11
Ze vonden het schip dolletjes. Ze waren nog nooit in een
zandschip geweest. Ze doken de hutten in en uit, ze smeten de deur
van het zwemreservoir open en doken erin en kwamen er drijfnat weer
uit. Twee - de twee vrouwen Felainnilla, kregen Yay te pakken en
probeerden hem te ontmantelen onder krijsende herinneringen aan
eerdere sabotage aan de stadskoepel. Toen ik daar een eind aan had
gemaakt trof ik twee anderen, de mannen Loxienphy, in de gang aan,
waar ze een machine hadden geprogrammeerd om een soort felpaarse
verf te produceren waarmee ze smaakvol de muren onderkladden met
opschriften als DE WOESTIJNLEEGTE IS KOSMISCH, OEMA, en CACTUS EET
MIJN ZIEL. Ze waren
niet zo moeilijk af te leiden, aangezien ze met hun piepkleine
bovenkamertjes onvoorstelbaar de hoogte hadden.
Uiteindelijk nokten ze allemaal tegelijk af in de salon, zodat
ik de opruimingswerkzaamheden in gang kon zetten. Ik wierp even een
blik op de voedseltests, heel hoopvol, maar de gifanalyse was nog
niet afgerond, en trouwens, het zag er toch naar uit dat die
negatief zou uitvallen. Misschien kon ik een syntho-spulletje door
hun vijfde maal raspen.
Want ze hadden een vijfde maal besteld bij Borss en gekregen
ook. Ze tastten gretig toe en verkondigden luidkeels hoe heerlijk
het toch was om primitief te leven in de wildernis, zo schoon en
zonder franje en zo fris, oema-kasma. Toen kwamen de jongen
met de hyacintblauwe lokken (Loxi) en het meisje met de ananas-gele
krullen (Felain) koerend voorbij op weg naar de scharlakenrode hut,
om daar gruwelijk met de bekleding te gaan vloeken. Ik had net
gehoord dat ze keurig getrouwd waren voor ze Vier BIJ
verlieten. Niet in staat weerstand te bieden aan de verleiding
liefde te doen in deze landelijke omgeving, marcheerden het
poederroze Nillameisje en Phy, een grimmig makaber kobaltblauw
schepsel, met bijpassende sieraden, af naar de gele hut. Naz bleef
liggen tussen de stoffelijke resten van de notenbief met vast vuur,
en glimlachte me laconiek toe.
`Nou, oema-kasma. Ik weet dat jij trouwen niet nodig
vindt van tevoren, dus wat zeg je ervan?'
Ik had mijn stalen schoffel nog in mijn hand; die liet ik aan
hem zien.
`Ik ben vaak genoeg mannelijk geweest, om precies te weten
waar ik moet mikken zodat het goed pijn doet,' zei ik. 'Ik zit met
jullie opgescheept tot ik jullie op één of andere manier lozen kan,
dat snap ik wel, maar drijf het niet te ver, hé.'
Zo wanhopig was ik nou ook weer niet.
`Oema, oema,' gierde Naz alsof ik zijn teerste zelfje
had gekwetst, 'je bent een reuze-teleurstelling. Jij, de glanzende
ster van de Jang van Vier BIJ, en in zo'n flatteus lichaam ook
nog!'
`Hoor eens even,' zei ik, 'ik weet dat je tanden zijn
verstevigd, maar als je je mond niet houdt ben ik maar al te graag
bereid ze dwars door je strot te stompen.'
Ik zette de monitor aan, maar het duurde even voor de computer
aan de lijn kwam.
'Er is een vergissing gemaakt hier,' deelde ik mede. 'Vijf
Jang zijn min of meer onbedoeld hier gearriveerd - vogelpech gehad.
Kunnen jullie iemand sturen om ze op te halen? Ik geloof nooit dat
ze op hun eentje terug kunnen komen.'
De computer ratelde wat en zei toen: 'Zodra ze met jou contact
hebben gemaakt, worden ze als bannelingen beschouwd.'
De metalen stemband klonk op een of andere manier anders, nog
minder benaderbaar dan voorheen.
`God!' riep ik om te zien wat er gebeurde.
`God is een primitief en onhoudbaar bedenksel,' antwoordde het
ogenblikkelijk. Iemand had het ding geherprogrammeerd. Het was nu
geen boeiende tegenstander meer, maar een koude kille vijand die
geen spelletjes wou spelen. Vanaf nu zou elk antwoord in alle
opzichten 'nee' zijn.
`Ook goed,' zei ik, Je bent onredelijk en stompzinnig als wat,
maar ik had toch niets anders verwacht. Kook maar lekker in je
batterijvloeistof gaar.'
Hij vertrok geen bedradinkje.
En dus? Daar zat ik met vijf engerds opgescheept, die mijn
droom zouden kapotmaken, puur door gebrek aan persoonlijkheid. Maar
ze w‡ren uitgestoten. En als ik ze doodmaakte (moordenares, doder,
waarom hadden ze me anders van huis en koepel verstoten?) betekende
dat voor hen PO. En misschien hadden zelfs zij hun dorre kleine
egootjes nog lief.
Was Kam maar hier. Kam en Danor.
Maar ze waren er niet en ze zouden er op zijn vroegst met
zonsondergang pas zijn, en ik had geen mogelijkheid om ze op te
roepen. Ik moest het in m'n uppie klaren.
Er was een heel klein kansje.
Ik liep de salon weer in waar Naz midden in de lucht op een
zweefkussen lag uitgestrekt, dat hij door een van de robots had
laten opblazen.
`Toch van gedachten veranderd, oema-kasma?'
`Naz; zei ik, 'ik vind dat wij eens moeten praten. Ik zie wel
dat jij de toeverlaat bent van je kring. De anderen verlaten zich
allemaal op jou, niet? En het was jouw beslissing om de stad uit te
gaan.' Ik had raak geschoten, pal in de roos. Hij glimlachte
toegefelijk. De extase was waarschijnlijk een beetje weggetrokken
aangezien hij me zowaar hier en daar verstond.
`Jij hebt het door, oema-kasma, jij hebt het door. Nou
ja, er moet toch iemand zijn? Ik ben sterker dan Phy - dat vind jij
dus ook? - Phy is de enige die ook overwegend mannelijk is. Loxi is
van alles wat, in het kwadraat. Nilla is een meisje - nooit wat
anders geweest ook. Ultravrouwelijk, je weet wel. Een katje. Felain
is overwegend in de war. Ze heeft een wrek lang elke et zelfmoord
gepleegd; het werd zelfs zo erg dat zelfs de QR'S dachten dat ze
het per ongeluk had gedaan. En toen hebben ze haar dertig ets in de
diepvries opgeslagen. En nu wil ze eigenlijk alleen maar met Nilla,
maar Nilla wil geen man worden en Felain wil ook geen man worden en
zo zijn we een mooie fleupvertoning alles bij elkaar,
oema.'
Ik ging zitten. Terwijl hij het er allemaal uitgooide was er
een zweem van intelligent onmachtig mededogen over zijn gezicht
getrokken.
`Dat klinkt niet zo mooi,' zei ik.
`0 ja,' zei hij. 'Had ik je al verteld dat Loxi zich een keer
doodgehongerd heeft in BAA? Negentig et over gedaan. En Phy heeft
last van melancholie in het donker. Als het nacht wordt gaat hij
huilen.'
`Dat is dan iets om naar uit te kijken,' zei ik, maar mijn
hart reet me van binnen uiteen met z'n klauwen.
`En wat mij betreft,' zei hij, 'ik heb geen probleem. Het
leven is voor mij één grijzigroze nevel van de ene grakkige ochtend
tot de andere.'
En voor ik hem kon tegenhouden had hij weer handen vol extase
in zijn mond gepropt en even later zweefde hij alle kanten uit en
lag te zingen van `o, wat is het mooi, oema-kasma, allemaal
kroonluchters van het plafond, van je een twee drie, een twee
drie.'
Verder nog te proberen met hem te communiceren was hierna
vergeefse moeite. Het kwam alleen, omdat ik hem net tijdens het
afglijden van de extase te pakken had genomen, dat ik zo'n
overtrokken reactie had gehad op mijn onbeduidende, gewild-slimme
vraag.
Maar ik zag nu dat hun hele kring goed in de nesten zat;
helemaal geen modelburgers, maar heel gewone; vrolijkheid en
vreugde aan de buitenkant maar reumatiek in de gewrichten.
Was ik weer makerlijk aan het doen? Vijf
surrogaatkinderen?
Geschreeuw in de gang voor de appartementen.
Achter de gesloten gele deur een kreunende mannenstem die
smeekte: 'Nog eens, Nilla, nog eens.' Voor de gesloten gele deur
Felain met de ananasgele krullen die haar vuisten gebald had en
stond te krijsen, terwijl Loxi maar zei van: 'Nou, eh, ja,
oema, maar ik dan...'
Nu de extase begon te slijten kwamen hun menselijke trekken
boven, hun zwakke kanten, hun zenuwen, hun ellende. Felain was een
slecht ge•soleerde elektrische brand, Loxi een bepaald niet ideale
partner daarvoor; een lauwe modderpoel, niet tot blussen in
staat.
Ik gordde de woede weer aan die ik bij Naz was kwijtgeraakt.
`En jullie,' tierde ik, 'als jullie op mijn land en mijn schip
willen wonen, dan nemen jullie in het vervolg ook maar bevelen van
mij aan.'
`Mieter op,' zei Felain en dus draaide ik haar om met mijn ene
hand en gaf haar met de andere een klap midden in haar delicate
smoelwerk. Ik ben niet zo dol op slaan. De mensen mochten eens
terugmeppen. Bovendien wilde ik haar uiterlijk niet beschadigen, nu
ze met dit ene lichaam zat opgescheept, en de genezende zalf het
maximum aan medicamenten was dat we bezaten, tot er een robotredder
arriveerde om haar neus te spalken of wat ook.
Er verscheen een striem op haar perzikwang, en toen ik zag dat
ze niet terug ging slaan kroop de schaamte langs mijn ruggegraat
omhoog. Maar voor schamen was het te laat, en zo erg was het ook
niet: binnen een half uur was het weer weggetrokken.
`Luister goed, en knoop het in je oren. Jullie zijn uit dat
vogeltuig komen drentelen, jullie zijn door mijn struikgewas
gedaverd, jullie hebben bladeren en bloemen afgeplukt. En dus gaan
jullie zodadelijk met me mee om buiten mee te helpen de schade te
herstellen. Jij, Loxi, zonder al die kettingen en bellen, en jij,
Felain, met iets wat niet in een mum door de doornen van je rug af
wordt gerukt.' Felain sloeg haar oogleden neer en speelde me van
onder haar wimpers een blik toe, zodat ik even het gevoel had dat
ik weer terug was in mijn mannelijke dichterslichaam.
Ja, oema,' zei ze zedig.
`Vooruit, ga wat aan je kleren doen en dan naar buiten,'
voegde ik er brommerig aan toe, want ik was kwaad dat ze zo'n potje
maakte van mijn hormonen. Loxi stoof er gehoorzaam vandoor en
Felain sloop uitdagend voor me langs.
Binnen bereikten de kreten en kreunen een hoogtepunt en
stierven weg.
`Jullie daar,' zei ik door de deur heen, 'zorgen dat jullie
over twaalf mums op de veranda staan, in kleding die berekend is op
zwaar werk.'
'Doe niet zo gek,' zei Phy, 'ik heb hard genoeg gewerkt.' Maar
er zat een kruiperig toontje in zijn stem.
Nilla, de poederroze delicatesse, die kennelijk zowel Phy als
Felain domineerde, riep liefjes: 'Twaalf mums is veel te kort,
oema-kasma. Kom maar kijken.'
Ik deed dus de deur open en ging naar binnen, om te laten zien
dat ik me niet liet intimideren.
Erg leerzaam hoor, voor iemand met betrekkelijk bescheiden
verlangens, zoals ik.
'Heel artistiek,' zei ik, 'maar jullie kunnen het makkelijk
halen. En zo niet, dan komen mijn robots, die ik zo heb
geprogrammeerd dat ze alleen van mij opdrachten aannemen, jullie
wel even naar buiten halen, met accessoires en al.'
Ik had de robots helemaal niet geprogrammeerd, en toen ik
heerszuchtig was weggebeend, was dat het eerste wat ik dus ging
doen. Ik zette er nog een extra tegenbevel in, voor het geval
iemand zou proberen mijn blokkade te blokkeren. Yay, Borss en Jaska
verdroegen het geduldig onder zacht getik.
Na vijfentwintig mums, stonden Felainnillaloxienphy besmuikt
giebelend en schutterend in de vestibule. Naz lag bewustloos van
extase in de salon.
Ik zou ze moeten leren tuinieren, aangezien ik niet veel
anders met ze kon beginnen. In elk geval deden ze wat ze gezegd
werd. Zelfs Nilla hield zich koest.
Felain kwam aangegolfd, maar ik had mezelf weer in de hand. Ik
was geen dichter meer. Zie de feiten onder ogen. Als vrouw wilde ik
Hergal, een keiharde waarheid die ik nu wel toe kon geven. Geeft
niet. Ik was dit zootje tenminste de baas, althans voorlopig. En
over een uur of twee zou de zon ondergaan en zouden mijn vrienden
thuiskomen om me van een algehele instorting te redden.
De zon zakte als een edelsteen onder de westelijke horizon.
Daar leken de bergen achterover te zinken in het zand en de weg
open te laten naar de steden waar ik, halfgek op de vlucht, vandaan
was gekomen. Een westelijke horizon van hoge duinen op lage rots
geplant, hoger dan eerst sinds de zandstorm, misschien na de
volgende weer kale rots.
Een amberen weerschijn. Jang die her en der op de veranda
lagen en klaagden over botten die uit de kom waren gerukt, spieren
die vloeibaar waren geworden, de zonnebrand. Gelukkig had hun huid
niet zo slecht gereageerd - geen van hen had echt een lichaam dat
op de woestijn was berekend. Nilla, die van allemaal het lichtst
was verbrand, zat te piepen dat ze zo vreselijk verbrand was en
Felain smeerde haar dromerig in met zalf.
Ze hadden heel hard gewerkt. Veel te hard naar hun idee, en
veel harder dan ze van plan waren geweest.
Alleen Nilla plukte nog steeds bloemen. Ik had haar net
gezien. Precies een kind van de hypnoschool, die een koekje pikt
waar de QR bijstaat. Nilla zou nog een belasting kunnen worden. Ik
was ervan overtuigd dat ze alleen zo overwegend vrouwelijk deed om
haar kring, en vooral de arme Felain, uit hun evenwicht te brengen.
Maar goed, ze zaten nu met Nilla als meisje opgescheept, inclusief
Nilla zelf.
Zelfs Naz was de veranda opgeslenterd. Hij lag nu neuri‘nd op
de divan met de kussens.
Ik had ze moeten waarschuwen dat ze niet in de zon mochten
kijken.
En nu was de zon ondergegaan.
Ik was er zo vast van overtuigd geweest dat Danor en Kam terug
zouden zijn op dit uur, dat ik de laatste mums voortdurend had
zitten luisteren en uitkijken naar hun vogeltuig. Een keer dacht ik
dat ik het hoorde, maar ik vergiste me. Ik had gerekend op hun
steun om dit sprotje eronder te houden, waarvan de meesten naar
mijn gevoel nog niet zo lang Jang waren. Danor was ongeveer van
mijn Jang-leeftijd en Kam was natuurlijk Ouder. Maar het vogeltuig
kwam niet. En nog steeds maar niet.
De hemel liep leeg tot een heel bleek indigo. Sterren kwamen
erdoor gebrand. De Jang vergaten te mopperen en staarden zwijgend
naar al die verschijnselen, zonder extase te slikken of te blaten
van 'dat is het helemaal, oema-kasma,' of zo. Zelfs Naz
dronk zijn door roes omschaduwde ogen vol.
'Er is geen maan,' klaagde Nilla.
'Dan maak je er maar een,' zei Phy. En die zat ook niet van
melancholie te huilen - als dat ooit al het geval was
geweest.
Na een tijdje was het etenstijd en ze dwaalden allemaal naar
binnen om het als brave kinderen op te peuzelen. Ik had ze, in een
poging ze te intimideren, verteld dat Danor en Kam straks zouden
komen, maar dat waren ze weer vergeten.
Ik bleef buiten zitten wachten en waken.
De hemel werd donkerder. Er klonk het zijdegeritsel van
glijdend zand, anderhalve kilometer verderop; in deze stille ruimte
sijpelde het geluid grif door. De dag had me uitgeput.
De Gezusters maakten me punctueel als altijd wakker. Ze wekten
ook de Jang die in een coma van uitputting in de salon in slaap
waren gesukkeld. Ze kwamen naar buiten gebuiteld om het vulkanische
vuurwerk te bekijken, bang maar ook bewonderend. 'Je vrienden zijn
laat,' zei Naz. 'Heb je soms extase? De mijne is helemaal op en de
machines geven het niet; ze zeggen dat jouw robots ze zo hebben
geprogrammeerd dat ze het niet kunnen geven.'
`Klopt,' zei ik. 'Je neemt nou geen extase, anders ben je
morgen niet tot werken in staat.'
Naz vervloekte me loom en waggelde er vandoor.
Geen Danor. Geen Kam.
Mijn ingewanden leken van ijs. Zo irrationeel. Ze konden door
van alles zijn opgehouden. Waarschijnlijk problemen met de nieuwe
monitorcomputer. Maar toch, maar toch.
'Ooo-weeee!' krijste Nilla tegen de Gezusters, zowat in mijn
oor. Ik stond op. Ik ging het navragen bij die ellendinge computer,
ook al betekende dat, dat ik onze truuk met de watermengers zou
verklappen.
'Ik wil navraag doen naar een paar medeballingen,' zei ik.
'Ene Danor, vrouwelijk persoon, uit BIJ, en Kam, Oudere man uit
BAA. Ze zijn aan de andere kant van de bergen geland, die ten
oosten van mij liggen, ik weet niet precies waar. Zijn ze met
jullie in contact geweest met hun richtzender?'
Een geratel. (Zelfs het geratel klonk efficiënter, resoluter.)
'Inderdaad.'
'Wanneer?'
Klik.
'Omgerekend in woestijntijd rond het middaguur.'
'Het middaguur?'
'ja.'
Kennelijk kreeg ik niets voor niets, dus ik moest ons dan maar
verraden.
Wat wilden ze?'
`Twee watermengers.'
'0... gunst wat raar!' zei ik met voorgewende verbazing.
`Het verzoek werd afgewezen,' zei de computer. 'Hun vogeltuig
ontving de coordinaten van jouw positie en er is hun voorgesteld
zich bij jou te voegen en gebruik te maken van jouw
watermenger.'
`Hebben ze niet geprotesteerd?'
`Ongeveer een uur lang.'
Goed zo, Kam. Ik kon het me voorstellen.
`Maar het lukte niet, zeker.'
`Het lukte niet,' zei de computer zonder een greintje
tevredenheid in zijn metalen stem.
Een zware kille duisternis omgaf me, en die was niet
uitsluitend van de avond voor het raam afkomstig.
`Dus als ze hier heen zouden komen, dan kan ik ze al gauw
verwachten?'
Klik klik. Geen antwoord.
`Nou? Vroeger al, zeker? Zeven uur vroeger al,
nietwaar?'
`Tenzij ze besloten hebben zich neer te leggen bij de
suggestie van de Commissie om een huis te laten bouwen op de plaats
waar ze zich op het ogenblik bevinden, zonder iets te
kweken.'
`Probeer me nou niet te belazeren. Je weet net zo goed als ik,
dat het een komplot was om nog een watermenger te krijgen voor ons
hier in het dal. En je weet dat ze allang terug hadden moeten zijn.
Hebben ze weer contact met jullie opgenomen?'
'Nee.' Rammel, rammel. 'Misschien zijn ze tot het besef
gekomen van het verschrikkelijke van hun daad en hebben ze gekozen
voor zelfmoord en Persoonlijkheids-Oplossing.'
Een withete golf sloeg door me heen. Ik zette de monitor uit
en stond met ingehouden adem van spanning te denken. Zelfmoord? Die
twee nooit. Dus wat wasar gebeurd?
Er klonk lawaai op de veranda, geroep, opgewonden gestommel.
De Jang hadden kennelijk iets gezien. Zou het het vogeltuig zijn?
Ik spoedde me verandawaarts en trof buiten een klappende en
wijzende warbende aan van Felainnillaloxienphy. Er was iets aan
komen suizen over de oostelijke bergen, dat op een drie meter
afstand van de veranda tegen de grond was geslagen.
`0 kijk nou eens, een woestijnvogel,' snaterden ze hersenloos.
`Opzij, fleup, dat is een androide en ik ken hem.'
Dat was Danors zwaan.
Ik knielde bij de zwaan neer die, uitgeput maar kennelijk
onbeschadigd, bij zat te komen in het gras.
`0 God, zwaan, wat is er gebeurd?'
En de zwaan zong ijl: 'je bent de heerlijke zon van mijn
hemel,' waarover de Jang, zwakzinnig als ze waren, in de wolken
raakten. Maar ik niet. Het was het waarschuwingsdeuntje, het liedje
dat om hulp vroeg.
Toen ze mijn gezicht zagen zakte het Jang-kabaal in.
`Naz; zei ik, toen ik hem languit op de kussens zag
liggen.
`Ja hoor, ik ben wakker,' zei Naz. 'Wou je me alsnog wat
extase geven, oema, mijn oema, of mogelijk je eigen
notebruine lichaam?'
`Naz,' zei ik, 'ik denk dat jij langer geleefd hebt dan de
rest van jouw kring en daarbij geloof ik dat jij onder je luie vel
nog wel een sprankje intelligentie hebt zitten. Jij en je bende
hebben zich aan mij opgedrongen en ik zit met jullie net zo
opgescheept als jullie met mij. Vlak achter die bergen ginds, die
lage, zijn vrienden van mij in moeilijkheden. Ik weet niet wat er
is, maar het is waarschijnlijk niet best. En hun zender is
waarschijnlijk kapot, zodat ze de stad niet om hulp kunnen vragen;
ik ben hun enige hoop. Luister nou goed. Ik neem Yay mee - de robot
- en ik ga in jouw vogeltuig naar het oosten om mijn vrienden te
zoeken. Terwijl ik weg ben, Naz, heb jij de leiding van je kring.
En als ik, wanneer ik terugkom, merk dat je mijn schip of mijn Tuin
hebt verwoest, dan trek ik je je armen en benen uit en stop de
restjes levend in een zandgat. Is dat begrepen?'
`Ik zou niet weten hoe je dat voor mekaar moest krijgen,'
teemde Naz.
`Ik geloof niet dat je zomaar recht hebt op ons vogeltuig,'
zei Nilla.
`Recht hebben!' bitste ik. 'Terwijl jullie denken dat jullie
recht hebben op mijn huis en mijn land, en op mijn planten om ze in
kleine stukjes te plukken. Ieder ogenblik dat ik hier aan jullie
verspil verkeren daarginds twee mensen misschien in vreselijke
pijnen, of wie weet zijn ze wel dood, en zonder Limbo bij de hand!'
Dat ontnuchterde ze wel. Nilla sloeg haar ogen neer. Naz zei:
'Vooruit dan. Ik neem de leiding wel. Is er misschien nog wat
extase voor je weggaat?'
Maar ik was al weg, met Yay rammelend achter me aan, in de
richting van het bosje purperbomen, dus mijn schunnige repliek zal
hij wel niet hebben verstaan.
Het duurde een eeuwigheid voor Yay opsteeg. Ik had hem
opgedragen om de stuurinrichting te controleren, de wilde
Jang-landing indachtig, en inderdaad was er iets mis wat hij moest
repareren voor we de lucht in konden.
Maar eindelijk stegen we dan toch op, in een hemel van zwart
marmer, met flauwe wolken dooraderd.
Ik wist niet precies waar Kam heengevlogen was - het was een
beetje nattevingerwerk geweest, de bergen over en dan zagen we wel,
zolang er maar een paar kilometer berg tussen ons lag.
Ik weet dat ik zelfs toen al het idee had dat ze waren
neergestort, en ik vond het zo onlogisch dat een vogeltuig een
defect zou vertonen, dat de woorden van de computer steeds door
mijn hoofd bleven malen. Misschien was de woestijn opeens
reusachtig en angstaanjagend rondom hen omhooggekomen, een
vertraagde aanval van ruimtevrees, die hen beroofde van hun moed en
verstand, ja zelfs van hun liefde. Misschien had een
zelfmoordgedachte, of blinde paniek, Kams blauwe vogeltuig omlaag
doen duiken, de vergetelheid in. Maar, nee, dat kon ik en wilde ik
niet geloven.
Er restten me nog dik vier uur duisternis toen ik de
oostelijke bergrug afzocht, afkrabde met mijn buiklichten. Tot twee
keer toe vlogen we over de Roemer, en ik kon over de rand kijken,
en zag een enorme uitgedoofde vulkaankrater; het was een echte
roemer, zelfs van binnen, en eens was die kom overgelopen van
vuur.
Tegen de ochtend landden we om de frictiebatterijen op te
laden, die bezorgd knetterden, maar na een half uur stegen we weer
op. De eerste bleke voorboden van de komst van de zon aan de hemel,
ver beneden ons.
Met daglicht zou het makkelijk moeten zijn iets te vinden
wat... wat niet van de woestijn was.
Ik zag het wrak een uur na zonsopgang.
Het lag op een zandbank in stoffige rookwolken. De schaduw en
de nacht hadden het aan mijn oog onttrokken, want we waren hier al
eerder overgevlogen. Uit de ligging te zien waren ze op weg geweest
naar het zandschip, en kwamen ze uit de duinen die achter de
oostelijke bergen lagen.
Ik sloot mijn ogen en al mijn andere zintuigen af toen ik het
zag. Ik voelde geen verdriet, geen misselijkheid, geen kwaadheid,
alleen een grote blanke leegte.
Maar ik liet Yay het vogeltuig aan de grond zetten. Ik moest
me ervan overtuigen dat ze dood waren, en dan teruggaan om Limbo te
waarschuwen. Egodood was nog altijd beter dan gewoon dood, althans
dat geloofden we allemaal. Danor en Kam zouden niet langer Danor en
Kam zijn, maar over een aantal rorls zouden ze tenminste weer
levend uit de PO komen.
Ik verheugde me niet op wat ik zou aantreffen - losse
lichaamsdelen, bloed... Het vogeltuig volvoerde een volmaakte
landing op de rotsen. Ik deed de deur open en stapte uit.
En toen hoorde ik het geluid, het gonzen van motoren in de
hemel die ik zojuist verlaten had.
Ik tuurde omhoog. Een klein zwart stipje dat in het westen
rondcirkelde. Limbo - zelfs hiervandaan zag het eruit als een
toestel van Limbo. Limbo-robots die aan kwamen zetten om de
levensvonken van Danor en Kam te redden.
Ja, het kwam dichterbij gecirkeld en ik zag dat het een
toestel van Limbo was. Nog dichterbij, zo dichtbij dat het met zijn
tast-stralen kon vaststellen of er beneden leven of dood bestond;
het cirkelde maar landde niet. Landde niet? Maar dan...
Ik keek nog eens goed, voorbij het wrak naar de rotsen, die
omhoogwelfden in een holle boog en de spelonkdiepte aan het oog van
boven onttrokken. En ik zag er Danor staan die naar me stond te
turen, en een meter voor haar Kam.
Ik holde, en zij draafden, hijgend in de ijle lucht. We holden
gedrie‘n op elkaar toe en botsten zowat tegen elkaar aan. We
klampten ons vast aan elkaar op de rots, en fluisterden dingen die
nergens op sloegen, terwijl boven ons de donkere bode uit de stad
weggonsde.
`Ze hebben alleen Zaligheid in hun stomme Jang-tuig,' zei ik,
`maar als je geen bezwaar hebt tegen een beetje extase dan is het
niet kwaad.'
`Na gisteren,' zei Kam, 'is extase een aangename
afwisseling.'
En zo dronken we dus Zaligheid en aten geroosterd
engelenbrood, hetgeen het enige was wat hun eerste-maal-automaat
ons wilde opdienen. (Zo typerend.)
En toen werd het relaas gedaan. Dat van Kam en dat van Danor.
Ik zou het op de oude manier willen schrijven, met pen en inkt, en
het inlijsten in goud en neerzetten in de salon zodat iedereen het
kan lezen.
Nadat ze Vier BIJ om de watermenger hadden gevraagd, en hadden
geprotesteerd, en nul op het rekest hadden gekregen, stelden ze de
koers in naar mijn schip en stegen weer op. Na een tijdje klonk er
geklik in het stuurpaneel. Kam keek het na, en droeg het paneel op
zichzelf te inspecteren. Het paneel vertelde hem dat het defect
was, en dat het te laat was om zichzelf nog te repareren, aangezien
er iets was geknapt waardoor er olie in de batterijen was gelopen,
en ongeveer twee mums later hield de motor ermee op.
Danor zei dat ze er bleekjes bij had gestaan, zonder iets te
doen, en dat ze verwacht had dat ze elkaar bij de hand zouden
pakken en afscheid zouden nemen. Maar Kam rukte het binnenste uit
hun zweefbed en daarop sprongen ze het vogeltuig uit. Het was
briljant en riskant, maar het was de enige kans die ze hadden. Ze
hadden geluk, het zweefgas hield het uit, en ze kwamen er met een
paar lichte schaafwondjes vanaf. Een meter of vijftien beneden de
plek waar het vogeltuig zelf op de rotsen te pletter was geslagen,
kwamen ze neer. Ze klommen er langzaam heen, wat geen makkelijke
opgave was zonder zuurstoftabletten.
De monitor was er geweest maar, redeneerden ze, dat zou in BIJ
ongetwijfeld al geregistreerd zijn en er zou wel een
reddingsvliegtuig komen om te zien wat hun toestand was, om hun
verwondingen te verzorgen en ze waarschijnlijk in mijn vallei neer
te poten. Tegen zonsondergang hoorden ze inderdaad het ronken van
motoren, en verlieten de overhangende rots waar ze voor de zon
hadden geschuild en begonnen met armen en kleren te zwaaien. En het
vliegtuig kwam inderdaad steeds dichterbij. Al gauw was het zo
dichtbij dat ze konden zien dat het een Limbo-toestel was. En het
had hen zeker gezien. In de vallende schemering konden ze de
taststralen, die hun aanwezigheid registreerden, zien
flakkeren.
Maar het landde niet. Het bleef cirkelen. En na ongeveer tien
mums ging het weer weg.
Het wordt erg koud 's nachts in de woestijn, vooral hoog in de
bergen. De sterren beuken er op de rotsen en slaan de vorst eruit.
Kam ging op strooptocht in het wrak en slaagde erin, uit een paar
stervende batterijen nog wat warmte te krijgen. Ze haalden er de
nacht mee, maar hadden niets meer over.
Vlak voor zonsopgang kwam het Limbo-toestel weer over. Het is
nog een wonder dat ik er niet tegenop gevlogen ben, maar we zijn
waarschijnlijk keurig langs elkaar gevlogen in het donker, en het
geluid van mijn eigen motoren zal het geronk hebben overstemd. Het
cirkelde weer een keer en vloog weer weg. Toen begrepen ze het
wel.
Er bestond vroeger een vogel in de woestijn, maar ik denk dat
die nu wel uitgestorven is. Hij leefde van aas, en als hij een
stervend dier zag liggen, van boven uit de lucht, dan bleef hij er
boven cirkelen, wachtend tot het laatste levensvonkje geweken was.
En dan dook hij omlaag en verslond het lijk.
Het vliegtuig van Limbo hield de wacht. Het wachtte tot Kam en
Danor dood zouden gaan. Ze hadden een ruime keuze in sterven. De
natuurlijke dood door te veel koude of te veel zon, door
uithongering, uitdroging, gebrek aan zuurstof. Of ze konden
zichzelf van de rotsen werpen, of een handig stuk metaal opzoeken
in het wrak, om hun slagaders mee door te snijden. Zodra ze dood
waren zou het Limbo-toestel omlaag duiken en hen veilig en wel naar
de PO in de stad brengen.
Ik denk dat ze in mijn geval, de eerste banneling die door de
Commissie zelf eruit was gezet, zich nog verplicht voelden om zich
aan de regels te houden. Maar voor die bannelingen uit eigen
verkiezing was po toch duidelijk de aangewezen plaats, en hoe
eerder ze daar belandden, des te beter het voor ze was. En dus was
de Commissie zo vriendelijk hun de beslissing maar uit handen te
nemen.
Het was angstaanjagend. Echte angst met een onbedekt gelaat.
Zouden ze nog steeds, die meedogende QR's, die zo lang geleden
geprogrammeerd waren om de mensheid te dienen, zichzelf wijsmaken
dat ze handelden in het belang van de mensheid, door ons tegen
onszelf te beschermen? Of was ten slotte die oude grief
doorgebroken, waarop mijn instincten twaalf wreks geleden waren
gestuit? Zelfs in de bassins kun je geen mens kweken zonder de
betrokken cellen van twee andere mensen; gegeven die twee cellen
echter, komt een kind tot leven en groeit uit zichzelf door. Maar
de QR, gekweekt uit geselecteerd metaal en vlees - mens van buiten,
van binnen mechanisch - wordt geboren in een blauwdruk op de grote
kwekerij in BAA, en wordt tot leven gebracht door de kracht van een
elektronische ontlading. Ze bezitten geen echte levensvonk,
geen 'ziel' zoals de ouden het noemden. Kon het zijn dat ze
waren gaan wrokken over dat gebrek? Of was er met de blauwdruk zelf
ergens iets mis gegaan?
Toen ze eruit sprongen hadden Kam en Danor de zwaan meegepakt,
maar het zweefbed hield het gewicht van hun drie‘n plus het
getrappel van de zwaan niet, en dus hadden ze hem eraf geduwd,
vertrouwend op zijn herinnering aan eerdere vluchten - een van de
weinige dingen die het kon. En na een paar meter als een steen
omlaag te zijn gesuisd, had de zwaan zijn vleugels uitgeslagen en
zich buitengewoon effici‘nt in veiligheid gebracht. Toen ze eenmaal
geland waren had de zwaan ontevreden in het rond lopen stampen,
kennelijk onder de indruk verkerend dat Danor het neerstorten
expres had georganiseerd om onbegrijpelijke redenen. Ten slotte
verdween hij en konden ze hem geen van beiden meer vinden. In de
gegeven omstandigheden, met het einde voor ogen, meenden ze dat het
misschien wel het beste was dat de zwaan hen verlaten had.
Misschien wist hij zich te redden in de woestijn, of zou hij zelfs
naar de vallei weten te komen. Ze hadden er zelf ook over gedacht,
maar met hun ontoereikende kleding, en zonder zuurstof en water,
zouden ze het op de verraderlijke hellingen geen uur hebben
uitgehouden.
Danor was helemaal ondersteboven van de bezorgdheid en
intelligentie die de zwaan tentoon had gespreid doordat hij mij had
weten te bereiken. Ik vermeldde de Jang maar vluchtig. Het zou al
erg genoeg zijn om ze weer op m'n lip te hebben als we terugkwamen,
en aan problemen hadden ze zo al geen gebrek.
De zuurstofpomp in het Jang-tuig deed wonderen voor Kam en
Danor. Net als de Zaligheid en het engelenbrood, verrassend genoeg.
Ze waren allebei donkerbruin verbrand, bijna zwart, maar verder
scheen er niks aan de hand te zijn. Alleen hun ogen behielden de
schaduw, de wetenschap wat de Commissie hen had willen aandoen. We
hadden er niet veel over gezegd, alleen de kale feiten
vastgesteld.
Ten slotte tikte ik Yay op zijn schouder en het vogeltuig
steeg, eens te meer afgeladen, de hemel in en toog op weg naar
huis.
Het was een prachtige ochtend.