17. ONDANKS ALLES
De mensen zongen in de kerk toen ik binnenkwam, zongen met vrome, opgeheven gezichten de geestelijke liederen die me herinnerden aan mijn jeugd, toen Sarah mijn moeder was, de hut in de Willies mijn thuis, en mijn liefde voor Logan Stonewall het mooiste in mijn leven. Ik dacht aan de uren die we zondags hadden doorgebracht in deze kerk.
En hun stemmen, die zo opgewekt klonken op de beste dag van de week - de zondag - schalden helder door de hete zomeravond. Het was of er een elektrische hitte in de lucht hing. Ik volgde de laatste kerkgangers naar binnen, waar de waaiers van de vrouwen de lucht in beweging brachten of er geen air-conditioning bestond, en was weer terug in de tijd toen ik nog maar een verachte Casteel was.
Die gezonde, engelachtige stemmen konden tieren en schelden en vloeken, maar wie zou dat nu geloven? Niet een vreemde, die ze niet intiem kende, zoals alle bewoners van het dal en de bergen elkaar kenden. Ik zat stilletjes aan de verste kant van de laatste rij en zag tot mijn verbazing dat er veel mensen uit de bergen in de kerk waren, terwijl ze gewoonlijk de avonddienst niet bijwoonden, vooral niet op zo'n smoorhete avond. De mensen uit het dorp droegen hun beste kleren en namen niet de moeite hun hoofd om te draaien, keerden alleen hun ogen naar me toe. Ze keken minachtend naar mijn kleren; in hun gezamenlijke hypocrisie sloten ze zich aaneen om een stompzinnig oordeel te vormen dat zelden gebaseerd was op feiten, alleen maar op vermoedens en kudde-instinct.
Ze herkenden me, ondanks mijn mooie kleren.
Ondanks mijn kleren duldden ze me niet in hun midden. Ze hoefden zelfs geen woord te zeggen; hun vijandschap was bijna tastbaar, en als ik niet zo vastbesloten was geweest, zou die me misschien hebben verjaagd, in de wetenschap dat, hoe rijk of beroemd ik ook mocht worden, ik nooit hun respect of bewondering zou kunnen afdwingen, of, wat ik meer dan iets anders verlangde, hun afgunst. Niets was veranderd in de orde der dingen, in hetgeen zij goed en slecht en gepast vonden - voor mensen als ik.
De mensen uit de bergen zaten nog steeds op de achterste rijen, de dalbewoners beheersten het midden, en de uitverkorenen zaten het dichtst bij God op de voorste rijen, in het middelste vak. Degenen die op de voorste banken zaten droegen ook het meeste bij tot elk liefdadigheidsfonds dat op een bepaald moment populair was. Preuts en fatsoenlijk staarde Rosalynn Wise met wezenloze ogen omhoog naar haar echtgenoot, toen hij zijn preekstoel betrad. Zijn zwarte maatpak paste zo goed da t hij nog even slank was als toen ik hem voor het eerst had gezien toen ik tien was. En iedereen wist dat dominee Wayland Wise zo'n eetlust had dat hij elk jaar minstens tien pond aankwam.
Toen ik binnenkwam was het mijn bedoeling zoals altijd op mijn plaats te blijven zitten, maar daar was het ook het warmst door de hete luchtstroom die door de deur kwam als hij openging, wat om de haverklap gebeurde. Maar tot mijn eigen verbazing bleef ik niet zitten. Even later stond ik, en zag op de derde rij in het middelste vak een lege bank. En terwijl alle ogen op me gericht waren, pakte ik een gezangenboek uit de tas in de stoel voor me, sloeg automatisch pagina 216 op, en begon te zingen. Echt te zingen - luid, helder, hoog. Want alle Casteels konden zingen, zelfs al hadden ze niets om over te jubelen.
Ik had op schokkende wijze ieders volledige aandacht verkregen. Ze staarden naar me met open mond, met grote ogen, verbijsterd en verontwaardigd dat ik, een Casteel, zoiets waagde! En ik probeerde niet ze te negeren. Ik keek in elk paar beschuldigende ogen, en haperde geen seconde toen ik het oude vertrouwde lied zong waar Onze Jane zo van had gehouden.
En terwijl ik zong, kon ik hun gedachten bijna uit de lucht plukken. Er was weer zo'n verachtelijke Casteel in hun geheiligde midden! Hun vijandige ogen richtten zich op mijn gezicht, mijn kleren, spotten met de juwelen die ik in overdaad droeg, om ze te laten zien wat ik nu bezat - alles! Een afkeurend gemompel ging door de menigte, maar het kon me niet schelen. Ik had ze allemaal een goede gelegenheid gegeven me te bekijken in mijn kostbare pakje en mijn juwelen.
Maar ze leken nog steeds niet onder de indruk, in ieder geval sperden ze hun ogen niet open van bewondering of knepen ze samen van verbazing. Voor hen had een varkensbuik meer kans om te veranderen in tien miljard gouden vleermuizen dan ik om gerespecteerd te worden.
Even abrupt als hun hoofden mijn richting waren uitgedraaid toen ik naar voren liep, keerden nu alle hoofden zich af, bijna of een waaier van gezichten werd dichtgevouwen. De bergbewoners aan de zijkant en achter me deden hetzelfde, en wendden hun gezichten enigszins af. Ik trok mijn schouders recht, ging zitten en wachtte. Wachtte op een aanwijzing in de preek die de goede, heilige dominee die speciale zondagavond had gekozen. Er hing spanning in de lucht, een stilte die bezwangerd was met haatdragendheid. Terwijl ik onrustig in mijn bank zat, dacht ik aan Lo- gan en zijn ouders, vroeg me af of ze deze avond hadden gekozen om naar de kerk te gaan. Ik keek zo goed mogelijk om me heen zonder mijn hoofd om te draaien, hopend en tegelijk bang dat ik de Stonewalls zou zien.
Toen werden de hoofden plotseling weer omgedraaid om te staren naar een oude man die met stijve passen over het middenpad liep. Ik keek recht voor me uit, maar zag hem toch toen hij naast me kwam zitten!
Het was opa!
Mijn eigen opa, die ik twee dagen geleden nog gezien had! Opa, die de honderd-dollarbiljetten in zijn zak had gestoken, vaag had beloofd het geld aan Tom te geven. En nu zat hij hier, ver van Florida en Georgia, en grinnikte verlegen naar me, waarbij hij de droeve toestand van zijn tandeloze mond onthulde. Toen fluisterde hij: 'Goedje weer te zien, Hea- ven.'
'Opa,' fluisterde ik. 'Wat doe je hier?' Ik sloeg mijn arm om zijn middel en omhelsde hem. 'Heb je het geld dat ik je gaf aan Tom gegeven?'
'Hou niet van vlak land,' mompelde hij bij wijze van uitleg, en sloeg zijn bleke ogen neer die vochtig leken, al wist ik dat ze vaak waterig waren.
'En het geld?'
'Tom wil het niet.'
Ik fronste mijn wenkbrauwen, wist niet hoe ik iets uit het brein van een oude man moest halen, die realiteit niet van fantasie wist te scheiden. 'Heeft pa je gevraagd om weg te gaan?'
'Luke is een goeie jongen. Dat zou hij nooit doen.'
Ik vond het prettig dat hij naast me zat en me met zijn aanwezigheid steunde. Hij had zich niet van me afgekeerd, zoals Keith en Onze Jane. Tom moest hem verteld hebben dat ik naar Winnerrow ging, en hij was hierheen gekomen om me morele steun te geven. En ongetwijfeld had pa het geld dat ik voor Tom had bestemd.
De mensen draaiden zich om in hun banken, keken ons kwaad aan en legden een waarschuwende vinger tegen getuite lippen. Opa zakte ver onderuit, in een poging om gehoorzaam te verdwijnen.
'Ga rechtop zitten,' siste ik, en gaf hem een harde por met mijn elleboog. 'Laatje niet intimideren.' Maar opa bleef waar hij was en klemde zijn afgedragen oude strohoed vast of het een schild was.
Dominee Wise stond zwijgend en lang en indrukwekkend achter zijn lessenaar en keek recht naar mij. Er was een afstand tussen ons van ongeveer zes meter, maar toch meende ik in zijn ogen een waarschuwende blik te ontdekken.
Blijkbaar was de dienst al aan de gang, want hij begon niet met een van zijn eindeloze gebeden. Met een diepe en dwingende stem zei hij:
'De winter is ten einde. Het voorjaar is gekomen en gegaan. We zijn alweer halverwege de zomer, en spoedig zal de herfst onze bomen kleuren, en dan zal de sneeuw weer vallen - en wat hebben we bereikt? Hebben we terrein gewonnen, of verloren? Ik weet dat we hebben geleden en gezondigd sinds de dag waarop we geboren werden, en toch heeft God in Zijn oneindige goedheid ons in leven gehouden.
'We hebben gelachen en we hebben gehuild en we zijn ziek geworden en genezen. Sommigen van ons hebben een kind ter wereld gebracht, en sommigen van ons hebben een geliefd persoon verloren, want dat is de weg van onze Heer: te geven en te nemen, verlies te ruilen tegen een gift, te herstellen, om dan weer te verwoesten met de grillen van de natuur.
'En altijd, hoe groot onze nood ook is, helpt Zijn liefde ons er doorheen, zodat we bijeen kunnen komen op plaatsen als deze, waar we Hem kunnen aanbidden, en het leven loven, zelfs met de dood om ons heen en als de tragedie van morgen een zekerheid is, zoals dit uur en deze minuut een tijd van vreugde is. Allen zijn we op één manier gezegend en op een andere manier vervloekt. Haat en wrok, een oordeel vellen over je naaste zonder kennis van de omstandigheden, zijn slechte zaken die gelijk staan met moord. En al kent misschien niemand onze heimelijke gedachten, voor Hem beslaan geen geheimen.'
Hij was net als de Bijbel - dubbelzinnig - en zijn woorden konden op allerlei manieren worden uitgelegd. Hij praatte verder, op zangerige toon, zijn blik strak op mij gericht, maar ik moest mijn ogen afwenden, om niet verlamd te raken van puur ontzag, want zo'n soort hypnotiserende kracht bezat hij.
Toen, onder al die heimelijke blikken, ontdekte ik een felle woede in twee harde, groene ogen onder de smalle rand van een groene strohoed. Reva Setterton, de moeder van Kitty Dennison!
IJswater droop langs mijn rug. Hoe had ik terug kunnen gaan naar Winnerrow zonder aan Kitty's familie te denken? Toen pas keek ik openlijk om me heen of ik Logan zag, of zijn ouders. Ze waren er niet, God zij dank. Mijn hand ging naar mijn voorhoofd, dat verontrustend heet aanvoelde, pijn deed en klopte. Een golf van onbekende emoties maakte dat ik me duizelig, onwezenlijk voelde.
Opa ging plotseling rechtop zitten en stond toen wankelend op. Hij pakte mijn hand om me overeind te trekken. 'Je ziet er niet goed uit,' mompelde hij, 'en we horen hier niet.' Het was laf om toe te staan dat hij mijn plan dwarsboomde, maar zijn greep was stevig, zo stevig dat de ringen aan mijn vingers in mijn vlees drongen. Ik volgde hem naar de achterkant van de kerk, en daar gingen we weer zitten. De herinnering aan vroeger overweldigde me. Ik was weer een kind, vol ontzag voor al die nette mensen in hun mooie, nieuwe kleren, geïmponeerd door de kerk met zijn hoge, gebrandschilderde ramen, nederig voor de God die onze noden negeerde en zorgde voor degenen die dollars in het collectezakje lieten vallen in plaats van kleine muntjes.
Mijn hoofd bonsde pijnlijk. Wat deed ik hier? Ik, een nul, kwam de strijd aanbinden met de man die de kampioen gladiator moest zijn in het zondagscoliseum van Winnerrow. Ik keek een beetje angstig de volle kerk rond, in de hoop één paar vriendelijke ogen te zien... en wat zei de dominee, dat iedereen zich weer omdraaide en woedend naar me keek?
De gezichten vloeiden in elkaar over tot één reusachtige vlek met grote, vijandelijke ogen, en alle veiligheid van Troys liefde bladderde van me af als nieuwe verf die op nat hout is geschilderd. Trillend en zwak door de haat die ik overal zag, wilde ik opstaan en weghollen en opa meesleuren voordat de leeuwen werden losgelaten!
Als Doornroosje die wakker wordt in een vijandelijk kamp, verloor ik de betovering, die was begonnen op de dag waarop ik Farthinggale Ma- nor was binnengekomen. En verdiept was op de dag waarop ik Troy had ontmoet.
Het leek nu allemaal zo ver weg en onwezenlijk, verdichtsels van mijn fantasie. Ik keek naar mijn handen en speelde met de negen-karaats diamanten verlovingsring, die Troy had gewild dat ik zou dragen, ook al waren we niet getrouwd. Vervolgens ging mijn hand naar mijn parels met een hanger van diamanten en saffieren, een verlovingsgeschenk van Troy. Vreemd, dat ik me moest vastklampen aan die harde juwelen om me ervan te overtuigen dat ik een paar dagen geleden nog in een van de prachtigste, rijkste huizen ter wereld woonde.
De tijd raakte verloren op die zondagavond in de kerk.
Ik werd oud, en ik werd jonger. Ik voelde me koortsachtig en ellendig, en verlangde naar mijn bed.
'Laten we allen het hoofd buigen en bidden,' beval de dominee, en wendde eindelijk zijn doorborende blik van me af, zodat ik wat op- geluchter adem kon halen. 'Laten we nederig bidden om vergeving, zodat we dit nieuwe hoofdstuk van ons leven kunnen beginnen zonder de oude zonden, en oude grieven, en de oude beloftes die we nooit zijn nagekomen. Laten we elke nieuwe dag ons respect betuigen voor degenen die zich in het verleden jegens ons hebben misdragen, en de gelofte doen dat we tegenover anderen zullen zijn zoals we tegen onszelf zouden zijn.
'We zijn stervelingen die op deze aarde zijn geplaatst om ons leven te voleinden in nederigheid, zonder wrok en woede...' en hij praatte maar door, schijnbaar tegen mij.
Eindelijk was de preek voorbij, en hij had niets gezegd dat ik niet al eerder had gehoord, dus waarom bleef ik steeds maar denken dat hij me waarschuwde om me rustig te houden? Wist hij dat ik wist dat hij de vader was van dat knappe kleine meisje, dat uit de kraamkamer was gebracht en in de armen van zijn vrouw gelegd? Ik stond op, hielp opa overeind, en liep naar de deur, zonder beleefd te blijven wachten, zoals het hillbilly-uitschot geacht werd te doen, opdat ze als laatsten weggingen en de vrome, heilige hand van de dominee schudden.
Opa en ik stonden nog maar net op de straat, die dampte van de vochtige hitte, toen een man snel naar me toekwam en mijn naam riep. Eerst dacht ik dat het Logan was... toen zonk mijn hart in mijn schoenen. Het was Cal Dennison, die zijn hand uitstak en me met een blijde glimlach aankeek. 'Heaven, lieve Heaven,' zei hij ademloos. 'Wat heerlijk je weer te zien! Je ziet er zo mooi uit, fantastisch... je moet me alles over jezelf
vertellen, watje hebt gedaan, en hoe het je in Boston bevalt.'
Als het in Winnerrow heet was op straat, en het was binnen nog heter, waren de bewoners niet geneigd naar de slaapkamer te gaan als de veranda zo uitnodigend was. Ik hoorde het gerinkel van ijsblokjes in karaffen limonade, terwijl ik aarzelend bleef staan en me afvroeg wat ik moest zeggen tegen Cal Dennison, die eens mijn vriend was geweest, en mijn verleider.
'Het bevalt me uitstekend in Boston,' zei ik, terwijl ik opa bij de arm nam en naar het hotel liep, waar ik een kamer had gereserveerd. Lopen door Main Street was spitsroeden lopen langs een rij van vijanden. Iedereen staarde naar ons, en ik voelde er niets voor om met Cal Dennison te worden gezien. 'Heaven, wil je me afpoeieren?' vroeg Cal, zijn knappe gezicht nat van het zweet. 'Alsjeblieft, kunnen we niet ergens heen gaan en wat drinken en praten?'
'Ik heb een verschrikkelijke hoofdpijn, en ik verheug me op een lang, koel bad voor ik naar bed ga,' zei ik oprecht.
Zijn gezicht betrok toen hij mijn excuus hoorde. 'Je praat net als Kit- ty,' mompelde hij. Hij boog zijn hoofd, en onmiddellijk voelde ik me schuldig.
Toen herinnerde ik me dat opa nog steeds naast me stond. 'Waar logeer je, opa?' vroeg ik, toen we voor het enige hotel in Winnerrow stonden.
'Luke heeft de hut in orde gemaakt voor Annie en mij. Daar woon ik natuurlijk.'
'Opa, blijf bij mij in het hotel. Ik kan nog een kamer voor je reserveren, met een kleuren-TV.'
'Ik moet terug naar Annie... ze wacht op me.'
Ik legde me erbij neer. 'Maar, opa, hoe wil je daar komen?'
Verbluft stond hij even te zwaaien op zijn benen, terwijl hij op me wachtte. 'Ik rij met Skeeter Burl mee. Die vindt me nu aardig.'
Skeeter Burl? Het was de ergste vijand die pa ooit in de bergen had gehad - en die vond opa nu aardig? Dat was hetzelfde als geloven dat zonnebaders in juli hielden van de sneeuw in januari. En als de verdomde idioot die ik soms kon zijn, nam ik opa zachtjes bij de arm, en liep met hem naar het hotel. 'Opa, het ziet ernaar uit dat je de nacht toch in het hotel zult moeten doorbrengen.'
Hij raakte onmiddellijk in paniek. Hij had nog nooit in een "gehuurd" bed geslapen. Hij wilde het niet. Annie had hem nodig! Hij had dieren thuis die eronder te lijden hadden als hij niet thuiskwam. Zijn bleke, waterige ogen keken me smekend aan. 'Ga jij naar je hotel, Heaven. Maak je niet ongerust over mij.'
Wanhoop gaf hem de nodige kracht. Hij rukte zich los uit mijn greep, en sneller dan ik had kunnen geloven liep opa door Main Street. 'Werk jij je zaken maar af. Ik hou niet van bedden die niet van mezelf zijn!'
'Ik ben blij dat hij weg is,' zei Cal. Hij gaf me een arm en liep met me het hotel binnen, naar een kleine koffieshop. 'Ik logeer hier ook. Ik moet hier een paar erfeniskwesties regelen met Kitty's ouders, die zich met hand en tand tegen me verzetten. Ze beweren dat ik niets heb bijgedragen tot de nalatenschap, en dat ik daarom zelfs het deel niet verdien dat ze me heeft nagelaten.'
'Kunnen ze het testament aanvechten?' vroeg ik vermoeid. Ik wenste uit de grond van mijn hart dat ik niet het ongeluk had gehad hem tegen het lijf te lopen.
We gingen aan een klein rond tafeltje zitten, en Cal bestelde iets te eten. Hij gedroeg zich of er niets tussen ons was veranderd, en misschien dacht hij zelfs wel dat ik met hem naar bed zou gaan. Ik bleef stijf en onrustig zitten, wetend dat ik hem uit de droom zou helpen zodra hij ook maar een vinger naar me uitstak.
Knabbelend op mijn bacon-sla-tomaat-sandwich, luisterde ik met een half oor naar Cal, die me alle moeilijkheden vertelde die hij had met zijn schoonfamilie. 'En ik ben eenzaam, Heaven, zo eenzaam. Het leven heeft geen zin zonder een vrouw naast je. Wettelijk heb ik recht op alles wat Kitty me heeft nagelaten, maar als haar familie het testament betwist, moet ik een advocaat nemen, en dat betekent vertraging in de afwikkeling. De helft van Kitty's erfenis raak ik kwijt in de rechtszaal en aan advocatenkosten - maar het kan ze niets schelen. Ze willen wraak nemen.'
Mijn ogen vielen bijna dicht. 'Maar ze haten jou toch niet, Cal, waarom doen ze dat dan?'
Hij zuchtte en verborg zijn hoofd in zijn handen. 'Ze haten Kitty, omdat ze hun niet meer heeft nagelaten dan haar beste wensen.' Hij keek op met tranen in zijn ogen. 'Is er een kans dat een mooi jong meisje weer naar me toekomt? We kunnen nu trouwen, Heaven. We kunnen een gezin stichten. We kunnen allebei onze studie afmaken en later lesgeven.'
Ik was verdoofd van moeheid, niet in staat me te verzetten toen hij mijn hand pakte en aan zijn lippen bracht, en toen mijn palm tegen zijn wang drukte. En precies op dat moment kwam Logan Stonewall de koffieshop binnen met een knap meisje naast hem en schoof een stoel bij voor het meisje, dat ik herkende als Kitty's eigen zusje, Maisie!
O, mijn God! Ik had gehoopt Logan niet te zien. Hij zag er heel gezond uit, maar op een of andere manier ouder dan toen ik hem de laatste keer had gezien. Een zekere jeugdigheid had plaats gemaakt voor cynisme, dat zijn glimlach misvormde. Was dat mijn schuld? Zijn donkere saffierblauwe ogen keken even in de mijne, voor hij zijn hand ophief en groette. Toen richtte hij zijn blik verbaasd en vol afkeer op Cal. Vanaf dat moment keek hij niet één keer meer onze kant uit. Maar Maisie was minder discreet. 'Logan, is dat niet je vroegere vriendinnetje, Heaven Casteel?'
Hij verwaardigde zich niet haar antwoord te geven. Ik sprong overeind. 'Ik voel me niet goed, Cal. Neem me niet kwalijk. Ik ga naar mijn kamer en naar bed.'
De teleurstelling stond op Cals gezicht te lezen. 'Dat spijt me,' zei hij. Hij stond op en pakte de rekening. 'Ik zal je naar je kamer brengen.'
Het was niet nodig, en ik wilde niet dat hij zou komen, maar mijn hoofd deed pijn en ik voelde me doodmoe. Wat mankeerde me? Ondanks al mijn bezwaren volgde Cal me naar de hal van het hotel, stapte in de lift die ons naar de zesde verdieping bracht en maakte de deur voor me open. Snel liep ik naar binnen en probeerde de deur achter me dicht te doen, maar hij was me te vlug af. Voor ik wist wat er gebeurde stond Cal in mijn kamer en hield me in zijn armen, en kuste me hartstochtelijk.
Ik vocht om los te komen. 'Stop! Nee! Ik wil het niet! Laat me met rust, Cal! Ik hou niet van je! Ik geloof niet dat ik dat ooit heb gedaan! Laat me los!' Ik sloeg met een gebalde vuist in zijn gezicht en had hem bijna een blauw oog bezorgd. Mijn onverwachte felle uitval verraste hem. Hij liet zijn armen vallen en deed een stap achteruit. Hij zag eruit of hij elk moment in tranen kon uitbarsten. 'Ik had nooit gedacht dat je alle goede dingen zou vergeten die ik voor je gedaan heb, Heaven,' zei hij bedroefd. 'Sinds ik drie dagen geleden in Winnerrow kwam, heb ik gehoopt en gebeden en gedroomd dat ik je weer zou zien. De mensen hier hebben gehoord over je fortuin, maar ze willen het niet geloven. En ik weet dat Logan Stonewall met een stuk of zes meisjes uitgaat, onder anderen met Maisie.'
'Het kan me niet schelen met wie hij uitgaat!' snikte ik. Ik gaf Cal een duw en probeerde hem mijn kamer uit te krijgen. 'Het enige wat ik wil is een bad en naar bed - ga weg en laat me met rust!'
Toen ging hij. Hij stond in de gang achter mijn open deur en staarde me met een droef gezicht aan. 'Ik heb kamernummer 310, voor het geval je je mocht bedenken. Ik heb iemand nodig als jij. Geef jezelf een kans weer van me te houden.'
Beelden van Cal en Kitty samen flitsten door mijn hoofd. Kitty die nee zei op zijn avances; zijn smekende stem, die door de muur heen mijn kamer binnendrong - o ja, toen had hij me nodig! Hij had iemand nodig die jong en lichtgelovig en dom genoeg was om te denken dat hij een echte vriend was... en toch, toen hij daar stond met tranen in zijn ogen, had ik medelijden met hem. 'Welterusten en vaarwel, Cal,' zei ik zachtjes, en deed een stap achteruit zodat ik de deur voor hem kon sluiten. 'Het is uit tussen ons. Zoek een ander.'
Met een definitieve klik viel de deur in het slot. Ik draaide de sleutel om, schoof de grendel ervoor, en holde naar de badkamer. De gedachten tolden door mijn hoofd - waarom was ik teruggegaan naar Winnerrow? Om Fanny's baby terug te kopen? Wat een belachelijk idee! Ik liet het bad vollopen en ging voorzichtig in het water zitten. Het was iets te warm. Kitty had van een heel heet bad gehouden. Waar was opa naar toe? Zou het echt waar zijn dat hij terugging naar die ellendige hut?
Toen ik uit het bad kwam kon ik opa niet uit mijn hoofd zetten. Wat had hij gedaan met al het geld dat ik hem had gegeven? Ik moest opa vinden. Ik kon niet slapen voor ik wist dat hij veilig en wel in de hut was. Mijn hoofd klopte en bonsde toen ik het hotel uitliep.
Er hing een vochtige hitte in Main Street. Er stond geen zuchtje wind. In de Willies zou de wind die uit de bergen kwam nu door de bladeren ruisen. Vroeger had hij soms zelfs de kleine, benauwde kamers van die ellendige hut weten te koelen.
Ik stapte in mijn huurauto en reed door het dorp. Het was half elf 's avonds. Alle winkels, behalve de apotheek-afdeling van Stonewall, waren na tien uur 's avonds gesloten.
Nauwelijks had ik de rand van Winnerrow bereikt en reed ik omhoog over de kronkelende weg, of de motor begon te hoesten en sloeg toen af. Ik wist niet wat ik nu moest doen. Ik stapte uit en sloeg de motorkap open. Wat een onzin! Ik had niet het minste verstand van auto's. Ik staarde om me heen naar het bekende terrein, dat nachtmerrieachtige proporties had aangenomen. Ik moest terug naar het hotel en naar bed, dacht ik, en opa en het geld vergeten. Tom zou nooit hulp van mij accepteren. Opa had me niet nodig, niet echt. En ik rilde over mijn hele lichaam.
Ik probeerde steeds opnieuw de auto te starten, maar zonder succes. De wind begon op te steken, als de voorbode van regen. En dit beloofde geen gewoon zomers onweer te worden, maar een onweer met hevige windvlagen, met hagel en zware regenbuien. Steeds krachtiger blies de wind in mijn gezicht. Ik kon niets anders doen dan in de auto blijven zitten en hopen dat iemand langs zou rijden en zou stoppen om me te helpen. Mijn hele lichaam deed pijn, en ik begon me af te vragen of ik niet iets van Troys ziekte had opgelopen.
Ik moest daar zeker een halfuur hebben gezeten voor er een auto verscheen, die vaart minderde en naar de kant van de weg stuurde, waar hij stopte. De bestuurder stapte uit. Toen ik het raampje omlaag draaide herkende ik met een schok de vertrouwde gestalte. 'Wat doe jij hier in je eentje midden in de nacht?' vroeg Logan Stonewall.
Ik probeerde uit te leggen wat er gebeurd was, terwijl hij me achterdochtig aankeek. 'Kom, dan rijd ik je erheen,' zei hij tenslotte. Zijn ogen stonden hard en bevelend toen hij me naar zijn auto bracht. Ik voelde me volstrekt belachelijk toen ik naast hem op de voorbank zat, en niet wist wat ik moest zeggen.
'Ik wilde juist zelf gaan controleren bij je opa,' zei hij bij wijze van uitleg, zodra hij de motor had gestart en naar voren schoot.
'Hij is jouw verantwoordelijkheid niet!' riep ik als een kind. Mijn stem klonk vreemd en gesmoord.
'Ik zou hetzelfde doen voor iedereen van zijn leeftijd die daar in z'n eentje zou zitten.'
Er hing een loodzware stilte tussen Logan en mij. De bomen langs de kant van de weg bogen door onder de kracht van de wind, en toen begon het zo hard te hagelen dat Logan gedwongen was aan de kant van de weg te stoppen tot het ergste voorbij zou zijn. Dat duurde ongeveer tien minuten, en in die tijd zeiden we geen van beiden iets.
Toen reed Logan naar een bekende onverharde weg, die elk moment kon aftakken. Ik hield mijn ogen strak op de weg voor me gericht, en probeerde het trillen van mijn lichaam te bedwingen.
Lang geleden had ik Winnerrows enige hotel schitterend en elegant gevonden; nu wist ik dat het vervallen en oud was. Maar het was altijd nog een stuk beter dan de hut waar hij naar toe reed! Ik had zin om te huilen. Ik verlangde naar een comfortabel bed, schone lakens en zachte dekens, en warmte om die plotselinge kilte uit mijn botten te verdrijven. En nu zou ik alleen de hut hebben, met de plee buiten, en de ontoereikende warmte van de oude kachel. Een tragisch gevoel van verlies overviel me toen we de beschaving van Winnerrow achter ons lieten.
In plaats van te huilen viel ik uit tegen Logan.
'Dus je speelt voor de barmhartige Samaritaan voor mijn grootvader, hè? Je hebt zeker gewoon iemand nodig in je leven met wie je medelijden kan hebben en die je je edelmoedigheid kan betonen.'
Hij wierp me een minachtende blik toe, en ik keek hem lang genoeg aan om te zien dat er geen sprankje van de vroegere liefde meer in zijn ogen te zien was. Het deed verdriet om te weten dat mijn beste vriend nu tot mijn ergste vijanden behoorde, het soort vijand dat me zou doden met harde blikken en wrede woorden; de messen zou hij door anderen laten gooien.
Ik drukte me stevig tegen de rugleuning van de bank en schoof zo ver mogelijk bij hem vandaan, zwoer bij mezelf dat ik hem niet meer aan zou kijken, al kon ik hem in het donker toch niet goed zien. Er was iets mis met mijn gezichtsvermogen. Een gevoel van onwezenlijkheid beklemde me. De pijn in mijn botten had zich uitgebreid naar mijn borst, achter mijn ogen, en mijn gezicht brandde en deed pijn. Bewegen werd moeilijker.
'Ik zal je opa naar Winnerrow rijden als hij erheen wil,' zei Logan stijfjes, terwijl hij me even aankeek. 'Hij komt vaak uit Georgia en Flori- da om zijn hut te inspecteren.'
'Hij zei dat Skeeter Burl hem naar huis zou rijden..
'Skeeter Burl heeft hem een paar keer op en neer naar de kerk gereden, maar hij is ongeveer twee maanden geleden omgekomen bij een jachton- geluk.'
Waarom zou opa erom liegen? Tenzij hij het contact met de realiteit had verloren en het was vergeten. En natuurlijk was opa de realiteit vergeten op de dag waarop zijn Annie was gestorven...
Logan verviel weer in zwijgen, evenals ik. De wereld had een gemeen mens verloren toen Skeeter Burl eruit was gestapt, zelfs al had hij opa een paar keer een lift gegeven!
Als je de kortste weg nam, was het elf kilometer naar onze hut. Via deze weg was het drie keer zo ver. Mijn benevelde geest probeerde de dingen op een rijtje te zetten. 'Waarom ben je niet in Boston? Beginnen je colleges niet in de tweede helft augustus?'
'Waarom ben jij er niet?'
'Ik ben van plan morgenmiddag terug te vliegen naar Boston... ' zei ik vaag.
'Als het ophoudt met regenen,' zei hij effen.
De regen stroomde neer. Ik had nog nooit zo'n hevige regenval gezien, behalve vroeg in het voorjaar. Dit was het soort regen dat kleine beken en stroompjes veranderde in woeste rivieren, die bruggen vernielden en bomen ontwortelden en de oevers overstroomden. Soms had het in de Willies een week en langer achter elkaar geregend, en toen het voorbij was, lagen overal grote meren, die ons beletten ergens heen te gaan, zelfs naar school.
En Troy verwachtte dat ik morgenavond terug zou komen. Ik moest hem bellen zodra ik weer in Winnerrow was. Een paar kilometer gingen voorbij. 'Hoe gaat het met je ouders?' vroeg ik.
'Goed,' antwoordde hij kortaf, me de moed ontnemend verder nog iets te vragen.
Hij sloeg van de hoofdweg af, en de weg werd nu weinig meer dan een pad van platgetreden modder, dat vol water stond. De regen plenste nog steeds omlaag, sloeg tegen de voorruit, tegen het raam naast me. Logan zette de ruitenwissers af en boog zich naar voren om naar de weg te turen. Ik had Logans gezicht nog nooit zo hard gezien, zo onverbiddelijk. Toen bewoog hij zich plotseling, pakte mijn linkerhand vast en staarde naar de reusachtige diamant aan mijn ringvinger. 'Ik begrijp het,' zei hij, en liet mijn hand vallen of hij hem nooit meer wilde aanraken.
Ik klemde mijn lippen op elkaar, en probeerde aan iets anders te denken dan de manier waarop Onze Jane en Keith me hadden afgewezen. Dat afgrijselijke gevoel van verlies kleefde aan me als oud rottend mos.
Logan lette scherp op de weg en zei verder niets meer, en ik voelde me opgelucht toen hij het terrein rond de berghut opreed, die ik niet had verwacht ooit nog terug te zien.
Deze keer ging ik naar de hut waar ik was geboren met de visie die ik in Boston had aangeleerd, getraind op de appreciatie van schoonheid en fijne vormen; met een open oog voor het beste wat het leven te bieden had. Dus zat ik rechtop, voorbereid op walging en afkeer, op de vraag hoe iemand in godsnaam terug kon keren... terug naar dat\ Ik zag het in gedachten voor me, de verzakte, bouwvallige hut met de gammele veranda, het oude hout zilverachtig en besmeurd met vlekken van het zin-ken dak. De modderige tuin overgroeid met struiken en onkruid, al zouden de regenplassen het ergste verbergen. Ik wilde niet naar de plee buiten kijken en me bezorgd maken hoe opa heen en terug zou moeten schuifelen. Morgenochtend ging ik naar de dominee. En daarna terug naar Troy.
Logan parkeerde de auto, en ik moest nu kijken, moest het afschuwelijke feit onder ogen zien van opa die daar in z'n eentje verbleef, alleen in de regen, slechts ten dele beschermd door een lekkend dak, op een avond waarop de storm gierde, samen met de geest van zijn vrouw, in die hut, waar het altijd zo verschrikkelijk tochtte.
Ik staarde uit het raam, kon mijn ogen niet geloven.
De verzakte hut was verdwenen!
In plaats daarvan stond er een stevige, goedgebouwde blokhut, het soort dat stadsmensen een 'jachthut' noemden.
Ik was zo verbaasd dat ik als verlamd bleef staan. 'Hoe?' vroeg ik. 'Wie?'
Logan greep het stuur stevig beet, of hij wilde verhinderen dat hij wat gezond verstand in me zou rammen. Hij keek me niet aan terwijl we in de geparkeerde auto bleven zitten. En in de hut brandde licht. Elektriciteit! Ik kon het niet geloven, dacht dat ik droomde.
'Naar wat ik gehoord heb, voelde je grootvader zich niet gelukkig in Georgia, waar geen bergen zijn en het snikheet is,' legde Logan uit. 'En hij kende daar niemand. Hij miste de bergen. Hij miste Winnerrow. En Tom schreef dat je hem in oktober honderden dollars gestuurd had, en dat was de aansporing. Hij wilde terug naar de plaats waar hij zijn Annie kon zien. En hij had dat geld datje hem gestuurd had, dus ging hij terug. Tom heeft ook zijn deel aan het geld bijgedragen, hij werkt dag en nacht. De oude hut werd afgebroken, en deze werd gebouwd. Het duurde maar twee weken, en het is toch een heel aardige hut van binnen. Wil je naar binnen om het te zien? Of ben je van plan de oude man alleen te laten met de geest die zijn huis deelt?'
Hoe kon ik Logan vertellen dat het geen enkel verschil maakte of ik bleef of wegging, dat opa toch achter zou blijven met zijn geliefde geest, hoe dan ook. Maar ik kon het niet zeggen. In plaats daarvan staarde ik naar de hut met zijn twee verdiepingen. Zelfs van buiten kon ik al zien dat het binnen gezellig was. Aan de voorkant waren twee rijen van drie ramen boven elkaar, waardoor er veel zon naar binnen moest komen. Ik herinnerde me de twee kleine kamers die altijd schemerig en rokerig waren geweest, waar nooit genoeg licht of frisse lucht binnenkwam. Wat een verschil konden zes ramen maken!
En ik wilde het zien van binnen, natuurlijk wilde ik dat. Maar ik voelde me vreemd; het ene ogenblik rilde ik van de kou, en het volgende brak het zweet me uit van de hitte. Mijn gewrichten deden nog meer pijn; zelfs mijn maag kwam in opstand.
Ik deed het portier open en zei: 'Ik kan morgenochtend teruglopen naar het dorp, Logan. Je hoeft niet op me te wachten.'
Ik smeet het portier dicht, niet op mijn gemak met de oude tijd nu ik me had aangepast aan een nieuwe tijd, en holde door de regen naar binnen. Tot mijn verbazing had de hut, die er van buiten klein had uitgezien, een grote zitkamer, waar opa op handen en knieën op de grond lag, bezig met de houtblokken die hij wilde branden in de stenen open haard, die tot aan de zoldering reikte en een hele wand van het vertrek in beslag nam. Er waren zware koperen haardijzers, een mooi haardscherm, en een zwaar rooster. En zelfs nog voordat de lucifer werd aangestreken was het al warm in huis. Vlak bij de haard, op een groot gevlochten kleed, zoals oma vroeger had gemaakt van oude nylonkousen die ze kreeg van de da-mes van de kerkbazar, stonden de twee oude schommelstoelen van opa en oma, die vroeger op de veranda van de oude hut stonden. En 's winters werden ze naar binnen gebracht. Het waren de enige meubelstukken die nog van de oude hut over waren.
Twee stoelen, die er oud, versleten en vaal uitzagen, en die me toch ontroerden zoals geen enkel nieuw meubel deed.
'Annie... ik zei je toch dat ze hier was?' zei opa opgewonden. Hij legde zijn knoestige hand op de leuning van de beste schommelstoel, waar zijn vrouw vroeger altijd zat. 'Ze blijft hier, Annie. Onze Heaven komt voor ons zorgen nu we haar nodig hebben.'
O, lieve God, ik kon niet blijven! Troy wachtte op me!
Logan was me naar binnen gevolgd en keek naar me vanuit de deuropening. Ik probeerde me te beheersen en me te verzetten tegen wat het ook was dat me ziek maakte. Ik slenterde door de vier kamers beneden, waarvan de wanden met hout betimmerd waren. In de keuken keek ik verbaasd naar de heldere moderne apparatuur. Er was een dubbele, roestvrijstalen gootsteen, en daarnaast een vaatwasmachine! Achter een paar vouwdeuren zag ik een wasmachine en een droger! Een grote koelkast met een dubbele deur! Meer kasten dan Kitty ooit in haar keuken had bezeten. Vrolijke gordijnen voor de ramen, blauw katoen met een rand van gele madeliefjes aan de zoom en witte katoenen balletjes. Een ronde tafel was gedekt met een bijpassend blauw tafelkleed. Helderblauwe tegels op de grond. Zonnige, gele kussens op de stoelen. Ik had nog nooit zo'n mooie, gezellige keuken gezien.
Het was het soort keuken waar ik als kind van had gedroomd. De tranen prikten in mijn ogen toen ik mijn hand langs het gladde hout van de kasten liet glijden, waar we vroeger maar één open plank hadden gehad om de paar armzalige borden op te stapelen. En de potten en pannen hingen aan spijkers aan de muur. De tranen rolden over mijn wangen, toen ik alle gemakken zag waar Sarah en oma zo van genoten zouden hebben, om over de rest van ons nog maar te zwijgen. En als het kind dat ik vroeger was draaide ik de warm- en koudwaterkraan open en hield mijn hand eronder... stromend water hier in de bergen? Een droom, dat was het. Niet meer dan een droom.
Ik liep verder, diep onder de indruk, en kwam in een klein eetkamertje met een groot raam dat overdag een schitterend uitzicht zou bieden op het dal, zonder de bomen. Mijn droom was altijd geweest om een paar van de bomen om te kappen, zodat de stadslichten van Winnerrow 's avonds konden flonkeren als vuurvliegjes in de zomer. Vanavond zag ik alleen maar regen.
Een kleine gang achter de eetkamer leidde naar een badkamer beneden en een aangrenzende slaapkamer, die van opa moest zijn. Ik zag zijn 'dieren' keurig gerangschikt op open planken, met spiegels erachter, en gecamoufleerde lampjes, die op de verzameling kleine diertjes en figuurtjes van zonderlinge, maar slimme bergbewoners schenen.
Op opa's grote koperen bed (niet het oude) lag een van oma's mooiste met de handgemaakte lappendekens. Er stonden een nachttafeltje met een lamp, twee gemakkelijke stoelen, een bureau, een ladenkast. Ik liep in kringetjes rond, terug naar de keuken, en begon toen hardop te huilen.
'Waarom huil je?' vroeg Logan achter me. Zijn stem klonk zacht en vreemd. 'Ik dacht dat het je nu wel zou bevallen. Of ben je zo gewend geraakt aan reusachtige herenhuizen dat een gezellige hut in de bergen je te armoedig lijkt?'
'Hij is gezellig en ik vind hem mooi,' zei ik, met een poging mijn tranen te bedwingen.
'Huil niet, alsjeblieft,' zei hij hees. 'Je hebt nog niet alles gezien. Er zijn boven ook nog kamers. Bewaar je tranen voor die.' Hij pakte mijn hand en trok me mee, terwijl ik in mijn handtas naar een zakdoek zocht. Ik droogde mijn tranen, snoot mijn neus. 'Je grootvader heeft een beetje moeite met de trap... niet dat hij hem niet kan beklimmen, maar hij vindt dat er geen trap hoort in zijn huis.'
Iemand had aan alles gedacht. Maar ik was moe, voelde me ziek, wilde gaan liggen, en ik probeerde me los te rukken. Logan dwong me mee te gaan, duwde me bijna de trap op. 'Is dit niet het soort hut dat je altijd hebt willen hebben toen je hier opgroeide en het gevoel had dat alles wat mooi en aardig was je werd onthouden? Nou, hier is het, dus kijk! En als het voor jou te laat komt om alle moeite nog te kunnen waarderen die het heeft gekost om het zo te krijgen, dan spijt het me... maar je zult nu om je heen kijken en het zien en het appreciëren, al zie je het nooit in je leven meer terug!'
Boven waren twee middelgrote slaapkamers en een grote badkamer.
Logan leunde tegen de kastdeur. 'Tom heeft me geschreven dat je vader ook geld heeft geïnvesteerd in deze hut. Misschien is je pa van plan op een goede dag zijn gezin hier te brengen.'
Iets in zijn stem maakte dat ik me omdraaide en hem aankeek, en deze keer zag ik hem echt. Hij droeg vrijetijdskleding, alsof hij op zondag niet meer naar de kerk ging. Hij had zich blijkbaar niet geschoren vandaag, en de baardstoppels maakten hem anders, ouder, minder knap en perfect.
'Dan kan ik nu gaan.' Ik liep naar de trap. 'Het is een heel mooi huis, en ik ben blij dat opa hier kan wonen, met genoeg voedsel in de keuken.'
Hij gaf geen antwoord, maar volgde me naar beneden, waar ik afscheid nam van opa en hem op zijn magere, bleke wang zoende.
'Welterusten, opa, welterusten, oma. Ik kom morgen terug, als ik een paar dingen heb afgehandeld.'
Opa knikte verstrooid, zijn ogen kregen een starre blik en zijn vingers speelden nerveus met de franje van de sjaal die hij om zijn schouders had geslagen. Oma's sjaal!
'Ik ben blij je weer gezien te hebben, Heaven, erg blij.'
Hij ging me niet smeken. 'Zorg goed voor jezelf, opa. Hoor je?'
ik heb nu alles,' mompelde opa, terwijl hij met zijn waterige ogen om zich heen keek. 'Er komt een dame uit het dorp die onze maaltijden klaarmaakt. Dat doet ze elke dag. Annie vindt het erg aardig van haar, maar Annie zou voor ons kunnen koken, als ze wat beter kon zien.'
Ik raakte even de leuning aan van oma's stoel, glad en glanzend op de plaatsen waar haar handen die vroeger omklemd hadden. Ik boog me voorover en deed of ik haar wang kuste, waarop opa's ogen begonnen te glanzen.
Op de veranda struikelde ik twee keer. De wind en regen leken een dier, dat erop uit was om te doden. De kou was zo intens dat ik geen adem meer kreeg, en de regen verblindde me. Logan greep me vast om te beletten dat ik de trap afviel.
Hij schreeuwde iets in mijn oor. De wind was luider dan zijn stem. Op de trap zakte ik in elkaar, mijn knieën lieten me in de steek. Toen nam Logan me op in zijn armen en droeg me terug naar de hut.