12
Zodra we de vallei in zicht kregen wist ik dat er
moeilijkheden waren. Hoe, dat zou ik niet kunnen zeggen, tenzij het
natuurlijk die dikke zwarte rookzuil was die de ether
inkringelde.
Mijn eerste gedachte was dat de Jang mijn zandschip met de
grond gelijk hadden gemaakt, de helft van de Tuin incluis.
Maar toen zag ik dat de rook afkomstig was van een punt even
voorbij de westgrens van de Tuin, en dat mijn huis en mijn tuintje
ongemoeid waren gebleven.
We landden in het bosje purperbomen - waarom niet? Het gras
was al plat van de eerste landing, en Yay, die veel voorzichtiger
was dan de Jang, richtte verder geen schade aan tussen de takken.
Ik stapte als eerste uit en meteen zaten ze boven op mijn nek -
Nillaloxienphy.
`Oema, oema!' blèrden ze. 'Nog drie, nog drie
bannelingen!' Derisann,' zei ik. Ze deden niet eens de
moeite om te vragen of ik mijn vrienden had gevonden, of ze veilig
waren of dood. Nilla vervolgde: 'En dat zwaneding heeft me gepikt.'
Aan alles zit gelukkig ook een goeie kant.
Naz kwam aangeslenterd en leunde tegen een boom.
`Het begint dus te gebeuren, weet je wel,' zei Naz. 'Heb je
die rook gezien? Hun vogeltuig werd onbestuurbaar maar ze konden
eruit springen voor het ontplofte. En raad eens, oema-kasma,
het zijn Oudere Personen! Heb je overigens je kring bij elkaar
gekregen, achter de bergen?'
`Ja, dank je. Maar Kam en Danor zijn mijn kring niet, hoor.
Kringen zijn overigens opgehouden te bestaan zodra je de stad
verliet. Waar zijn die drie nieuwelingen?'
Ze zaten op de veranda en dronken Zaligheid, volkomen
onbezorgd.
Een man, twee vrouwen. Ze hadden haar in de kleur van
granaatstenen, aantrekkelijke, gezond gebruinde lichamen en een
brede glimlach. Ik zag terloops dat Felain naast een van de vrouwen
zat, geboeid en boeiend van uiterlijk, met de zwaan, die tevreden
sliep, op haar schoot, maar toen sprong de man overeind, liep op me
af en diende me een krachtige, hartstochelijk platonische omhelzing
toe.
`Lieve kind!' riep hij. 'We zijn overweldigd door je
prestaties. We zeggen al twee rorls tegen elkaar dat onze jonge
mensen de volmaakte ongeremde koppige wilskracht bezitten die hard
nodig is om de Vier-steden een gevoelige trap tegen het achterste
te geven. Ik hoop dat je ons dit binnendringen vergeeft. We zijn
niet van plan om op je lip te komen zitten als het ware, maar wel
vlakbij, als je ons toestaat.'
`Ze geven je toch geen watermenger, hoor,' hoorde ik mezelf
zeggen.
Ik was in de war en oververmoeid en die drie leken zo op
elkaar.
`Dan bouwen we er zelf één,' zei de Oudere man.
`Zelf wat?'
`Een watermenger, lieve kind. Ik heb een aantal stierlijk
vervelende wreks doorgebracht in het leger der
Commissie-werknemers, waar Oudere Personen zaten te hannesen met
een stel knoppen die toch wel uit zichzelf werkten, maar ik heb
daarbij ongewild toch hier en daar een brokje mechanische kennis
meegepikt. Ik zie dat je lacht, en terecht. Waar draaft die idiote
ouwe gek zo over door, nietwaar? Bravo. Heb nooit ontzag voor
jaren, alleen voor daden.'
`Maar ik lachte niet om jou. Ik heb alleen zo nu en dan Oudere
Personen aan het werk gezien en ik wist niet dat zij wisten dat...'
Ik zweeg omdat ik mezelf in de knoop zat te praten, maar hij
begreep het wel. Zijn ogen waren heel schitterend en een beetje
gek, maar hij had - ja iets verfrissends op één of andere manier.
De linkervrouw zat Felains ananasgele haar te strelen met een
zachte open sensualiteit, die me verbaasde en me des te meer reden
gaf ze aardig te vinderi.
`0, ja,' zei de krankzinnige man, 'laat me de zaak even
uitleggen. Wij drie‘n maakten in onze jeugd deel uit van een grote
Jang-kring, een rorl geleden. We zijn heel erg oud, moet je weten,
en we hebben nooit PO ondergaan. Als Oudere Personen zijn we eerder
gefermenteerd dan gerijpt. We vermaakten ons wel in Vier BAA, maar
dit lijkt er meer op. Veel meer. We trokken vaak een middelwrek de
woestijn in. Heb je ooit die idioot Assule ontmoet, die zich Glar
noemt? Mooi, mooi, mooi. Dan weet je wat voor een etter dat is. Ik
heb tachtig ets met hem in een ruïne gezeten die hij had
opgegraven, en hij bedeed zich zowat bij het idee, dat je zelf iets
uit de grond zou graven in plaats van een robot. Ik had een hele
vaas uitgegraven, helemaal zelf, met mijn blote handen. Met een
afbeelding erop van een galopperende ponkakudde rondom. Komt die
vervloekte zeikerd opeens aangeslopen en roept van: "O000, je bent
eraan gekomen!" Nou, en toen liet ik dat kreng natuurlijk uit mijn
handen vallen.'
Ik lachte me bijkans een ongeluk. De krankzinnige man keek
tevreden.
`Ik heet Moddik,' zei hij. 'En de dames heten Talsi, en Glis,
dat is die met het mooie ananasmeisje. Wat nou die watermenger
betreft...'
`Wacht even!' riep ik. Het ging me allemaal te snel. 'Mijn
twee vrienden hier hebben een hele nacht vastgezeten op een berg en
ik ben zowat bekaf. Zou je het erg vinden als ik er voor vanavond
een punt achterzette? Ik vind dat we een vergadering moeten houden
of zo, met z'n allen, om alles op een rijtje te zetten. We zullen
onze kennis bij elkaar moeten leggen, en zo, en ik ben op het
ogenblik veel te warhoofdig.'
`Kletskoek,' zei Moddik. 'Daar geloof ik niets van. Maar we
kunnen ons zolang best amuseren, bijvoorbeeld door de mogelijkheden
van je voortreffelijke vallei te verkennen. Wist je dat je
binnimasten hebt?'
Ik bekeek mezelf zenuwachtig, met het idee dat ik een zeldzame
huidziekte had opgelopen of zo.
`Eh, nee...'
`ja hoor. Een hele kolonie. 0, kijk, daar heb je er
één!'
Ik draaide me om en zag een citroengele bal rollebollen in het
zonlicht.
`0, zijn dat binnimasten? Ik heb ze Grijsogen genoemd.'
`0 ja? Veel beter. De binnimasten kunnen de graks krijgen.
Grijsogen zijn het voortaan.'
Ik viel in een diepe slaap en droomde van Moddik de
krankzinnige, met een lange witte baard, die er heel oud uitzag, al
was hij nog zo springerig, want zijn jonge lichaam werd grondig
tegengesproken door zijn manier van praten. Hij sprong heen en weer
over de archeologische opgraving, met een onuitputtelijke voorraad
kannen met saffierwijn, waarvan hij er om de zoveel tijd eentje
liet vallen met een donderende klap. Aan een pilaar vlakbij hing de
gevilde huid van Glar Assule, iets wat me niet met angst maar met
vreugde vervulde. Hoog op een wolk zat een QRCommissie. Ze mikten
met bliksemstralen op Moddik, die ze moeiteloos ontweek. Als ze de
grond raakten veranderden ze in neergestorte vogeltuigen en uit elk
wrak kwamen prachtige vrolijke jonge mensen zingend tevoorschijn.
`Zo krijgen jullie ons lekker toch niet, ijzerkonten,' jubelde
Moddik, en kennelijk had hij het bij het rechte eind.
Danor maakte me vlak voor zonsondergang zachtjes wakker. Als
tegenwicht had ze een onplezierige boodschap.
De brigade Nillaloxienphy had de Kijkvisie aangehad en toen
was er een nieuwsflits tussengekomen - net als toen ze de film van
mij in de woestijn hadden uitgezonden. Ik had het gemist omdat ik
lag te slapen, maar Kam, die het kabaal hoorde dat de anderen
maakten, was naar buiten gegaan en had net het staartje ervan
gezien. Moddik en Talsi zaten ergens in de tuin en Glis en Felain
waren in een van de hutten, kennelijk, en reageerden niet, dus die
hadden het ook niet gezien.
Onderbrekingen voor nieuwsflitsen, die vroeger een
zeldzaamheid waren op de Kijkvisie, schenen verdraaid in opkomst te
zijn. En buiten de koepels werden ze anders ook nooit verspreid.
Het zag er dus naar uit dat de Commissie er voor wilde zorgen dat,
behalve de burgers van Vier BIJ, ook wij de boodschap op de wand
kregen. En ze zeiden ook dat ze de flits zouden herhalen, later. De
tijd die ze noemden kwam overeen met zonsondergang in de
woestijn.
Ik vloog als een uitzinnige heen en weer en greep het eerste
het beste kledingstuk, wat toevallig mijn feestjurk bleek te zijn
die voor gisteravond was bedoeld. Ongerijmd feestelijk uitgedost in
amber met glinsterende amethyst en een zenuwachtige frons
arriveerde ik net op tijd in de Kijkvisiesalon. Het was er niet
groot en met al die Jang en de drie Oudere ballingen was het er nu
stampvol. Danors zwaan was op een stoel gaan liggen en liet zich
niet wegjagen - toen Nilla het probeerde pikte hij haar weer. Danor
en ik hingen met Kam tegen de muur.
Na een tijdje gleden de bloemenorgie‘n van het scherm af en
verscheen een plechtstatige QR. De Jang begonnen prompt
onfatsoenlijke geluiden te maken en ssst tegen elkaar te zeggen. De
QR verkocht eerst een paar seconden lulkoek over dat hij niemand
aan het schrikken wilde maken, en hoe moeilijk hij (de QR) het wel
had met de situatie, en de gedragslijn die ze gedwongen waren
geweest op te stellen. Toen gaf hij een korte samenvatting van de
gebeurtenissen die tot mijn verbanning en vertrek hadden geleid
-wel juist, maar erg van één kant bekeken - en van de film
die ze van me hadden vertoond. Een aantal verdwaasde burgers
was mij daarna gevolgd. Natuurlijke waren dat vooral gestoorde
mensen, en misschien was het wel veiliger dat die nu verbannen
waren. De vallei echter, was nu een broeinest geworden van labiele
antisteedse activiteiten. Om dus in het vervolg andere verblinde
stedelingen te beletten de koepels uit te trekken, om zich aan te
sluiten bij deze misanthropische bende, maakt de Commissie bij deze
bekend dat in de toekomst de steun aan, en bevoorrading van de
ballingen tot het absolute minimum zou worden beperkt, Ze konden
aanspraak maken op zuurstof, vitaminen en grondstoffen voor
voedsel, maar geen luxe (zodra onze huidige voorraad syntho op was
zouden we alleen nog maar een soort prote•nebrij uit de
provisie-automaat kunnen krijgen, en helemaal geen drankjes meer,
geen energie, geen extase, niets meer). Een watermenger hadden we
en daar moesten we het maar mee doen, en als er tekort was moesten
we het water maar rantsoeneren, maar we konden vragen om
pijnstillende middelen en genezende zalf, indien nodig. Alles voor
een ingrijpende behandeling konden we op onze buik schrijven. (God
zij dank, dacht ik, God zij dank dat Danor en Kam niet ernstig
gewond waren geraakt.) Bouwmateriaal zou ons op verzoek worden
toegezonden, maar alleen in duidelijk omschreven vorm, waar we
zelfs niets meer aan hoefden bij te werken. We kregen, kortom,
niets meer waar we gevaarlijk creatief mee zouden kunnen zijn. We
waren op onszelf aangewezen. En op onszelf alleen, want niemand zou
zich meer bij ons kunnen aansluiten. Zandschepen, vogeltuigen of
andere voertuigen zouden worden onthouden aan lieden waarvan het
bekend was dat ze met ons sympathiseerden. Van wie een eigen
voertuig had zou het brevet worden ingetrokken. Particuliere
vluchten buiten de koepel waren van nu af verboden, tot nader
aankondiging, en het openbaar vervoer tussen de steden zou worden
ingeperkt. De burgers werd verzocht zich in deze ongemakken te
schikken, omwille van de harmonie in de samenleving.
Ten slotte zei de QR, terwijl hij ons aankeek vanaf de muur
met een gezicht dat gespeend was van kwaadaardigheid en
huichelarij, dat alleen droeve noodzaak uitdrukte - althans naar
zijn eigen overtuiging: 'De ongezonde rage die de steden heeft
overspoeld, zal spoedig zijn uitgewoed. De ballingen zullen aan hun
lot worden overgelaten. Ze hebben zich gekeerd tegen de heersende
orde, en tegen de wet, en kunnen daarom moeilijk van de Commissie
vergen dat deze hen kosteloos onderhoudt volgens de leeftrant van
de koepels. Hun lot is droevig en beklagenswaardig, en zal binnen
afzienbare tijd een afsluiting vinden in gemeenschappelijke
zelfmoord en PO, iets wat te allen tijde voor hen open staat en zal
staan, zodra ze gereed zijn hiertoe terug te keren.'
Het beeld vervaagde en langs de muur kwamen weer rozen omlaag.
De flits was voorbij. We schakelden de Kijkvisie uit en bleven
zwijgend zitten. Toen zei Kam zachtjes: 'Ze hebben er dit keer een
paar zinnen aan toegevoegd. En ze maakten gebruik van boventoon om
een terneergeslagen sfeer op te wekken.'
Ik had dat zelf niet gemerkt en het was een hele opluchting,
want ik had me overstelpt gevoeld door droefenis en ik had al
gedacht dat het iets van mezelf was. De Jang, die kennelijk ook
opgelucht waren, begonnen strijdlustig te schreeuwen.
Plotseling sprong Moddik overeind.
`Wat een geklets,' zei hij heftig. 'Belachelijke achterlijke
niet-mensen!' Hij wierp me een snelle blik toe. 'Zo te zien ben je
het met me eens. Prachtig. Geef mij die basiselementen van het
voedsel maar, waar ze het over hadden, dan knutsel ik daar wel wat
mee. Krijgen we waarschijnlijk nog lekkerder eten ook. Bovendien,
het grootste gedeelte kun je doodeenvoudig herprogrammeren met
behulp van de etensrestjes. Je heb maar één pietepeuterig atoompje
vuurappel nodig, en je kunt tot in lengte van dagen vuurappel laten
produceren. Voedselmachines hebben helemaal geen grote scheppen
troep nodig om een analyse te maken. Onze lieve androïdes proberen
gewoon ons en anderen met een kluitje in het riet te sturen. Die
vlieger gaat dus niet op. En wat die afgepaste bouwmaterialen
betreft, ik moet nog zien dat ze mij met een geprefabriceerd
eenheidspaleis afschepen. En ik weet ook al een manier om een
blauwdruk te krijgen voor de watermenger en voor van alles en nog
wat; je moet gewoon een van de robots een paar uur aansluiten op
het oorspronkelijke model.'
We keken hem aan met open mond, in een mengeling van hoop en
ongeloof.
`Vooruit, doe je laadkleppen dicht,' zei hij. En vervolgens
tegen mij : 'Waar is die vergadering waar je het daarstraks over
had, en wanneer?'
`In de salon,' zei ik. 'En wel meteen.'
Niet bepaald een ordelijke vergadering.
Om te beginnen Loxi, die aan de franje van mijn jurk zat: '0,
oema, ik heb er vroeger ook zo één gehad, toen ik nog een
klein meisje was, in BAA - met allemaal vlammen...' Naz, die
steunend om extase vroeg, en Phy, die opeens in een stortvloed van
tranen uitbarstte; zijn nacht-melancholie die eindelijk boven kwam,
of misschien gewoon angst om onze benarde situatie. Talsi, de
Oudere vrouw die niet om Felain gaf, troostte hem op een echt
makerlijke - nee, om precies te zijn, op een moederlijke manier;
een roerende aanblik. Danor en Kam zaten dicht bij elkaar, het
toppunt van kalmte, in wat hen bond geborgen. Ik was niet jaloers
meer; ik had alleen een soort van lege plek gekregen midden in mijn
hart en op het kale zand stonden bordjes: Leeg en nooit meer te
vervullen.
`Goed,' zei ik toen alles een beetje gekalmeerd was, 'we weten
ondertussen al ruimschoots wie we allemaal zijn en met wat voor
problemen iedereen in het bijzonder zit of komt te zitten, dus
misschien hoeven we daar niet staandemums op in te gaan. We zijn
met ons elven, dat is niet zoveel, en onze seksuele belangstelling
lijkt, ondanks onze huidige lichaamsvorm, nogal aan verandering
onderhevig, dus ik ga niemand een etiketje opplakken. We zullen dat
zo goed en zo kwaad als het gaat moeten zien op te vangen,
aangezien we waarschijnlijk niet de kans krijgen om nog te wisselen
voor het einde van onze natuurlijke levensduur.' Het gemompel dat
was ontstaan stierf weer weg, bij deze noodlotsverkondiging.
'Maar,' merkte ik banalerwijs op, 'er kan altijd nog van alles
gebeuren. Wie weet wat ons morgen te wachten staat.'
`Zandvlooien,' opperde Nilla.
`Vanaf nu,' zei ik met grote nadruk, 'zullen we waar mogelijk
met elkaar moeten samenwerken en moeten proberen elkaar niet
zaradann te maken. En daarom stel ik voor dat we uit elkaar
gaan en niet op een kluitje in het zandschip blijven zitten. Als
Moddik waar kan maken wat hij zei over...'
`Ik kan meer waarmaken dan ik gezegd heb,' viel Moddik me
glashard in de rede.
`Ja, ja,' zei Naz, 'moeten we eerst nog zien, wat? Ouwe
soolka oema.'
`Prima,' zei Moddik. 'Gezond weerwerk. Misschien geef ik je
nog een kledder om je kop, jongmens, maar laat je daar niet door
weerhouden. Hoeveel watermengers had je gehad willen hebben? Zijn
felle blik schoot op me af, als twee roestvrij stalen diertjes die
op hun achterpootjes paraat zaten, klaar voor verpletterende actie.
"n Stuk of negen,' zei ik om zijn reactie te peilen. 'Maar dat is
alleen voor de vallei. We zullen er meer nodig hebben voor de
andere huizen, als we die gaan neerzetten.'
Moddik knikte, stond op en vertrok.
Ik dacht dat hij op zijn teentjes getrapt was of zo, maar Glis
glimlachte naar me en zei: 'Hij is echt reuze briljant. Hij gaat je
derde robot - Borss, is het niet - verbinden met de watermenger om
het schakelschema over te nemen. En hij zal via de monitor-zender
bouwmateriaal aanvragen. Zodra dat arriveert begint hij met de
constructie. Je moet alleen het principe van de herprocessionering
een beetje doorhebben, dan kun je elk materiaal uiteindelijk
omvormen naar eigen verkiezing.'
`En Moddik heeft dat door,' zei ik.
`0 ja.'
`Dat lijkt mij eigenlijk onmogelijk.'
`0, nee hoor. De meeste machines kunnen het per slot van
rekening, en zodra je de fundamentele principes van het mechanische
brein eenmaal doorhebt, zoals Moddik, dan is het reuze
makkelijk.'
`0 ja?'
`Toen we op hypnoschool zaten, twee rorl geleden,' kwam Talsi
tussenbeide, terwijl ze de nu glimlachende Phy aan haar
walnoot-bruine satijnen boezem wiegde,' gaven ze soms prijzen als
je blijk gaf van talent. In die tijd was het zelfs nog mogelijk een
beetje carri‘re te maken, als je wilde en als je knap genoeg was.
Glis was een jongetje toen ze klein was en ook heel begaafd. Ik ben
de domme van het stel. Maar ik heb een sterke makerlijke inslag
meegekregen in mijn aandriften, dus ik zal me best nuttig kunnen
maken.' Ze keek stralend om zich heen en slaagde erin blikken te
wisselen met Naz, met Loxi en zelfs met mij. Met Phy was het al
niet meer nodig.
Op dat moment kwam Moddik de salon binnengebeend, en hij bleek
precies gedaan te hebben wat Glis gezegd had.
`Ik ben erg blij dat je contact hebt kunnen krijgen met de
computer,' zei ik. 'Ik wist niet of de verbinding nog wel werkte.'
En zonder verdere inleiding vertelde ik hun wat er met Kam en Danor
gebeurd was, waarna Kam en Danor bestookt werden met verwilderde
vragen van hysterische Jang en korte verstandige vragen van gekke
Moddik. Toen de feiten eenmaal tot ieders afgrijzen waren
vastgesteld, leek het me nuttig er een grimmige epiloog aan vast te
knopen - of wat het een proloog?
`Er is me langzamerhang iets duidelijk geworden, iets wat
nogal stuitend is, maar waar. Van de drie vogeltuigen die hierheen
kwamen, was er geen één niet defect. Het toestel van Moddik, Talsi
en Glis raakte onbestuurbaar bij de landing en is vlak daarop als
een raket de lucht in gevlogen. Het toestel van Danor en Kam landde
ongedeerd, maar op de tweede vlucht lekte er olie in de batterijen
en stortte het ding neer. Het Jang-toestel kwam beroerd aan de
grond en dus heb ik het door mijn robot Yay laten controleren en
herstellen, want als ik dat niet had gedaan dan lag mijn lichaam nu
smaakvol uitgesmeerd over de bergen ginds, in diverse stadia van
onvolledigheid. Ik vind dat een merkwaardig toeval. Zelfs mijn
zandschip was niet een van de beste, aangezien de proviand-automaat
bij de eerste de beste gelegenheid is ontploft.' Een zwijgen als
dik fluweel heerste in de salon. Je hoorde de nachtelijke
woestijnwind zich rond het schip krullen. 'Hoe vaak raken
vogeltuigen defect in de stad? Ooit? Eens per rorl misschien. Nu
wil ik niet beweren dat de Commissie iets actief heeft ondernomen,
maar ik geloof wel dat ze misschien met opzet hun robots een beetje
zorgeloos hebben laten worden, dat ze vergaten de machines een
onderhoudsbeurt te geven, of zo. Ik weet niet precies hoe ze dat
voor elkaar hebben gekregen, aangezien ze er permanent op
geprogrammeerd zijn om het menselijk leven te beschermen. Misschien
hebben ze dat omzeild door de gedachte dat we, ook al gaan we dood,
nooit echt doodgaan, en wat maalt een androïde tenslotte om de
Ego-dood? Onze levensvonk blijft bestaan, daar zorgen zij wel voor.
Ik weet het dus niet. Mijn theorie‘n zijn nog maar in het
beginstadium, en ik ben doodsbang van die hele geschiedenis. Maar
ik weet één ding. Ze willen ons te grazen nemen. Op één of andere
manier, heel onmerkbaar, en misschien zelfs onbewust. Want ze
willen dat wij en onze antisteedse idee‘n verdwijnen uit de
woestijn. Ze zijn bang dat we de harmonische heerschappij van orde
en gehoorzaamheid omver zullen werpen, dat de ineenstorting van de
maatschappij, anarchie en vernietiging in ons voetspoor zullen
volgen - God mag weten hoe, maar dat is de kern van de zaak. We
moeten van nu af aan dus op onze tellen passen. Alles wat de stad
ons stuurt, zal door de robots worden gecontroleerd, voor het geval
iemand weer ergens iets vergeten is en het eerstvolgende
geprefabriceerde gebouwencomplex spontaan tot ontbranding overgaat
en ons allemaal in PO deponeert.' Ik zweeg, net lang genoeg om adem
te halen. 'Ik kan hieraan toevoegen dat hier voedsel groeit, aan de
noordwestkant, en dat de controle op giftigheid negatief is
uitgevallen. Vanavond zal ik als achtste maal ons eigen verbouwde
voedsel uitproberen. Als het smakelijk blijkt te zijn kunnen we het
experiment uitbreiden. Zelfverzorging is zo kwaad niet, zeker niet
in onze positie.' Iedereen gaapte me aan. Zelfs de schok van het
verraad van de QR'S was enigszins overstemd, door de verrassing om
het nieuws over het voedsel.
`Maar ik eet er mooi niet van,' zei Nilla, voorspelbaar. 'Het
is vast droemdik tot en met.'
`Niemand heeft het jou ook gevraagd,' zei ik. 'Ik heb al
uitgelegd dat ik het zal doen.'
`Fraaie heldhaftige instelling,' zei Moddik. 'Waarschijnlijk
is het verrukkelijk. Maar één ding, het synthovoedsel uit de stad
bevat bepaalde toevoegingen. Als je voedsel zonder toevoegingen
gaat opnemen, kan je lichaamshuishouding veranderen.'
`Dat heb ik me gerealiseerd,' zei ik, 'maar ik denk dat ik me
wel zal aanpassen. En zoniet, dan hoeft niemand anders het te
proberen.' Felain en Loxi keken me in aanbidding aan. Danor keek
een beetje ongerust. Kam zei: 'Ik bied me aan als vrijwilliger. Jij
bent de stichtster van deze onderneming. Zoiets zou jij niet moeten
doen.'
`Dat is precies de reden dat ik het wel moet doen,' zei
ik.
Ik was erg blij met hun bewondering en bezorgdheid. Overigens
was ik volkomen overtuigd dat ik een paar rozige vruchten en een
paar plakken knol best zou overleven, anders zou ik het nooit doen.
Het was tenslotte ooit stadsvoedsel geweest, zij het ongemengd, dat
nu aangelengd was met elementen van het ongetemde. Op een of andere
manier had ik, nu ik zoveel trauma's had doorleefd met de woestijn
en ze te boven was gekomen, het gevoel gekregen dat ik er verder
niets meer van te duchten had. Het was een tegenstander om ontzag
voor te hebben, om tegen te strijden, maar geen gemene, geen
achterbakse. Als hij op je af ging was het recht voor z'n raap, met
een zandstorm of een vulkaanuitbarsting of een horde stropende
skipoten. Niet stiekem, met een sappige vrucht met pitjes, die
uitliepen in m'n darmkanaal of zo, waardoor m'n huid groen werd of
schubben kreeg, of m'n stem in een blaf veranderde.' En dan, de
negatieve testresultaten betekenden dat eventuele effecten die zich
zouden voordoen heel gering zouden zijn en makkelijk te
herstellen.
Een lafaard als ik krijg je er heus niet voor, om voor heldin
te spelen als het om echte draken gaat. Dan hang ik mijn zwaard aan
de muur en kruip ik onder het zweefbed, oema.
Wat een nacht.
Niemand ging slapen. Ik geloof dat Nilla opbleef om te zien of
ik een toeval kreeg na mijn achtste maal, bestaand uit gegroeid
eten. Ik zag al voor me hoe ze belangstellend bij mijn
stuiptrekkende lijf zou staan en dan zou zeggen: Wat falikant
droemdik nou toch, oema-kasma. Wat Fleups
nou.'
Het enige symptoom dat het eten in me opwekte was in feite de
smaak naar meer. Het was verrukkelijk - vruchten als nectar,
knollen die fris waren en sappig. Het verzameld gezelschap keek toe
terwijl ik het opat, en liep daarop bezorgd achter me aan,
duidelijk in de verwachting dat ik elk ogenblik dood kon vallen,
ondanks de analyse. Zelfs Kam vroeg een paar keer hoe het met me
was. De twee rorl Oudere mensen maakten zich niet zo druk, en rond
de tijd dat de Gezusters moesten spuiten trof ik in de salon Moddik
aan, die van een vrucht zat te eten.
`Ik dacht dat we iets hadden afgesproken,' zei ik.
`Ik kon het niet laten,' zei Moddik. 'Kunnen we later onze
huiduitslag vergelijken. Niet dat ik, jonge vriendin, me niet
geheel en al neerleg bij jouw leiderschap, hoor.'
`Maar ik ben de leider niet,' zei ik, enigszins van mijn stuk
gebracht.
`Nee? Wacht maar even op de volgende crisis dan, dan zitten we
allemaal weer aan je voeten te blren om aanwijzingen.'
`Dan treed ik af, ogenblikkelijk.'
`0 nee, hoor. Zoals de meeste enkelgangers,' zei Moddik,
`draag je de kiem van het gewelddadig gezag in je. Mensen die hun
eigen gang gaan moeten wel bedillerig zijn. Ze komen er al heel
gauw achter dat dat de enige manier is om geen last van andere
mensen te hebben.'
Ons gesprek bleef me goed dwarszitten, voornamelijk omdat het
zo akelig logisch klonk.
Vervolgens deelde Moddik me mede, terwijl we op de veranda
naar de nachtelijke dubbeluitbarsting in het zuiden keken, dat hij
nog een paar eetbare zaken had zien groeien, aan de Westkant hier
en daar. Op een of andere manier scheen hij van alles te weten waar
het voor was - zonneperziken, de dikke groene wortels, een
noteboompje dat pas over een wrek noten zou gaan dragen, en dat
extra water nodig zou hebben, zelfs druivenplanten waarvan we onze
eigen, helemaal uit vruchten geperste wijn zouden kunnen
maken.
`Moddik,' zei ik, `je bent hier meer geweest, niet? Ik bedoel,
je hebt zoiets al eerder bij de hand gehad. Hij grinnikte als een
vuig oud baasje uit een boek, en zijn jonge gebruinde gezicht trok
zich in rimpels als het duinlandschap, in een lach die op het
randje van bijtend was.
`Niet precies. Ik heb in mijn jeugd een beetje gescharreld met
een hydroponische tuin.'
`je bent een heel hele aanwinst, Moddik,' zei ik. `De hemel
zij dank dat jij gekomen bent. Waarom eigenlijk?'
`En jij dan?' zei Moddik.
Kort daarop banjerde hij er vandoor, en kwam triomfantelijk
teruggebeend met Borss, die er afgrijselijk uitzag met een open
bedrading en zijn beplating los. Kennelijk hadden we het schema
voor de watermenger. En al gauw moest iedereen lantaarns halen met
chemisch vuur en volgden we onze tovenaar naar het westen waar zijn
vogeltuig was ontploft, om onder de zweep van zijn aanwijzingen te
wroeten en te peuren in zand en smook naar stukjes verzengd metaal,
plastiaal en glassia.
`Je zou versteld staan als je wist wat ik daar allemaal mee
kan doen,' zei hij.
`Ik niet,' beet Nilla hem toe.
Moddik schaterde het uit, liep toen naar Nilla toe en tilde
haar hoog de lucht in, zo sterk als een robot en gek als wat. Nilla
spartelde zwakjes tegen en leek tegelijk bang en verguld te zijn.
`Zo kleine overwegend vrouwelijke
jongedame-die-dat-helemaal-niet-is, jij denkt dat die vieze ouwe
Moddik daarmee aan z'n gerief komt, wat? Maar ik sla veel liever
zwakke hulpeloze meisjes in elkaar, hoor.'
Nadien bekeek Nilla hem gedurig met een smeulende wrokkige
belangstelling.
Ten slotte dreef hij ons weer terug naar het schip, waar ik
tot mijn verbazing zag dat Yay en Jaska een soort onderkomen voor
hem hadden opgetrokken, op een open plek vlakbij het bosje
purperbomen. Ik bedacht dat ik de robots zo had geprogrammeerd, dat
ze alleen van mij bevelen aannamen, maar in het geval van slimme
Moddik had dat natuurlijk niets om het lijf.
`Mijn werkplaats,' zei Moddik en ging naar binnen met Borss
met zijn loshangende draden. Kort daarop barstte een angstaanjagend
lawaai van gedreun, gegalm en van boormachines los in de geurige
nachtlucht.
De zon sprong tevoorschijn op de oostelijke bergtoppen terwijl
ik in mijn eentje op de veranda zat, in mijn nu enigszins besmeurde
en gerafelde feestkledij. De Jang waren eindelijk naar bed gegaan,
in een ongebruikelijke formatie: Felain met Glis, Loxienphy samen
met een glimlachende wulpse Talsi, Nilla pruilend in haar eentje
(hoera!), Naz euforisch met handen vol extase die Moddik
toegefelijk voor hem tevoorschijn getoverd had, toen ik vooruit dan
maar had gezegd op zijn aanhoudende klaagzang. Danor en Kam arm in
arm, dicht bij elkaar als blad op blad in mijn Tuin, elkaar nader
dan ooit sinds hun nacht op de berg, toen de dood hen nog
dichterbij was geweest; zo in elkaar besloten als de wereld zelf.
Ik, die ze gered had, had tot de buitenste muren van hun citadel
mogen naderen, maar verder niet. Hoe zou dat ook kunnen?
Het leek een beetje op van die ouderwetse toneelstukken, die
ze nog wel opvoerden in Moddiks jeugd, naar wat hij vertelde,
waarin alle spelers op één na het toneel verlaten. Nu mijn
alleenspraak dus.
Hoewel, niet helemaal alleen. De zwaan was heel avontuurlijk
op het dak van het schip gevlogen en had zich daar een leger of
zoiets gemaakt boven een van de uitlaatopeningen van de
luchtkoeling, die waarschijnlijk nu verstopt zou raken door z'n
veren. En uit het vreemde onderkomen waar Moddik zich nog steeds
ophield, klonk een zacht bezig gegons.
De watermenger - zou hij weten dat er een afdruk van hem was
genomen en dat hij niet langer enig was in zijn soort? - verhief
zich op zijn hoge benen en marcheerde weg met sproeiende teerroze
spuitkoppen.
Het zonlicht zette de lanen van het bos aan tot een
ongelofelijk laaiend groen. Achter de Tuin maakte de woestijn
regenbogen. Een soort droef geluksgevoel bekroop me. Zo mooi, die
ochtend, en de hoop als zuurstof schitterend in de lucht, en ik
alleen. Ja, de zwaan lag zonder geluid te maken op het dak, het
gezoem in Moddiks onderkomen klonk zachter, als het gefluister van
de insekten die wakker werden in het struikgewas.
Nu moest ik mijn ogen sluiten. En de prinses worden, boven de
poort van haar zilveren toren, die wachtte tot haar geliefde aan
kwam rijden, haar sombere strijder op zijn sterrenbeest, over de
glinsterende zandvlakten.
Ik sloot mijn ogen. En deed ze weer open omdat ik mezelf wel
kon spugen.
En daar glinsterde iets, daarbuiten. Kijk, voorbij het bos,
voorbij de hellingen van de Tuin, verweg op de duinen onder het
omhoog priemende decor van zwarte oosterbergen. Er was iets.
Maar wat? Geen schepen of vogeltuigen zouden hierlangs komen,
vele wreks lang, en mogelijk nooit meer. Een losgebroken machine?
Maar waar vandaan?
Misschien was er een simpele verklaring; misschien was ik gek
aan het worden.
`Moddik!' schreeuwde ik. `Moddik! Hé. Help 'ns!'
Hij kwam naar buiten met zijn handen vol bouten en moeren en
platen ijsglas, waarvan ik niet eens wist dat we ze hadden.
`Het spijt me dat ik je geniale activiteiten moet onderbreken,
maar zou je even hier willen komen staan en me willen zeggen of ik
nou hallucinaties heb of niet?'
Hij kwam bij me staan en keek. Toen haalde hij uit een met
juwelen bestikte etui in zijn tuniek een lens te voorschijn,
waardoor hij keek.
`Aha,' zei Moddik. 'Dat hadden we kunnen weten. Ze kunnen niet
iedereen in de pas houden, zelfs niet in de Vier.' Hij gaf me z'n
lens en ook ik tuurde door het telescopisch objectief.
Ik kon niet veel details zien, de afstand was daarvoor nog te
groot, maar ik zag voldoende om me de rillingen te geven, en om me
heen te kijken of ik niet toch per ongeluk op de poort van een
zilveren toren stond, waar ik bezig was weg te kwijnen. De figuur
daarbuiten was nog een donkere schim tegen de zon, maar het was een
man en hij bereed een sterrenbeest. Een echt sterrenbeest —een
draak van diamanten met ogen van goud en die bijna vier meter boven
de grond voortbeende op enorme prismatische poten.
`Ik geloof dat 't een androïde dier is uit BAA, zei Moddik
bewonderend. 'Heeft die knaap zeker gestolen. Ondernemende jonge
dondersteen. Dacht ik wel, dat ze zich niet zouden laten
afschrikken door die kletspraat van die QR. Niet de lui die echt
willen.'
Mijn benen trilden en ik wist niet precies waarom, of nee, ik
wilde het niet weten.
`Dank je, Moddik,' zei ik. 'Ik ga hem maar tegemoet.' Moddik
grijnsde en ik voegde er slapjes aan toe: 'Nou, voordat die met dat
drakengeval de halve Tuin tot moes stampt.'
Zelfs de schaduwen waren groen in de Tuin. Ik was daarstraks
moe geweest, maar nu was ik klaarwakker. Zeker omdat ik erop uit
ging om een of andere stomme Jang-jongen uit de duinen op te halen;
eentje die natuurlijk extasepillen naar binnen zat te spelen en die
zou beginnen te blren: `Attlevey, oema-kasma, het is
insummatt derisann hoor en hemels dat ik me voel, kun je
begrijpen!'
De Tuingrens lag een paar honderd meter verderop, hoewel de
omtrek zich een beetje scheen uit te breiden, doordat kleine droge
grassen zich uitzaaiden en pastelgele distelbloemen zich
vastklampten in het zand. Als je uit de schaduw kwam trof de zon je
als een dreun op je hoofd. Ik incasseerde de klap voor de
drieduizendste keer en bedacht dat ik de machines toch eens zo'n
oud zonnehoedgeval van de oude nomaden zou moeten laten namaken,
een oopsa of oosha of wat ook. Maar in feite liep ik dus te
piekeren over alledaagse en praktische zaken, om te voorkomen dat
mijn fantasieën als een invallende horde langs mijn ruggegraat mijn
hersens binnenstormden.
Op een paar honderd meter afstand kwam het beest aangeschreden
over de duinen, in de richting van het zandschip, en van mij.
Het leek bijna of mijn ruimtevrees terug was gekomen, die paar
mums die ik nodig had om het open zand over te steken. Ik was bang
om omhoog te kijken eigenlijk, zelfs toen de inktzwarte schaduw van
het juwelenbeest dankbaar om me heen viel. Ik hield echter ter
beschutting mijn arm boven mijn ogen, een arm waar aan de elleboog
nog amethystfranje slierde, sloeg mijn blikken op en keek omhoog
naar de drakenruiter.
`Lekker weer,' zei deze luchtig. 'Beetje warm, maar
lekker.
Ik werd getroffen door een heleboel dingen tegelijk. Op geen
daarvan was ik voorbereid.
`Wie ben jij?' vroeg ik, en mijn tanden knarsten en ik had een
gevoel dat withete lava uit mijn lichaam opwelde om me te
verstikken.
`Ik heet Esten,' zei hij. `Derisann met je kennis te
maken.'
`Dat noem ik wel faratoem lef hebben, verdomme! En wat
wou je daar dan wel mee, rotzak? Wat is dat voor een graks geintje,
jij ...'
`Esten is de naam,' hielp hij me vriendelijk, alsof ik het
vergeten was en hem alleen beledigingen naar z'n hoofd gooide omdat
ik niet wist wat ik anders moest zeggen.
`Je kan de pot op, Esten,' zei ik. 'Hoe ben je eraan gekomen?
Waar heb je het vandaan? En waarom kom je zó hierheen?'
`0 bedoel je dat? M'n lichaam?'
'Wat dacht je dan, godvergeten fleup van een
Jang-twalldrap?'
`Ach nou ja,' zei hij en maakte een achteloos vaag handgebaar
en glimlachte. Het was een artistieke hand met lange vingers, en
het was een bekoorlijke onverwachte glimlach, de glimlach van een
dichter voor een aantrekkelijk meisje, de bitterzoete groet van
iemand die het leven liefheeft, ondanks de tragische dood die hem
langzaam maar onafwendbaar verscheurt. Ik kende het allemaal vrij
goed, en dat was niet zo gek.
Hij had mijn lichaam aan. Mijn laatste, dat van de dichter,
tenger en sierlijk van bouw met een scherp besneden gezicht, een
losse donkere krullendos en grote blauw-opalen ogen met diepe
schaduwen.
Geen enkel faratoems detail ontbrak.
Zelfs de gebaren waren van mij.
Alleen het huidpigment was anders, het was nu op de zon
berekend. De dichter mocht dan teringlijder zijn, hij was niet van
plan ook nog eens zonnebrand op te lopen.
`Nou,' zei ik, 'ik wacht op antwoord.'
`ja, en dat doe je heel lief,' zei hij galant. Waarschijnlijk
zag ik er op dat moment uit als een elektrisch circuit dat op het
punt stond alle stoppen te laten doorslaan. Ik probeerde mezelf te
kalmeren.
`En nu leg je mij uit,' zei ik op afgemeten stalen toon, zij
het langs de randjes een beetje gesmolten door de hitte, 'waarom je
hier zo nodig moest komen, met dit uiterlijk, of je laat je...
je... wat het ook moge zijn omdraaien en je hobbelt regelrecht
terug naar BAA.'
`Dat kan niet,' zei hij. 'Dat weet je ook wel.'
`Verklaar je dan nader. En gauw wat.'
Hij gaf de BAA-draak een tikje en het beest knielde sierlijk
neer. Hij gleed sierlijk van de rug af en leunde tegen de flank van
het dier, smetteloos breekbaar. 0, die houding kende ik zo goed!
Hij zag waarschijnlijk dat ik weer begon over te koken, want hij
hief een van zijn dichterlijke zwaardvechtershanden op en zei: 'Het
is heel eenvoudig en verschrikkelijk banaal. Je wordt er niet goed
van als je het hoort.'
`En jij wordt zo niet goed als je het niet gauw
vertelt.'
`Goed dan, vorstin van de Jang. Ik zag de magische film, de
film van de toverares in de wildernis met haar groene tuin. En ik
raakte hart, ziel en geest kwijt. Aan jou.'
`Gelul,' antwoordde ik hoffelijk.
`Mogelijk. Ik zei toch al dat je er onpasselijk van zou
worden. Maar je stond erop mijn beweegredenen te horen, dus dat is
je eigen schuld. Er steekt iets in de unieke, hufterige,
aanmatigende stompzinnigheid die jij tentoonspreidt, waar ik
helemaal aan verslingerd ben. Zo avontuurlijk, zo cynisch, een zo
vermakelijke combinatie van dapperheid en lafheid, van
achterlijkheid en intelligentie. Dat lieve snoetje van je, één en
al hielenlikken tegenover de Commissie terwijl de schunnige
verwensingen als neon uit je oogjes straalden. Ik wist meteen dat
ik nooit een ander vrouwspersoon zou begeren voor de verdere rest
van mijn leven. En dus. Ik ging naar BAA op het laatste offici‘le
zandschip, ik wist me in te smoezen bij de kwekerij van
dier-androïden in de koepels buiten de stad, ik haalde zo'n
fleup van een Ouder vrouwspersoon over om me éventjes een
klein tochtje te laten maken over de zandwoestijn op een draak, en
ik kwam gewoon niet meer terug.'
`En je zuurstof dan?' vroeg ik.
`Die hebben ze altijd in voorraad op de kwekerijen buiten de
stad, voor het geval ze heel snel de koepel uitmoeten. Zuurstof,
tabletten tegen uitdroging, maaltijdinjecties, de hele mikmak. Ik
heb achterover gedrukt wat ik nodig dacht te hebben terwijl de
Oudere dame lag uit te rusten van ons... hm, babbeltje.'
`Fascinerend, zeg,' zei ik. 'Je hebt nog steeds niets gezegd
over mijn - jouw - lichaam.'
`Wat kon ik anders, bezeten als ik was van jou, dan toen ik in
BAA kwam een kopie van jouw lichaam bestellen? Het leek me ook een
prima middel tot snelle verleiding. Je hebt vast ook wel van die
theorie gehoord, dat de meeste mensen alleen met zichzelf willen
vrijen, eigenlijk? Dit is je kans, oema. Eenmalig
aanbod.'
Maar hij verroerde geen vin en bleef gewoon naar me staan
kijken. Ik kende die theorie best. Weer iets wat hij van me gepikt
had. En er zat wat in ook, als ik op mijn eigen reacties afging.
Mijn hart bonkte heen en weer in mijn keel en al mijn andere
reacties — de verloochende hormonen die zolang hadden gekwijnd
—buitelden en kwispelden als bezetenen. En uiteraard had ik dus de
smoor in. Over zijn uitgekookte plannetje en mijn brooddronkenheid.
En ik vertrouwde hem niet. Hij was veel te slim.
`Jij bent me veel te slim,' zei ik. 'Ik vertrouw je niet. En
ik weet ook nog niet of ik je wel geloof.'
`Mijn zuurstof is gisteravond opgeraakt,' zei hij. 'Dat licht
astmatische gehijg hoort niet bij mijn rol, hoor. Dat is echt. Als
ik aan je voeten in elkaar stort, laat je me dan wel binnen?'
`Laat maar zitten,' zei ik. 'Je hebt één ding over het hoofd
gezien: ik ken je smoesje, en dat is niet zo gek, want ik heb het
zelf uitgevonden. Klim maar weer op je beest en kom maar achter me
aan. Ik zal ook wel weer voor jou opdraaien, net als voor de rest
van het zootje.'
`Kom je d'r niet bij zitten op de draak?'
`Nee, dank je zéér.'
Hij steeg dus weer op en het beest verhief zich, en zo kwamen
ze achter me aan gekloft, over de laatste strook zand, over de
stalen paden van de Tuin, naar het schip.
Het was geen pretje hem gade te slaan. Ik denk dat ik ergens
van binnen smaragdgroen was van afgunst. Ik had dat voortreffelijk
ontworpen lijf immers moeten verlaten voor ik er echt klaar voor
was. En daar zat hij po‘tisch te kwijnen op mijn veranda, terwijl
een opeens tevoorschijn gekomen Nilla heen en weer rende om
voedsel, drank en kussens voor hem te halen, en zelfs Felain en
Glis zich druk maakten; Glis liet hem de pols voelen door de
medische machines terwijl Felain in zijn oor kirde.
Ik stond aan het andere einde van de veranda te mokken en
nijdig om me heen te kijken met verbeten belangstelling voor de
toestand van de klimplanten, de lucht en de dag. Toen Felain zijn
hand begon te kussen liep ik de veranda af en beende weg naar
Moddiks werkplaats.
De draak was gigantischerwijs ingedommeld in het gras aan de
rand van het bos. Het was een volledige androïde, die geen behoefte
had aan voedsel of water. Kleine sliertjes geparfumeerde rook
kringelden uit zijn neusgaten. Hij was eigenlijk best lief, maar
aangezien hij van hem afkwam had ik er weinig aandacht aan besteed.
Wat zouden de Grijsogen (binnimasten) er wel van vinden? En de
zwaan? Dat was al beter, ik begon wat te bedaren.
Ik klopte op de deur van Moddiks merkwaardig onderkomen. Er
klonk een vreemd gerammel. Toen ging de deur open en zag ik Moddik
staan temidden van een verward struikgewas van draden, stalen
raamwerken en doorzichtige netten. Ik begon te geloven wat hij en
Glis hadden gezegd, dat hij net als een machine alles uit alles kon
krijgen. In Moddiks geval waren zijn rorls kennelijk van nut
geweest. Overal stonden machines te klikken en te spetteren,
terwijl Borss als een ontmoedigde dronken zatladder in een hoek
hing.
`En, bevalt de nieuweling? Is onze jonge aanvoerster
tevreden?' vroeg Moddik met tactvolle botheid.
`Nee, onze jonge aanvoerster is niet tevreden. De nieuweling
is een Jang en hij had het onbeschrijfelijke lef zich hier te
vertonen in mijn laatste mannelijke lichaam, althans een duplicaat
daarvan.'
`Aha!' zei Moddik. 'Ik zei al dat hij ondernemend was, niet?
Misschien een kennis, uit Vier BIJ?'
`Weet je dat dat nog niet eens bij me is opgekomen? Hij zegt
dat hij Esten heet, en ik heb bij mijn weten nooit een Esten
ontmoet. Zoals hij zich gedraagt doet niemand die ik ken. Zoals hij
zich misdraagt, moet ik eigenlijk zeggen.'
`Zijn houding kan een rol zijn, die hij zorgvuldig heeft
uitgewerkt voor hij kwam, om je te misleiden. Zij naam kan ook best
vals zijn, aangezien dat buiten de koepels nauwelijks van belang
is.
Ik ging zitten om dat te overpeinzen en stond haastig weer op
met een luide gil. Moddik nam een zes-, zevental puntige staafjes
van de stoelzitting en begon ze in een uiterst merkwaardig apparaat
te stoppen dat een grijze plak gelei leek te worden, in het midden
van het vertrek.
`Ik zou het Danor kunnen vragen,' zei ik, 'die zat in mijn
kring. Maar hij kan net zo goed niet uit mijn kring komen.' Mét dat
ik dat zei, deelde de klop in mijn keel zo'n harde dreun uit, dat
ik moest slikken om hem weg te krijgen. 'Hij... hij zei dat hij het
lichaam in BAA had gekregen, via BIJ. Op die manier. Hij zal wel
gerekend hebben dat ze hem op die manier, zelfs als BIJ achterdocht
zou krijgen, toch nooit meer zouden kunnen pakken.'
`Slimme jongen,' zei Moddik. 'Ik verheug me erop met hem
kennis te maken. Mijn geprefabriceerde gruwel zal rond het
middaguur arriveren, met de complimenten van de Commissie,' voegde
hij eraan toe. 'Ik heb ze precieze aanwijzingen gegeven zodat het
niet op de vuurwortel terecht zal komen of zo. En dan wil ik die
extra machine hebben uit het schip, waar ik het over had, en tegen
zonsondergang heb ik met een beetje geluk de eerste watermenger in
bedrijf. Niet zo'n schoonheid als onze vriend daarginds, meer iets
met lelijke stalen sproeikoppen en een koepel van ijsglas, maar hij
kan het land besproeien en daar gaat het toch om, niet?'
Wat moet ik nou zeggen?' vroeg ik. 'Ik sta versteld.'
`Ga dan maar gauw onderzoek doen naar je dubbelganger en laat
mij met rust, afschuwelijk Jang-kind,' brulde Moddik met z'n
fladderende mouwen en stalen buizen en een onzichtbare,
niet-bestaande, antieke witte tovenaarsbaard.
`Hallo, oema, mag ik mee‘ten?' vroeg Danor terwijl ze
de salon binnenglipte waar Yay en Jaska bezig waren de plakkerige
resten van het ochtendmaal van de Jang weg te ruimen. Mijn portie
bestond uit eigengekweekte zonperziken. Ik stak haar met enige
twijfel de schaal toe.
`Ze zijn heerlijk en er schijnt niets mee te zijn, maar weet
je het heel zeker? Misschien krijg ik opeens last van overtollige
haargroei of zo.'
`Staat misschien nog leuk ook,' zei Danor. 'Lang vlammend
goudbruin haar dat uit je van-alles-en-nog-wat groeit.'
We monkelden samen, als vrouwen doen die vele en uiteenlopende
ervaringen gemeen hebben. Het maakte toch wel wat uit, als je met
iemand in één kring geleefd had, ondanks mijn voortdurende
propaganda voor het tegendeel.
`Ach, die aanbiddelijke gek van een Moddik zat hier
gisteravond ook die roze gevallen naar binnen te schrokken, dus dan
kunnen we die puisten net zo goed tegelijk krijgen.'
We peuzelden een tijdje zwijgend door. Na een poosje schonk ik
ons vuur-op-ijs in en vertelde haar van de komst van Esten, wat hij
gezegd had, wat Moddik gezegd had, en een uitgebreid relaas van wat
ik er zelf van vond.
Danor keek wat beduusd. Ik had, zwakzinnig en zelfzuchtig als
ik was, natuurlijk niet gedacht aan wat het voor haar zou
betekenen, om oog in oog te staan met een ik-als-man, een duplicaat
van degeen met wie ze de tijd zonder Kam had verdreven. Maar
uiteindelijk scheen haar dat nauwelijks te hinderen, en mijn
schutterig gemompel ving ze bedaard op.
'Nee, oema,' zei ze. 'Ik dacht er alleen aan dat Moddik
zei dat hij misschien een bekende was. Ik heb hem nog niet gezien,
maar - herinner je je nog wat ik je vertelde over onze kring toen
ik hier kwam?'
`Ja,' zei ik en hief elegant mijn hand op (een gebaar van hem
- van mij - ik had het weer van hem overgenomen). 'Echt, daar heb
ik ook al aan gedacht. Maar dat zou hij toch nooit durven?'
`0, durf zou bij hem het probleem nooit zijn, denk ik,' zei
Danor.
Hergal, als vrouw, met een man die leek op mijn voormalige
lichaam, en die ervandoor ging naar BAA... Ik keek in mijn wijnglas
en zei het niet. Ik wist echt niet wat ik moest zeggen, of denken.
Of doen.
Niet, dat ik er wat aan k—n doen, natuurlijk.
13
De et vergleed, hoewel verglijden er nauwelijks de benaming
voor was. Het kwam me voor, als ging de hele georganiseerde
structuur van onze gemeenschap naar de barrebiesjes. Dat wil
zeggen, Yay en ik waren nu de enigen die liepen te schoffelen en
planten op te binden en te noteren wat extra water moest hebben en
ook - iets wat voor het voedsel van belang was - druivenranken en
vruchtbomen te snoeien en de snelgroeiende varens te dwingen naar
het zuiden te groeien, naar het zuiden, potverdomme, en ga nou eens
van die knollen af. Borss was intussen op één of andere manier
Moddiks hulpje geworden in de werkplaats, waar ik me toch niet
gebelgd over kon voelen (hield ik mezelf gebelgd voor) aangezien ze
daar watermengers aan het maken waren, een zaak die tot nut van het
algemeen dienen zou.
De andere onderdelen van het algemeen echter...
Danor en Kam waren in het westelijk deel van de Tuin. Moddik
had gezegd dat hij er gerkalli-vruchten meende te hebben gezien, of
nog zoiets onwaarschijnlijks, toen hij er langswandelde. We waren
gaan kijken en inderdaad, het waren gerkalli-vruchten;
kennelijk. Kam had aangeboden meteen daar te blijven om te
schoffelen; woestijnonkruid is heel lief om te zien en kan tot
indrukwekkend vertoon worden gestimuleerd, in guirlandes langs de
irrigatiekanalen, en dus niet tussen de planten, aangezien het aan
bengelen boven het water de voorkeur geeft boven het wurgen van
andere planten. Kam en Danor waren ook van plan een van de kanalen
door te trekken en een verbinding te maken met een ander kanaal,
dus ik gaf ze Jaska mee en m'n zegen, alsmaar denkend hoe
fantastisch dat toch van ze was om me zomaar te helpen en spontaan
aan het werk te tijgen. Maar toen ik weer alleen was met Yay moest
ik voortdurend domme gedachten uit mijn hersens dringen:
o-wat-ben-ik-toch-alleen-en-ik-baal-ervan. Mijn verwensingen waren
een genoegen om aan te horen. Als er iemand geluisterd had.
Naz lag op de veranda in permanente extase de groene takken
boven hem toe te glimlachen. De zwaan lag in diezelfde groene
takken en glimlachte neer op Naz. Estens draak, waar we nog last
mee zouden krijgen, was vastgezet aan de rand van een open plek,
nadat hij een jong boompje had uitgerukt en het met onschuldige
kreetjes van verrukking in brokken had gebeten.
Nilla was bezig een Eigen Tuintje te maken. Moddik had het
haar voorgesteld, naar ik aannam om haar niet-bestaande gedachten
af te leiden. Ze eigende zich bloemen toe en plantte ze over in
haar Tuintje, waar ze gelukkig filosofisch wortel schoten. Het
waren zonder uitzondering roze bloemen, net als Nilla met haar
magnolia-huid en haar donker aardbeiroze haren, en als pièce de
résistance maakte ze een abstracte Jang-sculptuur uit stukjes
ijsglas die Moddik over had. Hetgeen allemaal natuurlijk ontzettend
bruikbaar zou zijn.
Moddiks verwachte materiaal arriveerde tegen de middag, zoals
hij had gezegd. Op een of andere manier had hij de QR'S weten te
overreden de verplaatser ervoor te gebruiken, om het sneller binnen
te krijgen. Kratten vol afschuwelijke onbegrijpelijke metalen
voorwerpen en plakken plastic ploften zodoende onverwachts neer op
de open plek en maakten Estens draak zo aan het schrikken, dat hij
nog een boompje verscheurde. Moddik liep de zending zelf na om mij
de moeite te besparen.
De rest van het gezelschap was al volgt verdeeld: Glis en
Felain stiekem in de gele hut. Toen ik een keer langs hun deur
liep, scheen er een soort voordracht van gedichten en muziek aan
de gang te zijn, in plaats van wat je er in eerste aanleg zou
hebben verwacht. Talsi was intussen brutaal wulps aan het zijn in
het struweel met Phy en Loxi. Uit hun richting — min of meer pal
zuid —klonken met monotone regelmaat kreten van klaarkomen.
Wat Esten betrof, die was in Talsi's prieel genood en had het
hoffelijk van de hand gewezen. Was naar de hut van Glis en Felain
gevraagd en had dat nog hoffelijker afgeslagen. Nilla had
geprobeerd hem haar Tuintje binnen te lokken, maar hij had heel
verstandig gezegd dat hij doodmoe was en dat hij een uur of tien
ging slapen. Ik had hem voornamelijk ontlopen, vooral omdat ik het
allerliefste pal naast hem was gaan liggen.
'Neem de groene hut,' zei ik tegen hem, 'het is de laatste die
nog vrij is, en misschien moet je hem delen met Naz als die ooit
voldoende bij zinnen raakt om er te belanden.'
Voor Esten echter verdween om te gaan sluimeren, had ik hem
nog in gesprek gezien met Moddik, bij de deur van de werkplaats. Ze
hadden er allebei heel ernstig uitgezien. Had Moddik hem de
intervalvulaire pompen uit staan leggen of zo?
Ik beende door de beplanting heen in een geprikkelde toestand
van volslagen onredelijkheid en ontdekte in de loop van de middag
vier koppels Grijsogen die aan het vrijen waren, een slang die een
hol aan het graven was en daarbij een van de
anti-aardbevings-stabilisatoren opdolf, die ik met zoveel moeite
had ingegraven, en een nieuw paarsgrijs dier, dat in een
irrigatiekanaal zwom en na één blik op mij jammerend in het
kreupelhout verdween. Langzamerhand kwamen steeds meer nieuwe
diersoorten hierheen getrokken. Een paar zandkonijntjes hupsten
door de varens, en duinvorsen kwaakten elkaar boodschappen toe in
de woestijnnacht. De insekten kregen de meest derisannse
nieuwe kleuren op hun blikkerende vleugeltjes en zagen er
allergroschingst uit. Ik verviel wel twintig keer van
verbazing in ergernis die middag, en opeens ging de zon onder, nog
voor ik klaar was.
Moddik liet ons bij zonsondergang de watermenger zien, en zijn
ogen waren schitterend waakzaam, net de kleine radertjes die
rondtolden in de koepel van de menger.
Het ding was niet fraai om aan te zien, zoals hij al had
voorspeld. Het was wat korter dan de oorspronkelijke wandelende
reus van slagroomwit en parelmoer, en zijn halfdoorschijnende
ijsglas koepel maakte een beetje onbehoorlijke indruk. Het
gedrongen lijf, op hoge en toch op een of andere manier gedrongen
metalen poten gezet, zag eruit als een duivels gedrocht. Maar toen
Moddik op de actieknop drukte, begon het water te vernevelen als
een tierelier.
Het beende er doelbewust vandoor, net op het moment dat de
oorspronkelijke kolos terugkwam. Ze liepen langs elkaar, vorstelijk
over de kleinere boompjes heenstappend, en zagen er uit als een
mooie maker met een lelijk kind die, omdat hun verschil van mening
niet op te lossen is, niet meer met elkaar willen praten. Ik
bedankte Moddik uitbundig. De Jang waren erg onder de indruk.
Nilla zei: 'Wat ziet dat er droemdik uit. Helemaal niet
decoratief. Ik word er bepaald tosky van,' in een poging
Moddik zover te krijgen dat hij haar te grazen nam. Moddik klopte
haar op haar hoofdje met een gemene blik van seniele
toegeeflijkheid en Nilla was razend.
We zouden juist het zesde of zevende maal gaan gebruiken, maar
Moddik zei dat hij een maaltijdinjectie had genomen en dat het hem
te veel moeite was.
`En ik kan makkelijk de hele nacht opblijven met waakpillen,
mijn lieve jonge aanvoerster, om je morgenochtend acht of negen
niet decoratieve maar zeer bruikbare watermengers te kunnen
aanbieden.'
'Waakpillen,' zei ik. `Maaltijdinjecties.'
`Je moet niet denken dat de Jang het alleenrecht hebben op het
misbruiken van hun lichaam,' wees hij me terecht. 'Wees niet bang,
ik zal morgen de hele et versnurken.'
Wat een teleurstelling voor Nilla.'
De Jang maakten kabaal in de salon. Waarom ook niet?
Danor en Kam, net als ik moe van eerlijke arbeid, maakten een
rustig praatje met me. Naz dreef boven onze hoofden op een
zweefkussen. Waar kreeg hij al die extase toch vandaan? Moddik zou
het hem wel gegeven hebben om hem rustig te houden. Loxi kwam
verlegen naar me toe, om me op de orgie-zonder-eind te nodigen bij
Talsi, en ik zei iets zo venijnigs, dat de hele huishouding haastig
ervandoor ging naar hun zweefbedjes.
Ik sjokte de gang door met mijn door de hete aarde
verschroeide voeten en mijn kwaje gezicht.
Gele hut: Felain en Glis; geen muziek meer.
Abrikoosroze hut: Loxienphy plus Talsi. Het klonk nu als
een soort veldslag. Wat zouden ze daar in vredesnaam...? Ach,
graks.
Violette hut: Danor en Kam. Hou je vuile gedachten even voor
je. Slaap lekker, of wat jullie ook aan het doen zijn, lieve
mensen.
Scharlakenrode hut: Nilla. Wie anders? Roze Nilla op een
scharlaken bed, haar roze haren uitgewaaierd op een scharlaken
kussen. Nilla, die een plan aan het uitstippelen was — hoe ze
Moddik kon krijgen. Krijg maar lekker nachtmerries, oema, en
als je nog meer bloemen plukt dan begraaf ik je tot aan je nek in
natuurlijke Grijsogenmest.
Groene hut: Esten plat; tien uur slaap.
Estenikzelf.
Het lichaam van de dichter, slank staal in een marmeren
omhulsel. Soepel en krachtig als een zweep, óf ik dat wist.
Schaduwogen gesloten, wimpers als een franje van zwarte naalden.
Witte vlakken, donkere valleien, haar als opgerolde varens...
verdomme, verdomme, verdomme.
Nou, waarom ga ik dan niet naar binnen? Je had toch hart en
ziel en verstand aan me verloren, niet? Daar ben ik dan. Laat maar
eens zien.
Hergal, zei ik, bijna hardop. Dat is precies het soort gemene
pesterige spelletjes dat jij met me spelen zou. Me zoveel op een
blaadje aanreiken, wetend dat ik het niet zou aannemen, en het dan
helemaal aan mij overlaten om op m'n knietjes terug te komen.
Ja, heel knap van je om jou te vermommen als ik, om zelfs min
of meer te praten als ik, en bepaald niet als jezelf, Hergal mijn
vriend, mijn minnaar, die ik dwars door die muur sloeg in Vier BIJ,
waarmee ik het begin van het einde inluidde.
Ik was er voorbij. Ik had mijn eigen hut bereikt, de blauwe.
Ik ging alleen door de open deur en deed hem dicht.
De fijngevoelige gedempte hutverlichting wilde niet aan. Weer
iets kapot in mijn allesbehalve volmaakte schip. Maar het leek me
geen gevaarlijk defect. Ik zou het morgen wel nakijken.
Ook in de badcel was geen licht, maar het geparfumeerde water
deed het nog wel en de warme lucht en de handdoeken besprongen me
vanuit de wanden met hun gebruikelijke angstaanjagende
bereidwilligheid.
Het was heel donker, er sijpelde alleen wat rokerig
sterrelicht naar binnen door de blauwe tule voor het raam — ik was
vergeten het gordijn open te schuiven, en dat was vreemd want
ik dacht dat ik het wel had gedaan. Misschien konden mijn arme
overbelaste hersentjes het niet meer aan.
Ik vond mijn bed, met enige moeite, moe en verdwaasd als ik
was, waarbij ik met mijn ongeklede stoffelijk omhulsel tegen het
meubilair opliep en verwensingen slaakte die een wonder waren van
vernuft en smerigheid.
Ik liet me op het bed neerzakken en mijn hoofd en lichaam
zoemden als losgelaten snaren. En toen opeens grepen handen me
beet, draaiden me om. Ik werd stevig in een paar armen genomen en
vastgehouden, zonder me pijn te doen, zo dicht als de aarde al wat
groeit tegen zich aantrekt, tegen de volle lengte van een
mannenlijf.
Ik kende het direct. Natuurlijk. Het was ooit van mijn
geweest. Het contact was zo krachtig, zo ogenblikkelijk, zo
voorspelbaar elektriserend, dat ik hem evenmin van me af had kunnen
duwen, als dat ik weerstand had kunnen bieden aan een pijnloos,
krachtig verdovend gas.
Huid tegen huid. Hij was naakt als ik. Hij streelde me niet en
zei niets tegen me, en hield me alleen maar tegen zich aan, liet
mijn vlees hem vinden, waar mijn hersens het hadden vertikt.
Maar mijn gedachten, begraven, overspoeld door mijn
vleselijkheid, herinnerden, en riepen hem in herinnering op uit
zichzelf tot wij één vlees leken, ondeelbaar. Hij verstond mijn
overgave nog voor ik mijn armen om hem heen sloeg, nog voor ik
tegen hem zei: 'Zeg me wie je werkelijk bent.'
`Jij,' zei hij in mijn mond — zijn mond — mijn mond. 'Wie
dacht je anders?'
Later lachte hij om me. Ik kon hem zien lachen, want één klein
lampje mocht ondertussen aan — hij had Moddik gevraagd hoe hij de
lampen moest uitschakelen. Zijn ogen waren saffier in het
schemerlicht, zoals de mijne waarschijnlijk, want mijn ogen waren
nog die van de dichter, die van Esten. Door die ogen zouden wij,
terwijl alles verder anders leek, eruit zien als kinderen van één
maker, één schoot.
`Nou,' zei hij, 'was ik net zo goed als jij was, toen jij mij
was?'
De dageraad priemde groengoud door de bladeren van het bos,
door het glassia en de blauwe tule en maakte ons wakker.
`Liefste oema,' zei hij, 'wat is dat voor
kabaal?'
`Kikvorsen? Binni-dingesen? Wat voor kabaal? Mijn hart
misschien, dat wordt opgewonden door jouw nabijheid?'
`Of het mijne door jou? Nee. Een soort gezoem.'
'Nilla in de badcel?'
`Dwaas van mijn dromen. Een metalen geluid. Robots?' `Yay in
de badcel? Wordt-ie roestig van.'
`Word je altijd zo dom na liefde doen?' vroeg hij.
`Wist je dat niet, oema?'
`Probeer je nog steeds mijn identiteit te weten te komen,
terwijl ik je toch gezegd heb dat we elkaar nooit eerder hebben
gezien?'
`Nog steeds. Ik raad het nog wel. Misschien weet ik het
al.'
`Denk ik niet,' zei hij ernstig, terwijl een
hartverscheurende, opwindende smart zijn knappe gezicht doorsneed,
zoals eens het mijne doorsneden was. 'Want zie je, je zult hoe dan
ook worden afgeleid door het voortdurende onderbewuste idee dat ik
in werkelijkheid jouzelf ben. Dat leidt je af en dat brengt je in
de war, niet?'
`Ja. Volgens mij is het pervers en gestoord en wij hebben
allebei een afwijking; jij omdat je het bedacht hebt, en ik omdat
ik er in meega. En kijk me niet zo aan, anders wil ik nog eens
bewezen hebben hoe lekker ik het vind en je ziet er veel te fragiel
uit om zoveel libido tegelijk aan te kunnen, met die tering en
al.'
`Gelul,' zei mijn minnaar.
Wat je zegt,' zei ik en klom uit bed.
Ik kon het gezoem nu ook horen, heel duidelijk.
Ik tuurde door het venster, maar de zon en de bladeren en de
naweeën van de nachtelijke lusten maakten het moeilijk om naar
buiten te kijken.
`Ik ga op onderzoek uit,' zei ik.
`ja, je bent altijd een nieuwsgierig aagje geweest.'
`Aha! "Altijd al geweest", hè? Nou komt onze vorige relatie
uit de mouw.'
Het duurde natuurlijk nog een uur voor we buiten waren. Toen
we er uiteindelijk in slaagden, allebei met romantische kringen
onder onze saffier-opalen ogen, was het een dolle boel op het
terras. Iedereen was buiten en men was bezig aan het eerste
maal.
Danor keek op toen we aankwamen, en glimlachte niet. 0, nee,
haar hele lichaam glimlachte, alles aan haar straalde van
instemming, behalve haar mond, die ze zorgvuldig in bedwang
hield.
Kam daarentegen zat breed te grijnzen en mompelde iets in zijn
baard dat klonk als 'gefeliciteerd'.
De Jang hadden het te druk met Jang zijn om iets op te merken,
alleen Nilla wierp ons een giftige blik toe, waarop Esten tegen
haar boog.
Toen klonk een warme monkelende stem in mijn oor, die me
verraste: Talsi.
`Moddik heeft gevraagd of we willen komen, zo gauw we kunnen,
achter de purperbomen.'
`Heeft-ie dan echt negen watermengers gemaakt?' vroeg
ik.
Talsi zei: 'Welzeker. Ik denk dat de schat ermee wil
pronken.'
`Waarom niet!' riep ik terwijl ik een vrucht van tafel griste
—iedereen scheen er nu van te eten, op Nilla na. Zelfs Naz had een
zonneperzik, maar waarschijnlijk was die te ver heen om te beseffen
wat het was; misschien dacht hij dat het een syntho-koek was of
zo.
`Vooruit,' zei ik. 'Laten we Moddiks watermengers gaan
bezichtigen.'
De Jang kreunden en scheurden zich los van hun engelenbrood.
Dat was één voordeel, wanneer de proviand-automaat op zuivere
synthobasis overging, zou die rommel tenminste niet meer worden
geserveerd op mijn schip.
Esten, Danor, Kam en ik liepen voorop, de Jang kwamen
wankelend achter ons aan. Glis en Felain hadden zelfs Naz weten
over te halen mee te gaan. Talsi kwam achteraan alsof ze ons
hoedde. Weer moederlijke neigingen?
We waren het gezoem vergeten, Esten en ik, en waren er
inmiddels aan gewend geraakt. Nu herinnerde ik het me weer, want
daar was de bron.
`Goedendag,' zei Moddik, toen we het gazon opwandelden achter
het bosje, en daar oog in oog kwamen te staan met een aantal
watermengers die in een halve cirkel waren opgesteld.
`Moddik!' riep ik, 'het zijn er twaalf! Doen ze het allemaal?'
`Natuurlijk! Twijfel je aan de meester?'
`Zet ze eens aan,' smeekte ik. 'Kunnen we lekker nat worden in
de mengwaterregen. Of zal ik op de knop drukken?'
Moddik keek me zwijgend aan en opeens was hij dezelfde niet
meer. Hij keek onheilspellend, op een of andere manier. Misschien
had zijn prestatie hem aangegrepen.
`Een ogenblik,' zei hij. 'Voor we verder iets doen, wil ik
graag dat iedereen luistert naar wat ik te zeggen heb.'
Het ontging niemand van ons. Een verandering in de atmosfeer,
net als de verandering in de lucht, die je na een tijdje gaat
herkennen, wanneer er een zandstorm op komst is; of vlak voor de
regens. In die absolute stilte zei ik: `Moddik, is er iets ergs
gebeurd? En zo ja, zou je het ons dan gauw willen vertellen. Elke
seconde telt misschien.'
`Niets ergs,' zei Moddik. 'Misschien lijkt dat een mum of wat
wel zo. Maar als we er kalm bij blijven, geloof ik dat we er wel
uit komen.'
Ik was zo gespannen dat ik een luchtsprong maakte toen Esten
zei. 'Werken de watermengers wel?'
`0 ja, het zijn echte watermengers. Heb je al geraden, Jang
Esten, wat ik in mijn schild voer?'
`Nee. Ik ben er niet zeker van. Vertel het ons in elk geval
maar.' `Ja, dat vind ik ook,' zei Kam rechts van mij. 'En met enige
spoed graag.'