3

'Ik zeg jullie dat ze weg is! Blijven we hier gewoon staan zonder iets te doen?'

Ne'gauni kromp ineen toen hij de woede in Moraqs stem hoorde. Die kwam van ergens een eind verderop op het strand op hem toe, maar het was geen prettig geluid om bij wakker te worden. Hij trok een lelijk gezicht en bedacht dat hij de man hoe langer hoe meer verafschuwde.

Hij ging overeind zitten in de tent die hij en Kinap de nacht tevoren haastig hadden opgezet om te kunnen schuilen voor de storm. Hij reikte naar zijn krukken en voelde ochtendhoofdpijn opkomen. Hij had niet best geslapen. De avond tevoren was genoeg geweest om een lijk onrustig te maken. De dreiging van Wildvuur. Het opkomen van de rode maan. Mowea'qua's uitdagende en opstandige vlucht de duisternis in. Zijn confrontatie met Moraq. De dans voor de geesten. De onverwachte intimiteit met Hasu'u. En toen de storm.

Bij alle krachten der schepping, had hij die werkelijk opgeroepen? 'Nee.'

Ne'gauni wilde dat niet geloven. Oude Ko'ram had zijn twijfels terzijde geschoven en hem bezworen dat het werkelijk zo was. Toen de eerste regendruppel viel en de donder begon te rommelen, had hij een arm de lucht in gestoken, zijn rammelaar geschud en met huppelende danspasjes al winden latend en jankend als een krolse kat het succes van Op Een Dag Sjamaan geprezen. 'De krachten der schepping zijn gezegend! Voorwaar een groot Leermeester ben ik! Voorwaar onze Dromer heeft zijn lessen goed geleerd! Voorwaar Op Een Dag Sjamaan is nu echt sjamaan!' Ne'gauni fronste. Hij voelde zich onbehaaglijk met Ko'rams uitspraken en met de herinnering hoe Kinap hem toen terzijde had genom

nien. De reus had vaderlijk een arm om zijn schouders geslagen en hem aangeraden dat hij omwille van zichzelf en zijn familie de oude man beter niet kon tegenspreken. Hij had natuurlijk gelijk, maar toch had Ne'gauni het idee dat hij door met de eer te gaan strijken van het commanderen van de elementen een grote gapende valkuil had geopend. Wat zou er gebeuren als hem werd verzocht het nog eens te doen en hij daarin niet slaagde? Wie zou dan nog zijn pas ontdekte status prijzen? Bovendien voelde hij er niets voor de raad van de reus op te volgen. Toen niet. Nu niet. Nooit van zijn leven. Er was iets veranderd tussen hen. Nadat ze koortsachtig met vereende krachten de tent hadden opgezet, hun voor water kwetsbare bezittingen hadden opgegraven en alles in veiligheid hadden gebracht onder hun haastig in elkaar gezette schuilplaats, had hij de verhalenverteller één vraag gesteld.

'Hoe kon je alles over je heen laten gaan zonder iets te zeggen ter verdediging van Mowea'qua?'

'Je hebt gezien hoe ze zich gedroeg.'

'Dat heb ik.'

'Je hebt gehoord wat ze zei.' 'Dat heb ik.'

'Hoe kun je me dan vragen waarom ik mijn mond niet open heb gedaan? Deze nacht heb ik voor het eerst gezien wat ze echt is, iets wat ik bijna een half leven lang heb geprobeerd te ontkennen. En waarom kan het jou opeens iets schelen wat haar overkomt? Je hebt nooit een geheim gemaakt van je afkeer van haar wilde manieren.' 'Wat ze ook is, Kinap, je hebt zelf gezegd dat jij haar zo hebt gemaakt.'

'Bij alle krachten der schepping, Ne'gauni, ze heeft je been van jet romp gehakt! Hoe kan uitgerekend jij een reden zien om haar te verdedigen?'

Omdat, wat het me ook wel of niet waard zal zijn in de dagen en nachten die nog komen, Mowea'qua toch mijn leven heeft gered. En ze heeft het voor me opgenomen bij de kreek toen de Noorderlingen me hadden willen achterlaten of willen doden. Jij zei niets. Jij stond daar als een in de buik getroffen beer zonder ook maar iets tot mijn verdediging aan te voeren. En of je wil of niet, Reus, je bent niet zomaar een man. Of je geest met trots of schaamte is gevuld, je bent en blijft Mowea'qua's vader.'

'En of jouw geest met trots of schaamte wordt gevuld, ik ben naar deze plek op het strand gekomen uit goedwillendheid met een kreupele die niet in staat is op eigen kracht beschutting te zoeken tegen de storm! Maar bij de krachten der schepping, ik weiger beledigingen aan te horen van iemand als jij.' De reus, wiens humeur inmiddels even stormachtig en dreigend was als de opkomende storm, had zijn slaapvacht van de grond gegrist en was weggebeend en maakte er geen geheim van dat hij van plan was de nacht in de tent van de weduwe Suda'li door te brengen. 'Ga dan!' had Ne'gauni hem nageroepen. 'Ik heb jouw "goedwillendheid" niet nodig! Zoek maar troost bij die kraai en haar twee wezels! Maar weet dat ik het morgen voor de raad voor Mowea'qua op zal nemen, zelfs al doe jij dat niet!' 'Dan zul jij de enige zijn.'

'Nee. Dat zal ik niet. Hasu'u heeft me beloofd dat ze vannacht bij de hoofdman voor Mowea'qua zal pleiten.'

De reus had zich omgedraaid, was een paar passen teruggelopen en had hem toegebeten: 'Vrouwen kunnen zeggen wat ze willen tegen hun man in de beslotenheid van hun wigwam, Dromer, maar ze kunnen niet spreken voor de raad. Tórnarssuk zal vannacht misschien naar zijn vrouw luisteren, maar morgen is hij onder mannen. Morgen zal hij doen wat hij moet doen voor het welzijn van de groep. En dat zul jij ook. En dat moet ik ook.' 'Maar zij...'

Ne'gauni verstijfde. Hij voelde nog hoe zijn protest was afgekapt door Kinaps woedende armzwaai toen de reus zich met een ruk omdraaide en hem achterliet in de stortregen. Hij schudde zijn hoofd. Wat voor soort man kon een vriend de rug toe draaien die alleen maar wilde helpen? Wat voor soort man kon weigeren te pleiten voor het leven van zijn eigen dochter? Een man zoals mijn eigen broers.

'Het zijn allemaal lafaards!' siste Ne'gauni, toen hij terugdacht hoe hij in de opflitsende bliksem terwijl de hagel het strand geselde en de regen de stank van ozon meebracht, zijn blik over het strand had laten gaan en had gezien dat iedereen beschutting had gezocht in de andere haastig opgezette individuele en gezinsschuilplaatsen. Hij fronste zijn voorhoofd. De Noorderlingen hadden zelfs hun honden naar binnen gebracht. Niemand wilde blootgesteld zijn aan de krachten der schepping in zulk mogelijk dodelijk weer. Niemand. zelfs Mowea'qua niet.

Maar toch bleef zij buiten de cirkel van de groep. Alleen. Feitelijk al verstoten. Droefgeestigheid nam bezit van hem. Zo was het vannacht ook geweest. Met een hart dat bijna evenveel pijn deed als de stomp van zijn linkerbeen had hij van onmacht de vuisten gebald en was hij onwillig zijn tent binnengegaan. Van streek en nijdig en verward door alles wat onder het licht van de rode maan was gebeurd had hij geprikkeld tussen de slordig opgestapelde spullen gerommeld, ongeduldig op zoek naar Mowea'qua's helende middeltjes. Toen hij in het donker haar spullen niet kon vinden, had hij zijn eigen medicijnbuidel gezocht en met een vinger wat er nog over was van de plakkerige pijnverslindende inhoud eruit geschept en ingenomen.

Zijn geest was nog steeds zwaar toen hij eraan dacht hoe hij had liggen wachten tot de pijn zou afnemen en slaap zijn zorgelijkheid zou absorberen. De hele tijd had hij half en half verwacht dat het meisje vanuit de regen naar binnen zou komen sluipen om zich in haar bedvachten te rollen aan haar kant van de schuilplaats. Hij zou haar aanwezigheid niet hebben gemeld aan de rest van de groep. Dat moest ze toch weten! Hij zou haar een fikse uitbrander hebben gegeven. Ach, hij zou de woorden met zorg hebben gekozen om haar duidelijk te maken hoe ongehoord dwaas haar gedrag was geweest en haar hebben gewaarschuwd wat haar te wachten stond als Moraq de volgende dag zijn zin zou krijgen! Maar Mowea'qua was niet teruggekeerd naar het strand.

Ne'gauni slaakte een zucht. Als Moraq gelijk had, was het meisje weggelopen. Weer zo'n dwaasheid! Dacht ze soms dat ze niet opgespoord kon worden door degenen die haar wilden straffen? Hij fronste zijn voorhoofd toen hij om zich heen keek en besefte dat ook Musquash geen beschutting had gezocht tegen de regen. Hij had de jongen niet meer gezien sinds het dansen de avond tevoren was begonnen. Nu, net als toen, zei zijn verstand hem dat het kind waarschijnlijk naar Mowea'qua was gezwommen. De jongen kon buitengewoon goed zwemmen. Er was weinig reden om zich zorgen te maken over zijn veiligheid in het water. Desondanks werd hij niet opgebeurd door de gedachte aan het opstandige jongetje en het onbezonnen meisje die de hele nacht beschutting bij elkaar hadden gezocht tegen de storm. En nu hing Musquash, als straf voor haar ongehoorzaamheid, ook een veroordeling door de raad boven het hoofd.

Tórnarssuk is hoofdman, bracht hij zichzelf in herinnering. Hij zal het laatste woord hebben. Als ik vandaag even goed voor het meisje pleit als zij gisteren voor mij heeft gedaan, zal hij blijk geven een redelijk man te zijn, zoals de reus heeft beweerd. Hij knikte. Door die woorden voelde hij zich beter. Totdat hij bedacht dat Kinap ook had gezegd: Alles is rechtvaardig als het gaat om de kracht en onkwetsbaarheid van een groep tegenover zijn vijanden, jongen. Alles!'

'Dromer! Wakker worden! Wij komen! Het is tijd om te beraadslagen!'

Ne'gauni's handen sloten zich vaster om zijn krukken. Oude Ko'ram riep hem. Hij zuchtte gelaten en wist dat hij niet anders kon dan de dag en wat die ook zou brengen onder ogen zien. Hij zette zijn krukken stevig op de grond en werkte zich overeind. Hij boog zijn bovenlichaam voorover onder het lage dak van de schuilplaats en duwde met zijn hoofd de flap voor de opening weg. Een seconde later stond hij met tot spleetjes dichtgeknepen ogen in het valse zonlicht en rechtte hij zijn rug in een ochtend die dompiger en naargeestiger was dan hij ooit had gezien. Voor zich zag hij iets waardoor hij bijna achteroversloeg. Zijn ogen werden groot. Oude Ko'ram was er niet.

Een groep roofzuchtige beesten stonden hem op te wachten. Harig, met slagtanden, een brede rug en lange poten, kwamen ze grommend naderbij, dreigend ineengedoken, maar op hun achterpoten zoals mensen lopen. Zij kwamen op hem af met kwijlende kaken en bleke priemende ogen waaruit vijandigheid en moordlust sprak.

'Manitoes!' schreeuwde hij toen hij ze herkende als geestverschijningen en hij tegelijkertijd besefte, met een misselijk makend wee gevoel in zijn maag dat hij ze eerder had gezien. 'Ja!' Hij wist nog precies wanneer dat was geweest. Vlak nadat de groep het dal had bereikt en hij het gevoel had gekregen dat hij werd gadegeslagen door denkbeeldige monsters in het struikgewas. 'Ah! Jullie zijn echt!' schreeuwde hij. Hij hief zijn linkerkruk en greep die met beide handen vast. 'Achteruit!' Hij gebruikte de kruk als een knuppel en zwaaide daar met al zijn kracht woest mee in het rond, tot een van de demonen naar voren sprong, onder zijn wapen dook en dat zo krachtig uit zijn greep rukte dat zijn rechterknie bezweek en hij op de doorweekte grond in elkaar zakte. Het was voorbij.

Hij zou nooit de kans krijgen om de raad toe te spreken. De manitoes kwamen dichterbij en diep in zijn brein begon Duisternis te groeien, kwam omhoog als een warm spinnetje om zijn poten om zijn bewustzijn te slaan, tot het met een pijnlijke steek zijn gedachten verzamelde en inspon in een giftig zwart web van geestverlammende vertwijfeling waaraan ontsnappen onmogelijk was.

'Wakker worden, Dromer!'

Ne'gauni schrok van de heftige toon van Tórnarssuks bevel en keek op. Hij zag geen fantomen uit de wereld van geesten maar alle volwassen mannen van de groep die verschrikt op hem neerkeken. 'Lijken wij op manitoes?' vroeg de hoofdman. Ne'gauni was verbijsterd. 'Ik... nee... niet meer. De hoofdman die nog steeds de kruk van de jongeman in zijn hand had, schudde twijfelachtig het hoofd en stak hem die na een korte aarzeling toe. 'Misschien scheen het zonlicht in je ogen.' Ne'gauni pakte zijn kruk aan en reikte naar de andere, die was gevallen. 'Ik...'

'Is dat hoe je ons ziet? Niet als mannen, maar als manitoes waartegen je je moet verdedigen? Na alles wat wij deze reis van jou hebben geduld?'

Voor de tweede keer deze ochtend kromp Ne'gauni ineen bij het doordringende geluid van Moraqs nijdige stem. En deze keer toen hij zich overeind werkte en hij de minachtende woeste blik van de Noorderling opving, wist hij zonder de minste twijfel dat hij de man verafschuwde.

Je geheugen is kort, Moraq van het Noorden!' zei oude Ko'ram. Ben je nu al vergeten dat onze Dromer Regen heeft ontboden om de dreiging van Wildvuur af te wenden? Of dat onze sjamaan...' Misschien waren wij het niet die hij zag?' De duistere vraag kwam van Kanio'te.

Wat bedoel je?' vroeg de oude man.

'Vertel het hem, Tórnarssuk.' Kanio'te was niet snel geneigd om anderen te bevelen en evenmin vergat hij als zoon van een jachtopperhoofd uit het Land van de dageraad geen moment de hiërarchie binnen de groep, maar toch keek hij nu met een strenge uitdrukking op zijn gezicht naar de hoofdman. 'Vertel onze Wijze Man wat je mij vannacht hebt verteld terwijl we op wacht stonden. Vertel hem over de tweepotige wolven die misschien nog steeds in dit dal leven en tegen wier mogelijke aanval ik en mijn landgenoten uit het Land van de dageraad de hele nacht ondanks de storm onze speren en steenwerpers onder handbereik hebben gehouden.'

'Die wolven vormen geen echte dreiging voor ware mannen,' mompelde Moraq. 'Maar, Kanio'te, jij bent natuurlijk niet van het Ware Volk, dus voor jou is het normaal om bang te zijn.' Kanio'te verstijfde. 'Ik heb je al eerder gezegd, Noorderling, dat ik wel degelijk een ware man ben. Zoals mijn volk ook tot het Ware Volk behoort. Als mijn gevoel voor onheil misplaatst was, is dat puur te wijten aan het feit dat ik geloof heb gehecht aan jouw woorden over de tweepotige wolven in de beledigingen over die wezens waarmee je het meisje zo hebt getergd dat haar woede werd gewekt.' 'Ik zou haar hebben getergd?' Moraq barstte in lachen uit. Tórnarssuk kneep zijn ogen tot spleetjes toen hij, Moraq negerend, tegen Kanio'te zei: 'Ook ik heb de hele nacht mijn wapens onder handbereik gehouden. Geen enkele man met dierbaren die op hem rekenen voor bescherming zou dat niet hebben gedaan.' De zelfgenoegzame grijns die op Moraqs lach was gevolgd, verdween van zijn verweerde gezicht. Hij was terechtgewezen en dat wist hij.

'Dat is zo,' beaamde Kinap. 'Terwijl Suda'li sliep, hebben haar zoons strootjes getrokken om uit te maken wie als eerste samen met mij de wacht zou houden.'

Ne'gauni was woedend. En gekwetst. De reus had opgesomd wie hem dierbaar waren. Niet Mowea'qua. Niet Musquash. En zeker niet de eenbenige jongeman die de laatste paar manen een plaats had gevonden bij zijn vuur. Hij schudde zijn hoofd. De pijn was terug. De Duisternis was verdwenen, maar hij voelde zich leeg, verloren en verward. 'Beschermen tegen wat?' vroeg hij. 'Wildvuur was beslist verdronken door de storm die ons vannacht heeft overvallen en als er mammoets zijn in dit dal zouden die toch ook hebben geschuild voor...'

'Wij spreken niet van mammoets, maar van mensen,' onderbrak Tórnarssuk. 'Wij spreken van de Oude Stam.' Ne'gauni snapte er hoe langer hoe minder van. 'Vannacht zei iedereen dat Mowea'qua de laatst overgeblevene is.' 'Ja.' Inaksak haalde snel en oppervlakkig en nerveus adem, en liet de lucht ontsnappen met een aarzelend gefluisterde opmerking. 'Maar eens, lang geleden, hebben we ze hier in dit dal bevochten.' 'Bevochten?' Moraqs toon verhulde niet dat hij de bewering belachelijk vond. 'Ze renden voor ons weg. Ze stierven door onze speren als wilde honden. En niet een van hen had de moed zich om te draaien en zich te verweren.'

'Geen van mijn honden zou zo laf zijn geweest,' zei Ningao, op de trotse toon van een vader die het over zijn kinderen heeft. Ne'gauni was verbijsterd. Zijn blik zocht de reus. 'Jij wist hiervan?' 'Ja, ik wist ervan.'

'En toch heb je toegelaten dat Mowea'qua de hele nacht in haar eentje buiten de bescherming van de groepscirkel bleef, zonder haar kleren of zelfs maar een vilmes om zichzelf te verdedigen?' Kinap stond onrustig te draaien. 'Zij heeft bewezen dat ze zichzelf kan redden. Ze heeft geen kleren nodig. Geen wapens. Jij kent de legende van haar soort even goed als wie dan ook. Onder de donkere maan verandert ze in een...' 'Dit is niet de donkere maan!'

'Dat duurt niet lang meer, Ne'gauni. En wie kan weten dat de vacht van een wolf niet uit haar huid zal groeien? Wie weet met zekerheid dat haar tanden niet in wapens zullen veranderen? Waarlijk. Zij is een van hen.'

'Nooit.' Ne'gauni kon zijn oren niet geloven. 'En Musquash?' drong hij aan. 'Hoe zit het met de jongen? Maak je je dan geen zorgen om hem? Of wil je me soms vertellen dat hij ook een vacht en slagtanden krijgt onder de donkere maan?' De reus verstijfde. 'Ik dacht dat de jongen bij jou was.' Waarom zou hij bij mij zijn? Hij noemt jou vader, niet mij.' Uit Kinaps keel klonk een zorgelijk gekreun. 'Musquash zal niet naar mij toe komen in de tent van de weduwe. Hij heeft geen geheim gemaakt van zijn gebrek aan genegenheid voor Suda'li en haar zoons.'

'Misschien omdat jij sinds je haar Vrouw noemt bent vergeten dat je hebt verkozen om hem Zoon te noemen?' Ne'gauni vroeg zich af wanneer hij voor het laatst zo woedend was geweest. Op het uitkijkpunt? Nee. Zelfs toen niet.

'Maar stroomt het bloed van de Oude Stam ook niet door de aderen van de jongen?' vroeg Inaksak, op gedempte toon, met een zorgelijke blik in de ogen.

'Dat is wat hij altijd heeft beweerd,' gaf Kinap toe, 'maar in feite heb ik daarvan nooit enig teken in hem kunnen ontdekken.' De reus huiverde toen hij zijn overhuifde blik op de lege zandbank richtte. 'En toch heeft hij nu verkozen om bij...' 'Ze is al lang vertrokken,' onderbrak Moraq. 'En de jongen is met haar mee.'

Opperhoofd Ogeh'ma klakte met zijn tong en schudde medelijdend zijn hoofd. 'Het lijkt erop dat het meisje haar straf zelf heeft gekozen. Misschien is dit ook maar het beste. Haar wildheid brengt ons allen in gevaar, dat is zeker, maar ik zou er moeite mee hebben te moeten toekijken hoe haar leven ten einde wordt gebracht op de manier die Moraq gisteravond heeft voorgesteld. Maar ik zie evenmin hoe we de jongen kunnen verstoten om zijn grillen... of de hare.' Moraq knikte heftig. 'Ik zeg dat we ze allebei opsporen, het kind mee terugnemen en het meisje doden. Anders zou ze ons kunnen volgen naar de Grote rivier van het noorden.' Ne'gauni's woede laaide fel op. 'Ik wist niet dat er "ware" mannen onder het "Ware" Volk waren die zo bang waren voor meisjes, Moraq.'

De Wijze Man was niet de enige die zag waartoe dit zou leiden, maar hij was de eerste die tussenbeide kwam om te voorkomen dat Ne'gauni en Moraq elkaar te lijf zouden gaan. 'We moeten aan de jongen denken.' Hij stak zijn arm de lucht in en schudde heftig zijn rammelaar om aan te geven hoe belangrijk zijn volgende woorden waren. Pas veel later zou Ne'gauni beseffen hoe wijs die oude windenlater eigenlijk wel was. 'Zijn we dan allemaal vergeten dat Musquash de zoon is van een sjamaan?'

'De jongen bezit geen macht,' hielp Moraq hem herinneren. 'Misschien niet... misschien wel,' antwoordde Ko'ram. 'Maar als hem iets overkomt, zou jij, Moraq, dan je leven durven inzetten op de verschrikkelijke straf die de geesten van de Voorouders zouden kunnen kiezen voor degenen die hebben gefaald de zoon te beschermen van een man die eens voor hen bemiddelde in deze wereld onder de hemel van waaruit zij ons altijd, zelfs nu, gadeslaan?' Een doodse stilte viel. Moraqs gezicht verbleekte en verstrakte.

Ne'gauni voelde iets van opluchting toen hij bespeurde hoe het schokeffect van de door de oude man gestelde vraag de groep mannen overspoelde als de koude windvlaag van een onzichtbare storm. 'We moeten hem zoeken,' zei Inaksak.

'We moeten hem terughalen naar de bescherming van de groep,' verklaarde Ningao.

'En van nu af aan moeten we ervoor zorgen dat hij bij ons in de buurt blijft en hem zo goed mogelijk beschermen!' zei Kamak resoluut.

'Zo zal het gaan,' zei Kinap stellig.

'En het meisje?' zei Moraq temerig. 'Wat doen we met het meisje?' 'Ja! Wat doen we met het meisje?' Ne'gauni was razend. Hij was bijna uitzinnig van woede. Moraqs moordzuchtige begeerte naar Mowea'qua straalde uit zijn ogen. Hij was niet veranderd sinds gisteravond. Opnieuw stonden ze tegenover elkaar als een stel hertenbokken en daagden ze elkaar uit met het onzichtbare gewei van hun botsende wil, ieder in de wetenschap dat de ander niet zou toegeven. Maar in tegenstelling tot de avond tevoren was Ne'gauni degene die witheet van woede zijn tegenstander taxeerde in de wetenschap dat als Moraq de krachtmeting zou winnen Mowea'qua haar leven zou verliezen.

Maar Moraq was niet degene die antwoord gaf op Ne'gauni's vinnige vraag.

Het was Tórnarssuk.

'Jullie beiden hebben zojuist haar lot bezegeld,' zei hij rustig. 'Het meisje kan niet worden toegestaan om verdere tweedracht in deze groep te zaaien. Ze heeft mijn vrouw beledigd. Ze heeft mij en de wijsheid van mijn jagers getart. Ze heeft ons allen bedreigd en openlijk de wraak van de Oerouden en de krachten der schepping over ons afgeroepen. Nu is ze niet alleen weggelopen maar ze heeft ook nog een lid van deze groep meegenomen en hem daardoor aangemoedigd om mij niet te gehoorzamen en zijn leven in gevaar gebracht.'

Ne'gauni's hart bonkte. 'Als Musquash Mowea'qua is gevolgd, was dat niet op haar verzoek. De genegenheid van de jongen is haar niet welkom. We hebben allemaal gehoord hoe ze hem Moerasrat en Steekvlieg noemde. Ze kan hem niet luchten of zien. Ze zal hem niet bij zich dulden. Nu niet! Nooit!'

'Dan is zijn leven werkelijk in gevaar,' zei Moraq. 'Het is duidelijk dat ze hem heeft bewerkt met magie van de Oude Stam. En misschien jou ook, Dromer. Hoe is anders te verklaren dat jullie beiden je zo druk om haar maken terwijl het zelfs haar eigen vader koud laat of zij blijft leven of sterft? Ik zeg dat ze haar zwarte wolfmagie heeft aangewend om de jongen tot haar slaaf te maken of misschien zelfs, onder de donkere maan, als zij pech heeft met de jacht, tot haar vlees.'

Ne'gauni wilde de man met zijn kruk een slag toebrengen, maar Tórnarssuk ging in de weg staan.

'In dit deel van het woud zijn veel gevaren voor een kleine jongen, Dromer,' zei de hoofdman vaag. 'We moeten hem zoeken. We moeten hem terughalen naar de veiligheid van de groepscirkel, En nu, terwijl we een speurgroep samenstellen, moet onze nieuwe sjamaan de geesten van dit oord verzoeken ons de weg te wijzen naar de plek waarheen het meisje hem heeft gebracht.' Ne'gauni had het gevoel alsof een ijssplinter zijn hart had doorboord. 'En wat gebeurt er met haar als je hem vindt?' Tórnarssuks langwerpige ogen vernauwden zich, beschouwend of om de opwellende gevoelens in te tomen die nu voor iedereen zichtbaar waren. Droefenis. Vastbeslotenheid. Spijt. Dat alles zag Ne'gauni toen Tórnarssuk ernstig zei: 'Je hebt Regen ontboden. Je hebt Noordenwind en Wildvuur verdreven. Waarachtig, Dromer, ik geloof dat je werkelijk de weg van een sjamaan bewandelt. Zend dus je afsmekingen nogmaals naar de Vier Winden, en als je werkelijk iets geeft om het leven van de dochter van de reus, vraag dan of ze ervoor zorgen dat zij niet bij hem is als we hem vinden.'