***
18. WAAROM IK?
De tranen stroomden over mijn wangen terwijl ik in het donker liep. Auto's en vrachtwagens passeerden, sommige bestuurders toeterden, maar ik bleef lopen tot ik bij een benzinestation kwam. Het was gesloten, maar er stond een telefooncel. Ik draaide Beaus nummer en hoopte uit de grond van mijn hart dat Beau zijn ouders had weten over te halen hem in New Orleans te laten blijven. Toen de telefoon overging, hield ik mijn adem in. Garton, de butler van de familie, nam op.
'Kan ik Beau even spreken, Garton?' vroeg ik snel.
'Het spijt me, mademoiselle, maar monsieur Beau is er niet.'
'Weet u ook waar hij is en wanneer hij terugkomt?' vroeg ik wanhopig.
'Hij is onderweg naar de luchthaven, mademoiselle.'
'Vanavond? Gaat hij vanavond weg?'
'Om', mademoiselle. Het spijt me. Wilt u een boodschap achterlaten?'
'Nee,' zei ik zwakjes. 'Geen boodschap. Merci beaucoup, Garton.'
Ik legde de hoorn langzaam neer en drukte mijn hoofd tegen het apparaat.
Beau ging weg voordat we zelfs maar de kans hadden gekregen afscheid te nemen. Waarom liep hij niet weg en kwam hij naar me toe? Maar toen besefte ik hoe onredelijk en dwaas dat zou zijn geweest. Wat zou hij ermee opschieten als hij zijn familie en zijn toekomst opgaf?
Ik zuchtte diep en leunde achterover. De donkere wolken voor de maan dreven weg en het bleke schijnsel verlichtte de weg, die nu op een wit spoor leek dat naar een nog diepere duisternis leidde. Ik had een besluit genomen, dacht ik. Er zat nu niets anders op dan dat ten uitvoer te brengen. Ik begon weer te lopen.
Een blèrende claxon van een vrachtwagen achter me maakte dat ik me met een ruk omdraaide toen de chauffeur van een oplegger stopte. Hij leunde uit het raam aan de passagierskant en keek op me neer. 'Wat doe je in vredesnaam midden in de nacht op deze snelweg?' vroeg hij. 'Weet je niet hoe gevaarlijk dat is?'
ik ga naar huis,' zei ik.
'En waar is dat?'
'Houma.'
Hij bulderde van het lachen. 'Ben je van plan naar Houma te lópen?'
'Ja, meneer,' zei ik bedroefd. Het besef van het enorme aantal kilometers dat ik moest afleggen begon tot me door te dringen toen hij me uitlachte.
'Nou, je boft. Ik kom door Houma,' zei hij, en gooide het portier open. 'Stap maar in. Toe dan,' ging hij verder, toen ik aarzelde, 'voor ik me bedenk.'
Ik stapte in de vrachtwagen en deed het portier dicht. 'Zo, en waarom loopt een meisje van jouw leeftijd moederziel alleen op deze snelweg?' vroeg hij, zonder zijn blik van de weg af te wenden. Hij leek een man van in de vijftig en in zijn bruine haren glansden een paar grijze.
'Ik heb net besloten om naar huis te gaan,' zei ik.
Hij draaide zich om en keek me aan. Toen knikte hij begrijpend, ik heb een dochter van jouw leeftijd. Ze is een keer weggelopen. Ze was nog geen acht kilometer ver toen ze besefte dat mensen geld willen hebben voor eten en onderdak, en vreemden zich in het algemeen geen donder van je aantrekken. Ze kwam zo gauw ze kon terug naar huis toen een schoft van een kerel haar een smerig voorstel deed. Begrijp je wat ik bedoel?'
'Ja, meneer.'
'Datzelfde had jou vanavond kunnen overkomen, zoals je daar in je eentje over die weg liep. Je ouders zijn waarschijnlijk gek van ongerustheid. Voel je je nu niet heel dom?'
'Ja, meneer.'
'Mooi. Nou, gelukkig is het allemaal goed afgelopen, maar voor je wegloopt naar wat je aanziet voor grazigere weiden, moet je eerst even rustig gaan zitten en al je zegeningen tellen,' zei hij.
Ik glimlachte. 'Dat zal ik zeker doen,' zei ik.
'Goed, er is niets gebeurd,' zei hij. 'Om eerlijk te zijn, toen ik zo oud was als jij... nee,' zei hij, me weer aankijkend, 'jonger denk ik... ben ik zelf ook eens weggelopen.' Hij lachte bij de herinnering en begon te vertellen. Ik besefte dat het rijden in een truck over lange afstanden een eenzaam bestaan is, en dat deze vriendelijke man me niet alleen uit barmhartigheid had meegenomen, maar ook uit behoefte aan gezelschap.
Toen we Houma binnenreden, wist ik dat hij en zijn gezin Texas hadden verlaten, waar hij op school was geweest, waarom hij met zijn jeugdliefde was getrouwd, hoe hij zijn eigen huis had gebouwd en vrachtwagenchauffeur was geworden. Hij merkte pas hoeveel hij had zitten praten toen hij stopte.
'Wel verdraaid! We zijn er al en ik heb niet eens gevraagd hoe je heet.'
'Ruby,' zei ik. En toen, alsof ik symbolisch mijn terugkeer wilde benadrukken, voegde ik eraan toe: 'Ruby Landry,' want voor de mensen in Houma was ik weer een Landry. 'Dank u.'
'Oké. Je bedenkt je wel driemaal voor je weer wegloopt om een grotestadskind te worden, hè?'
'Ik beloof het.' Ik stapte uit. Toen ik hem had nagekeken tot hij verdwenen was, begon ik naar huis te lopen. Toen ik door de bekende straten liep, herinnerde ik me de talloze keren dat grootmama Catherine en ik samen naar de stad gingen of een van haar vriendinnen gingen bezoeken. Ik herinnerde me dat ze me meenam als ze een bezoek als traiteur aflegde en ik herinnerde me hoeveel de mensen van haar hielden en haar respecteerden. Plotseling leek het een afschuwelijke gedachte om terug te keren naar dat huis op zijn dunne palen zonder dat zij er was, met bovendien het vooruitzicht van een confrontatie met grootvader Jack. Paul had me zoveel trieste verhalen over hem verteld.
Ik bleef staan bij een telefooncel en haalde nog wat kleingeld uit mijn portemonnee, deze keer om Paul te bellen. Zijn zusje Jeanne nam op.
'Ruby?' zei ze. 'Gossie!1 Het is zo lang geleden dat ik je het laatst gesproken heb. Bel je uit New Orleans?'
'Nee,' zei ik.
'Waar ben je?'
'Ik ben... hier,' zei ik.
'Hier? O, dat is fantastisch. Paul!' gilde ze. 'Kom aan de telefoon. Het is Ruby, en ze is hier!'
Even later hoorde ik zijn warme, lieve stem, een stem die ik zo wanhopig nodig had om me te troosten en moed in te spreken.
'Ruby? Ben je hier?'
'Ja, Paul. Ik ben thuis. Het is een te lang verhaal om je aan de telefoon te vertellen, maar ik wilde dat je het wist.'
'Ga je terug naar je huis?' vroeg hij ongelovig.
'Ja.' Ik legde uit waar ik was en hij zei dat ik geen stap mocht verzetten.
'Ik ben er voor je met je ogen kunt knipperen,' beloofde hij, en een paar minuten later stopte zijn auto en stapte hij opgewonden uit. We omhelsden elkaar en ik klampte me even stevig vast aan hem als hij zich aan mij.
'Er is iets verschrikkelijks gebeurd, hè? Wat heeft Daphne gedaan? Of is het Gisselle? Wat heeft een van beiden kunnen doen datje hier naartoe bent gekomen?' vroeg hij, en toen zag hij dat ik geen bagage bij me had. 'Wat is er gebeurd? Ben je weggelopen?'
'Ja, Paul,' zei ik, en barstte in tranen uit. Hij liet me in de auto stappen en hield me in zijn armen tot ik kon spreken. Het moet hem als een krankzinnig gebrabbel in de oren hebben geklonken, want ik flapte het hele verhaal eruit, vertelde alles wat ze met me hadden gedaan, ook dat Gisselle een fles rum in mijn la had gestopt. Maar toen ik mijn zwangerschap beschreef en die slager van een arts in de vuile spreekkamer, werd Pauls gezicht doodsbleek en toen vuurrood van woede.
'Wilde ze je dat aandoen? Je had gelijk datje bent weggelopen. Ik ben blij dat je terug bent.'
ik weet nog niet wat ik moet doen,' zei ik, terwijl ik mijn tranen afveegde en diep ademhaalde. 'Ik wil voorlopig alleen maar terug naar de hut.'
'Je grootvader...'
'Wat is er met hem?'
'Hij gaat als een razende tekeer de laatste tijd. Toen ik gisteren langsreed was hij bezig in de grond voor het huis te graven; hij krijste in de ruimte en zwaaide met zijn armen. Mijn vader zegt dat hij geen geld meer heeft voor zijn slechte whisky en dat hij een delirium heeft. Hij denkt dat het bijna met hem is gebeurd. Vrijwel iedereen is verbaasd dat het nog zo lang heeft geduurd, Ruby. Ik weet niet of ik jou daar wel heen moet brengen.'
'Ik moet erheen, Paul. Het is mijn enige thuis nu,' zei ik vastbesloten.
'Dat weet ik, maar... je zult er een verschrikkelijke troep aantreffen, dat weet ik zeker. Het zal je hart breken. Mijn vader zegt dat je grootmama in haar graf ligt rond te tollen.'
'Breng me naar huis, Paul. Alsjeblieft.'
Hij knikte. 'Oké, voorlopig dan,' zei hij. 'Maar ik zal voor je zorgen, Ruby. Ik zweer het.'
'Dat weet ik, Paul, maar ik wil niemand tot last zijn. Ik zal het werk weer gaan doen dat grootmama Catherine en ik samen deden, zodat ik mezelf in leven kan houden.'
'Onzin,' zei hij. Hij startte de motor. 'Ik heb veel en veel meer dan ik ooit nodig zal hebben. Ik heb je al gezegd, ik ben nu manager. Ik heb de plannen voor mijn eigen huis al goedgekeurd. Ruby...'
'Praat niet over de toekomst, Paul. Ik geloof niet meer in de toekomst.'
'Goed,' zei hij. 'Maar zolang ik er ben zal het je goed gaan. Dat is een belofte die je op de bank kunt zetten,' zei hij trots.
Ik glimlachte. Hij zag er veel ouder uit. Hij was altijd volwassener geweest en had meer verantwoordelijkheidsgevoel gehad dan andere jongens van zijn leeftijd, en zijn vader had niet geaarzeld hem belangrijk werk te geven.
'Dank je, Paul.'
Ik geloof niet dat ik me op enige manier had kunnen voorbereiden op de toestand van het huis en het terrein eromheen. Ik bofte dat ik 's avonds aankwam toen veel ervan onzichtbaar was, maar ik zag de diepe gaten aan de voorkant, en toen ik de doorgezakte veranda zag met het gebroken hek eromheen, de planken vloer die hier en daar was opgebroken, zonk mijn hart in mijn schoenen. Een van de ramen aan de voorkant was opengebroken. Grootmama Catherine zou in tranen zijn uitgebarsten.
'Weetje zeker datje hier naar binnen wilt?' vroeg Paul, toen we stopten.
'Ja, Paul, ik weet het zeker. Hoe het er nu ook uitziet. Vroeger was het het thuis van mij en grootmama.'
'Oké, ik ga met je mee naar binnen om te zien wat hij uitspookt. Misschien herkent hij je niet eens meer in zijn huidige conditie,' zei Paul.
'Voorzichtig,' waarschuwde hij, toen we op de veranda stapten. De planken kraakten luid, de verroeste scharnieren van de voordeur piepten en de deur dreigde uit zijn hengsels te vallen toen we hem openden, en het huis stonk alsof elk moerasdier er zich had genesteld.
Er stond slechts één brandende lantaarn op de oude keukentafel. Het vlammetje flakkerde hevig in de wind die ongehinderd door de open ramen in de achterwand door het huis waaide.
'Ik geloof dat alle insekten uit de bayou zich hier hebben verzameld,' zei Paul.
De keuken was een puinhoop. Op de grond, onder de tafels en stoelen en op het aanrecht lagen lege whiskyflessen. De gootsteen stond vol met vuile borden waaraan de restanten van oude maaltijden zaten aangekoekt, en op de grond lag beschimmeld voedsel, dat eruitzag of het er al weken, zo niet maanden had gelegen. Ik pakte de lantaarn op en liep rond.
De zitkamer was er niet beter aan toe. De tafel lag omgekeerd, evenals de stoel waarin grootmama elke avond zat en in slaap viel. Ook hier lagen lege flessen. De vloer was bedekt met modder, vuil en moerasgras. We hoorden iets langs de muur wegschieten.
'Ratten waarschijnlijk,' zei Paul. 'Op z'n minst veldmuizen. Misschien zelfs wel een wasbeer.'
'Grootvader!' riep ik.
We liepen naar de achterkant om hem te zoeken en gingen toen de trap op. Ik denk dat de inspanning die het grootvader kostte om die trap te beklimmen, de bovenverdieping van het huis behoed had voor dezelfde vernielingen en verwaarlozing als de benedenverdieping. De weefkamer was niet veel veranderd, en mijn oude slaapkamer en die van grootmama Catherine ook niet, behalve dat alles wat open kon was doorzocht. Grootvader had zelfs een paar planken van de muur getrokken.
'Waar kan hij zijn?' vroeg ik me af.
Paul haalde zijn schouders op. 'Misschien in een van de goedkope bars, bedelend om een borrel,' zei hij. Maar toen we de trap weer afliepen, hoorden we het geschreeuw van grootvader Jack achterin het huis. Haastig liepen we terug, en toen zagen we hem. Naakt, maar onder de modder, zwaaiend met een jutezak en jankend als een jachthond die achter het wild aan zit.
'Blijf achter me,' zei Paul. 'Jack,' riep hij. 'Jack Landry!'
Grootvader hield de zak stil en tuurde in het duister. 'Wie is daar? Rovers, dieven, rot op!'
"Geen dieven. Ik ben het, Paul Tate!'
'Tate? Blijf hier vandaan, hoor je? Ik geef je niks terug. Blijf weg. Dit is mijn fortuin. Ik heb het verdiend. Ik heb het gevonden. Ik heb net zolang gegraven tot ik het gevonden heb, hoor je? Weg, weg, of ik gooi een steen naar je. Weg!' schreeuwde hij weer, maar ging zelf een pas achteruit.
'Grootvader!' riep ik. 'Ik ben het, Ruby. Ik ben thuisgekomen.'
'Wie? Wie is dat?'
'Ruby,' zei ik, naar voren lopend.
'Ruby? Nee, die schuld neem ik niet op me. Nee. We hadden het geld nodig. Je moet mij de schuld niet geven. Geef mij de schuld niet, Catherine!' gilde hij. Toen, met de jutezak tegen zijn borst geklemd, holde hij in de richting van de kreek.
'Grootvader!'
'Laat hem maar, Ruby. Hij is krankzinnig geworden van die goedkope whisky.'
We hoorden hem weer gillen, en we hoorden het gespetter van water.
'Paul, hij zal verdrinken.'
Paul dacht even na. 'Geef mij de lantaarn,' zei hij, en liep grootvader achterna. Ik hoorde nog meer gespetter, nog meer gegil.
'Jack!' riep Paul.
'Nee, het is van mij! Van mij!' antwoordde grootvader. Nog meer gespetter en toen werd het stil.
'Paul?' Ik wachtte en holde toen door het donker. Mijn voeten zonken weg in het zachte moerasgras. Ik rende in de richting van het licht en zag dat Paul over het water stond te staren.
'Waar is hij?' vroeg ik luid fluisterend.
'Ik weet het niet. Ik...' Hij kneep zijn ogen samen en wees toen.
'Grootvader!' schreeuwde ik.
Grootvaders lichaam leek op een dik stuk hout dat voorbijdreef. Het botste tegen een paar rotsen en werd toen gevangen door de stroming en bleef voortdrijven tot het verstrikt raakte in wat struikgewas dat uit het water omhoogstak.
'We moeten hulp gaan halen,' zei Paul. 'Kom mee.'
Nog geen uur later hesen de brandweerlieden grootvader Jacks lichaam uit het water. Hij hield zijn jutezak nog steeds in zijn armen geklemd, maar in plaats van een opgegraven schat zat die vol met geroeste blikjes.
Ik had geen afschuwelijker thuiskomst kunnen bedenken. Ondanks de verschrikkelijke dingen die grootvader Jack had gedaan en het pathetische wezen dat hij was geworden, herinnerde ik me hem nog toen ik een klein meisje was. Hij had zijn vriendelijke momenten. Ik ging naar zijn hut in het moeras en we praatten over de bayou als over zijn liefste vriend. Er was een
tijd geweest dat hij een legende was. Er bestond geen betere jager. Hij kon het moeras lezen als een kaart, wist wanneer het water zou rijzen en dalen, wanneer de trek van de brasem begon, en waar de alligators sliepen en de slangen lagen opgerold.
Hij praatte toen graag over zijn voorouders, over de schurken die stampei maakten op de Mississippi, de beroemde gokkers en platbodemvaarders. Grootmoeder zei dat het meeste voortkwam uit zijn eigen fantasie, maar ik vond het niet erg of het allemaal waar was of niet. Ik hield van zijn verhalen, terwijl hij staarde naar het Spaanse mos en trok aan zijn pijp van een maïskolf, aan één stuk door praatte, en in die tijd slechts nu en dan zweeg om een slok uit zijn kruik te nemen. Hij had er altijd een excuus voor. Hij moest zijn keel smeren om het vuil eruit te verwijderen dat in de lucht boven het moeras zweefde of hij moest een kou verjagen. Soms moest hij alleen zijn ingewanden warm houden.
Ondanks de breuk tussen grootmama Catherine en grootvader Jack nadat hij Gisselle had verkocht aan de familie Dumas, voelde ik dat ze eens, lang geleden, een echt liefdespaar waren geweest. Zelfs grootmama, tijdens een van haar kalmere momenten, gaf toe dat hij een opvallend knappe, viriele jongeman was geweest, die haar betoverde met zijn smaragdgroene ogen en zongebruinde huid. Hij was een uitstekend danser, beter dan wie ook op een fais dodo.
Maar de tijd schijnt het gif in ons naar boven te halen. Het kwaad dat onder grootvader Jacks hart nestelde, sijpelde naar buiten en veranderde hem - of, zoals grootmama altijd graag beweerde, 'maakte hem tot wat hij werkelijk was: een waardeloze schurk, die thuishoort bij de dingen die kronkelen en kruipen.'
Misschien had hij zijn heil gezocht bij de whisky om te ontkennen wat hij was of wat hij weerspiegeld zag in het water als hij over de rand van zijn kano leunde. Hoe het ook zij, de demonen in hem kregen hun zin, en trokken hem ten slotte omlaag in het water wat hij vroeger bemind en gekoesterd en zelfs aanbeden had. De bayou, die zijn leven was geweest, had zijn leven opgeëist.
Ik huilde om de man die hij was toen grootmama Catherine verliefd op hem werd, zoals ik dacht dat zij om hem had gehuild toen hij niet langer die man was.
Ondanks Pauls smeekbeden wilde ik in de hut blijven. Als ik mezelf niet dwong het die eerste nacht te doen, zou ik een reden vinden om het ook de volgende en de nacht daarna niet te doen. Ik maakte mijn oude bed zo comfortabel mogelijk op, en toen iedereen weg was en ik Paul welterusten had gewenst en beloofd had de volgende ochtend op hem te wachten, ging ik naar bed en viel van louter uitputting vrijwel onmiddellijk in slaap.
Een uur na zonsopgang wisten al grootmama's oude vriendinnen dat ik terug was. Ze dachten dat ik terug was gekomen om voor grootvader Jack te zorgen. Ik stond vroeg op en begon de hut op te ruimen, te beginnen met de keuken. Er was niet veel te eten, maar er was nog geen uur voorbij of grootmama's vriendinnen begonnen te arriveren, en iedereen bracht iets voor me mee. Ze waren natuurlijk geschokt over de toestand van het huis. Niemand was er binnen geweest sinds de dood van grootmama en mijn vertrek. Cajun-vrouwen werpen zich op de karweitjes van anderen alsof ze allemaal één grote familie zijn, zodra iemand hulp nodig heeft. Toen ik me omkeerde waren ze allemaal bezig de vloeren en muren te schrobben, de kleden uit te kloppen, de meubels af te stoffen, de ramen te lappen. Vreugdetranen sprongen in mijn ogen. Niemand vroeg waar ik geweest was en wat ik gedaan had. Ik was terug, ik had hun hulp nodig, en dat was het enige wat erop aankwam. Eindelijk had ik het gevoel dat ik werkelijk thuis was gekomen.
Paul kwam bij me met armen vol dingen die zijn ouders hadden gestuurd en dingen waarvan hij wist dat ik ze nodig zou hebben. Hij liep met hamer en spijkers om het huis heen en timmerde alle losse planken vast die hij maar kon vinden. Toen pakte hij een schop en begon de tientallen gaten te vullen die grootvader had gegraven, toen hij zocht naar de schat die grootmama Catherine volgens hem had begraven. Ik zag hoe de vrouwen naar hem keken terwijl hij aan het werk was, fluisterend onder elkaar, met een heimelijke glimlach naar mij. Als ze de waarheid eens wisten... Maar er waren nog steeds geheimen die we in ons hart moesten opsluiten; er waren nog steeds mensen van wie we hielden en die we moesten beschermen.
Grootvader Jacks begrafenis verliep snel en simpel. Pater Rush adviseerde me het zo spoedig mogelijk te doen.
'Je wilt toch niet Jack Landry's soort naar je huis lokken, Ruby? Je weet dat dat soort alleen maar een excuus zoekt om te drinken en heibel te maken. Je kunt hem beter met rust laten en in je eentje voor hem bidden.'
'Wilt u een mis voor hem opdragen, pater?' vroeg ik.
'Dat zullen we zeker doen. De goede God heeft medelijden genoeg om zelfs een zo laag gezonken man als Jack Landry te vergeven, en het ligt bovendien niet aan ons om te oordelen,' zei hij.
Na de begrafenis keerden grootmama Catherines vriendinnen terug naar het huis en begonnen toen pas te informeren waar ik geweest was sinds grootmama Catherines overlijden. Ik vertelde dat ik bij familie in New Orleans had gewoond, maar de bayou miste. Het was geen onwaarheid, en het was voldoende om hun nieuwsgierigheid te bevredigen.
Paul liep buiten en binnen rond en bleef aan het werk, terwijl de vrouwen tot in de avonduren zaten te babbelen. Hij bleef tot ze allemaal glimlachend en fluisterend afscheid van me hadden genomen.
'Je weet wat ze denken,' zei hij, toen we eindelijk alleen waren. 'Dat je bent teruggekomen om bij mij te zijn.'
ik weet het.'
'Wat wil je doen als het te zien is?'
'Dat weet ik nog niet,' zei ik.
'Het eenvoudigste is met mij te trouwen,' zei hij vastberaden en met een hoopvolle blik in zijn blauwe ogen.
'O, Paul je weet dat dat onmogelijk is.'
'Waarom? Het enige wat onmogelijk is, is zelf kinderen te hebben, maar dat hoeft nu niet. Jij verwacht al een baby,' zei hij.
'Paul, het is niet goed om daar zelfs maar aan te denken. En je vader...'
'Mijn vader zou geen woord zeggen,' snauwde Paul. Ik kon me niet herinneren wanneer ik hem zo somber en kwaad had gezien. 'Als hij dat deed, zou hij openlijk zijn zonde moeten opbiechten. Ik zal je een goed leven geven, Ruby. Echt waar. Ik word een rijk man, en ik heb een prachtig stuk land waarop ik mijn huis kan bouwen. Misschien zal het niet zo kostbaar zijn als het huis waarin je in New Orleans hebt gewoond, maar...'
'O, Paul, ik verlang geen kostbare huizen of rijkdom. Ik heb je gezegd dat je een vrouw moet zoeken met wie je je eigen gezin kunt stichten. Je verdient een eigen gezin.'
'Jij bent mijn gezin, Ruby. Dat ben je altijd geweest.'
Ik draaide mijn hoofd om, zodat hij de tranen in mijn ogen niet kon zien. Ik wilde hem geen verdriet doen.
'Kun je niet van me houden zonder kinderen van me te hebben?' vroeg hij. Het leek meer op een smeekbede.
'Paul, dat is het niet alleen...'
'Je houdt toch van me, hè?'
'Ik hou van je, Paul, maar ik heb niet meer aan je gedacht zoals jij dat wilt sinds... sinds we de waarheid over onszelf hebben gehoord.'
'Maar je zou weer kunnen beginnen met anders aan ons te denken,' zei hij hoopvol. 'Je bent terug en...'
Ik schudde mijn hoofd.
'Dus het is meer dan dat alleen?'
Ik knikte.
'Je houdt nog steeds van die Beau Andreas, ook al heeft hij je zwanger gemaakt en in de steek gelaten? Is dat zo?' vroeg hij.
'Ja, Paul, ik geloof van wel.'
Hij staarde een ogenblik voor zich uit en zuchtte toen. 'Nou ja, het verandert niets. Ik zal er toch altijd voor je zijn,' zei hij vastberaden.
'Paul, laat me geen spijt krijgen dat ik ben teruggekomen.'
'Natuurlijk niet,' zei hij. 'Kom, ik ga naar huis.' Hij liep naar de deur. Daar bleef hij staan en keek naar mij. 'Je weet wat ze ondanks alles zullen denken, hè, Ruby?'
'Wat?'
'Dat het kind van mij is.'
'Ik zal de waarheid vertellen als het moet,' zei ik.
'Ze zullen je niet geloven,' hield hij vol. 'En zoals Rhett Butler zei in Gejaagd door de wind: "Eerlijk gezegd, schat, zal het me een rotzorg zijn.'"
Hij lachte en liep naar buiten, me verwarder dan ooit achterlatend, en banger dan ooit voor wat de toekomst voor me in petto had.
Sneller dan ik voor mogelijk had gehouden voelde ik me er weer thuis. Nog geen week na mijn terugkomst zat ik boven in de weefkamer om dekens te weven die ik in de kraam langs de weg kon verkopen. Ik weefde hoeden van palmbladeren en manden van repen eikehout. Ik kon niet zo goed gumbo koken als grootmoeder vroeger, maar ik probeerde het en maakte een redelijk goede gumbo om voor de lunch te verkopen. Ik werkte 's avonds en zette 's morgens vroeg de kraam op. Een enkele keer dacht ik erover wat te gaan schilderen, maar voorlopig had ik geen moment vrij. Paul was de eerste die me daarop attent maakte.
'Je werkt zo hard om genoeg te verdienen om te eten en in leven te blijven, dat je geen tijd hebt om je talent te ontwikkelen, Ruby, en dat is zonde,' zei hij.
Ik gaf geen antwoord, want ik wist wat hij bedoelde.
'We zouden een goed leven kunnen hebben samen, Ruby. Je zou weer een bemiddelde vrouw zijn en de dingen kunnen doen die je graag wilt doen. We nemen een kinderjuffrouw voor de baby en -'
'Niet doen, Paul,' smeekte ik. Mijn lippen trilden, en hij veranderde snel van onderwerp. Want één ding zou Paul nooit doen, en dat was mij aan het huilen brengen en bedroefd maken.
De weken werden maanden, en na een tijdje was het of ik nooit was weggeweest, 's Avonds zat ik op de veranda en keek naar de passerende auto's of staarde naar de maan en de sterren tot Paul kwam. Soms bracht hij zijn harmonika mee en speelde een paar melodietjes. Als iets te somber klonk, sprong hij overeind en speelde hij een vrolijk nummer, waarbij hij danste en me aan het lachen maakte.
Vaak wandelde ik langs de kreek, zoals ik deed toen ik hier opgroeide. Als de maan 's avonds scheen glinsterden de spinnewebben in het moeras, de uilen krasten en de alligators gleden sierlijk door het stille water. Soms kwam ik er een tegen die op de oever lag te slapen en liep voorzichtig om hem heen. Ik wist dat hij mijn aanwezigheid voelde, maar hij deed nauwelijks zijn ogen open.
Pas in het begin van de vijfde maand begon het duidelijk te worden dat ik zwanger was. Niemand zei iets, maar alle ogen bleven een moment lang op mijn buik gericht, en ik wist dat ik het onderwerp van gesprek was. Ten slotte werd ik bezocht door een delegatie van vrouwen die werd aangevoerd door grootmama Catherines oude vriendinnen, mevrouw Thibodeau en mevrouw Livaudis. Mevrouw Livaudis was blijkbaar aangewezen als woordvoerster.
'Ruby, we komen omdat je niemand meer hebt die het woord voor je kan doen,' begon ze.
'Ik kan het woord voor mezelf doen, mevrouw Livaudis.'
'Misschien. Je bent Catherine Landry's kleindochter, dus ik weet zeker dat je het kunt, maar het kan geen kwaad als een paar oude dametjes zoals wij met je mee kwekken,' ging ze verder, en ze knikte naar de anderen, die vastberaden terugknikten.
'Met wie moeten we praten, mevrouw Livaudis?'
'Met de man die verantwoordelijk is,' zei ze. 'We denken allemaal dat we weten wie die jongeman is, en hij komt uit een zeer bemiddelde familie in deze streek.'
'Het spijt me,' zei ik, 'maar de jongeman aan wie u denkt is niet de vader van mijn kind.'
Monden vielen open, ogen werden opengesperd.
'Wie is het dan?' vroeg mevrouw Livaudis. 'Of kun je dat niet zeggen?'
'Het is iemand die niet hier woont, mevrouw Livaudis. Het is iemand uit New Orleans.'
De vrouwen keken elkaar met een sceptisch gezicht aan.
'Je maakt het er niet beter op voor jezelf of je baby als je de vader in bescherming neemt en hem de kans geeft zich aan zijn verantwoordelijkheid te onttrekken, Ruby,' zei mevrouw Thibodeau. 'Je grootmama zou dat nooit toestaan, dat verzeker ik je.'
'Dat weet ik,' antwoordde ik, terwijl ik grootmama Catherine in gedachten een soortgelijke preek hoorde afsteken.
'Dan gaan we met je mee en helpen je om de jongeman bij te brengen dat hij zijn deel van de last moet dragen,' zei mevrouw Livaudis snel. 'Als hij ook maar een greintje fatsoen heeft, zal hij doen wat hij hoort te doen.'
ik vertel de waarheid. Hij woont hier niet,' zei ik zo oprecht mogelijk, maar ze schudden hun hoofd en keken me met medelijdende blikken aan.
'We willen dat je weet, Ruby, dat wij achter je staan als het tijd is om te doen wat juist is,' zei mevrouw Thibodeau. 'Wil je een dokter of een traiteur? Even buiten Morgan City woont een traiteur die bij je kan komen.'
De gedachte om naar een andere traiteur dan grootmama te gaan stuitte me tegen de borst.
'Een dokter,' zei ik.
'De rekeningen horen betaald te worden door je weet wel wie,' merkte mevrouw Livaudis op, naar de anderen kijkend, die instemmend knikten.
'Het gaat heus allemaal goed,' beloofde ik. Ze gingen weg, overtuigd dat ze de waarheid wisten. Paul had natuurlijk gelijk gehad. Hij kende onze mensen beter dan ik. Maar dit was een last die ik zelf moest dragen, iets waarmee ik zelf zou moeten leven en dat ik zelf moest verwerken. Natuurlijk dacht ik aan Beau en vroeg me af wat hij over me gehoord zou hebben.
Alsof ze mijn gedachten gehoord had, stuurde Gisselle me een brief via Paul.
'Deze kwam vanmiddag,' zei hij, toen hij me de brief bracht. Ik was in de keuken bezig een garnalengumbo te maken. Ik veegde mijn handen af en ging zitten.
'Heeft mijn zus me geschreven?' vroeg ik met een verbaasde glimlach toen ik de envelop opende. Paul stond in de deuropening en keek naar me terwijl ik las.
Lieve Ruby,
Ik durf te wedden dat je nooit hebt kunnen dromen van mij een brief te krijgen. Het langste wat ik ooit geschreven heb was dat stomme Engelse verslag over de oude Engelse dichters, en zelfs dat werd voor de helft door Vicki geschreven.
In ieder geval, ik vond Pauls oude brieven in je kast toen Daphne zei dat ik naar je kamer moest gaan om uit te zoeken wat ik wilde hebben voor ze de rest aan het Leger des Heils gaf. Ze heeft je kamer door Martha Woods laten leeghalen en hem toen afgesloten. Ze zei dat je wat haar betrof nooit had bestaan. Natuurlijk zit ze nog met het probleem van het testament. Ik heb haar en Bruce er op een avond over horen praten en hij zei dat ze jou uit het testament moest laten schrappen. Er zou een hoop juridische touwtrekkerij voor nodig zijn en het zou een streep door hun eigen rekening kunnen halen, dus voorlopig blijf je nog een Dumas.
Ik weet dat je je waarschijnlijk afvraagt waarom ik je uit New Orleans schrijf. Raad eens? Daphne heeft toegegeven en me thuis laten komen en hier weer naar school laten gaan. Weet je waarom? Het nieuws van je zwangerschap ging als een lopend vuurtje door de school. Ik vraag me af hoe. In ieder geval werd het een schandaal, en dat kon Daphne niet verdragen, vooral niet toen ik haar vroeg en laat begon te bellen om haar te vertellen wat de meisjes zeiden, hoe de docenten naar me keken, wat mevrouw Ironwood ervan dacht. Dus gaf ze toe en liet me thuiskomen, waar je geheim zorgvuldig wordt bewaakt.
Daphne heeft iedereen verteld dat je bent weggelopen naar de bayou om weer bij je Cajuns te gaan wonen, omdat je ze zo miste. Natuurlijk zijn de mensen nieuwsgierig naar Beau.
'Jij zeker ook, hè?' schreef ze onderaan de pagina, om net te doen of ze me verder niets zou vertellen.
Net iets voor Gisselle, dacht ik, ze plaagt me zelfs in een brief. Ik draaide de bladzij om en vond de rest.
Beau is nog in Frankrijk, waar het hem heel goed gaat. Monsieur en madame Andreas vertellen iedereen over zijn prestaties en dat hij daar ook naar de universiteit zal gaan. En het schijnt dat hij omgang heeft met een heel rijk Frans meisje, iemand wier stamboom teruggaat tot Lodewijk Napoleon.
Verleden maand kreeg ik een brief van hem waarin hij me smeekte hem iets over jou te vertellen. Ik heb hem vandaag geschreven dat ik niet weet waar je bent. Ik zei dat ik zou proberen je te vinden door naar een van je Cajun-familieleden te schrijven, maar dat ik had gehoord dat je misschien getrouwd was in een van die Cajun-huwelijksplechtigheden op een vlot in het moeras met slangen en spinnen aan je voeten.
O, dat was ik nog vergeten. Voor ik wegging uit Greenwood, kreeg ik bezoek. Je raadt zeker wel wie: Louis. Hij was heel aardig en heel knap. Hij was ontdaan toen hij hoorde dat je een baby verwachtte en dat je was weggelopen om in het moeras bij je Cajuns te gaan wonen. Hij had een muziekblad dat hij je had willen sturen, dus beloofde ik hem dat als ik ooit achter je adres kwam, ik het hem zou laten weten.
Maar beloftes worden gemaakt om ze te breken, nietwaar?
Grapje. Ik weet niet of ik ooit nog iets van je zal horen en of deze brief je bereikt. Ik hoop het en ik hoop dat je terugschrijft. Het is wel leuk om een beruchte zus te hebben. Ik amuseer me kostelijk met het verzinnen van allerlei wilde verhalen over jou.
Waarom heb je niet gewoon gedaan wat Daphne wilde en de baby laten wegmaken? Denk eens aan alles wat je hebt opgegeven.
Je geliefde tweelingzus, Gisselle
'Slecht nieuws?' vroeg Paul, toen ik de brief neerlegde en achteroverleunde. De tranen sprongen in mijn ogen, maar ik glimlachte.
'Je weet dat mijn zus altijd probeert me verdriet te doen,' zei ik door mijn tranen heen. 'Ruby...'
'Ze verzint dingen; ze denkt gewoon... Wat zou Ruby verdriet doen? En dan schrijft ze dat in de brief. Dat is alles. Zo is ze nu eenmaal.'
De tranen stroomden over mijn wangen. Paul holde naar me toe en omhelsde me.
'O, Ruby, m'n lieve Ruby, niet huilen. Alsjeblieft.' 'Het gaat alweer,' zei ik, diep ademhalend. 'Het is al over.' 'Ze heeft iets over hem geschreven, hè?' vroeg Paul opmerkzaam. Ik knikte. 'Misschien is het geen leugen, Ruby.' 'Ik weet het.'
'Ik ben er nog steeds voor je.'
Ik keek naar hem op en zag zijn gezicht vol liefde en medeleven. Waarschijnlijk zou ik nooit meer iemand vinden die me zo met hart en ziel was toegedaan, maar ik kon niet ingaan op zijn voorstel. Het zou niet eerlijk zijn tegenover hem.
'Het is in orde, Paul, heus. Dank je,' zei ik, mijn tranen afdrogend. 'Een jonge vrouw als jij, alleen en zwanger,' mompelde hij. 'Ik maak me bezorgd over je.'
'Je weet dat alles goed gaat,' zei ik. Hij was twee keer met me naar de dokter geweest, wat het gerucht nog versterkte dat het kind van hem was. In onze kleine gemeenschap duurde het niet lang voordat al het nieuws door iedereen achterhaald werd, maar het kon hem niet schelen, zelfs niet toen ik hem verteld had wat grootmama Catherines vriendinnen geloofden.
Gedurende de laatste helft van de zevende maand en de eerste helft van de achtste, was Paul elke dag bij me thuis, soms kwam hij zelfs meer dan één keer. Pas in de achtste maand werd ik echt dik en zakte het kind. Ik klaagde nooit tegen hem, maar een paar ochtenden kwam hij zonder dat ik wist dat hij er was, en hij betrapte me toen ik steunend en kreunend met mijn handen op mijn onderrug stond. Ik voelde me inmiddels net een eend, zo waggelend liep ik. Toen de dokter me vertelde dat hij niet precies kon zeggen wanneer ik zou bevallen, maar dat het de volgende week of zo zou zijn, besloot Paul elke nacht bij me door te brengen. Overdag kon ik hem altijd bereiken of iemand sturen om hem te halen, maar hij was bang voor wat er 's nachts zou kunnen gebeuren.
In het begin van de negende maand kwam Paul vroeg in de middag. Zijn gezicht zag rood van opwinding.
iedereen zegt dat er een orkaan op komst is,' verklaarde hij. 'Ik wil dat je meegaat naar mijn huis.'
'O, nee, Paul, dat kan ik niet.'
'Hier is het niet veilig,' verklaarde hij. 'Kijk eens naar de lucht.' Hij wees naar de dofrode zonsondergang, veroorzaakt door een dun waas van wolken. 'Je kunt het bijna ruiken,' ging hij verder. Het was heet en klam, en de zachte bries die er de hele dag had gestaan was bijna verdwenen.
Maar ik kon niet naar het huis van zijn ouders. Ik schaamde me en was bang voor de blikken van zijn vader en moeder. Ze hadden natuurlijk een hekel aan me omdat ik was teruggekomen en aanleiding had gegeven tot al die geruchten.
'O, dat gaat best,' zei ik. 'We hebben hier al eerder stormen doorstaan.'
'Je bent net zo koppig als je grootvader,' zei Paul. Hij was kwaad op me, maar ik hield voet bij stuk. Ik ging naar binnen en maakte wat te eten voor ons klaar. Paul ging naar zijn auto om naar de radio de luisteren. De weersvoorspellingen waren onheilspellend. Hij kwam weer binnen en begon alles wat hij kon af te sluiten. Ik zette twee kommen gumbo klaar, maar we zaten nog niet, of de wind gierde al rond het huis. Paul keek aan de achterkant naar buiten naar de kreken en kreunde hardop. Een dreigende, donkere wolk kwam snel dichterbij, en er kon elk moment een stortbui losbarsten.
'Daar komt het,' kondigde hij aan. En een paar seconden later sloegen regen en wind toe. Het water stroomde langs het dak en door alle kieren. De wind rukte aan de losse planken. We hoorden hoe dingen werden opgenomen en neergesmeten, sommige sloegen zo hard tegen de wanden, dat we dachten dat ze er doorheen zouden komen. Ik gilde en trok me terug in de zitkamer, waar ik ineengedoken op de bank ging zitten. Paul holde heen en weer, sloot alle openingen die hij kon vinden af, bond zoveel mogelijk vast, maar de wind joeg dwars door het huis, smeet alle voorwerpen van de planken en het aanrecht, en gooide zelfs een stoel omver. Ik dacht dat het zinken dak zou worden meegesleurd en we blootgesteld zouden worden aan de vernietigende storm.
'We hadden weg moeten gaan!' riep Paul. Ik snikte en hield mijn armen om me heengeslagen. Paul gaf het op om te proberen nog iets vast te binden, kwam naar me toe en omhelsde me. We zaten naast elkaar, hielden elkaar vast en luisterden naar de huilende, donderende wind die bomen ontwortelde.
Plotseling, even snel als hij was opgestoken, ging de storm liggen. Een doodse stilte viel over de bayou. Het werd lichter. Ik hield mijn adem in en Paul stond op om de schade te taxeren. We keken allebei uit het raam en schudden ons hoofd, geschokt bij het zien van de doormidden gespleten bomen. Het leek of de wereld op zijn kop stond.
Toen sperde Paul zijn ogen open; het kleine plekje blauw boven ons begon te verdwijnen. •
'Het was het oog van de orkaan,' verklaarde hij. 'Terug, terug...'
De staart van de storm bereikte ons, rukte en huilde als een woedende reus. Deze keer wankelde het huis op zijn grondvesten, de wanden kraakten en de ramen versplinterden; de glasscherven vlogen in het rond.
'Ruby, we moeten dekking zoeken onder het huis!' schreeuwde Paul. Ik durfde niet naar buiten. Ik maakte me los uit zijn armen en zocht mijn heil in de keuken. Maar ik stapte in een plas die zich onder een lek in het dak had gevormd en gleed uit. Ik viel met mijn gezicht naar voren, maar wist me nog net op tijd tegen te houden om te voorkomen dat ik mijn neus brak tegen de grond. Maar ik viel plat op mijn buik. De pijn was ondraaglijk. Ik ging op mijn rug liggen en gilde en gilde. Paul stond onmiddellijk naast me en probeerde me overeind te krijgen.
ik kan niet, Paul. Ik kan niet...' protesteerde ik. Mijn benen voelden loodzwaar, te zwaar om ze te buigen of op te tillen. Hij probeerde me overeind te helpen, maar ik was een dood gewicht, en het lukte hem niet. Hij begon zelf ook uit te glijden op de natte vloer. En toen voelde ik de hevigste pijn van mijn leven. Het was of iemand een mes had gepakt en begonnen was me vanaf mijn navel doormidden te snijden. Ik kneep in Pauls schouder.
'Paul! De baby!'
Hij keek me in paniek aan. Hij draaide zich om naar de deur, alsof hij erover dacht hulp te gaan halen. Toen besefte hij dat het onmogelijk was en keek weer naar mij, juist toen het vruchtwater brak.
'De baby komt!'
De wind bleef aan het huis rukken. Het zinken dak kraakte, een deel ervan raakte los en sloeg tegen de spanten.
'Je moet me helpen, Paul! Het is te laat!'
Ik was ervan overtuigd dat ik bewusteloos zou raken en misschien zelfs dood zou gaan hier op de vloer van de keuken. Hoe kon iemand zo'n pijn overleven? De ene golf van pijn na de andere trok door mijn lichaam. De weeën kwamen steeds sneller na elkaar, tot ik de baby voelde bewegen. Paul knielde voor me neer, zijn ogen zo wijd open dat ik dacht dat ze uit zijn hoofd zouden rollen. Hij schudde ongelovig zijn hoofd.
Op het laatst hoorde ik de storm niet meer. Ik scheen nu en dan buiten bewustzijn te raken, tot ik ten slotte heel hard perste en Paul een verrukte kreet slaakte. Hij hield de baby in zijn handen.
'Het is een meisje!' riep hij uit. 'Een meisje!'
De dokter had me uitleg gegeven over de navelstreng. Ik gaf Paul instructies, en hij sneed hem door en bond hem af. Toen begon mijn baby te huilen. Hij legde haar in mijn armen. Ik lag nog op de grond, en de storm, zij het in iets mindere mate, raasde voort, terwijl de regen op het huis beukte.
Paul bracht me een paar kussens en ik ging overeind zitten en keek naar het kleine gezichtje dat naar me toegekeerd was, zoekend naar troost en veiligheid en liefde.
'Ze is mooi,' zei Paul.
De stortvloed werd een regenbui, de regenbui een motregen, en toen schenen de stralen van een late zon door de wolken en door een raam en verlichtten mijn baby en mij. Ik overlaadde haar gezichtje met zoenen.
We hadden het overleefd. Samen zouden we verdergaan.