We legden Cordelia op de zwarte, met verguldsel versierde slaapbank die uit het decor van Antony and Cleopatra kwam. Ernaast stond een levensgroot beeld van Anoebis, de Egyptische god met het hoofd van een jakhals, dat als kapstok fungeerde.
Maria-Alba plukte een paar veren uit een struisvogelboa die om Anoebis' nek was gedrapeerd, stak ze aan met een brandende lucifer en hield ze onder Cordelia's neus, die onmiddellijk bijkwam, luid klagend over de walgelijke stank. Ze keek met een tragische blik naar me op.
'Kus me niet ten afscheid, liefste zuster. Ik hou van mijn hele familie maar jij bent mijn favoriet. Portia was onuitstaanbaar gisteren toen ik vroeg of ik haar mohair trui kon lenen.'
'Hou onmiddellijk op met die komedie en zeg eens eerlijk. Heb je een drankje van nachtschade en laburnum ingenomen?' Ik vroeg het op strenge toon, want Cordelia vertelde vaak leugens.
'Ik - ik - herinner het me niet meer.' Cordelia legde haar hand tegen haar voorhoofd en knipperde met haar wimpers.
'C'è bisogno di emetico. Zout en water,' zei Maria-Alba grimmig. 'Ik ga het maken.'
'Je verspilt je tijd want ik drink het toch niet op.' Cordelia ging met een nijdig gezicht rechtop zitten. 'Ik haat deze familie. Is het niet al erg genoeg dat mijn eigen liefste vader gearresteerd en gevangengenomen is en misschien zelfs wordt opgehangen zonder dat je probeert me ziek te maken?'
'Ze hangen mensen niet meer op in dit land.'
'O, nee? Echt niet? Want ik heb die film gezien en die man zou worden opgehangen en de priester vroeg hem net te doen of bij bang was zodat alle mensen die hem bewonderden als een held hem zouden minachten en het kwaad de rug toekeren en het was zo vreselijk toen hij begon te huilen en probeerde weg te komen - ik moest bijna overgeven zo afschuwelijk was het. Want je weet niet of hij toneelspeelt of dat hij werkelijk bang is.'
'Het was maar een film. Ophangen is tegen de wet.'
'De wet! Foei!' klonk een stem boven ons. We keken op. Mijn moeder stond boven aan de trap, van top tot teen in het zwart gekleed.
'Iemand zal me moeten vertellen wat er aan de hand is,' zei ik. 'Het kan niet waar zijn dat pa gearresteerd is!'
Mijn moeder keek pijnlijk getroffen en daalde langzaam de trap af. Zodra ze in de zitkamer verdween, holde ik naar de kamer van mijn oudste zus en klopte op haar deur.
'Ophelia!'
Geen antwoord. Ik draaide de knop om, maar de deur was op slot. Ik keek door het sleutelgat. Ophelia lag op haar bed, haar haar uitgespreid op het kussen, haar ogen gesloten. Ze zag er heel mooi uit, omlijst door de lichtgele brokaten gordijnen die aan een vergulde corona hingen. Haar donzen dekbed was van ivoorkleurige zij en het tapijt was een schitterend borduurwerk van bloemen. Een vaas met lichtgele rozen, waarschijnlijk van Crispin, stond op de tafel naast het bed. Ophelia had een hoop moeite gedaan om haar kamer aantrekkelijk en comfortabel te maken, en ze bracht er veel tijd in door. Zodra er iets veeleisends of onaangenaams gebeurde ging ze naar bed, zonder te letten op de tijd of rekening te houden met het ongemak voor de anderen.
Ik rammelde aan de knop. 'Ophelia! Praat tegen me. Ik moet weten wat er aan de hand is. Ik krijg geen zinnig woord uit ma.'
Ik hield mijn oog weer voor het sleutelgat. Ze bewoog zich, maar alleen om het laken over haar hoofd te trekken.
Ik stond besluiteloos voor de deur, me afvragend of ik er iets mee op zou schieten als ik naar The Green Dragon ging om Bron te zoeken, toen de bel van de voordeur ging. Ik ging naar beneden om open te doen. Twee mannen stonden op de stoep, een van hen in politie-uniform. Ik dacht aan de helm van de politieman en mijn hart sloeg over van angst. De man die gekleed was in een lichtbruine regenjas haalde een politiepenning uit zijn zak en liet me die zien.
'Miss Byng? Ik ben inspecteur Foy en dit is brigadier Tweeter. Mogen we binnenkomen? Ik wil u graag even spreken over uw vader.' Een rilling van schrik ging door me heen. Mijn knieën knikten en de straatlantaarn bij de voordeur leek heen en weer te zwaaien. Ik had het gevoel dat er jaren voorbijgingen terwijl ik naar de gesp van zijn riem stond te staren.
Ik deed een stap achteruit om hen te laten passeren. Ma was nog in de zitkamer, dus ging ik ze voor naar pa's bibliotheek.
We stonden een beetje onbeholpen bijeen terwijl ik"mijn best deed me te vermannen. Ik probeerde te glimlachen, maar mijn lippen leken aan mijn tanden te kleven. De man in de regenjas - ik was zijn naam al vergeten - trok een van de stoelen van imitatiebamboe die aan beide kanten van de secretaire stonden, naar voren en schoof hem achter mijn knieën. Ik liet me erop vallen. Hij ging zelf op de andere stoel zitten.
De geüniformeerde brigadier ging op het eind van de chaise longue zitten, waarop mijn vader gewend was met gesloten ogen te gaan liggen als hij probeerde 'zich in de rol in te leven'. De brigadier was een zwaargebouwde man; zijn broekspijpen spanden om zijn dijen. Hij had volle rode wangen en kleine zwarte krulletjes.
De man in burger had regelmatige gelaatstrekken en naar achteren geborsteld bruin haar. Hij had een kuiltje in zijn kin, net als Cary Grant. Ik zag dat hij zijn blik door de kamer liet dwalen. Zijn ogen bleven rusten op de schedel die deel uitmaakte van een compositie van mijn moeder.
'Het is maar een rekwisiet. De schedel, bedoel ik.' Ik was bang dat hij misschien tot sinistere conclusies zou komen. 'Yorick. U weet wel, Hamlet.' De blik van de inspecteur ging naar een dolk die op de tafel voor hem lag. 'Die komt uit Macbeth, en heeft een intrekbaar lemmet en kan geen vlieg kwaad doen.' Mijn maag maakte rommelende geluiden van de honger, maar we deden allemaal of we niets hoorden.
Ik volgde zijn blik naar een schaal appels op de tafel. Er lag een klokhuis bij dat bruin verkleurd was. Mijn vader moest een appel hebben gegeten voor hij die ochtend naar het theater ging. Het had iets schrijnends dat me pijn deed.
'Goed, miss Byng. Wilt u me vertellen hoe uw voornaam is?'
'Harriet.' Ik hoorde het krassen van het potlood van de brigadier.
'En de andere leden van het gezin - mag ik hun namen ook horen alstublieft?'
'Ophelia, Portia, Cordelia en Oberon. En mijn moeder, Clarissa, en Maria-Alba.'
De inspecteur trok een paar keurige wenkbrauwen op. 'Familie?'
'Onze huishoudster - meer een vriendin eigenlijk.'
Het potlood van de brigadier hield even stil. 'Een ogenblik, sir. Is dat O-f-e-l-i-a?'
De inspecteur spelde Ophelia voor hem.
'En is het P-o-r-s-c-h-e, sir?'
Ik keek omlaag naar mijn schoot om een shockerende lach te onderdrukken. Ik schrok toen ik zag hoe vuil mijn handen en nagels waren. Geronnen bloed van de splinter vermengde zich met het vuil. De inspecteur keek onderzoekend de kamer door toen ik mijn ogen weer opsloeg.
'Een heel mooie kamer. Iemand hier heeft talent voor binnenhuisarchitectuur. Uw moeder?'
Ik was hem dankbaar voor het compliment. Voor het eerst was het me opgevallen dat de bibliotheek niet erg schoon was, dat het gordijn aan één kant van de roede was gegleden en dat er een vochtplek zat op het plafond. De chaise longue toonde een ronde, met haren bedekte moet waar Mark Antony zijn nest had gemaakt. Nu leek alles zijn charmante originaliteit weer terug te krijgen.
'Ja. Ze was vroeger actrice. Maar ik geloof dat ze meer van binnenhuisarchitectuur houdt.'
De pen van de brigadier bleef krassen, registreerde deze beleefdheden voor het nageslacht.
'Ik heb uw vader eens Coriolanus zien spelen,' ging de inspecteur verder. Hij had een diepe, aangename stem. 'Zal zo'n twintig jaar geleden zijn geweest, in mijn studententijd. Hij had de zaal volkomen in zijn ban. Je beleefde alles mee vanuit zijn standpunt, hoe zijn hart verscheurd werd door de ondankbaarheid van het proletariaat. Het was een schitterende voorstelling.''Dank u. Heel erg bedankt,' zei ik met wat ik onmiddellijk aanvoelde als overdreven hartelijkheid. Ik vroeg me af of belangstelling voor literatuur gebruikelijk was bij een politieman.
De inspecteur glimlachte alsof we een beleefde conversatie hadden bij thee en sandwiches. Hij was een knappe man, met glinsterende, vriendelijke ogen.
'Hebt u er bezwaar tegen als ik mijn pijp rook?' Ik schudde mijn hoofd. Hij haalde zijn pijp en een leren zakje tevoorschijn en begon de tabak in de kop van de pijp te stoppen, waarna hij er een brandende lucifer bij hield. Een zoete geur zweefde mijn richting uit. Ik staarde naar de kringelende rook. 'U weet toch, miss Byng, dat uw vader gearresteerd is?'
Mijn temperatuur leek omhoog te schieten tot mijn oren praktisch in brand stonden terwijl het koude zweet me uitbrak. Tot op dat moment had ik het niet geloofd.
'Waarom - wanneer...?' Ik kon de zin niet afmaken.
'De politie was vanmorgen in het Phoebus Theatre. Sir Basil Wintergreen lag op het toneel met een verbrijzelde schedel.'
'Sir B-Basil Wintergreen? Is hij...?'
'Ik vrees van wel.'
Ik had hardop kunnen kreunen. Misschien deed ik dat zelfs wel. Mijn vader was lid van het pas opgerichte gezelschap, de Hubert Hat Shakes- peare Company. Over twee weken zouden ze openen met King Lear. Sir Basil Wintergreen was Lear en pa was de hertog van Gloucester. Pa had ons vaak verteld dat de casting een triomf van de middelmatigheid was. Blijkbaar kon sir Basil sinds hij het vorige jaar tot ridder was geslagen de zelfgenoegzaamheid niet uit zijn stem weren. Zijn Lear leek op een bankdirecteur die na het diner een toespraak houdt tot een loge van de vrijmetselarij. Hij was zo dik geworden dat hij niet veel meer kon doen dan een arm uitsteken of met zijn hoofd wiebelen. Het zou volgens pa niet lang meer duren voor sir Basil in een kar op en van het toneel moest worden gereden.
De levenslange rivaliteit tussen pa en sir Basil was zowel een stimulans als een bezoeking geweest. Jarenlang had pa de spot gedreven met sir Basil, hem uitgelachen om zijn gretige pogingen in de "gunst te komen bij impresario's, regisseurs, critici en bij iedereen die hem kon helpen zijn roem te vergroten. Mijn vader had trots beweerd dat het publiek uitmaakte wie een genie was. Het was een onaangename schok geweest toen de lauwerkrans op Basils terugwijkende voorhoofd werd geplaatst. Het was niet het ridderschap waarover pa ontstemd was maar de onmiddellijke roep om Basils aanwezigheid op elk toneel. De beledigingen van mijn vader werden minder joviaal en een stuk giftiger. Het was een feit dat hij Basil min of meer begon te haten.
'Dit is een immense schok voor u geweest.' De houding van de inspecteur was die van een oom uit een boek, vriendelijk, geruststellend, betrouwbaar. 'Ik vrees dat ik u een of twee vragen moet stellen. Uw moeder - is ze thuis?' 'Ik - ze is in de zitkamer. Ik weet niet zeker of... Ze lijdt aan, eh, neurasthenie.'
Ik wist niet precies wat dat was, alleen dat mijn moeder erover klaagde.
'Bent u de oudste, miss Byng?'
'Nee. Mijn broer - we noemen hem Bron - is zesentwintig en Ophelia is vierentwintig. Ik ben tweeëntwintig.'
'Kan ik ze even spreken?'
'Bron is naar de - uit. Ophelia ligt in bed.'
'Is ze ziek?'
'Nee. Ze gaat altijd naar bed als ze van streek is.'
Hij tuurde langs zijn pijp en humde. 'Pom - pom - pom. En Portia? Hoe oud is zij?'
'Twintig. Maar ze is er niet. Ik weet niet waar ze is.'
'Aha.' De inspecteur trok bedachtzaam aan zijn pijp. 'Ik hoopte dat iemand met me mee kon naar het bureau. Uw vader heeft een paar dingen nodig voor vannacht en morgenochtend, en een bezoek van een lid van het gezin zal hem beslist opvrolijken. Zijn advocaat is natuurlijk de hele dag bij hem geweest. Uw vader wordt morgenochtend overgeplaatst. Waarschijnlijk naar de Shrubs.'
'De Shrubs?' herhaalde ik dom.
'Winston Shrubs. De vleugel voor gevangenen in voorarrest.' Bij het woord 'gevangenen' voelde ik me misselijk worden. Ik zag waarschijnlijk groen, want de inspecteur zei: 'U bent eigenlijk nog te jong voor dit alles. Ik denk dat ik even met uw moeder ga praten.'
'Ik - ik zal het haar vragen.'
Mijn moeder was alleen, liep door de zitkamer te ijsberen, met de rug van één hand tegen haar voorhoofd gedrukt, de andere tegen haar linkerzij. 'Ma.' Ik probeerde kalm te spreken, maar mijn stem klonk ademloos en onnatuurlijk hoog. 'In de bibliotheek is een politieman die wil dat we mee naar het bureau gaan om pa op te zoeken.'
Ze hield op met ijsberen en legde haar handen over elkaar op haar borst.
Ik zag de politiemannen weifelend bij de deur van de zitkamer staan. 'Dit is inspecteur... eh,' ik kon me nog steeds zijn naam niet herinneren.
'Goedenavond, mevrouw Byng. Ik ben inspecteur Foy.'
Mijn moeder keek met een verwilderde blik naar mij. 'Waarom richt u het oog op een lege ruimte?'
De inspecteur sprak langzaam, kalmerend. 'Hamlet, nietwaar? Gert- rude, als ik me niet vergis. Dit is mijn brigadier. We zouden graag willen dat u met ons meegaat naar het bureau, als het u gelegen komt.'
Mijn moeder kreunde en sloeg haar hand om haar keel. Toen liep ze rakelings langs ons heen, bleef op de drempel staan en wees met één vinger beurtelings naar ons. 'Ga heen, weerzinwekkende schaduw!' Ze beende de gang in en ik hoorde haar traag en waardig de trap oplopen.
'Ik denk dat ik maar beter mee kan gaan,' zei ik.Ik liep de gang in om mijn jas te pakken.
'Ik ga mee.' In het schemerige licht van de trap zag Maria-Alba's huid, altijd al bleek door alle kalmerende middelen die ze slikte, zo geel dat het leek of ze geelzucht had.
'O, maar Maria-Alba - dat kun je niet doen. Je weet dat het je - van streek zal maken. Bovendien hebben ze je hier nodig.'
'Cordelia zit voor de televisie.' Maria-Alba knoopte haar cape dicht, een volumineus kledingstuk in een kleine ruit, dat ze zomer en winter droeg. 'De anderen zijn oké. En Bron, als hij thuiskomt, è ubriaco fradi- co, certo.'
Ik hoopte dat de politieman niet de Italiaanse uitdrukking kende voor stomdronken. Ik bezat niet de tegenwoordigheid van geest om te argumenteren. Ik ging naar boven naar de kleedkamer van mijn vader om een tas in te pakken. Hemden, pyjama's, broeken, sokken, toiletartikelen, scheermes, scheerzeep. Eau de cologne, twee zilveren haarborstels en het haarnetje dat hij in bed droeg. Hij was erg pietepeuterig wat zijn uiterlijk betrof. Zorgvuldig vouwde ik zijn ochtendjas van saffraan- kleurige zijden crêpe op, die vroeger aan Noel Coward had toebehoord. Ik pakte ook nog twee sigaren uit zijn humidor, zijn sigarenknipper, zijn slaappillen en het boek met sonnetten dat op zijn nachtkastje lag.
De auto was een neutrale zwarte wagen. Brigadier Tweeter reed, inspecteur Foy zat naast hem, en Maria-Alba en ik zaten achterin. De inspecteur praatte aan één stuk door over koetjes en kalfjes. Brigadier Tweeter beperkte zijn opmerkingen tot een enkel ontevreden gebrom over het rijgedrag van anderen, en Maria-Alba zat er zwijgend, met een streng gezicht bij. Toevallig reden we rond Parliament Square.
'Er is hier een beetje gedoe geweest vandaag,' zei de inspecteur.
'Heus?'
'Een paar maffe kinderen die niets beters te doen hebben dan zich te misdragen. Maar ze schijnen een oude vrouw te hebben aangevallen. Zoiets brengt de pers in het geweer. Dan wordt er weer beweerd dat het een bewijs is van het toenemende gebrek aan moraal. En dan komen er sentimentele praatjes over vroeger toen geharde East End-schurken even wachtten met op elkaar te schieten om lieve oudé vrouwtjes te helpen bij het oversteken.'
'O. Ja. Natuurlijk,' mompelde ik.
'Maar bedenk eens hoe het leven was in die zogenaamde goeie ouwe tijd. Om te beginnen een paar wereldoorlogen. En honderd jaar geleden verhongerden er kinderen op straat. Tweehonderd jaar geleden werden lieve oude vrouwtjes verbrand als heksen. Een hoop dingen zijn verbeterd. In mijn werk is het maar al te gemakkelijk om cynisch te worden. Maar er is veel goeds in de wereld als je erop let.'
Ik begreep dat hij probeerde me wat op te monteren. In het halfdonker gleden de kleuren van verlichte winkeletalages en neonreclames over het gezicht van Maria-Alba. Het glom van het zweet.Het politiebureau was modern en anoniem. Toen we naar binnen liepen werd ik opnieuw bevangen door de verwarring die me de hele middag al bedreigd had. Geluid en zicht werden subtiel vervormd. We liepen door gangen die zwaaiden en schommelden. Ik hield mijn blik strak gericht op inspecteur Foys nek. Toen hij bleef staan en tegen me sprak dreunde zijn stem in mijn oren.
'Hij is hier binnen. We hebben het hem zo comfortabel mogelijk gemaakt.' Hij keek me fronsend aan.' Gaat het goed met u? We zijn er.' Hij sprak met een joviale opgewektheid alsof hij zijn nichtjes naar een loge in de schouwburg bracht voor hun jaarlijkse pantomimefeest.