14

De uitdrukking op Moddiks gezicht was onaangenaam bekend. Ik kon me maar niet bedenken waar het me aan herinnerde.
Hij zei: 'Het gaat om het volgende. Heel in het kort. De Commissie in Vier BIJ koestert geen persoonlijke wrokgevoelens jegens jullie, in tegenstelling tot wat jullie je, zelfgericht als jullie zijn, verbeelden. De reden voor hun bezorgdheid ligt alleen daarin, dat jullie jezelf op één of andere manier onherstelbaar emotionele schade zouden kunnen berokkenen, en niet alleen jezelf, ook anderen op een veel grotere en verschrikkelijker schaal. Jullie zijn, hoewel jullie de term mogelijk niet geheel begrijpen, anarchisten. Als zodanig, en vooral gezien de relatief grote omvang van jullie groep — of de omvang die de groep uiteindelijk zou kunnen bereiken, aangezien zo velen in de steden met jullie schijnen mee te voelen en lijjken over te hellen naar jullie bestaanswijze en idealen — als zodanig, herhaal ik, zijn jullie zeer, zeer gevaarlijk. Om jullie eigen bestwil en omwille van diegenen die in hun verblindheid jullie zouden volgen, wordt jullie verzocht je hier en nu aan ons over te geven en vrijwillig terug te keren om Po te ondergaan. JulIie zal geen haar gekrenkt worden. Uiteindelijk handelen wij slechts in jullie belang.'
`Wij?' vroeg ik. Ik weet niet precies hoe ik er iets uit wist te krijgen. 'Wij?'
`Ikzelf, Talsi en Glis,' zei hij. En meteen glipten Talsi en Glis uit onze groep en kwamen naast hem staan. Toen wist ik weer waar ik die uitdrukking eerder had gezien. In het Commissiehuis.
`Jullie zijn QR'S - androïden,' zei ik.
Nilla gaf een gil. Ondanks onze netelige situatie bedacht ik, hoe typerend dat voor haar was.
`Ik dacht al dat jij te mooi was om waar te zijn,' zei Esten, `maar ik kon er zo gauw niet achter komen.'
`je was te zeer bezig jullie aanvoerster te verleiden,' zei Moddik.
`Ja,' zei ik, 'en ik hem. En Danor en Kam gingen op in elkaar en in die vruchten die jij zo toevallig vond in de westhoek. En Nilla met haar tuintje. En Felain die opging in Glis, en Loxi en Phy met Talsi. En Naz die tot aan zijn pupillen onder de extase zat. Prachtig in elkaar gezet, androïde. Derisann gewoonweg, slijmerd. Ik had je eerder door moeten hebben, vind je niet? Die vrucht die je probeerde in de salon — zo menselijk! Of wou je hem testen om te zien of we er werkelijk van konden leven? En dat gelul over die waakpillen. Jij hebt in heel je korte knoppen-enlampen-leven nog nooit geslapen! Ik kan er gewoon niet meer bij. Je hebt je vogeltuig zelfs te pletter laten slaan, dan kon ik jullie niet terugsturen, hè? Ik ben verbijsterd over jullie acteerprestaties. En zo knap, hè, om die versperring op te heffen die ik bij de robots had ingebouwd. Ik vroeg me al af hoe je de computer zo ver had weten te krijgen, dat-ie precies deed wat je vroeg. Nou, dat weet ik dan nu. En al die zogenaamde voorgeschiedenis, waar jij en die twee daar mee liepen te geuren, over jullie Jang-kring twee rorls geleden... je kende zelfs Assule, ja natuurlijk, en je vond hem een zeikerd, omdat je wist dat ik dat prachtig zou vinden. Wat hebben ze jullie práchtig geprogrammeerd. En jij had nog gelijk ook, Glis, nietwaar? Hij kan het brein van de machine echt verstaan. Geen wonder, en jullie ook natuurlijk. Jullie zijn zelf een en al machine.'
`Niet helemaal,' zei hij. 'Er is geen levensvonk nodig om een androïde te scheppen, aangezien wij elektronisch worden gemotiveerd, maar wij worden opgekweekt uit cellen, en we bezitten vlees, net als jullie. Al wordt er een aantal mechanismen van betere kwaliteit ingebouwd. Als ik dat zou willen, Jang-ballingen, zou ik jullie zandschip zo op kunnen tillen en over de duinen kunnen wegdragen. Doe me dat maar eens na, levensvonk-mensen.'
Ik had een misselijk gevoel, deels omdat ik hem aardig had gevonden, hem had vertrouwd en bewonderd. Maar ook omdat het nu eindelijk open en bloot lag — het naakte feit van onze rivaliteit; datgene wat ik instinctief altijd had aangevoeld. Ze mochten dan geprogrammeerd zijn om de behoeften van de mens te dienen, in een verborgen duister hoekje van hun personae haatten en verachtten ze ons. Geef ze één goede reden om terug te slaan, en ze zouden die tegen ons gebruiken, als een pistool op de borst. Lieve God, wat nu?
Wat heb je dan wel gedaan, super-androide?' vroeg ik zachtjes. 'Er moet een of andere dreiging zijn, die ons boven het hoofd hangt, ja toch? Je weet dat we anders nooit op je voorstel zouden ingaan.'
`Hij heeft aan iets gesleuteld,' zei Esten. 'Waarschijnlijk aan de watermengers.'
`0, jullie hoeven er niet naar te raden,' zei Moddik de QR. 'Ik ga het jullie allemaal vertellen. Het zijn inderdaad de watermengers, plus mijn werkplaats, achter ons tegen het bosje, plus je robot Borss, die op het ogenblik in het zandschip zich ophoudt, plus... moet ik alles opnoemen? Ik heb goed gebruik gemaakt van het materiaal dat de Commissie me stuurde. De watermengers zijn bijzonder aardig — het zijn echte watermengers, die echt werken, alleen mengen ze op het ogenblik even iets anders. Zo'n detail amuseert me nou. Je ziet, we zijn tot humor in staat. Het zou een ogenblikje werk zijn, natuurlijk, ze weer om te schakelen voor hun oorspronkelijke doel, maar geen van jullie zal, naar ik meen, in de positie verkeren dat hij daarvoor zorg kan dragen.'
`Wind er maar geen doekjes om,' zei Kam. Zijn stem was even zacht als de mijne geweest, even zacht als die van Esten — alsof we allemaal even bang waren om normaal hardop te praten, voor het geval dat de ramp zou verhaasten. Wat zit er dan in die watermengers, in de werkplaats en de robot en waar je nog meer met je vingers hebt aangezeten?'
`Bommen,' zei de QR. 'Elke bom is op zich krachtig genoeg om dit kleine plekje grondgebied de lucht in te blazen, en mogelijk nog hoger. Bij elkaar wordt het een aardig vuurwerk. Er zal bijzonder weinig overblijven van jullie plantage, of jullie schip. Of, mijn lieve menselijke vrienden, van jullie zelf. Al zouden jullie nu direct beginnen weg te lopen, dan zouden jullie aan de ontploffing niet kunnen ontkomen, en geloof me, de buitenste omtrek van een dergelijke schokgolf is nog veel erger dan het centrum.'
`Hij liegt,' zei Kam. `Je liegt. Als je ze aanzet vlieg je zelf ook mee de lucht in. Of niet soms?'
`Precies,' zei de QR, 'maar ik bezit geen — hm — ziel. Dat wat jullie zo'n angst aanjaagt, wat jullie "dood" noemen, betekent voor mij niets. Ik zal de Commissie hebben geholpen en de mensheid in het algemeen. De vliegtuigen uit Limbo zullen jullie stoffelijke resten komen bijeengaren en jullie zullen zoals vooropgesteld PO ondergaan. En alles wordt weer zoals het behoort.'
`Wacht even,' zei ik. 'Jullie kunnen de mens toch geen kwaad doen, of wel? Of is jouw programmering toevallig gestruikeld?'
`0 nee,' zei hij glimlachend. 'Ik kon de bommen best aanbrengen, natuurlijk, want in niet-geactiveerde toestand zijn ze onschadelijk en dat zouden ze altijd blijven. Ik zou echter nooit in staat zijn een schakelaar in te drukken waardoor een mensenleven verloren zou gaan — dus moord. Maar in Vier BIJ, moet je begrijpen, ben ik met opzet slordig nagekeken zodat ik uiteindelijk, op een ogenblik dat precies kon worden berekend, een klein defect zou krijgen. En dat defect activeert de bommen door middel van de gebruikelijke boventoonsignalen in mijn binnenste schakelingen, die waarschuwen dat er een defect is ontstaan. Begrijpen jullie dat? Heel keurig allemaal. De Commissie is alleen verantwoordelijk voor de slordigheid bij mijn onderhoudsbeurt, en niet voor de bommen. Ik ben verantwoordelijk voor het plaatsen van de bommen, maar niet voor mijn defect. De rechterhand weet niet wat de linker doet, en geen van beide handen is schuldig. Twee delen van het geheel, die onafhankelijk van elkaar optreden, en toch volmaakt in elkaar grijpen. Maar ik raak op een zijspoor. Ik kan jullie misschien beter vertellen dat het tijdstip van mijn defectraken nu enkele mums achter ons ligt en dat de signalen op dit moment al worden voortgebracht. Het zal nog exact twaalf mums duren voor ze in het omhulsel van de explosieven zullen zijn doorgedrongen, en er de vitale verbinding activeren. Waarna dus min of meer een knal zal volgen.' Hij keek me aan; zijn ogen dansten, glinsterden, dansten. 'Als jullie het nu allemaal op een lopen zetten, zou het Jang-vogeltuig, dat achter jullie in het bosje staat, jullie nog op tijd buiten bereik kunnen brengen, al zal het voertuig enigszins zijn overbelast. Ik moet er echter wel op wijzen dat de koers is vastgezet op Limbo in Vier BIJ. En die instelling is niet te wijzigen.'
`Als we erin toestemmen weg te gaan,' zei Kam bruusk, 'zou je dan de signalen laten ophouden, en zorgen dat de bommen niet afgaan?'
`Ik zelf bezit niet de mogelijkheid om mijn eigen signalen te laten ophouden. Dan zou ik moeten worden ontmanteld.'
Nilla gilde opnieuw.
`Ik ga wel,' krijste ze. 'Ik wil niet stuk,' en vluchtte het bosje in, naar het vogeltuig.
`Ja,' zei Esten. `We gaan wel, hè, mensen? Maar hoor eens,' zei hij bezorgd, terwijl hij op de QR toeliep, 'ik heb nog wat in het schip liggen. Kan ik dat nog niet even halen voordat...'
Het gebeurde allemaal veel te snel voor mij. Esten stortte zich op Moddik. Veel te snel ook voor Moddik. Androïden worden zo gebouwd dat ze lichamelijk zoveel mogelijk op mensen lijken, uiterlijk althans; de vuist die zich in zijn borstkas boorde ontregelde het hart- en longmechanisme, en de andere vuist die tegen de kaak beukte, deed de harde beenderen zodanig trillen, dat een ogenblik het stalen brein dat in de plastic schedel gonsde werd uitgeschakeld. Moddik viel languit op de grond, en op datzelfde moment vielen ook Talsi en Glis. Esten boog zich gehurkt over de QR heen, en zijn gezicht was wild, wanhopig en fletsgrijs onder het woestijnbruin.
`In zijn werkplaats,' riep hij tegen mij. 'Elektronische messen —een stuk ijsglas — wat maar scherp is...'
Ik holde ervandoor. Ik had nog nooit zo hard gelopen op benen die helemaal van warm water schenen te zijn gemaakt. De werkplaats was een wirwar van stukken en brokken. Ik griste een moleculair naaldmes weg en holde weer naar buiten.
`Hier.' Ik dook bij Esten neer en draaide toen mijn hoofd af, want ik was niet voorbereid geweest op wat hij met het mes ging doen, op het tevoorschijn spuiten van volslagen menselijk uitziend bloed.
`Het wordt erg vies,' zei hij, en hij zag er misselijker uit dan ik, maar meer beheerst.
`Weet je wat je aan het doen bent?' flapte ik eruit.
Ik hoorde Nilla en Felain gillen op de achtergrond. De anderen stonden erbij en keken ernaar — meer niet.
`Een beetje,' zei hij. 'Ik heb ervan gelezen, grondbeginselen —robots en androïden... Geschiedenistoren. Ik had het idee dat ze iets dergelijks op touw zouden zetten, maar nou nog niet — niet zo vlug...'
`Wat kan ik doen?'
`Haal een van de robots. We hebben iets nodig om te sproeien, water, olie, geeft niet wat — om dat verdomde rode plasma weg te spoelen. Ik moet door al zijn niet-weefsel organen heen, om dat signaal stil te zetten.'
Ik stond op en draaide me om, maar Kam zei: 'Ik doe het wel,' en draafde, zoals ik daareven, op het bos af waar de robots aan het schoffelen waren.
Estens handen beten in het lijk. Glis en Talsi lagen er voor dood bij. Met Moddik was het definitief afgelopen, en als verlengstukken van hem waren de twee vrouwen waarschijnlijk als twee chronometers stil blijven staan, toen hij ophield te bestaan.
Kam kwam teruggedraafd met de robots rinkelend achter zich aan.
`Oké,' zei Esten, 'ik doe de rest wel. Maken jullie dat je wegkomen en neem die krijsende idioten alsjeblieft mee.'
`We blijven hier,' zei Kam. 'We kunnen de klap toch niet ontlopen als de zaak de lucht in gaat.'
`Misschien toch wel. Zorg dat je zover mogelijk van het schip vandaan komt en klim in een van die irrigatiekanalen wanneer het zover is. Haal diep adem en ga met je kop onder water liggen — en blijf liggen. Misschien helpt dat. En ga nou, in Godsnaam.'
Het mes siste en spetterde door de vloeistof, ging wat trager door stalen vezels en hard plastirubber. De aandrijving van het androïdeleven werd telkens kort blootgesteld tussen de krampachtige scheuten rood plasma en de oliestralen van Jaska en Yay. Het was een sombergouden olie. Waar hij samenvloeide met het `bloed', kreeg het de tint van Moddiks granaatrode haar.
`Schiet op!' zei Esten koud en verbeten terwijl hij niet naar ons omkeek. 'Jullie hebben ongeveer drie mums de tijd.'
`Goed,' zei Kam.
Ik zag ze niet, maar voelde ze weggaan om te doen wat hij gezegd had. Nilla en Felain werden luid jammerend meegenomen. Loxi was ook beginnen te jammeren. Zouden ze de zwaan op tijd van het dak af krijgen, of waar hij op dat moment zat? En de Grijsogen? En de...'
`Jij ook, kreng!' zei Esten. Ik had geen gerucht gemaakt, maar hij wist dat ik niet weg was gegaan. Ik weet ook niet waarom. Ik was halfdood van angst, ik wilde gillend weglopen als de Jangmeisjes, weglopen om nooit meer stil te staan. Maar op een of andere manier voelde ik me veiliger pal achter hem.
'Ik...' zei ik, maar hij viel me in de reden alsof hij me haatte. `Mieter op. Ik probeer je achterlijke landje en je stomme leven te redden. Láát me dan ook!'
Ik deed dus wat hij gezegd had. Maar ik ging niet ver. Er liep een kanaal vlakbij — veel te dichtbij, maar ik scheen niet meer te kunnen denken — en ik sprong er struikelend in. Het water was erg ondiep en kwam nauwelijks tot aan mijn enkels. Ik ging erin liggen met het gevoel dat ik het water over me heen probeerde te trekken.
Ik lag te huilen met droge hese uithalen en probeerde seconden te tellen.
Maar ik telde niet, ik bad. Zoals die ene keer. Een soort gebed. Hoewel niemand op dat gebed had gereageerd. 'Nee, alsjeblieft, laat het niet gebeuren — o, alsjeblieft, o nee o nee o nee...'
Het was niet stil. Er was allerhande geluid. Dieren, de wind in het riet en de bloemen en de bladeren. Alsof iedereen een laatste keer nog wilde spreken, en zich repte om zijn lied van het leven gezongen te hebben, voor de ontploffing hem aan flarden reet. Toen hoorde ik iemand krijsen, in de westhoek. Nilla misschien. Was het tijd, en wisten ze het daar?
Nu gebeurt het.
Nu komt het.
De rode wind, het zwarte geluid.
Pijn, en voor eeuwig stilte.
Ik wil niet dood. Ik ben nog niet klaar. Niemand van ons. Ik wil niet dat dit sterft, om me heen. Ik wil zo graag de pijn in mijn spieren na een dag hard werken. Ik wil de pijn in mijn hart van wanhoop en woede. Ik wil alle verdriet en vreugde die ik ooit heb beleefd, en alles wat nog komen gaat. Ik wil ze allemaal. Ze zijn allemaal kostbaar. En de bomen en de aarde en de hemel...
Waarom gebeurt het nou niet? Ik heb het vel van mijn hand kapotgebeten. Moet ik aan mijn andere hand beginnen? Het gebeurt toch, laat het dan nou maar.
En.
Er.
Gebeurde. 
Helemaal. 
Niets.

Kam sjorde me tegen de oever van het irrigatiekanaal omhoog, door het lieve onkruid.
`Kam, zijn we dood?'
`Nee,' zei hij serieus, alsof ik iets ongebruikelijks en verstandigs had gezegd, wat een overwogen antwoord verdiende. 'We zijn veilig, het is niet gebeurd. Felain had een chronometer — die van Glis, ironisch genoeg — en ik heb de tijd bijgehouden. Er zijn nou vijftien mums verstreken na het tijdstip dat het had moete.n gebeuren. Alles is veilig.'
`Waar is Esten dan?' Ik sprong overeind, overdekt met modder en onkruid en alle afval die ik in mijn liggende positie had kunnen opdoen, en vloog het bos in en het gazon op.
Zo ongeveer dan.
Hij zat nog bij het QR-lijk, het mes stil en onbeweeglijk in zijn hand. Hij zag er uitgeput uit, letterlijk gebroken, alsof wat hem overeind hield van binnen was ingestort. Maar was dat ook niet weer een bijwerking van het dichterslichaam?
`Esten...' riep ik en hij schreeuwde: 'Wacht — blijf daar!'
`Maar het is toch voorbij,' zei ik. 'Vijftien mums geleden had het...'
`Ik heb ze allemaal te pakken gekregen op één 'na,' zei hij. 'Alleen die ene niet. En die heb ik ook uitgezet toen ik hem vond, maar de tijdgrens was voorbij. Het kan veilig zijn. Maar het kan ook van niet. Misschien is er nog iets...' Hij zweeg, keek naar me, schreeuwde toen uit alle macht: `Ga liggen, ga liggen!'
Kam stond achter me. Hij gaf me een duw. Als wanhopige gelieven vielen we samen in het gras, en toen kwam het groene land omhoog en sloeg op ons in.
Het geluid was als een ontbreken van lawaai, een klap die zo luid was dat hij het geluid ontsteeg, als een soort doofheid.
Het regende vuur en brokstukken uit de lucht. Bladeren vielen in dichte massa's neer en bedekten ons.
Na een tijdje was het voorbij.
Het was maar één watermenger, de zevende en de middelste in de halve cirkel, en dus het verst van ons vandaan. Esten had alle signalen kunnen afzetten, behalve het laatste; dat was lang genoeg doorgegaan om door het omhulsel van de bom heen te dringen, maar was toen gedoofd. De bomzenuw flakkerde en aarzelde en vroeg zich af of hij nu tot ontploffing werd gebracht of niet. Hij bleef het zich vijftien mums lang afvragen. Toen besloot hij van wel en ontplofte.
De rook trok in slierten op.
Ik was niet gewond, maar ik was zo buiten mezelf dat ik alleen maar kon kruipen, op handen en voeten. Kam, die ook ongedeerd was, mompelde me iets achterna maar ik lette er niet op.
Zelfs op deze manier had ik Esten snel bereikt. Ik dacht dat hij dood was, maar ik moest naar hem toe.
Hij was niet dood. Hij haalde adem en lag er gewoon bij als een schone dichter, die was flauwgevallen op een romantisch grasveld. Dat was van de linkerzijde. Toen ik omkroop naar de andere kant, de kant waar de ontploffing vandaan was gekomen, zag ik dat hij nooit meer mooi zou zijn, nooit meer eruit zou zien als ik er eens had uitgezien; nooit, nooit meer.
Ik wist heel goed hoe hun antwoord zou luiden, maar ik moest het proberen. Ik probeerde het uren, dagen lang. Ik probeerde het met schreeuwen en smeken, en met heel serene redelijke betogen. Ik huilde en vloekte.
De computer herhaalde zijn boodschap kalm. We moesten de pijnstillende middelen toepassen waarover we beschikten, de antibiodermica en de genezende zalf. Ze zouden ons er nog meer van sturen.
'Maar de zalf is niet goed genoeg,' zei ik steeds. 'Daar kun je zo'n wond niet mee genezen, niet zoals het hoort.'
De computer zei dat de pijn kon worden weggenomen, dat infectie werd voorkomen, en dat dat het uiterste was waar we als ballingen recht op hadden. We wisten dat ons geen nieuwe lichamen meer zouden worden verstrekt, evenmin als enige vorm van operaties of vervanging van lichaamsdelen.
'Maar de huid... het litteken...'
Ratel. Klik. Ratel. Klik.
Klik.
'Verdomme nog toe!' schreeuwde ik. 'Het is jullie schuld!' Ratel. Ratel.
'Het is jullie verdomde schuld... het is jullie plannetje en dat is mislukt, hoor! Jullie stink-QR's liggen lekker te smelten op het gazon...'
Kam zette de zender uit voor ik verder kon uitweiden.
`Heeft geen zin,' zei hij. 'Hij staat op ontvangen. Je krijgt toch geen reactie.'
`Maar als ze wat sturen — pijnstillende middelen, voedsel en zo — hoe kunnen we ze nog vertrouwen?'
'We zullen alles controleren wat ze sturen,' zei hij, 'zoals jij al had voorgesteld. Maar ik geloof niet dat ze het nog eens zullen proberen. Die programmering van ze blijft een punt; ze hebben alleen zo ver kunnen gaan, omdat ze hun ogen ervoor hadden gesloten. Nu is het allemaal uitgekomen en de volgende keer zouden ze er wel van weten. Ergo — dat kan niet meer.'
'Ach, wat maakt het ook uit...'
Er heerste grote stilte in het schip. Ze zaten meestal in de salon. Nilla en Felain huilden met tussenpozen, maar steeds heel zachtjes, en hielden elkaar vast alsof ze elkaar nooit meer los zouden laten. Naz liep meestal in de gang te ijsberen; elke keer dat hij aan het eind omdraaide, klikten de topazen Jang-kralen aan zijn broekzoom met een kil tikje tegen elkaar. En zo waren we, met enige variatie, al vijf ets bezig.
Ik deed de deur van mijn hut open.
Danor zat bij hem. Roerloos — net als hij, maar hij was nu eindelijk wakker.
Ik had gehoopt dat hij de eerste tijd nog niet zou bijkomen, hoewel hij natuurlijk geen pijn had dankzij de wondermedicijn, zo makkelijk en zo handig in het gebruik. De hele rechterkant van zijn gezicht werd afgedekt door een ijszijden verband, waaronder een laag zat van anesthetisch schuim, dat zorgde dat het verband het beschadigde vlees niet kon raken. De ontploffing had de rechterkant van zijn gezicht opengescheurd, het weefsel laag voor laag eraf gerukt, maar daarbij ongelofelijkerwijs de mond, de neusvleugel en het oog gemist. Dus was het met beide ogen, ogen die nog steeds de mijne waren, dat hij me aan kon zien, toen ik naar hem toe liep.
'Hallo, Esten,' zei ik.
'Hallo,' zei hij.
Het rechtertrommelvlies was zwaar beschadigd, maar dat hoefde niet zo erg te zijn. De robots en de machines hadden al een geminiaturiseerd dinsigheidje ontworpen en geplaatst dat het werk van het oor zou overnemen — een proces dat ze kenden, omdat het deel uitmaakte van de onderhouds- en reparatie-techniek voor henzelf.
Danor stond op en ging de deur uit. Ik wilde dat ze niet wegging. Ik wilde de verantwoordelijkheid niet, alleen met hem te moeten blijven terwijl hij bij bewustzijn was. Toen hij bewusteloos was had ik bij hem gezeten, vier dagen en vier nachten lang, met uitzondering van mijn pogingen aan de monitorzender, wanneer Kam of Danor mij aflosten.
Ik voelde me toen al zo hulpeloos, zo nutteloos. Maar nu... Ik wist niet wat ik tegen hem zeggen moest. Vooral omdat...
`Ga zitten,' zei hij hoffelijk. 'Ik vind dat we eens moeten praten.'
`Voel je je daar wel fit genoeg voor? Ik denk...'
`Ik denk dat jij liever niet zou praten, en dat je mij als uitvlucht gebruikt. Maar ik vind dat het nodig is en ik voel me goed, dus trek er een zweef stoel bij en ga zitten.'
`Nou goed dan.'
Ik ging zitten en keek naar hem. Ik kon wel huilen.
Hij zei: 'Je hoeft niet dapper naar me te blijven kijken, hoor.' En dus sloeg ik beschaamd mijn stekende ogen neer.
`Ik zie er natuurlijk nogal akelig uit,' zei hij bedaard, 'en zodra dit uitstekende verband eraf mag, zie ik er nog zestien keer zo vreselijk uit. Niet?'
`Dat hoeft niet. De zalf is best heel goed. En als je die maar goed blijft gebruiken — ja, misschien duurt het wel even, maar...'
`Hou je mond, oema,' zei hij. `Je hebt nooit kunnen liegen over iets dat je werkelijk ter harte ging. Luister naar me, dan zetten we alles op een rijtje. Ik ben hierheen gekomen om jou te krijgen, en ik heb je gekregen en ik heb er geen spijt van. Ik heb er ook geen spijt van dat ik je groenvoorziening van de vernietiging heb gered. Maar ik begrijp heel goed dat met zo'n gezicht mijn tijd als bedgenoot voor jou voorbij is. Over een tijdje komt Naz me dus de hele voorraad extase brengen die hij afgezworen heeft, plus nog het een en ander, en dan zweef ik zalig op een overdosis dit Egoleven uit, op naar PO.'
Ik maakte een luchtsprong, van de stoel af, achterover.
`Nee!' schreeuwde ik. `Géén Po! Géén zelfmoord! Wou je ze de lol gunnen om vrijwillig te doen waar ze ons toe wilden dwingen — na alles wat er gebeurd is?'
`Oema, het is mijn leven, voor zolang het duurt. De beslissing is aan mij.'
`Nee, helemaal niet!'
`Probeer er nu alsjeblieft niet een hele massa onoprechte verzekeringen van eeuwigdurende genegenheid uit te persen, en ga niet staan brullen dat mijn onherstelbare afzichtelijkheid voor jou geen verschil zou maken. Daar krijg je alleen maar spijt van, en ik geloof er toch geen syllabe van.'
Op een of andere manier was ik weer op de stoel gekropen, weggedoken in een hoekje, alsof ik door een mensenetend monster werd achterna gezeten. Wie weet.
`Laat mij nou doen wat ik wil,' zei hij. 'Er komen heus nog wel andere mannen, reken daar maar op. Controleer ze alleen in het vervolg om te zien of het wel mensen zijn.'
`Stil,' zei ik. Ik probeerde op adem te komen, besefte toen dat dat niet zou gaan en dat ik het hem dan maar zonder adem moest zien uit te leggen. 'Om te beginnen maakt het natuurlijk wel verschil. Wat dacht je dan? Iedere keer als ik naar dat litteken kijk —en dat wordt een afschuwelijk groot litteken, reken maar — dan draaien mijn ingewanden in elkaar als een nest gewapend stalen cobra's. Maar niet van walging, van woede. Van woede dat jou dat moest overkomen. Wat zou het verder voor verschil kunnen maken? Je bent toch nog steeds jezelf — vuile lichaamsdief die je bent. Als je haar wit wordt, zou ik dan niets meer voor je voelen? In Vier BIJ en BOE en BAA was de lichamelijke kant van de zaak altijd een lachertje, ja toch? Als je voor iemand viel was dat om die persoon zelf, om z'n persoonlijkheid, zijn... zijn ik, wat dat ook is — en niet om het vlees dat hij toevalligerwijs had aangetrokken, die et. En daarom waren werkelijke gevoelens ook zo zeldzaam. 0 ja, je lichaam wond me wel degelijk op, omdat het op mij leek, en zo. Maar jij was het zelf die tot me doordrong, stommeling. En wat er nu met je gebeurd is — dat is iets wat ze jou hebben aangedaan, niet iets van jezelf. Jij bent nog steeds jij !' Ik slaagde erin even adem te halen op dat punt, en stootte mijn laatste woorden eruit als een koude zweepslag, die hem terug moest brengen tot de werkelijkheid, en bij mij. `Jij blijft jij - Hergal!'
`0,' zei hij zwakjes. Even leek het alsof hij zou gaan lachen.
`Het is natuurlijk mogelijk,' voegde ik eraan toe, 'dat je zo pietluttig bent dat je niet met jezelf kunt leven. Misschien geef je geen moer om mij, wil je d'r lekker tussenuitknijpen naar PO en mij hier alleen laten voor de rest van mijn leven, met dat stomme rotkind van je!'
Wat?' zei hij.
Ik was inmiddels weer bij m'n positieven.
`Eh, ja, ik was niet van plan geweest het je op die manier te zeggen. Maarre, ik ben er nog niet helemaal zeker van, hoor. Eh. Ja. Já.'
`Nou, vertel het me dan nog maar eens. Heel rustig en uitgebreid.'
Ik stond op en ging op de rand van het bed zitten.
`Nou, weet je,' mompelde ik terwijl ik me vreselijk verlegen voelde — de reden daarvoor ging mijn pet te boven. 'Kam en ik waren toch vlakbij die ontploffing geweest, en daarom lieten we ons controleren om te zien of alles fysiek nog in orde was. En dat was ook wel zo. Alleen kreeg mijn machine een toeval en begon me te bedelven onder stukjes blauwe ponsband en zei uiteindelijk dat ik zwanger was; dat is een oud woord. En dat betekent dat jij en ik gedaan hebben wat we in de steden nooit hadden mogen doen: we hebben een kind gemaakt. Maar in plaats dat het hygiënisch en veilig en al ligt te groeien in een kristallies kweekbak, moet het arme wurm binnenin mij zien te groeien. Ik ben dus in verwachting, de klos, aanstaande moeder, enzovoorts. Eerst begreep ik niet hoe dat kon, maar de machine kwam er uiteindelijk achter. Het komt door al dat zelfgekweekte voedsel dat ik zo gretig heb lopen verslinden. Al die knollen en die zonneperziken en die sla en zo. Daardoor is mijn lichaamshuishouding van slag geraakt, en sloegen de elementen die in onze stadsvoeding kennelijk voor anti-conceptie zorgen volkomen uit balans. En hop, we zijn makers, Hergal. En als je er nu tussenuit knijpt en mij alleen hier achterlaat, dan vergeef ik het je nooit.'
Hij lag doodstil, zonder uitdrukking op zijn gezicht en ik vroeg me af of hij wel begrepen had wat ik hem had verteld; ik kon het zelf nog bijna niet vatten. Toen pakte hij mijn hand en zei: 'Als jij wilt dat ik blijf, dan blijf ik. Maar één ding moet van nu af aan heel duidelijk worden gesteld. Ik ben niet Hergal.'
Ik keek hem verbaasd aan en spoot in het wilde weg een lijst namen op van mannen die me op een of ander ogenblik na hadden gestaan. Drar? Rannik? Lorun?
`Neen,' zei hij. Hij keek me aan en zei wie hij was.
En ik geloofde hem niet.
`Twaalf wreks geleden,' zei hij, leb je me voor het laatst echt gezien, en dat is niet zo gek, op zich. Ik kon me toen niet uiten, zeker niet tegenover jou. Je was als een muur van massief witheet metaal. Als ik bij jou was, verschrompelde ik als het ware door de hitte en het felle licht. Uit pure zelfverdediging werd ik precies waar jij het meest een hekel aan had. Ik kon geen woord meer tegen je uitbrengen, dat niet klonk alsof het uit een roestig maalapparaat afkomstig was. Uiteindelijk maakte ik er voor mezelf een soort spelletje van. Ik wist dat je van me verwachtte dat ik een saaie, ouderwetse, onhandige hufter was, met een voddebaal aan gemeenplaatsen in plaats van hersens — een soort trouwe promok die je op je hielen volgde en die wegsloop als je hem zat was. Omdat ik er nooit in slaagde mijn echte gevoelens door die gloeiende muur van onverschilligheid te laten dringen, speelde ik de rol die je me had toebedeeld. Ik kwam aanhobbelen als een complete monstervertoning en dan zei ik maar: "Onk, het is niet ethisch, maar ik mag niet klagen," en dan knipperde ik je toe met een paar van m'n ogen, en dan zag ik de schakelingen gaan in je hoofd, en het verwachte patroon verscheen. Dan ging er een soort lichtreclame aan op je gezicht: "Daar hebben we die belachelijke vervelende kut-Hatta". Natuurlijk was dat niet de juiste manier om met je om te gaan, maar ik moest een verdediging opbouwen omdat ik nu eenmaal overgevoelig ben. Ik kan er niets aan doen —ik heb nu eenmaal behoefte aan een schulp om in weg te kruipen. Ik moest er altijd heel bitter en wanhopig om lachen, dat je me elke keer zo verkeerd begreep, en ik speelde er ook op in. Dan kon ik tenminste tegen mezelf zeggen: "Ze begrijpt me nu niet, omdat ik niets van mezelf laat zien."
Toen gooiden ze jou Vier BIJ uit, en toen was het mis. Ik wist dat ik je achterna zou gaan omdat jij het enige was wat mijn leven enige waarde gaf. Ik was vroeger te bang, te zenuwachtig geweest om te leven als jij. De enige keer dat ik op gelijke voet met je probeerde om te gaan, heb je m'n ego zowat platgetrapt. Maar daar buiten kon dat niet. Het heeft zo zijn voordelen, een monster en een engerd te zijn, maar niet wanneer je helemaal niets anders kúnt zijn.
Om te beginnen werd ik een tijdje vrouw. Ik probeerde iets over jou te leren, datgene te overwinnen wat me in jou schrik aanjoeg. En dat lukte. Het was een soort therapie waarvan ik snel succes verwachtte, en inderdaad. Het is niks voor mij om vrouw te zijn. Ik ben voor tachtig procent mannelijk en daar is niks aan te veranderen. Maar ik ontdekte wel hoe vrouwen in elkaar zitten en dat werd hoog tijd. Het was een briljante inval om je laatste lichaam te gappen. Heel angstig ook, mag ik wel zeggen. Nog meer voor mij dan voor jou, toen je me voor het eerst zag. Dat was de eerste keer, of bijna de eerste keer, dat jij tegenover mij in het nadeel was. En dit keer sloeg er geen lichtreclame aan. Je was volkomen van de kook, zoals je daar in de sjieke resten van de juwelenjurk naar me stond op te kijken. Ik had geprobeerd jouw manier van doen, jouw extroverte gedrag aan te leren, om je om de tuin te leiden. Gek genoeg ging het me heel makkelijk af, toen ik eenmaal over mijn angst heen was om me open en bloot te vertonen, zonder me te kunnen verstoppen achter zes rooie oogjes en acht benen.'
Zijn blik had mijn gezicht geen ogenblik losgelaten onder het vertellen.
Ik zei: 'Nou, dat ziet ernaar uit dat ik van ons tweeën de grote fleup ben geweest.'
`En nu je weet wie ik ben, wil je dan nog steeds dat ik blijf?' vroeg hij.
Hatta; begon ik, maar hij zei: 'Nee, Esten. Laten we dat maar zo houden. Hatta is verleden tijd.'
`Goed, Esten dan. Vroeger, toen je Hatta de Engerd was, zei je altijd dat je van me hield.'
`Da's onveranderd,' zei hij. 'Daar ging het allemaal om.'
`Ja... Esten... ik weet niet of ik van jou houd. Maar als je me nu in de steek laat, raak ik een stukje van mezelf kwijt. Misschien komt het allemaal door die slimme truuk van jou, maar je lijkt echt een stukje van mezelf te zijn geworden. En jouw zaad zit in me te groeien, en ik wil dat kind en ik wil jou. Wat kan ik nog meer zeggen?'
`Jou kennende,' zei hij, 'nog donders veel.'