3. ACHTER DE DOOLHOF
Snel liep ik door, zonder te weten waar ik naar toe ging, alleen dat ik diep de 'zilte geur van de zee' inademde, zoals Tony het had uitgedrukt. Een paar keer liep ik achteruit, om Farthy van buitenaf te bewonderen. Zoveel ramen om te lappen! Hoge, brede ramen. En al dat marmer, hoe hielden ze dat schoon? Ik liep langzaam achteruit en probeerde te ontdekken welke ramen van mij waren. Plotseling botste ik tegen iets op, en toen ik me snel omdraaide stond ik niet tegenover een muur, maar een heg die bijna een muur was, zo hoog was hij, en die eindeloos doorliep. Gefascineerd door wat ik dacht dat het kon zijn volgde ik het, tot ik ontdekte, ja! Een Engels doolhof. En met een kinderlijke verrukking liep ik de doolhof in, zonder ook maar een seconde te denken dat ik erin zou kunnen verdwalen. Ik zou de weg naar buiten vinden. Ik was altijd goed geweest in puzzels. In intelligentietests hadden Tom en ik altijd geweten hoe we onze muizen naar de kaas moesten sturen, of onze piraten naar de schat.
Het was prettig hier binnen, met de drie meter hoge heggen, die nauwkeurige, rechte bochten maakten, en het was er zo stil! Het getjirp van de tuinvogels klonk ver weg en vaag. Zelfs de klaaglijke kreten van de zeemeeuwen boven mijn hoofd klonken gesmoord, ver weg. Het huis dat zo dichtbij had geleken kon ik niet meer zien toen ik me omdraaide - waar was het? De hoge heggen sloten de warmte van de bijna ondergaande zon buiten. Het duurde niet lang of het was meer dan een pittige kou. Ik verhaastte mijn stap. Misschien had ik tegen Percy moeten zeggen dat ik naar buiten ging. Ik keek op mijn horloge. Bijna half zeven. Over een halfuur zou iemand mijn eten boven brengen. Zou ik mijn eerste maal in mijn eigen zitkamer mislopen? En iemand zou ongetwijfeld het vuur aansteken in de haard. Het zou prettig zijn voor mijn eigen vuur te zitten, opgekruld in een gemakkelijke stoel, knabbelend op lekkernijen die ik waarschijnlijk nergens zou krijgen behalve hier. Ik sloeg weer een hoek om en kwam weer in een doodlopend stuk terecht. Weer een hoek. Deze keer zou ik naar rechts gaan. Maar na een paar keer in een kringetje te zijn rondgedraaid, had ik alle gevoel voor richting verloren en wist ik niet meer welke paden ik al genomen had. Ik haalde een doekje uit de zak van mijn jas, scheurde er een reepje af en bond dat aan een tak van de heg... Zo, nu zou ik gauw weer buiten staan.
De zon, die naar de horizon daalde, kleurde de lucht met felle tinten, en waarschuwde me dat het spoedig donker, en nog kouder, zou worden. Maar wat was dit beschaafde gebied in Boston vergeleken bij de woeste Willies? Ik ontdekte echter al gauw dat een in Atlanta gekochte jas niet bestemd was voor het klimaat ten noorden van Boston!
O, kom nou! Dit was belachelijk! Ik droeg de beste jas die ik ooit had bezeten, die Cal Dennison voor me had gekocht. Hij had een klein blauwfluwelen kraagje dat ik een maand geleden nog elegant had gevon- den.
Ik, die gewend was in de bergen rond te zwerven toen ik twee en drie was, en die nooit verdwaalde, liet me in de war brengen door een maf doolhof, dat als amusement was bedoeld! Ik mocht niet in paniek raken. Ik moest iets verkeerd doen. Voor de derde keer kwam ik bij het roze reepje stof dat wapperde in de wind. Ik probeerde me te concentreren... ik haalde me de doolhof voor de geest, de plaats waar ik naar binnen was gegaan, maar alle paden tussen de hoge heggen leken op elkaar. Ik durfde het afgescheurde reepje stof bijna niet meer te verlaten; dan wist ik tenminste waar ik al drie keer geweest was. Terwijl ik besluiteloos bleef staan en mijn oren spitste om het geluid van de branding op te vangen, hoorde ik plotseling het stage tik-tik-tik van een hamer. Er waren mensen in de buurt. Ik liep in de richting van het geluid.
De nacht viel snel. Mistwolken dreven op de grond, waar de koude lucht de warmere aarde ontmoette. Zo laag bij de grond was er geen wind die de nevel kon verjagen. Ik bleef het geluid van de hamer volgen. Toen, tot mijn schrik, hoorde ik een raam dichtslaan, bang! Geen gehamer meer! De stilte beangstigde me. Ik zou hier de hele nacht kunnen ronddwalen zonder dat iemand het wist. Wie zou eraan denken in de doolhof in de tuin te gaan kijken?
Ik sloeg mijn armen over elkaar op de manier van oma, nam de volgende rechtse bocht, ging toen weer naar rechts, geen enkele keer naar links, tot ik plotseling buiten stond! Weliswaar niet waar ik begonnen was, want ik herkende niets, maar beter dan binnen in die puzzel. Het was te donker en te mistig om het huis te kunnen zien. Voor me lag een pad van lichtgekleurde tegels, die vaag glansden in het donker. Ik rook de hoge pijnbomen die vaag omhoog rezen in de mist en de duisternis, en toen zag ik een kleine stenen bungalow met een rood leien dak, laag en omringd door een groep pijnbomen. Ik was zo verbaasd dat een zachte kreet van verrassing me ontsnapte.
Wat was het leuk om rijk te zijn! Geld te hebben om te kunnen verspillen! Zo'n bungalow hoorde thuis in een boek van Moeder de Gans, niet hier. Een houten hek ter hoogte van mijn knieën liep rond de bungalow, gaf steun aan klimrozen die ik maar net kon onderscheiden. Overdag zou het allercharmantst zijn geweest, maar nu was ik een beetje huiverig. Ik kon natuurlijk omkeren en teruggaan. Ik keek achterom en zag dat de mist dichter was geworden en ik zelfs de doolhof niet meer kon zien!
Te oordelen naar de scherpe geur van brandend hout kwam er rook uit de schoorsteen. De bungalow van een tuinman! Een oudere man met zijn vrouw, gereed om aan te zitten aan een simpele maaltijd die me op het moment meer aanlokte dan de culinaire gerechten uit een keuken die Tony niet eens de moeite had genomen me te laten zien.
Het licht viel door de ramen naar buiten. Ik liep naar die vierkanten van ramen, voordat ook die zouden verdwijnen in de mist.
Bij de deur van de bungalow aarzelde ik even voor ik aanklopte.
Drie of vier keer bonsde ik op de stevige deur. Ik deed mijn handen pijn, maar er deed niemand open! Er was iemand binnen! Ik wist dat er iemand was. Ongeduldig omdat wie het ook was me negeerde en ik me toch wel een belangrijk lid van de Tatterton-familie voelde, draaide ik de knop om en liep naar binnen in een schemerachtige, door het vuur verlichte kamer.
Het was erg warm in de bungalow. Ik bleef bij de deur staan en staarde naar de jongeman die met zijn rug naar me toe zat. Ik kon zien aan zijn lange slanke benen, die in een strakke zwarte broek gestoken waren, dat hij lang was. Zijn schouders waren breed, zijn donkerbruine, warrige haar had koperkleurige glanspuntjes waar de gloed van het vuur erop viel. Ik staarde naar dat haar, dacht dat het de kleur haar was die ik altijd had gedacht dat Keith zou hebben als hij een man zou zijn. Dik, golvend haar, dat in zijn nek viel en daar omhoog krulde, nauwelijks de kraag raakte van zijn dunne witte overhemd met wijde mouwen, dat leek op de kiel van een schilder of een dichter.
Hij draaide zich half om, alsof mijn langdurige staren hem attent had gemaakt op mijn aanwezigheid. Nu kon ik zijn profiel zien. Ik hield mijn adem in. Het was niet alleen dat hij knap was. Pa was ook knap op zijn sterke, animale en ruwe manier, en Logan was klassiek knap; deze man was knap op een andere manier, een speciale manier die ik nooit eerder had gezien, en achter mijn ogen rees een beeld van Logan op en ik schaamde me. Maar Logan was voor me gevlucht. Hij had me alleen gelaten op het kerkhof, in de regen; had geweigerd te begrijpen dat een meisje van vijftien of zestien soms niet wist hoe ze een man moest behandelen die vriendschap met haar had gesloten. Behalve door toe te geven, opdat hij haar vriend zou blijven.
Maar Logan was verleden tijd, en voor zover ik wist zou ik hem nooit meer zien. Dus staarde ik naar deze man, verbaasd over de onverwachte manier waarop mijn lichaam reageerde op alleen al zijn uiterlijk. Zelfs zonder dat hij naar me keek voelde ik me tot hem aangetrokken... alsof hij zijn verlangens naar mij uitzond... me vertelde dat ze ook mijn verlangens zouden zijn! Het waarschuwde me ook om behoedzaam te werk te gaan, en afstand te bewaren. Ik wilde geen liefdesrelatie in dit stadium van mijn leven. Ik had genoeg van mannen die me seks opdrongen terwijl ik er niet aan toe was. Toch bleef ik bevend staan, en vroeg me af wat ik zou doen wanneer hij zich omdraaide, als alleen zijn profiel me al zo opwond. Cynisch hield ik mezelf voor dat hij wel een gebrek zou hebben en misschien daarom zo zijn best deed zijn gezicht grotendeels verborgen te houden in de schaduw. Hij bleef zitten, zijn gezicht half afgewend. Maar zelfs zo straalde hij gevoeligheid uit, zoals past bij een ideale romantische dichter - of leek hij meer op een wilde antilope, doodstil, luisterend, alert, gereed om te vluchten als ik me te plotseling of te heftig zou bewegen?
Dat was het, dacht ik. Hij was bang voor me! Hij wilde me niet hier. Een man als Tony zou nooit zo zijn blijven zitten. Tony zou opstaan, glimlachen, de situatie in de hand nemen. Dit moest een bediende zijn, een tuinman, een manusje van alles.
Aan zijn houding, de manier waarop hij zijn hoofd een beetje schuin hield, kon ik zien dat hij wachtte, misschien zag hij me zelfs uit zijn ooghoek. Een van zijn donkere, zware wenkbrauwen ging spottend omhoog, en nog steeds bewoog hij zich niet. Nou, van mij mocht hij daar blijven zitten en nieuwsgierig zijn, want het gaf me een schitterende kans om hem op te nemen.
Weer draaide hij zich een eindje om, zijn hamer opgeheven, en nu zag ik meer van zijn gezicht. Zijn neusgaten trilden, werden wijder, en ik besefte dat hij even zwaar en snel ademde als ik. Waarom zei hij niets? Wat mankeerde hem? Was hij blind, doof, wat?
Zijn lippen gingen omhoog in een glimlach toen hij die kleine hamer voorzichtig neer liet komen op een dunne plaat zilver - alsof hij kleine deukjes wilde verwijderen uit het glanzende oppervlak. Tik-tik-tik ging zijn kleine hamer.
Ik begon te beven, voelde me bedreigd door zijn weigering zelfs maar hallo te zeggen. Wat verbeeldde hij zich wel om mij te negeren? Wat zou Jillian doen in mijn plaats? Zij zou zich zeker niet laten intimideren door die man! Maar ik was maar een ordinaire Casteel, en ik had nog niet geleerd hoe ik arrogant moest zijn. Ik liet een zacht gekunsteld kuchje horen. Zelfs toen had hij nog geen haast om zich om te draaien en me welkom te heten. Terwijl ik daar stond dacht ik dat hij de meest ongewone jongeman was die ik ooit had gezien.
'Neem me niet kwalijk,' zei ik zachtjes. Ik probeerde Jillians fluisterstem te imiteren, ik hoorde u hameren toen ik verdwaald was in de doolhof. Ik weet niet zeker of ik de weg terug kan vinden naar het grote huis, het is zo donker en mistig buiten.'
ik weet dat je Jillian niet bent,' zei hij zonder naar me te kijken, 'anders zou je aan één stuk door ratelen en me duizend dingen vertellen die ik niet hoef te weten. En omdat je Jillian niet bent, hoor je hier niet. Het spijt me, maar ik ben bezig, en ik heb geen tijd voor ongenode gasten.'
Het verbaasde me dat hij me zo maar wegstuurde - nog voordat hij zelfs maar had gezien wie ik was. Wat was dat voor man? Kijk naar me! wilde ik schreeuwen. Ik ben niet lelijk, ook al ben ik Jillian niet! Draai je hoofd om en zeg wat, want straks loop ik weg en dan kan het me niet schelen of we elkaar nooit meer zien! Ik hield van Logan, en niet van deze vreemde met zijn onverschillige houding! Logan die me op een goede dag zou vergeven voor iets dat ik niet had kunnen verhinderen.
Een frons tekende lijnen in zijn voorhoofd. 'Ga weg alsjeblieft. Draai je om en zeg niets.'
'Nee, ik ga niet weg voordatje me vertelt wie je bent!'
'Wie ben jij dat je me dat vraagt?'
'Zeg me eerst wie jij bent.'
'Alsjeblieft, je verdoet mijn tijd. Ga weg nu en laat me afmaken waar ik mee bezig ben. Dit is een privé-verblijf, mijn verblijf. Verboden terrein voor het personeel van Farthinggale Manor. Ga weg!' Hij wierp me een snelle, onderzoekende blik toe, die niet bleef dralen op de plaatsen van mijn figuur waar andere mannen naar staarden, en draaide zich toen weer om.
Ik snakte naar adem! Hij behandelde me als een stuk vuil, alsof ik zelfs wat goede manieren niet waard was. Ik met mijn stomme boerse trots! Ik had altijd te veel trots gehad. Trots die me vaak onnodig verdriet had bezorgd, als het zoveel gemakkelijker zou zijn geweest het erbij te laten en afstand te nemen van dingen die geen echte waarde hadden. En toch kwam die trots fel en verontwaardigd boven, zoals altijd als iemand als hij neerkeek op iemand als ik! Ik dwong me een hekel aan hem te hebben. Gewoon een bediende, meer niet. Een bediende die in een tuinmanswoning was neergezet om oud zilver te repareren! En in de haast van die onwaarschijnlijke conclusie snauwde ik volkomen on-Jillianachtig: 'Ben je een bediende?' Ik kwam dichterbij om hem te dwingen me aan te kijken en me echt te zien. 'De tuinman of een van zijn helpers?'
Hij hield zijn hoofd over zijn werk gebogen. 'Jij bent in mijn huis, ik niet in het jouwe. Ik hoefje vragen niet te beantwoorden. Wie ik ben is niet belangrijk. Ga weg en laat me met rust. Je bent niet de eerste vrouw die zegt dat ze verdwaald is in de doolhof, en ze komen allemaal hier terecht. Er loopt een pad buiten de doolhof om dat je terugbrengt naar het begin van de doolhof. Een kind kan het volgen - zelfs in de mist.'
'Je hebt me aan zien komen!'
'Ik heb je horen komen.'
Ik weet niet waarom ik schreeuwde. 'Ik ben geen bediende hier!' viel ik uit op de boerse manier van pa en Fanny. Ik stond verbaasd over mezelf. 'Farthinggale Manor is het huis van mijn groot... mijn oom en tante, die me gevraagd hebben hier te komen.' De angst in mijn hart zei me dat ik moest vluchten, en snel.
Deze keer keek hij me recht in het gezicht, en ik zag en voelde de volledige impact van zijn mannelijkheid, groter dan van enige man die ik ooit had gekend. Zijn donkere ogen waren verborgen in de schaduw, toen hij me aandachtig opnam. Deze keer bestudeerde hij langzaam mijn gezicht, mijn keel, mijn hijgende borst, middel, heupen, benen, waarna zijn blik weer omhoog ging, langzaam, heel langzaam. En toen zijn ogen mijn gezicht weer hadden bereikt keken ze lang en diep in mijn ogen. Ik voelde me uitgeput toen hij zijn ogen afwendde. Ik kon merken dat ik invloed op hem had; iets dat hij had gezien maakte dat zijn lippen verstrakten, zijn handen zich tot vuisten balden. Hij wendde zich van me af en pakte die verdomde kleine hamer weer op, alsof hij zich door niemand van zijn werk wilde laten afleiden! Ik schreeuwde het een tweede keer uit, mijn stem Casteel-luid, Casteel-kwaad: 'Stop! Waarom kun je niet beleefd te-gen me zijn? Dit is mijn eerste dag hier, en mijn gastheer en gastvrouw zijn naar een diner en hebben me alleen gelaten met het personeel, om mezelf te amuseren, en ik weet niet wat ik in m'n eentje moet doen. Ik moet iemand hebben om mee te praten - en ze hebben me niet verteld dat hier iemand woont als jij.'
'Iemand als ik? Wat bedoel je daarmee?'
'Zo jong als jij. Wie ben je?'
'Ik weet wie jij bent,' zei hij met duidelijke tegenzin. 'Ik wou datje niet gekomen was. Het was niet mijn bedoeling dat we elkaar zouden ont- moeten. Maar het is nog niet te laat. Als je die deur uit loopt, met beide handen naar voren gestrekt, bots je over vijftig passen tegen de heg op. Houd met je rechterhand de heg vast, en ga naar links, dan ben je in een mum van tijd weer terug bij het grote huis. De bibliotheek heeft een aardige selectie boeken, als je wilt lezen. Er staat ook een TV. En in de kast liggen fotoalbums, op de derde plank van onderen. Daar kun je je mee amuseren. En als dat allemaal niet helpt, is er een heel vriendelijke kok in de keuken, die dol is op praten. Hij heet Ryse Williams, maar we noemen hem Rye Whisky.'
'Wie ben je?' schreeuwde ik woedend.
'Ik zie niet in dat het jou iets aangaat, maar omdat je zo aandringt: mijn naam is Troy Langdon Tatterton. Je "oom" is mijn oudste broer.'
'Je liegt!' riep ik uit. 'Ze zouden me verteld hebben datje hier was, als je bent wie je zegt datje bent!'
'Ik vind het niet nodig om te liegen over onbelangrijke dingen als wie ik ben. Misschien weten zij niet eens dat ik hier ben. Per slot ben ik boven de eenentwintig. Ik laat ze niet vooraf weten wanneer ik naar mijn eigen bungalow en werkplaats ga. En ik vertel ze ook niet wanneer ik wegga.'
Ik aarzelde. 'Maar... maar, waarom woon je niet in het grote huis?'
Hij glimlachte kort. 'Ik heb mijn redenen waarom ik liever hier ben. Moet ik die aan jou uitleggen?'
'Maar er zijn zoveel kamers in dat huis, en dit huis is zo klein,' mompelde ik verlegen. Hij had gelijk natuurlijk. Ik had me belachelijk aangesteld. Wat voor recht had ik om naar zijn beweegredenen te informeren?
Deze keer legde hij zijn hamertje in een speciale nis in de muur waar nog meer gereedschap keurig lag opgeborgen. Zijn diepliggende, ernstige ogen keken droef; er lag een uitdrukking in die ik niet begreep. 'Wat weet je over mij?'
Mijn knieën knikten en ik ging automatisch op een klein bankje voor het vuur zitten. Hij zuchtte toen hij dat zag, alsof hij had gehoopt dat ik weg zou gaan, maar ik weigerde te geloven dat hij dat echt wilde. 'Ik weet alleen wat je broer me verteld heeft. En dat is niet zoveel. Hij zei datje briljant was en op je achttiende je Harvard-diploma in je zak had.'
Hij stond op van de tafel en ging in een stoel tegenover me zitten en wuifde alles wat ik gezegd had weg alsof het een hinderlijke rook was die de atmosfeer bedierf. 'Ik heb niets belangrijks gedaan met mijn zogenaamde briljante intelligentie, dus had ik net zo goed geboren kunnen worden met een IQ van vijftig.'
Mijn mond viel open toen ik hem iets hoorde zeggen dat zo volkomen tegenovergesteld was aan alles waarin ik geloofde. Als je een goede opleiding had, had je de wereld in je zak! 'Maar je hebt een diploma van een van de beste universiteiten ter wereld!'
Eindelijk glimlachte hij. ik zie datje onder de indruk bent, daar ben ik blij om. Nu heeft mijn opleiding enige waarde gekregen, althans door jouw ogen gezien.'
Hij gaf me een jong, naïef gevoel - dwaas. 'Wat doe je met je opleiding, behalve op metaal hameren als een kind van twee jaar?'
'Touché,' zei hij met een grijns die hem twee keer zo aantrekkelijk maakte, en God weet dat ik hem al aantrekkelijk genoeg vond.
Ik schaamde me te ontdekken hoe gemakkelijk mijn fysieke kant mijn intelligentie kon overheersen. Mijn woede richtte zich op hem. 'Is dat alles wat je te zeggen hebt?' tierde ik. 'Op mijn eigen onbeholpen manier heb ik net geprobeerd je te beledigen.'
Hij leek niet in het minst beledigd toen hij opstond en zijn onweerstaanbare hamertje weer oppakte. 'Waarom vertel je me niet wie ik ben?' drong ik aan. 'Zeg dan hoe ik heet, als je zo goed op de hoogte bent.'
'Straks,' zei hij. 'Ik moet een hoop kleine harnasjes maken voor een speciale verzamelaar.' Hij hield een stukje zilver op dat de vorm had van een S. 'Deze kleine stukjes krijgen aan beide kanten gaatjes, en als ze met kleine boutjes aan elkaar zijn bevestigd, is het een heel soepele maliënkolder, die de drager een grote bewegingsvrijheid geeft, in tegenstelling tot de latere harnassen.'
'Maar je bent toch een Tatterton? Je bent toch een van de eigenaren? Waarom verspil je je energie dan aan iets dat anderen kunnen doen?'
'Je wilt zoveel weten! Maar ik zal deze vraag beantwoorden, omdat zoveel anderen hetzelfde hebben gevraagd. Ik hou ervan om met mijn handen te werken, en ik heb niets beters te doen.'
Waarom was ik zo hatelijk tegen hem? Hij leek een fantasiefiguur die ik lang geleden had gecreëerd, en die hier in levende lijve wachtte tot ik hem zou ontdekken, en nu ik hem gevonden had, zorgde ik ervoor dat hij een hekel aan me kreeg.
In tegenstelling tot Logan. die sterk en zelfverzekerd leek, als de Rots van Gibraltar, leek Troy heel kwetsbaar, net als ik. Hij had geen woord van verwijt gezegd over mijn onaangename gedrag, maar toch merkte ik dat hij zich beledigd voelde. Hij leek op een viool waarvan de snaren te strak gespannen waren, zodat ze bij de minste onvoorzichtige aanraking konden springen.
En toen, op het moment dat ik niet eens probeerde hem te storen in zijn werk, legde hij zijn hamertje neer en keek me met een innemende glimlach aan. 'Ik heb honger. Wil je mijn excuses accepteren dat ik zo onbeleefd ben geweest en blijven om een hapje met me te eten, Heaven Leigh Casteel?'
'Je kent mijn naam!'
'Natuurlijk ken ik je naam. Ik heb ogen en oren.'
'Heeft... heeft Jillian je over me verteld?'
'Nee.'
'Wie dan?'
Hij keek op zijn horloge. 'Ongelooflijk. Ik dacht dat er pas een paar minuten verstreken waren sinds ik vanmorgen aan het werk ben gegaan.' Zijn stem klonk verontschuldigend. 'De tijd gaat zo snel, ik sta altijd weer verbaasd hoe gauw een dag voorbij is.' Zijn ogen stonden peinzend. 'Natuurlijk heb je gelijk. Ik verbeuzel mijn leven door te spelen met mijn zilveren Tinkertoys.' Zijn handen woelden door zijn haar en brachten zijn keurige golven in de war. 'Denk jij ook wel eens dat het leven te kort is? Voordat je de helft hebt gedaan van alles wat je van plan bent, ben je al oud en zwak, en staat de grimmige man met de zeis voor de deur.'
Hij kon niet ouder zijn dan twee- of drieëntwintig. 'Nee! Dat gevoel heb ik nooit.'
'Ik benijd je. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een krankzinnige race hield tegen de tijd, en tegen Tony.' Hij glimlachte naar me, en ik hield mijn adem in. 'Goed, blijf. Ga niet weg. Verspil mijn tijd.'
Nu wist ik niet wat ik moest doen. Ik wilde dolgraag blijven, maar voelde me toch verlegen en niet op mijn gemak.
'O, kom nou,' drong hij aan, 'je hebt toch wat je wilde? En ik ben ongevaarlijk. Ik hou ervan in de keuken rond te scharrelen, al neem ik nooit de tijd om meer dan een paar sandwiches klaar te maken. Ik heb geen vaste tijden waarop ik eet. Ik eet als ik honger heb. Helaas verbrand ik de calorieën even hard als ik ze erin stop, dus heb ik altijd honger. Dus, Heaven, straks hebben we onze eerste maaltijd samen.'
Op ditzelfde moment zou me een maaltijd worden geserveerd in Far- thinggale Manor, maar dat vergat ik in de opwinding. Ik volgde hem naar de keuken, die op een kombuis van een jacht leek, alles compact en efficiënt. Hij maakte kastdeuren open en zette brood en boter op tafel, sla, tomaten, ham en kaas. Toen hij alles te voorschijn had gehaald sloot hij de deuren met zijn voorhoofd, omdat hij zijn beide handen vol had, maar niet voordat ik de kans had gehad een blik te werpen op de inhoud. Elke volgeladen plank was keurig ingeruimd. Hij had zoveel voedsel hier dat vijf Casteel-kinderen er een jaar genoeg aan zouden hebben - als ze zuinig aten. Hij ging de sandwiches maken, weigerde mijn hulp en zei dat ik zijn gast was en moest blijven zitten en alleen maar tegen hem praten. Hij leek blij dat ik er was, maar tegelijk slecht op zijn gemak en verlegen. Ik wist niet goed wat ik tegen hem moest zeggen, dus stelde hij voor dat ik de tafel zou dekken. Ik deed het snel, en maakte van de gelegenheid gebruik om de bungalow wat nader te bekijken. Van binnen leek hij niet zo klein als van buitenaf gezien. Er waren aangebouwde vleugels met andere kamers. Een mannelijk huis, schaars gemeubileerd.
Het tafeldekken stelde me op mijn gemak, zoals bezig blijven altijd doet, wat me in staat stelde hem zonder verlegenheid op te nemen. Vreemd, hier met hem samen te zijn, in een geïsoleerde bungalow, ingesloten door duisternis en mist, alsof we alleen op de wereld waren. Het vuur achter me knetterde en spetterde, en de vonken gingen sissend omhoog de schoorsteen in. Een blos verhitte mijn gezicht. Ik voelde me te warm en te kwetsbaar nu het maken van de sandwiches hem iets te doen had gegeven. Degene die met iets bezig was leek de zaak altijd meer in de hand te hebben dan degene die toekeek. Ik staarde te lang naar zijn gezicht, keek naar het spel van het fluorescerende licht op zijn haar, staarde te lang naar zijn lichaam, verbaasd hoe intens mijn lichaam reageerde op zijn nabijheid. Ik voelde me schuldig en beschaamd. Hoe kon ik voor enige man zoiets voelen na wat Cal me had aangedaan?
Ik onderdrukte met geweld mijn emoties. Ik had geen man nodig in mijn leven, niet nu!
'Het diner is opgediend, milady,' riep hij met een verlegen grijns. Hij schoof een stoel voor me bij en ik ging zitten, waarop hij een wit servet weghaalde en zes sandwiches onthulde op een zilveren schotel. Zes! Pe-terselie en radijsjes in de vorm van roosjes versierden de schaal; op bedjes van peterselie lagen gevulde eieren, en daaromheen punten van diverse kaassoorten, een assortiment verschillende crackers, en een zilveren kom met glanzende rode appels. Opgewreven appels. En dat alles terwijl hij van plan was geweest alleen te eten?
In de Willies hadden we een week kunnen leven van al dat voedsel, oma, opa, Tom, Fanny, Keith, Onze Jane... wij allemaal!
Toen haalde hij twee flessen wijn te voorschijn, een rode en een witte. Wijn! Die Cal voor me had besteld in de sjieke restaurants waar we gingen eten toen ik bij hem en Kitty woonde in Candlewick. En die mijn hersens had beneveld, waardoor ik iets had geaccepteerd dat anders misschien vermeden had kunnen worden.
Nee! Ik kon me niet permitteren weer een fout te maken! Ik sprong overeind en pakte mijn jas. 'Het spijt me, maar ik kan niet blijven,' zei ik. 'Je wilde eigenlijk toch niet dat ik wist dat je hier was... dus zal ik net doen of je er niet bent!'
In een flits was ik de deur uit en holde naar de heg in een angstaanjagende duisternis. De vochtige grondmist dwarrelde rond mijn benen, en ver achter me hoorde ik hem roepen.
'Heaven, Heaven!'
Wat een vreemde naam had mijn moeder me gegeven, dacht ik voor het eerst in mijn leven. Geen persoon, een plaats; toen sprongen de tranen in mijn ogen en ik huilde. Huilde zonder enige reden.