Oerouden waren bij hem in zijn amulet, de heilige steen van zijn Voorouders. Als het leven inderdaad een verhaal was dat iedere man en vrouw onderweg langs de vele zich splitsende sporen van het leven van dag tot dag zelf moesten bedenken, dan was dit zijn kans om het allerbeste verhaal te creëren. Hij mocht niet aarzelen! Hij had tegen Mowea'qua staan opscheppen dat hij stoutmoedig en slim genoeg was om zijn weg te vinden naar het binnenste van de burcht van Reuzenbever. En dit had hij gedaan! Nu was het tijd om de rest van zijn opschepperij te bewijzen, niet alleen tegenover het meisje, maar ook tegenover zichzelf. Ik zal even moedig zijn als Muskusrat in het oeroude verhaal uit de tijd voor het begin! Ik zal naar binnen stormen in de schuilplaats van Reuzenbever! Ik zal mijn prooi overrompelen! Ik zal Reuzenbever naar het daglicht drijven, waar Wolfvrouw hem opwacht met speer en pijlen!
Het klonk gemakkelijk genoeg. Vooral als hij bedacht dat hij jacht maakte op een bever, niet een beer of een grote gevlekte leeuw zoals beschreven in de oeroude verhalen van de tijd voor het begin. Toegegeven, het dier mocht dan misschien zo groot zijn als een mammoet, maar uiteindelijk was Reuzenbever toch maar een bever! Opnieuw waren zijn gedachten zo levendig dat hij de pijlen al zag vliegen toen hij zich verbeeldde dat zijn prooi naar buiten was gedreven en geveld.
Spoedig zal Mowea'qua veel vlees hebben! Spoedig zal Mowea'qua veel vet hebben om haar huid glad te houden en om te branden in haar olielamp! Spoedig zal Mowea'qua van de fraaie dikke vacht van Reuzenbever een slaapvacht kunnen maken! Dankzij Musquash zal zij al die heerlijke dingen hebben. En nooit weer zal zij mij Moerasrat en Blaaskaak en Steekvlieg noemen. Nee! Na vandaag zal Mowea'qua mij met een trotse glimlach aanzien en mij Man noemen! Hij voelde zich inmiddels veel groter.
Tot opnieuw een diepe smartelijke zucht vanuit de diepte van de ruimte opklonk, gevolgd door weer een dreun van zijn machtige staart. Reuzenbever bracht opnieuw de grondvesten van de burcht aan het schudden.
Musquash voelde zich opeens weer erg klein. Heel erg klein. Zijn visioen van vliegende pijlen en gemakkelijk te overwinnen prooi maakte plaats voor een onwelkome zij het veel realistischere voorstelling van wat hij zich had voorgenomen te doen. Hij probeerde zijn angstige voorgevoelens weg te slikken; tevergeefs toen het opeens tot hem doordrong dat Mowea'qua misschien gelijk had gehad toen ze hem had gewaarschuwd dat wat hij van plan was veel te gevaarlijk was. Een waterknaagdier zo groot als een mammoet zou met één zwiep van zijn enorme staart zijn rug kunnen breken. Zijn grote klauwen en knaagtanden zouden hem even gemakkelijk kunnen openrijten als de klauwen of tanden van welke vleeseter ook. En stel dat Reuzenbever niet alleen was in zijn schuilplaats? Stel dat een hele groep reuzen met kraalogen, platte staart en muizensnorharen lag te wachten tot hij hun schuilplaats binnendrong? Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. Daar wilde hij niet aan denken. Hij had gezworen Mowea'qua te beschermen en voor haar te zorgen. Hij had haar het vlees en vet en de vacht van Reuzenbever beloofd. Dit alles zou ze van hem krijgen. Bovendien, bedacht hij, was hij te ver gegaan om nu nog rechtsomkeert te maken.
Ik ben Musquash, zoon van Squam, van geboorte van de Oude Stam en het volk! Ik zal mijn taak volbrengen. Ik zal Reuzenbever uit zijn burcht drijven. Voor Mowea'qua zal ik dit doen. En net als Muskusrat in het verhaal uit de tijd voor het begin zal ik niet bang zijn!'
Maar hij was wel degelijk bang.
En nijdig op zichzelf.
Hij wilde zich weer groot voelen en gaf de heilige steen opnieuw een gebiedend kneepje.