14
De uitdrukking op Moddiks gezicht was onaangenaam bekend. Ik
kon me maar niet bedenken waar het me aan herinnerde.
Hij zei: 'Het gaat om het volgende. Heel in het kort. De
Commissie in Vier BIJ koestert geen persoonlijke wrokgevoelens
jegens jullie, in tegenstelling tot wat jullie je, zelfgericht als
jullie zijn, verbeelden. De reden voor hun bezorgdheid ligt alleen
daarin, dat jullie jezelf op één of andere manier onherstelbaar
emotionele schade zouden kunnen berokkenen, en niet alleen jezelf,
ook anderen op een veel grotere en verschrikkelijker schaal. Jullie
zijn, hoewel jullie de term mogelijk niet geheel begrijpen,
anarchisten. Als zodanig, en vooral gezien de relatief grote omvang
van jullie groep — of de omvang die de groep uiteindelijk zou
kunnen bereiken, aangezien zo velen in de steden met jullie
schijnen mee te voelen en lijjken over te hellen naar jullie
bestaanswijze en idealen — als zodanig, herhaal ik, zijn jullie
zeer, zeer gevaarlijk. Om jullie eigen bestwil en omwille van
diegenen die in hun verblindheid jullie zouden volgen, wordt jullie
verzocht je hier en nu aan ons over te geven en vrijwillig terug te
keren om Po te ondergaan. JulIie zal geen haar gekrenkt worden.
Uiteindelijk handelen wij slechts in jullie belang.'
`Wij?' vroeg ik. Ik weet niet precies hoe ik er iets uit wist
te krijgen. 'Wij?'
`Ikzelf, Talsi en Glis,' zei hij. En meteen glipten Talsi en
Glis uit onze groep en kwamen naast hem staan. Toen wist ik weer
waar ik die uitdrukking eerder had gezien. In het
Commissiehuis.
`Jullie zijn QR'S - androïden,' zei ik.
Nilla gaf een gil. Ondanks onze netelige situatie bedacht ik,
hoe typerend dat voor haar was.
`Ik dacht al dat jij te mooi was om waar te zijn,' zei Esten,
`maar ik kon er zo gauw niet achter komen.'
`je was te zeer bezig jullie aanvoerster te verleiden,' zei
Moddik.
`Ja,' zei ik, 'en ik hem. En Danor en Kam gingen op in elkaar
en in die vruchten die jij zo toevallig vond in de westhoek. En
Nilla met haar tuintje. En Felain die opging in Glis, en Loxi en
Phy met Talsi. En Naz die tot aan zijn pupillen onder de extase
zat. Prachtig in elkaar gezet, androïde. Derisann gewoonweg,
slijmerd. Ik had je eerder door moeten hebben, vind je niet? Die
vrucht die je probeerde in de salon — zo menselijk! Of wou je hem
testen om te zien of we er werkelijk van konden leven? En dat gelul
over die waakpillen. Jij hebt in heel je korte
knoppen-enlampen-leven nog nooit geslapen! Ik kan er gewoon niet
meer bij. Je hebt je vogeltuig zelfs te pletter laten slaan, dan
kon ik jullie niet terugsturen, hè? Ik ben verbijsterd over jullie
acteerprestaties. En zo knap, hè, om die versperring op te heffen
die ik bij de robots had ingebouwd. Ik vroeg me al af hoe je de
computer zo ver had weten te krijgen, dat-ie precies deed wat je
vroeg. Nou, dat weet ik dan nu. En al die zogenaamde
voorgeschiedenis, waar jij en die twee daar mee liepen te geuren,
over jullie Jang-kring twee rorls geleden... je kende zelfs Assule,
ja natuurlijk, en je vond hem een zeikerd, omdat je wist dat ik dat
prachtig zou vinden. Wat hebben ze jullie práchtig geprogrammeerd.
En jij had nog gelijk ook, Glis, nietwaar? Hij kan het brein van de
machine echt verstaan. Geen wonder, en jullie ook natuurlijk.
Jullie zijn zelf een en al machine.'
`Niet helemaal,' zei hij. 'Er is geen levensvonk nodig om een
androïde te scheppen, aangezien wij elektronisch worden
gemotiveerd, maar wij worden opgekweekt uit cellen, en we
bezitten vlees, net als jullie. Al wordt er een aantal
mechanismen van betere kwaliteit ingebouwd. Als ik dat zou willen,
Jang-ballingen, zou ik jullie zandschip zo op kunnen tillen en over
de duinen kunnen wegdragen. Doe me dat maar eens na,
levensvonk-mensen.'
Ik had een misselijk gevoel, deels omdat ik hem aardig had
gevonden, hem had vertrouwd en bewonderd. Maar ook omdat het nu
eindelijk open en bloot lag — het naakte feit van onze rivaliteit;
datgene wat ik instinctief altijd had aangevoeld. Ze mochten dan
geprogrammeerd zijn om de behoeften van de mens te dienen, in een
verborgen duister hoekje van hun personae haatten en verachtten ze
ons. Geef ze één goede reden om terug te slaan, en ze zouden die
tegen ons gebruiken, als een pistool op de borst. Lieve God, wat
nu?
Wat heb je dan wel gedaan, super-androide?' vroeg ik zachtjes.
'Er moet een of andere dreiging zijn, die ons boven het hoofd
hangt, ja toch? Je weet dat we anders nooit op je voorstel zouden
ingaan.'
`Hij heeft aan iets gesleuteld,' zei Esten. 'Waarschijnlijk
aan de watermengers.'
`0, jullie hoeven er niet naar te raden,' zei Moddik de QR.
'Ik ga het jullie allemaal vertellen. Het zijn inderdaad de
watermengers, plus mijn werkplaats, achter ons tegen het bosje,
plus je robot Borss, die op het ogenblik in het zandschip zich
ophoudt, plus... moet ik alles opnoemen? Ik heb goed gebruik
gemaakt van het materiaal dat de Commissie me stuurde. De
watermengers zijn bijzonder aardig — het zijn echte watermengers,
die echt werken, alleen mengen ze op het ogenblik even iets anders.
Zo'n detail amuseert me nou. Je ziet, we zijn tot humor in staat.
Het zou een ogenblikje werk zijn, natuurlijk, ze weer om te
schakelen voor hun oorspronkelijke doel, maar geen van jullie zal,
naar ik meen, in de positie verkeren dat hij daarvoor zorg kan
dragen.'
`Wind er maar geen doekjes om,' zei Kam. Zijn stem was even
zacht als de mijne geweest, even zacht als die van Esten — alsof we
allemaal even bang waren om normaal hardop te praten, voor het
geval dat de ramp zou verhaasten. Wat zit er dan in die
watermengers, in de werkplaats en de robot en waar je nog meer met
je vingers hebt aangezeten?'
`Bommen,' zei de QR. 'Elke bom is op zich krachtig genoeg om
dit kleine plekje grondgebied de lucht in te blazen, en mogelijk
nog hoger. Bij elkaar wordt het een aardig vuurwerk. Er zal
bijzonder weinig overblijven van jullie plantage, of jullie schip.
Of, mijn lieve menselijke vrienden, van jullie zelf. Al zouden
jullie nu direct beginnen weg te lopen, dan zouden jullie aan de
ontploffing niet kunnen ontkomen, en geloof me, de buitenste omtrek
van een dergelijke schokgolf is nog veel erger dan het
centrum.'
`Hij liegt,' zei Kam. `Je liegt. Als je ze aanzet vlieg je
zelf ook mee de lucht in. Of niet soms?'
`Precies,' zei de QR, 'maar ik bezit geen — hm — ziel. Dat wat
jullie zo'n angst aanjaagt, wat jullie "dood" noemen, betekent voor
mij niets. Ik zal de Commissie hebben geholpen en de mensheid in
het algemeen. De vliegtuigen uit Limbo zullen jullie stoffelijke
resten komen bijeengaren en jullie zullen zoals vooropgesteld PO
ondergaan. En alles wordt weer zoals het behoort.'
`Wacht even,' zei ik. 'Jullie kunnen de mens toch geen kwaad
doen, of wel? Of is jouw programmering toevallig
gestruikeld?'
`0 nee,' zei hij glimlachend. 'Ik kon de bommen best
aanbrengen, natuurlijk, want in niet-geactiveerde toestand zijn ze
onschadelijk en dat zouden ze altijd blijven. Ik zou echter nooit
in staat zijn een schakelaar in te drukken waardoor een mensenleven
verloren zou gaan — dus moord. Maar in Vier BIJ, moet je begrijpen,
ben ik met opzet slordig nagekeken zodat ik uiteindelijk, op een
ogenblik dat precies kon worden berekend, een klein defect zou
krijgen. En dat defect activeert de bommen door middel van de
gebruikelijke boventoonsignalen in mijn binnenste schakelingen, die
waarschuwen dat er een defect is ontstaan. Begrijpen jullie dat?
Heel keurig allemaal. De Commissie is alleen verantwoordelijk voor
de slordigheid bij mijn onderhoudsbeurt, en niet voor de bommen. Ik
ben verantwoordelijk voor het plaatsen van de bommen, maar niet
voor mijn defect. De rechterhand weet niet wat de linker doet, en
geen van beide handen is schuldig. Twee delen van het geheel, die
onafhankelijk van elkaar optreden, en toch volmaakt in elkaar
grijpen. Maar ik raak op een zijspoor. Ik kan jullie misschien
beter vertellen dat het tijdstip van mijn defectraken nu enkele
mums achter ons ligt en dat de signalen op dit moment al worden
voortgebracht. Het zal nog exact twaalf mums duren voor ze in het
omhulsel van de explosieven zullen zijn doorgedrongen, en er de
vitale verbinding activeren. Waarna dus min of meer een knal zal
volgen.' Hij keek me aan; zijn ogen dansten, glinsterden, dansten.
'Als jullie het nu allemaal op een lopen zetten, zou het
Jang-vogeltuig, dat achter jullie in het bosje staat, jullie
nog op tijd buiten bereik kunnen brengen, al zal het voertuig
enigszins zijn overbelast. Ik moet er echter wel op wijzen dat de
koers is vastgezet op Limbo in Vier BIJ. En die instelling is niet
te wijzigen.'
`Als we erin toestemmen weg te gaan,' zei Kam bruusk, 'zou je
dan de signalen laten ophouden, en zorgen dat de bommen niet
afgaan?'
`Ik zelf bezit niet de mogelijkheid om mijn eigen signalen te
laten ophouden. Dan zou ik moeten worden ontmanteld.'
Nilla gilde opnieuw.
`Ik ga wel,' krijste ze. 'Ik wil niet stuk,' en vluchtte het
bosje in, naar het vogeltuig.
`Ja,' zei Esten. `We gaan wel, hè, mensen? Maar hoor eens,'
zei hij bezorgd, terwijl hij op de QR toeliep, 'ik heb nog wat in
het schip liggen. Kan ik dat nog niet even halen voordat...'
Het gebeurde allemaal veel te snel voor mij. Esten stortte
zich op Moddik. Veel te snel ook voor Moddik. Androïden worden zo
gebouwd dat ze lichamelijk zoveel mogelijk op mensen lijken,
uiterlijk althans; de vuist die zich in zijn borstkas boorde
ontregelde het hart- en longmechanisme, en de andere vuist die
tegen de kaak beukte, deed de harde beenderen zodanig trillen, dat
een ogenblik het stalen brein dat in de plastic schedel gonsde werd
uitgeschakeld. Moddik viel languit op de grond, en op datzelfde
moment vielen ook Talsi en Glis. Esten boog zich gehurkt over de QR
heen, en zijn gezicht was wild, wanhopig en fletsgrijs onder het
woestijnbruin.
`In zijn werkplaats,' riep hij tegen mij. 'Elektronische
messen —een stuk ijsglas — wat maar scherp is...'
Ik holde ervandoor. Ik had nog nooit zo hard gelopen op benen
die helemaal van warm water schenen te zijn gemaakt. De werkplaats
was een wirwar van stukken en brokken. Ik griste een moleculair
naaldmes weg en holde weer naar buiten.
`Hier.' Ik dook bij Esten neer en draaide toen mijn hoofd af,
want ik was niet voorbereid geweest op wat hij met het mes ging
doen, op het tevoorschijn spuiten van volslagen menselijk uitziend
bloed.
`Het wordt erg vies,' zei hij, en hij zag er misselijker uit
dan ik, maar meer beheerst.
`Weet je wat je aan het doen bent?' flapte ik eruit.
Ik hoorde Nilla en Felain gillen op de achtergrond. De
anderen stonden erbij en keken ernaar — meer niet.
`Een beetje,' zei hij. 'Ik heb ervan gelezen, grondbeginselen
—robots en androïden... Geschiedenistoren. Ik had het idee dat ze
iets dergelijks op touw zouden zetten, maar nou nog niet — niet zo
vlug...'
`Wat kan ik doen?'
`Haal een van de robots. We hebben iets nodig om te sproeien,
water, olie, geeft niet wat — om dat verdomde rode plasma weg te
spoelen. Ik moet door al zijn niet-weefsel organen heen, om dat
signaal stil te zetten.'
Ik stond op en draaide me om, maar Kam zei: 'Ik doe het wel,'
en draafde, zoals ik daareven, op het bos af waar de robots aan het
schoffelen waren.
Estens handen beten in het lijk. Glis en Talsi lagen er voor
dood bij. Met Moddik was het definitief afgelopen, en als
verlengstukken van hem waren de twee vrouwen waarschijnlijk als
twee chronometers stil blijven staan, toen hij ophield te
bestaan.
Kam kwam teruggedraafd met de robots rinkelend achter zich
aan.
`Oké,' zei Esten, 'ik doe de rest wel. Maken jullie dat je
wegkomen en neem die krijsende idioten alsjeblieft mee.'
`We blijven hier,' zei Kam. 'We kunnen de klap toch niet
ontlopen als de zaak de lucht in gaat.'
`Misschien toch wel. Zorg dat je zover mogelijk van het schip
vandaan komt en klim in een van die irrigatiekanalen wanneer het
zover is. Haal diep adem en ga met je kop onder water liggen — en
blijf liggen. Misschien helpt dat. En ga nou, in Godsnaam.'
Het mes siste en spetterde door de vloeistof, ging wat trager
door stalen vezels en hard plastirubber. De aandrijving van het
androïdeleven werd telkens kort blootgesteld tussen de krampachtige
scheuten rood plasma en de oliestralen van Jaska en Yay. Het was
een sombergouden olie. Waar hij samenvloeide met het `bloed', kreeg
het de tint van Moddiks granaatrode haar.
`Schiet op!' zei Esten koud en verbeten terwijl hij niet naar
ons omkeek. 'Jullie hebben ongeveer drie mums de tijd.'
`Goed,' zei Kam.
Ik zag ze niet, maar voelde ze weggaan om te doen wat hij
gezegd had. Nilla en Felain werden luid jammerend meegenomen. Loxi
was ook beginnen te jammeren. Zouden ze de zwaan op tijd van het
dak af krijgen, of waar hij op dat moment zat? En de Grijsogen? En
de...'
`Jij ook, kreng!' zei Esten. Ik had geen gerucht gemaakt, maar
hij wist dat ik niet weg was gegaan. Ik weet ook niet waarom. Ik
was halfdood van angst, ik wilde gillend weglopen als de
Jangmeisjes, weglopen om nooit meer stil te staan. Maar op een of
andere manier voelde ik me veiliger pal achter hem.
'Ik...' zei ik, maar hij viel me in de reden alsof hij me
haatte. `Mieter op. Ik probeer je achterlijke landje en je stomme
leven te redden. Láát me dan ook!'
Ik deed dus wat hij gezegd had. Maar ik ging niet ver. Er liep
een kanaal vlakbij — veel te dichtbij, maar ik scheen niet meer te
kunnen denken — en ik sprong er struikelend in. Het water was erg
ondiep en kwam nauwelijks tot aan mijn enkels. Ik ging erin liggen
met het gevoel dat ik het water over me heen probeerde te
trekken.
Ik lag te huilen met droge hese uithalen en probeerde seconden
te tellen.
Maar ik telde niet, ik bad. Zoals die ene keer. Een soort
gebed. Hoewel niemand op dat gebed had gereageerd. 'Nee,
alsjeblieft, laat het niet gebeuren — o, alsjeblieft, o nee o nee o
nee...'
Het was niet stil. Er was allerhande geluid. Dieren, de wind
in het riet en de bloemen en de bladeren. Alsof iedereen een
laatste keer nog wilde spreken, en zich repte om zijn lied van het
leven gezongen te hebben, voor de ontploffing hem aan flarden reet.
Toen hoorde ik iemand krijsen, in de westhoek. Nilla misschien. Was
het tijd, en wisten ze het daar?
Nu gebeurt het.
Nu komt het.
De rode wind, het zwarte geluid.
Pijn, en voor eeuwig stilte.
Ik wil niet dood. Ik ben nog niet klaar. Niemand van ons. Ik
wil niet dat dit sterft, om me heen. Ik wil zo graag de pijn in
mijn spieren na een dag hard werken. Ik wil de pijn in mijn hart
van wanhoop en woede. Ik wil alle verdriet en vreugde die ik ooit
heb beleefd, en alles wat nog komen gaat. Ik wil ze allemaal. Ze
zijn allemaal kostbaar. En de bomen en de aarde en de
hemel...
Waarom gebeurt het nou niet? Ik heb het vel van mijn hand
kapotgebeten. Moet ik aan mijn andere hand beginnen? Het gebeurt
toch, laat het dan nou maar.
En.
Er.
Gebeurde.
Helemaal.
Niets.
Kam sjorde me tegen de oever van het irrigatiekanaal omhoog,
door het lieve onkruid.
`Kam, zijn we dood?'
`Nee,' zei hij serieus, alsof ik iets ongebruikelijks en
verstandigs had gezegd, wat een overwogen antwoord verdiende. 'We
zijn veilig, het is niet gebeurd. Felain had een chronometer — die
van Glis, ironisch genoeg — en ik heb de tijd bijgehouden. Er zijn
nou vijftien mums verstreken na het tijdstip dat het had moete.n
gebeuren. Alles is veilig.'
`Waar is Esten dan?' Ik sprong overeind, overdekt met modder
en onkruid en alle afval die ik in mijn liggende positie had kunnen
opdoen, en vloog het bos in en het gazon op.
Zo ongeveer dan.
Hij zat nog bij het QR-lijk, het mes stil en onbeweeglijk in
zijn hand. Hij zag er uitgeput uit, letterlijk gebroken, alsof wat
hem overeind hield van binnen was ingestort. Maar was dat ook niet
weer een bijwerking van het dichterslichaam?
`Esten...' riep ik en hij schreeuwde: 'Wacht — blijf
daar!'
`Maar het is toch voorbij,' zei ik. 'Vijftien mums geleden had
het...'
`Ik heb ze allemaal te pakken gekregen op één 'na,' zei hij.
'Alleen die ene niet. En die heb ik ook uitgezet toen ik hem vond,
maar de tijdgrens was voorbij. Het kan veilig zijn. Maar het kan
ook van niet. Misschien is er nog iets...' Hij zweeg, keek naar me,
schreeuwde toen uit alle macht: `Ga liggen, ga
liggen!'
Kam stond achter me. Hij gaf me een duw. Als wanhopige
gelieven vielen we samen in het gras, en toen kwam het groene land
omhoog en sloeg op ons in.
Het geluid was als een ontbreken van lawaai, een klap die zo
luid was dat hij het geluid ontsteeg, als een soort doofheid.
Het regende vuur en brokstukken uit de lucht. Bladeren vielen
in dichte massa's neer en bedekten ons.
Na een tijdje was het voorbij.
Het was maar één watermenger, de zevende en de middelste in de
halve cirkel, en dus het verst van ons vandaan. Esten had alle
signalen kunnen afzetten, behalve het laatste; dat was lang genoeg
doorgegaan om door het omhulsel van de bom heen te dringen, maar
was toen gedoofd. De bomzenuw flakkerde en aarzelde en vroeg zich
af of hij nu tot ontploffing werd gebracht of niet. Hij bleef het
zich vijftien mums lang afvragen. Toen besloot hij van wel en
ontplofte.
De rook trok in slierten op.
Ik was niet gewond, maar ik was zo buiten mezelf dat ik alleen
maar kon kruipen, op handen en voeten. Kam, die ook ongedeerd was,
mompelde me iets achterna maar ik lette er niet op.
Zelfs op deze manier had ik Esten snel bereikt. Ik dacht dat
hij dood was, maar ik moest naar hem toe.
Hij was niet dood. Hij haalde adem en lag er gewoon bij als
een schone dichter, die was flauwgevallen op een romantisch
grasveld. Dat was van de linkerzijde. Toen ik omkroop naar de
andere kant, de kant waar de ontploffing vandaan was gekomen, zag
ik dat hij nooit meer mooi zou zijn, nooit meer eruit zou zien als
ik er eens had uitgezien; nooit, nooit meer.
Ik wist heel goed hoe hun antwoord zou luiden, maar ik moest
het proberen. Ik probeerde het uren, dagen lang. Ik probeerde het
met schreeuwen en smeken, en met heel serene redelijke betogen. Ik
huilde en vloekte.
De computer herhaalde zijn boodschap kalm. We moesten de
pijnstillende middelen toepassen waarover we beschikten, de
antibiodermica en de genezende zalf. Ze zouden ons er nog meer van
sturen.
'Maar de zalf is niet goed genoeg,' zei ik steeds. 'Daar kun
je zo'n wond niet mee genezen, niet zoals het hoort.'
De computer zei dat de pijn kon worden weggenomen, dat
infectie werd voorkomen, en dat dat het uiterste was waar we als
ballingen recht op hadden. We wisten dat ons geen nieuwe lichamen
meer zouden worden verstrekt, evenmin als enige vorm van operaties
of vervanging van lichaamsdelen.
'Maar de huid... het litteken...'
Ratel. Klik. Ratel. Klik.
Klik.
'Verdomme nog toe!' schreeuwde ik. 'Het is jullie schuld!'
Ratel. Ratel.
'Het is jullie verdomde schuld... het is jullie plannetje en
dat is mislukt, hoor! Jullie stink-QR's liggen lekker te smelten op
het gazon...'
Kam zette de zender uit voor ik verder kon uitweiden.
`Heeft geen zin,' zei hij. 'Hij staat op ontvangen. Je krijgt
toch geen reactie.'
`Maar als ze wat sturen — pijnstillende middelen, voedsel en
zo — hoe kunnen we ze nog vertrouwen?'
'We zullen alles controleren wat ze sturen,' zei hij, 'zoals
jij al had voorgesteld. Maar ik geloof niet dat ze het nog eens
zullen proberen. Die programmering van ze blijft een punt; ze
hebben alleen zo ver kunnen gaan, omdat ze hun ogen ervoor hadden
gesloten. Nu is het allemaal uitgekomen en de volgende keer zouden
ze er wel van weten. Ergo — dat kan niet meer.'
'Ach, wat maakt het ook uit...'
Er heerste grote stilte in het schip. Ze zaten meestal in de
salon. Nilla en Felain huilden met tussenpozen, maar steeds heel
zachtjes, en hielden elkaar vast alsof ze elkaar nooit meer los
zouden laten. Naz liep meestal in de gang te ijsberen; elke keer
dat hij aan het eind omdraaide, klikten de topazen Jang-kralen aan
zijn broekzoom met een kil tikje tegen elkaar. En zo waren we, met
enige variatie, al vijf ets bezig.
Ik deed de deur van mijn hut open.
Danor zat bij hem. Roerloos — net als hij, maar hij was nu
eindelijk wakker.
Ik had gehoopt dat hij de eerste tijd nog niet zou bijkomen,
hoewel hij natuurlijk geen pijn had dankzij de wondermedicijn, zo
makkelijk en zo handig in het gebruik. De hele rechterkant van zijn
gezicht werd afgedekt door een ijszijden verband, waaronder een
laag zat van anesthetisch schuim, dat zorgde dat het verband het
beschadigde vlees niet kon raken. De ontploffing had de rechterkant
van zijn gezicht opengescheurd, het weefsel laag voor laag eraf
gerukt, maar daarbij ongelofelijkerwijs de mond, de neusvleugel en
het oog gemist. Dus was het met beide ogen, ogen die nog steeds de
mijne waren, dat hij me aan kon zien, toen ik naar hem toe
liep.
'Hallo, Esten,' zei ik.
'Hallo,' zei hij.
Het rechtertrommelvlies was zwaar beschadigd, maar dat hoefde
niet zo erg te zijn. De robots en de machines hadden al een
geminiaturiseerd dinsigheidje ontworpen en geplaatst dat het werk
van het oor zou overnemen — een proces dat ze kenden, omdat
het deel uitmaakte van de onderhouds- en reparatie-techniek
voor henzelf.
Danor stond op en ging de deur uit. Ik wilde dat ze niet
wegging. Ik wilde de verantwoordelijkheid niet, alleen met hem te
moeten blijven terwijl hij bij bewustzijn was. Toen hij bewusteloos
was had ik bij hem gezeten, vier dagen en vier nachten lang, met
uitzondering van mijn pogingen aan de monitorzender, wanneer Kam of
Danor mij aflosten.
Ik voelde me toen al zo hulpeloos, zo nutteloos. Maar nu... Ik
wist niet wat ik tegen hem zeggen moest. Vooral omdat...
`Ga zitten,' zei hij hoffelijk. 'Ik vind dat we eens moeten
praten.'
`Voel je je daar wel fit genoeg voor? Ik denk...'
`Ik denk dat jij liever niet zou praten, en dat je mij als
uitvlucht gebruikt. Maar ik vind dat het nodig is en ik voel me
goed, dus trek er een zweef stoel bij en ga zitten.'
`Nou goed dan.'
Ik ging zitten en keek naar hem. Ik kon wel huilen.
Hij zei: 'Je hoeft niet dapper naar me te blijven kijken,
hoor.' En dus sloeg ik beschaamd mijn stekende ogen neer.
`Ik zie er natuurlijk nogal akelig uit,' zei hij bedaard, 'en
zodra dit uitstekende verband eraf mag, zie ik er nog zestien keer
zo vreselijk uit. Niet?'
`Dat hoeft niet. De zalf is best heel goed. En als je die maar
goed blijft gebruiken — ja, misschien duurt het wel even,
maar...'
`Hou je mond, oema,' zei hij. `Je hebt nooit kunnen
liegen over iets dat je werkelijk ter harte ging. Luister naar me,
dan zetten we alles op een rijtje. Ik ben hierheen gekomen om jou
te krijgen, en ik heb je gekregen en ik heb er geen spijt van. Ik
heb er ook geen spijt van dat ik je groenvoorziening van de
vernietiging heb gered. Maar ik begrijp heel goed dat met zo'n
gezicht mijn tijd als bedgenoot voor jou voorbij is. Over een
tijdje komt Naz me dus de hele voorraad extase brengen die hij
afgezworen heeft, plus nog het een en ander, en dan zweef ik zalig
op een overdosis dit Egoleven uit, op naar PO.'
Ik maakte een luchtsprong, van de stoel af, achterover.
`Nee!' schreeuwde ik. `Géén Po! Géén zelfmoord! Wou je ze de
lol gunnen om vrijwillig te doen waar ze ons toe wilden dwingen —
na alles wat er gebeurd is?'
`Oema, het is mijn leven, voor zolang het duurt. De
beslissing is aan mij.'
`Nee, helemaal niet!'
`Probeer er nu alsjeblieft niet een hele massa onoprechte
verzekeringen van eeuwigdurende genegenheid uit te persen, en ga
niet staan brullen dat mijn onherstelbare afzichtelijkheid voor jou
geen verschil zou maken. Daar krijg je alleen maar spijt van, en ik
geloof er toch geen syllabe van.'
Op een of andere manier was ik weer op de stoel gekropen,
weggedoken in een hoekje, alsof ik door een mensenetend monster
werd achterna gezeten. Wie weet.
`Laat mij nou doen wat ik wil,' zei hij. 'Er komen heus nog
wel andere mannen, reken daar maar op. Controleer ze alleen in het
vervolg om te zien of het wel mensen zijn.'
`Stil,' zei ik. Ik probeerde op adem te komen, besefte toen
dat dat niet zou gaan en dat ik het hem dan maar zonder adem moest
zien uit te leggen. 'Om te beginnen maakt het natuurlijk wel
verschil. Wat dacht je dan? Iedere keer als ik naar dat litteken
kijk —en dat wordt een afschuwelijk groot litteken, reken maar —
dan draaien mijn ingewanden in elkaar als een nest gewapend stalen
cobra's. Maar niet van walging, van woede. Van woede dat jou dat
moest overkomen. Wat zou het verder voor verschil kunnen maken? Je
bent toch nog steeds jezelf — vuile lichaamsdief die je bent. Als
je haar wit wordt, zou ik dan niets meer voor je voelen? In Vier
BIJ en BOE en BAA was de lichamelijke kant van de zaak altijd een
lachertje, ja toch? Als je voor iemand viel was dat om die persoon
zelf, om z'n persoonlijkheid, zijn... zijn ik, wat dat ook is — en
niet om het vlees dat hij toevalligerwijs had aangetrokken, die et.
En daarom waren werkelijke gevoelens ook zo zeldzaam. 0 ja, je
lichaam wond me wel degelijk op, omdat het op mij leek, en zo. Maar
jij was het zelf die tot me doordrong, stommeling. En wat er nu met
je gebeurd is — dat is iets wat ze jou hebben aangedaan, niet iets
van jezelf. Jij bent nog steeds jij !' Ik slaagde erin even adem te
halen op dat punt, en stootte mijn laatste woorden eruit als een
koude zweepslag, die hem terug moest brengen tot de werkelijkheid,
en bij mij. `Jij blijft jij - Hergal!'
`0,' zei hij zwakjes. Even leek het alsof hij zou gaan
lachen.
`Het is natuurlijk mogelijk,' voegde ik eraan toe, 'dat je zo
pietluttig bent dat je niet met jezelf kunt leven. Misschien geef
je geen moer om mij, wil je d'r lekker tussenuitknijpen naar PO en
mij hier alleen laten voor de rest van mijn leven, met dat stomme
rotkind van je!'
Wat?' zei hij.
Ik was inmiddels weer bij m'n positieven.
`Eh, ja, ik was niet van plan geweest het je op die manier te
zeggen. Maarre, ik ben er nog niet helemaal zeker van, hoor. Eh.
Ja. Já.'
`Nou, vertel het me dan nog maar eens. Heel rustig en
uitgebreid.'
Ik stond op en ging op de rand van het bed zitten.
`Nou, weet je,' mompelde ik terwijl ik me vreselijk verlegen
voelde — de reden daarvoor ging mijn pet te boven. 'Kam en ik waren
toch vlakbij die ontploffing geweest, en daarom lieten we ons
controleren om te zien of alles fysiek nog in orde was. En dat was
ook wel zo. Alleen kreeg mijn machine een toeval en begon me te
bedelven onder stukjes blauwe ponsband en zei uiteindelijk dat ik
zwanger was; dat is een oud woord. En dat betekent dat jij en ik
gedaan hebben wat we in de steden nooit hadden mogen doen: we
hebben een kind gemaakt. Maar in plaats dat het hygiënisch en
veilig en al ligt te groeien in een kristallies kweekbak, moet het
arme wurm binnenin mij zien te groeien. Ik ben dus in verwachting,
de klos, aanstaande moeder, enzovoorts. Eerst begreep ik niet hoe
dat kon, maar de machine kwam er uiteindelijk achter. Het komt door
al dat zelfgekweekte voedsel dat ik zo gretig heb lopen verslinden.
Al die knollen en die zonneperziken en die sla en zo. Daardoor is
mijn lichaamshuishouding van slag geraakt, en sloegen de elementen
die in onze stadsvoeding kennelijk voor anti-conceptie zorgen
volkomen uit balans. En hop, we zijn makers, Hergal. En als je er
nu tussenuit knijpt en mij alleen hier achterlaat, dan vergeef ik
het je nooit.'
Hij lag doodstil, zonder uitdrukking op zijn gezicht en ik
vroeg me af of hij wel begrepen had wat ik hem had verteld; ik kon
het zelf nog bijna niet vatten. Toen pakte hij mijn hand en zei:
'Als jij wilt dat ik blijf, dan blijf ik. Maar één ding moet van nu
af aan heel duidelijk worden gesteld. Ik ben niet Hergal.'
Ik keek hem verbaasd aan en spoot in het wilde weg een lijst
namen op van mannen die me op een of ander ogenblik na hadden
gestaan. Drar? Rannik? Lorun?
`Neen,' zei hij. Hij keek me aan en zei wie hij was.
En ik geloofde hem niet.
`Twaalf wreks geleden,' zei hij, leb je me voor het
laatst echt gezien, en dat is niet zo gek, op zich. Ik kon me toen
niet uiten, zeker niet tegenover jou. Je was als een muur van
massief witheet metaal. Als ik bij jou was, verschrompelde ik als
het ware door de hitte en het felle licht. Uit pure zelfverdediging
werd ik precies waar jij het meest een hekel aan had. Ik kon geen
woord meer tegen je uitbrengen, dat niet klonk alsof het uit een
roestig maalapparaat afkomstig was. Uiteindelijk maakte ik er voor
mezelf een soort spelletje van. Ik wist dat je van me verwachtte
dat ik een saaie, ouderwetse, onhandige hufter was, met een
voddebaal aan gemeenplaatsen in plaats van hersens — een soort
trouwe promok die je op je hielen volgde en die wegsloop als
je hem zat was. Omdat ik er nooit in slaagde mijn echte gevoelens
door die gloeiende muur van onverschilligheid te laten dringen,
speelde ik de rol die je me had toebedeeld. Ik kwam aanhobbelen als
een complete monstervertoning en dan zei ik maar: "Onk, het is niet
ethisch, maar ik mag niet klagen," en dan knipperde ik je toe met
een paar van m'n ogen, en dan zag ik de schakelingen gaan in je
hoofd, en het verwachte patroon verscheen. Dan ging er een soort
lichtreclame aan op je gezicht: "Daar hebben we die belachelijke
vervelende kut-Hatta". Natuurlijk was dat niet de juiste manier om
met je om te gaan, maar ik moest een verdediging opbouwen omdat ik
nu eenmaal overgevoelig ben. Ik kan er niets aan doen —ik heb nu
eenmaal behoefte aan een schulp om in weg te kruipen. Ik moest er
altijd heel bitter en wanhopig om lachen, dat je me elke keer zo
verkeerd begreep, en ik speelde er ook op in. Dan kon ik tenminste
tegen mezelf zeggen: "Ze begrijpt me nu niet, omdat ik niets van
mezelf laat zien."
Toen gooiden ze jou Vier BIJ uit, en toen was het mis. Ik wist
dat ik je achterna zou gaan omdat jij het enige was wat mijn leven
enige waarde gaf. Ik was vroeger te bang, te zenuwachtig geweest om
te leven als jij. De enige keer dat ik op gelijke voet met je
probeerde om te gaan, heb je m'n ego zowat platgetrapt. Maar daar
buiten kon dat niet. Het heeft zo zijn voordelen, een monster en
een engerd te zijn, maar niet wanneer je helemaal niets anders kúnt
zijn.
Om te beginnen werd ik een tijdje vrouw. Ik probeerde iets
over jou te leren, datgene te overwinnen wat me in jou schrik
aanjoeg. En dat lukte. Het was een soort therapie waarvan ik snel
succes verwachtte, en inderdaad. Het is niks voor mij om vrouw te
zijn. Ik ben voor tachtig procent mannelijk en daar is niks aan te
veranderen. Maar ik ontdekte wel hoe vrouwen in elkaar
zitten en dat werd hoog tijd. Het was een briljante inval om
je laatste lichaam te gappen. Heel angstig ook, mag ik wel zeggen.
Nog meer voor mij dan voor jou, toen je me voor het eerst zag. Dat
was de eerste keer, of bijna de eerste keer, dat jij tegenover mij
in het nadeel was. En dit keer sloeg er geen lichtreclame aan. Je
was volkomen van de kook, zoals je daar in de sjieke resten van de
juwelenjurk naar me stond op te kijken. Ik had geprobeerd jouw
manier van doen, jouw extroverte gedrag aan te leren, om je om de
tuin te leiden. Gek genoeg ging het me heel makkelijk af, toen ik
eenmaal over mijn angst heen was om me open en bloot te vertonen,
zonder me te kunnen verstoppen achter zes rooie oogjes en acht
benen.'
Zijn blik had mijn gezicht geen ogenblik losgelaten onder het
vertellen.
Ik zei: 'Nou, dat ziet ernaar uit dat ik van ons tweeën de
grote fleup ben geweest.'
`En nu je weet wie ik ben, wil je dan nog steeds dat ik
blijf?' vroeg hij.
Hatta; begon ik, maar hij zei: 'Nee, Esten. Laten we dat maar
zo houden. Hatta is verleden tijd.'
`Goed, Esten dan. Vroeger, toen je Hatta de Engerd was, zei je
altijd dat je van me hield.'
`Da's onveranderd,' zei hij. 'Daar ging het allemaal
om.'
`Ja... Esten... ik weet niet of ik van jou houd. Maar als je
me nu in de steek laat, raak ik een stukje van mezelf kwijt.
Misschien komt het allemaal door die slimme truuk van jou, maar je
lijkt echt een stukje van mezelf te zijn geworden. En jouw zaad zit
in me te groeien, en ik wil dat kind en ik wil jou. Wat kan ik nog
meer zeggen?'
`Jou kennende,' zei hij, 'nog donders veel.'