I0



`Het spijt me, oema,' zei Danor. 'Ik wilde je niet laten schrikken, maar ik wist niet goed wat ik anders kon doen.'
Ik probeerde iets te zeggen maar mijn tanden klapperden zo.
`Ik had me herinnerd dat je niet mannelijk meer was,' vervolgde Danor soepel. 'En wij... ik zal niet lastig zijn.' 'D...D...D...' probeerde ik koortsachtig. 0 God, hou jezelf toch
in de hand. `Danor; bracht ik eruit met vertrokken gezicht. `Ja?'
`Danor, je mag niet - wat doe je hier? Is er niet een of ander verbod uitgevaardigd door de Commissie om mij te bezoeken?'
`0 ja,' zei ze, zo zachtjes dat alleen de grotere stilte van de woestijn haar hoorbaar maakte. 'Volgens hun annalen mogen uitgestotenen niet door mensen worden bezocht. En doen ze dat wel, dan verspelen ze hun recht om terug te keren naar de steden. Ze hebben ons allemaal een vermaning gegeven toen je weg was.'
`Mijn gevaarlijke neigingen-— jij zou ze kunnen oplopen, besmettelijk, net als een ziekte... het recht op terugkeer verspelen... wat bedoel je? Bedoel je...?'
`Ik bedoel dat wij, uit eigen vrije wil, contact met jou hebben gezocht. Omdat we niet van plan zijn terug te gaan naar de steden.' En heel vrouwelijk en volstrekt niet grof voegde ze eraan toe: `Ze kunnen me m'n reet likken.'
Ik wist niet goed of dat benauwde gevoel in mijn keel en borst misselijkheid was, of tranen, of zenuw-astma.
`0, Danor, wat een idioot ben je toch. Ga gauw terug naar je vliegtuig en maak dat je wegkomt. Het is voor mij allemaal goed en wel, ik ambieer hier het een en ander, hier buiten. Maar het blijft stervens eenzaam. 0, toe, ga nou naar je vliegtuig. Zeg maar dat het defect raakte en dat je nooit van plan was geweest om te landen. Zeg maar dat je me in m'n gezicht hebt gespuwd, omdat ik een akelig a-sociaal kreng ben.'
`Doe niet zo mal, oema,' zei Danor. 'Dat ben ik niet van plan. Net zo min als...' Ze zweeg en ondanks mijn paniekgevoel werd ik mij er nu van bewust dat ze al eens eerder zo hier en daar een zin had afgebroken en dat haar verhaal soms ook in het meervoud stond.
`Evenmin als wie? Je bent niet alleen.'
`Nee,' zei ze. 'Hij heeft een particulier vogeltuig. We kunnen daarin wonen als het moet. We willen niet op je lip komen zitten of je ergens toe verplichten of zo. Het was onze eigen beslissing om hierheen te gaan. We kunnen ook naar de andere kant van de bergen gaan als je dat liever hebt.'
`Je hebt nog steeds niet gezegd met wie,' zei ik.
`Kam,' zei ze. Wie had je dan gedacht?'
Ze zei z'n naam niet op de manier die ik van haar gehoord had, alsof ze hem voor eeuwig was kwijtgeraakt, maar ermee had leren leven. Ze zei z'n naam in een soort triomf, niet bezitterig, maar meer zoals ik, een half uurtje geleden, gezegd had: 'Moet je die lucht zien!'
En toen voelde ik, ondanks onze situatie die z'n weerga niet had, ondanks het feit dat ik als vrouw niets van seks of romantiek voor Danor voelde, een verzengende jaloezie door me heen gaan. Samengesteld uit allerhande factoren, ongetwijfeld, uit herinnerde mannelijke trots bij het beminnen terwijl de geestverschijning van Kam voor ons zweefde, Kam, die haar voor mij had bemind; en ook het feit dat mij geen uitverkoren man naar de woestijn was gevolgd, dat ik niemand zo lief was geweest dat het idee bij hem of mij was opgekomen.
`Zullen we verder lopen, naar het vliegtuig?' vroeg ze. Wil je wel mee, om kennis te maken? Ik ben alleen gekomen, dat je niet zo zou schrikken ineens. Hoe is het met je, oema?'
`0, derisann,' zei ik met gebarsten stem. `Grosching, insummatt wonderbaarlijk.'
Ze sloeg haar ogen neer - lavendelblauwe ogen, speciaal ontworpen voor Kam.
`Het spijt me,' zei ze weer. `Je zult ons wel afschuwelijk vinden. We hebben de flitsfilm ook inderdaad gezien. Bijna iedereen, geloof ik. Maar echt, oema, ik had er heus al eerder over gedacht. En we blijven niet als je dat niet wilt. Ook al heb je er iets prachtigs van gemaakt.'
Ik voelde een opwelling om nog eens aan te dringen dat ze weg zouden gaan, nu niet alleen uit bezorgdheid maar uit irrationele kwaadaardigheid. Maar geschokt als ik was tot in het diepst van mijn ziel, geconfronteerd met maar liefst twee mensen tegelijk om afgunstig op te zijn - twee mensen - zei ik hees: `Ja, goed, ik kom wel.'
De fluisterinsekten die in de vallei woonden hadden zich al snel diep tussen het groen gevestigd, en 's nachts waren de lanen van de Tuin vervuld van hun droog geritsel. Sterrelicht tekende vlekken op de paden en sleep flonkerende facetten op onechte toermalijnen tussen het gebladerte. Een keer schoten Danors ogen vol tranen, eensklaps-  om iets heel moois dat ze gezien had, dat was duidelijk. Ze zei verder niets, bang dat ik kritiek zou hebben op haar lafheid, om het feit dat zij pas alles in de waagschaal had gezet toen ze zag wat er met de duinen te beginnen viel.
Aan de zuidelijke grens stond met stralende lampen het vogeltuig geparkeerd, bescheiden en blauw.
Danor liep voor me uit de treeplank op. Ze riep niets naar binnen, bleef alleen staan en draaide zich om en glimlachte tegen me. Die glimlach van haar... ieder ander behalve Danor zou er dom en zoetig mee hebben uitgezien, maar zij gaf er een soort oprechte glans aan, of misschien kwam het door wat ze werkelijk voelde. Het vogeltuig leek, zij het wat kleiner, wél op dat van Lorun, mijn minnaar van weleer uit Vier BOE; alles was er als het ware in miniatuur: het zweefbed, de badcel, de kleine proviand-automaat. Ik stond natuurlijk druk om me heen te kijken en vermeed het een blik te werpen in het schemerige gedeelte bij het stuurpaneel, waar Danors Oudere Man gezeten was.
`Dit is Kam,' zei Danor, ons daarmee beleefd aan elkaar voorstellend. Dus toen keek ik hem wel aan. Ik voelde me buitensporig nurks, zoals ik al zei. Ik had gewoon geen vaste grond meer onder m'n voeten, met die hele zaak.
'Attlevey, Kam,' zei ik, een beetje de nadruk leggend op het Jang-jargon - Danor en ik dus de lieve jonge Jang en hij de ouwe afgeleefde heer.
Dat was hij natuurlijk niet. Hij leek nauwelijks ouder dan wij, aangezien alle lichamen jeugdig van uiterlijk worden vervaardigd tenzij de Oudere Persoon in kwestie om iets anders verzoekt. Alleen aan de manier waarop hij zijn gezicht bewoog - zijn uitdrukking —-kon je de extra jaren aflezen; zijn Levenservaring. En het was me een knappe donder, helemaal in stijl, met rookzwart haar en rookblauwe ogen, en prachtig glimmend rokerig bruin gebrand. Hetgeen alles nog veel erger maakte. Hij was de eerste man die ik gezien had in honderd en nog wat dagen, en hij behoorde centimeter voor centimeter aan mijn vriendin Danor - daar kon geen twijfel aan bestaan.
Dus nu was ik jaloers op allebei.
Hoera.

`Zo, dus je had de film gezien?' vroeg ik. Hij had nog niets gezegd. Hij glimlachte op zijn beurt - en wat een glimlach; misschien kon hij er niets aan doen dat hij zichzelf zo aantrekkelijk had gemaakt, rnaar kon hij niet proberen het een béétje af te zwakken, te mijnen gerieve?
`Ja, we hebboen de film samen gezien.'
`0, samen. Dat jullie nog tijd hadden om films te kijken.'
Hij lachte. Om mijn opmerking, niet om mij. Om me te laten zien dat ik een grapje had gemaakt, en dat ik reuze aardig was om mee om te gaan als ik even niet zo arrogant deed. Ik fronste onflatteus mijn voorhoofd.
`Nadat jij uit BIJ vertrokken was,' kwam Danor tussenbeide, 'is de hele zaak eigenlijk zo'n beetje gedesintegreerd.'
`Gut, arme Zielen. Dat moet toch wel verschrikkelijk geweest zijn voor allemaal opgesloten in die koepel, terwijl ik hier midden in de Wildernis zat met niets of niemand...' Ik zweeg, voor het zelfmedelijden dat onder dekking van mijn woede was komen aansluipen, me bij de kladden kon nemen.
`Ja, we zijt' erg zelfzuchtig geweest,' zei Danor, 'en ook heel erg bang. Tot je echt weg was, hielden we ons op de been door heel kwaad te doen en overdreven en gek, net als op je feest. Maar op de vijfde et...' Ze zweeg en haar gezicht werd bleek, zo bleek dat ik in gedachten weer in die Commissiezaal stond, waar ze even bleek een met trillende handen smerige vragen had moeten beantwoorden van de QR'S, over Kam en haarzelf. Ze had daar helemaal niet willen zijn, en ze had ze niet willen beantwoorden, maar ze had weinig in te brengen, nadat ik Zirk overhoop had gestoken in het park. Het was uiteindelijk mijn eigen schuld geweest, niet; ik had uitdagingen lopen uitdelen, ik was gewelddadig geweest, ik had iedereen de schuld gegeven, behalve mezelf.
Ik ging op een van de best aardige middernachtblauwe stoelen zitten.
Danor nam haar verhaal niet op. Ik voelde hoe Kam naar haar keek, hoe zij naar Kam keek, en voelde de grote gezamenlijke golf van sympathie voor mij die tussen hen beiden werd uitgewisseld. Moet je luisteren, hij was mij niet op m'n nek gesprongen dat ik met z'n meisje naar bed was geweest zodra hij er, gedwongen door de Comissie van BAA, even niet bij was. En hij had er harder het recht toe dan zo'n kinderachtige, overwegend vrouwelijke, halfzachte als ik

`Eh, wil je iets drinken?' vroeg hij zachtjes.
`Wees nou niet aardig voor me,' zei ik, 'anders verzuipt de vloerbedekking in m'n tranen. Misschien kan Danor doorgaan met wat ze aan het vertellen was, dan zal ik proberen m'n sjagrijnige kop te houden.'
`0, oema,' zei Danor maar Kam schudde waarschijnlijk zijn hoofd, en ried haar telepathisch aan te doen wat ik gezegd had. Het was een echt koppel, net een liefdespaar uit een oud boek - twee zielen, één gedachte en zo. Je zou er van zijn gaan kotsen, als je niet gevoeld had hun idylle stoelde op iets glanzends, en staalhards.

Danor vervolgde op lichte, nuchtere toon: 'Ten eerste Hergal, die vloog zich weer te pletter op het Zeefahr. We dachten dat hij dat eraan had gegeven, dus wel een verrassing. Ze kwam terug als meisje - Hergal dus - en ging er volslagen over haar toeren vandoor naar BAA, met een Jang-jongen uit een andere kring. Die jongen leek wel wat op jouw oude lichaam, oema. Het was allemaal een beetje gek en ook triest. Thinta sloot zich op in haar groene paleis met zwermen katten. Mirri en Kley liepen er verschrikkelijk bij en Mirri gaf zich uiteindelijk op voor Zinsbegoocheling. En Zirk, die is uit de kring gestoten. Ze ging de hele stad af, als vrouwtje, met zes gigantische jongens uit andere kringen en het grootste deel van de tijd beweerde ze dat ze iemand anders was. En nou zit de Commissie haar op haar huid voor ontlopen van betaling, want het schijnt niet te tellen als je voor je huis en dergelijke dingen onder iemand anders naam betaalt. En Hatta zag er ongelofelijk uit, de laatste keer dat we elkaar spraken.'
`Door en door droemdik, natuurlijk,' wist ik eruit te brengen. `Ik zie het voor me: acht zwarte ogen, vier gele oren en een staart.'
`Nee,' zei Danor, 'dat is het nou juist. Vrouwelijk en zo mooi als wat.'
Zelfs in mijn geschrokken toestand drong dàt nog tot me door. Hatta - die had ik maar één keer mooi gekend, en nog nooit vrouwelijk.
Ik was nu een beetje bijgekomen en begon kennelijk tekenen van leven te vertonen. Kam had ergens op een knop gedrukt en er waren koele glazen verschenen met sterke on-Jangse alcohol. Ik dronk behoedzaam van de aangeboden onbekende maar smakelijke drank. Zou ik ze hun naïeve en kwetsende komst, blikkerend van liefde, maar vergeven?

`Ja,' zei Danor, 'Hatta als meisje is fascinerend. Ik weet niet hoe ze het ervoer, ze zei er niets over. Maar kennelijk was ze bezig iets in te halen, want ze trouwde de ene man de andere, tot twee, drie per et.'
`Nou ja,' zei ik want ik voelde me weer zo somber in mijn manloze staat, 'dat is dan leuk voor Hatta. En jij?'
`Ik zat in je paleis,' zei ze. 'Ik moest maar steeds aan je denken. Ik weet hoe dom en zelfzuchtig ik was, ik was tenslotte niet verbannen maar jij. Maar oema, ik kon er echt niks aan doen. Iedereen zei dat je meteen zelfmoord zou plegen en dan terugkomen in de PO, maar ik wist dat je dat nooit zou doen, niet na wat je me verteld had - over die droom. De woestijn was - was een stukje van jou, ja? Ik heb dat van het begin af geweten, op een of andere manier. Weet je nog die Archeologische Expeditie? Toen dacht ik het al. Ik dacht dat je iets heel fantastisch zou vinden, een begraven burcht of zo, en dat je wreks aan één stuk in de duinen zou blijven. Toen je het erover had zag ik het zand stuiven achter je ogen.'
`Ze gelooft je nooit, als je het zo zegt,' zei Kam.
Misschien kon hij ook mijn gedachten lezen - hoewel ik niet zulke bezwaren had tegen die uitspraak als wanneer iemand anders hem had gedaan. Danor was niet gekunsteld. Als zij zei dat ze zand had zien stuiven achter mijn ogen dan meende ze dat. En eigenlijk wist ik ook wel wat ze bedoelde. Het prikkelde me, maakte me bang, ik kreeg de aanvechting naar buiten te stuiven en met schoffelen te beginnen of nog een irrigatiegreppel te graven.
`Ik geloof haar wel,' zei ik. 'Ongetwijfeld begrijp jij ook waarom ik h‡‡r wel geloof.'
Hij knikte, opeens een beetje in verlegenheid gebracht, omdat hij zich waarschijnlijk realiseerde hoezeer ze met hun gevoelens te koop liepen, onbedoeld, en zonder dat ze er iets aan konden veranderen.
`Maar toen,' zei Danor, 'riep Kam me op.'
`Aha,' zei ik, 'net als in een oude romance. Had ik kunnen weten.' Ze knipperden allebei met hun ogen, maar nu ik ze even van hun stuk had gebracht, had ik geen gram meer te halen en voelde ik me eerder een beetje beschermend, hoewel ze nauwelijks bescherming van node hadden.
`Ik heb begrepen,' zei Kam, 'dat je van de 'voorgeschiedenis afweet?'

`Ik denk zo, dat we allebei elkaars voorgeschiedenis wel kennen met betrekking tot Danor.'
`Aha. Tja. Mogelijk.'
`Samenvattend,' zei ik, 'was het zo dat de Commissie in BAA jullie een heleboel onverteerbare kletskoek had opgedrongen, dat jullie slecht voor elkaar zouden zijn, en zo.'
Opeens begonnen zijn ogen te fonkelen.
`Niet zo tactvol,' zei hij, anders verzuipt de vloerbedekking straks in mijn tranen.' Danor giechelde. Ik ook, merkte ik. Niks aan te doen. `De Commissie zei dat ik Danor ongelukkig maakte, en dus verwijderde ik mijn ongezonde karkas van haar levenspad.'
`Waarna,' vervolgde ik, 'ondanks talloze experimentele liefdesscnes met grosching oudere dames, er toch een knagende pijn bleef bestaan in je hart.' Ze staarde 'me aan. 'En onderwijl dwaalt in Vier BIJ Danor bleek langs m'n zwembad in het verlaten paleis. En dan, hoor! Een signaal piept en knippert. Danor schakelt het beeld in en daar, of liever gezegd hier, is haar beminde. Met kreten van vreugde begroeten ze elkaar! Nou ja,' voegde ik er plagend aan toe, `je hebt zelf gezegd dat ik niet tactvol moest zijn.'
`0, dat geeft niet,' zei Kam edelmoedig. 'Zover zit je er niet naast. Alleen waren de kreten van mijn kant een octaafje lager. Maar verder... ik vroeg dus of ze me in Vier BIJ wilde afhalen, want mijn boot zou er over vier ets aankomen.'
`En toen we elkaar weer ontmoetten,' zei Danor, 'gingen we precies weer zo door als het vroeger geweest was, alleen wat stiekemer. Kam wendde meesttijds dan ook echt voor dat hij mijn maker was. Ik denk dat Hergal het door had. Vlak voor ze met haar nieuwe huwelijkspartner ervandoor ging, zat ze me door te zagen over jou, toen je mannelijk was. Ik geloof dat Hergal zich het nog het meest heeft aangetrokken van ons allemaal. Gek hé?'
`Merkwaardig,' beaamde ik.
Het bleek dat Danor toen uiteindelijk de ingeving had gehad, om de Commissie aan hun laars te lappen en samen de steden te ontvluchten en uit liefde in de wildernis te gaan leven. Ze hadden dat idee net zo'n beetje gekregen toen mijn film werd uitgezonden. Het was een sensatie - hetgeen niet de bedoeling was geweest, althans niet op die manier. Mogelijk had de Commissie de film toegelaten in de hoop dat ik, uitgemergeld en gekweld door wanhoop, een fraai afschrikwekkend voorbeeld zou vormen van wat er je te wachten stond als je a-sociale neigingen had. Of misschien zelfs met de bedoeling dat de mensen zouden ophouden met zich zorgen over me te maken en over me te discussi‘ren, en weer gewoon door zouden gaan met het droodse leven van de stad. Maar...
`Direct na de uitzending scheurde de halve Jang-bevolking schreeuwend rond over de rolbanden,' zei Danor. 'Er waren die nacht achtenzestig sabotage-pogingen in de koepel en een heleboel zand en vulkanische as, en een paar aardbevingen zelfs, wisten in de stad door te dringen. En een veertigtal Oudere personen draaiden ook helemaal maf en werden straaldronken ter ere van jou en maakten de QR'S in de Ivoorkoepel gek doordat ze beweerden dat ze met elkaar wilden trouwen.'
`Een historische avond,' zei Kam. 'De volgende ochtend riep de Commissie Danor op en zei dat zij en ik weer samen gesignaleerd waren en dat we om onze eigen bestwil uit elkaar moesten.'
'En toen zeiden we dat we er vandoor gingen,' zei Danor.
'Waarop de Commissie,' zei Kam, 'ons op zeer ongebruikelijke hoge toon ervan beschuldigde met jou samen te willen spannen in gevaarlijke buitenkoepelse anti-steedse activiteiten, en dat er, als we weggingen, vanuit zou worden gegaan dat wij ook permanent verbannen wensten te worden. We konden net als jij rekenen op hulp en voedsel, en we konden er net als jij op rekenen dat we ballingen zouden blijven tot onze natuurlijke dood ons overleverde aan de genade van de Commissie voor een PO.'
'God,' zei ik.
Kam keek me aan.
'Dat is een heel oud begrip.'
'Net als het idee dat androïden tegen de belangen van de mensen ingaan. Maar het lijkt er nu toch op dat de Commissie de elektronische pan uitborrelt.'
'Precies,' zei Kam.
'Dus waarom zijn jullie dan toch gekomen?' vroeg ik ademloos (ademloos en meisjesachtig onder de blik van die bekoorlijke ogen, die ik als vaderlijk of broederlijk zou moeten accepteren). `Wetende wat er... op stond.'
'Ik heb gezegd dat ze naar de verdommenis konden lopen,' zei hij, 'en Danor zei ongeveer hetzelfde maar dan met nog wat kleurrijke Jang-uitdrukkingen erbij. Want ik wil bij haar zijn en zij bij mij, en als de enige manier waarop we elkaar kunnen krijgen, betekent dat we een leven moeten leiden dat tenslotte vroeger volkomen normaal werd geacht, dan moet het maar zo. Als je ons wilt bijstaan dan krij je er een willig stel handen bij voor je plantage daar buiten -twee stel om precies te zijn. Als je niet wilt, en we kunnen ons voorstellen dat je het liever niet hebt, dan gaan we weg en probere we elders te beginnen, op dezelfde manier als jij. Het groeitempo van de planten is hier fenomenaal, hetgeen iedereen altijd geweten heeft, maar ook altijd, met uitzondering van jou, gewoon heeft genegeerd.' Hij begon goed op dreef te komen. Ik vond het zalig naar hem te kijken. Het was beter om verliefd te zijn op Danors Kam dan op een fleup van een robot, toch? 'Ik heb bewondering voor de manier waarop je alles hier hebt georganiseerd ' zei hij, en ik straalde, waarbij ik gevoegelijk vergat dat bijna alles ontstaan en veroorzaakt was door ongelukjes, vergissingen en stommiteiten van mijn kant. 'Ik wil graag meehelpen en Danor ook. En ik zal je nog eens wat vertellen. Vier BIJ is bijna ontploft, die nacht dat ze de film vertoonden. Er komen hier nog meer naar toe. Meer dan je lief is.'

Natuurlijk sommeerde ik ze te vertrekken. Schiet op, zei ik, wie heeft er nou behoefte aan het gezelschap van zachtaardige meisjes en verrukkelijke mannen die me gezamenlijk lof toezwaaien en me hulp toezeggen voor land en huis en haard, en me nog meer kameraden in het vooruitzicht stellen en die me aan het lachen maken en me aanvechtingen bezorgen om ze te pletter te knuffelen. Nou ja, het zat er dik in dat ik zoiets zaradanns niet zou doen. We bleven nog een hele tijd napraten bij onze kleurloze alcohol in Kams vogeltuig. We werden een tikje aangeschoten en maakten dronken plannetjes. Ik zei dat ze in het zandschip moesten komen wonen, in elk geval voorlopig. Hutten zat, zei ik. In alle kleuren van de regenboog - geel, scharlakenrood, abrikoos - maar misschien konden ze het beste de violette hut nemen, die kleurde het best bij Danor. En ze zouden kunnen eisen dat Vier BIJ ze een watermenger stuurde. Twee zelfs, één voor hun woning en een voor een tuintje. Als de Commissie het de Uitgestoten Moordenares niet geweigerd had, kon ze het hun toch zeker niet onthouden? Ze zouden natuurlijk even een eindje bij mij uit de buurt moeten gaan voor het geval de Commissie hun positie peilde. (Er was ook een straalzender ge•nstalleerd; verplicht, zodat ze om hulp en zo konden vragen - of was het om hen te bespioneren?)

Zolang we bij elkaar in de buurt woonden zouden de QR'S zeggen dat we het water uit mijn menger maar samen moesten gebruiken, maar als Danor en Kam aan de andere kant van de bergen zaten, dan moesten ze wel over de brug komen. Als de lading dan was afgeleverd, konden mijn gasten met hun watermengers terugkomen en dan hadden we drie `Regens' voor mijn Tuin. Het zag er allemaal heel logisch uit en heel slim. Kam feliciteerde me nogmaals dat ik zo uitgekookt was.
Het werd al laat en plotseling gingen de Gezusters af met hun gebruikelijke knal en pulseerden de doorzichtig gebleven vensters in het verre rode schijnsel. Die raampjes en het volslagen gebrek aan ruimtevrees bij de nieuw aangekomenen had diepe indruk op me gemaakt. De liefde hielp hen erdoor. Ze schrokken zelfs nu niet erg. Uit een geheel andere hoek kwam echter wel een reactie op de Gezusters. Ergens uit de hoogte kwam Danors zwaan omlaaggeploft.
Ik was de zwaan helemaal vergeten, net als zij, schijnbaar. Misschien hadden ze hem een middeltje gegeven om hem rustig te houden onderweg. Maar nu was hij klaarwakker, en draafde stumperend op de uitgang af, waarna hij pijlsnel het vogeltuig verliet. Eenmaal buiten gekomen barstte hij in toeterend genies uit. Allergisch voor stuifmeel waarschijnlijk.
Danor was bezorgd, en Kam kon bijna niet meer van het lachen. Ik zat er ergens tussen in. Het zag er naar uit dat de zwaan ook een soort surrogaat-kind was voor Danor, aangezien zij en Kam in de stad nooit makers zouden kunnen zijn geworden. Ik dacht aan mijn beest en aan het afgrijselijke avontuur van de duivel in de proviand-automaat en liep dus uiteindelijk meelevend achter Danor de loopplank af, de nacht in.
Danor liep de zwaan te roepen in de donkere, zo nu en dan door vulkanen verlichte ruimte van de fluisterende Tuin. Uit hoeken en gaten lichtten als antwoord ogen op, grijs (Grijsogen natuurlijk) en goud (van de slangen). Intussen konden we de zwaan zwakjes horen claxonneren aan onze linkerhand, en hem dwars door alles wat groeide en bloeide heen horen banjeren. Ik herinnerde me weer die angst van vroeger, dat echte woestijndieren een androïde uitvoering zouden aanvallen, woedend als ze waren om alle ongerijmde overeenkomsten en verschillen.
`Danor; zei ik, `ik ga hem wel halen. Ik ken de weg,' en ik stoof het struikgewas in.

Ik had er aardig de gang in, ondanks de alcohol van Kam, toen het getoeter opeens ophield, maar op dat moment had ik de zwaan meteen ook in het oog.
Hij lag op zwanenmanier plat op de grond uitgestrekt, en een ogenblik dacht ik dat hij dood was en ik slaakte bijna een kreet van oerverdriet, zoals die ene keer, zo lang geleden, maar nog zo helder voor mijn geest. Des te helderder. Het beest dat dood lag en ik... Maar nee, de zwaan was niet dood. Hij hief zijn hersenloos elegante kop en wreef met zijn hals langs de stam van een grote bloeiende cactus - de hemel zij dank niet een met stekels. En nu rollebolde de zwaan over de koele, door de watermenger bevochtigde aarde. Zijn pluimage was al smerig en op zijn snavel kleefden bloemblaadjes. Maar hij keek ontegenzeggelijk tevreden, en was in de ban van oprecht ongeprogrammeerd plezier.
Ik hees hem met moeite onder mijn arm en bracht hem terug naar Danor.
Een uur later zaten we er samen mee in de badcel en zeepten, terwijl hij fladderde en maaide, onze toekomst van zijn lavendelblauwe slagpennen.

Het vogeltuig vertrok de volgende ochtend. Toen ik het weg zag vliegen huiverde er iets bij me van binnen, hoewel ik wist dat het terug zou komen. Maar ik zette mijn muffe angst van me af. Ik zou niet meer alleen zijn. Danor en Kam, en andere mensen, een heleboel andere mensen had Kam gezegd. Mijn hoofd suizebolde van opwinding.
Ze waren van plan om aan de andere kant van de dichtstbijzijnde oostelijke bergketen te landen, Vier BIJ op te roepen via de monitorzender en ze om de oren te slaan met de kletspraat die we hadden bedacht om watermengers los te krijgen. Dan zou Kam hem - of allebei de mengers - ombouwen, net als ik had gedaan, door ze eenvoudig te herprogrammeren.
Daarna zou het vogeltuig terugkomen, op een afstand gevolgd door een watermenger (of twee) die als angstaanjagende beesten uit een fabel door de bergen afdaalden in de vallei. Als Kam, net als ik, de computer ertoe kon bewegen om een verplaatsingsmachine te gebruiken voor de zending, dan kon het hele zaakje voor zonsondergang vanavond beklonken zijn.
Vanavond zou ik me kleden voor het bezoek. Ik zat dus tijdens het tweede maal ongeveer een uur aan de kledingmachine om een rookamber glassatijn te fabriceren met amethysten franje. Zeer flatteus. De kosmetiekmachine kon ook mijn haar kappen, met krullen en wrongen en parels en zo.
De zwaan was met Danor meegegaan, de hemel zij dank. De vorige avond had hij dwars door jonge bloeiende zaaiingen liggen rollen die het op een of andere manier hadden overleefd. Yay en ik deden onze ronde, het spoor volgend van de watermenger. We kwamen uiteindelijk aan de noordwestkant terecht en bekeken de vreemde vruchten die nu rijp waren om geplukt te worden en getest op eetbaarheid door de voedselapparatuur. Ze konden natuurlijk altijd giftig blijken te zijn, ofwel niet giftig maar vies. Maar ze zagen er wel lekker uit, sappig rood met geel, en ook kleine knapperige blaadjes die in polletjes bij elkaar groeiden, een beetje als zandsla, om maar niet te spreken van het vreemde donkere wortelgewas met de gouden spikkels dat in de schaduw zwol. Borss en Jaska wankelden terug naar het schip, belast en beladen met armen vol etenswaar, om de proeven te kunnen beginnen.
De zon stond nu heet en hoog aan de hemel, en de lucht was het fel donker turkoois van het middaguur. De bergen stonden er bij als houtsnijwerk van de nacht dat met de ochtend was achtergelaten, en de zandstroken leken poederzilver. En hier regende het licht in plekken van goudgroen door de hoge bomen. De bomen verhieven zich in lange lanen, en er waren gazons en bloemperken, alsof de tuin ooit zo was aangelegd, alsof iemand de zaden kant en klaar had begraven onder de duinen, keurig ter aarde besteld, elk in een droge tij dscapsule, tot er voldoende en ihng genoeg water zou komen om de betovering te verbreken en ze op te wekken. Wat een idee. Zou het? Een oude, excentrieke briljante voorvader uit de steden, nog voor de nomaden in hun felheid door de wildernis trokken?
In gepeins verzonken en tot aan mijn kruin onder de modder van de pluk, hoorde ik opeens het vibreren van een vogeltuig en keek omhoog. Waren Danor en Kam nu al terug?
Nee, dit kwam uit het westen. Ongeveer uit de richting van Vier BIJ mogelijk.
Uit de koers geraakt natuurlijk, of ze speelden luchtspelletjes.
Een zwart vlekje in een laaiend groene hemel, dat snel groter werd, een onderzijde vertoonde, en met paniekerige rukken lager kwam. Iemand die met de besturing zat te hannesen. Of die in zijn zenuwen de programmering van de robots van slag had gegooid. Het vogeltuig maakte een lichte zwenking en dook eensklaps omlaag. Ik trok instinctief mijn kop in, zonder dat ik daar nou echt reden toe had, terwijl het vaartuig door de lucht vlak boven de bomen scheerde. Zou het neerstorten? En bovenop mijn prikkelvuurstruiken?
In de allerlaatste mum trok het vogeltuig weer recht en landde met een achteloze plof in het bosje purperbomen, een honderd meter naar het oosten.
Ik had staan leunen op een van de metalen gereedschappen die de robots in elkaar hadden geknutseld om mee te schoffelen. En met mijn schoffel in de hand, modder op mijn gezicht en in mijn haar en een blik waarin belangstelling, schrik en woede om voorrang streden, stormde ik op het vogeltuig af dat de buiklanding had gemaakt.
Ze hebben een paar takken afgebroken, zag ik nijdig, even kwaad als een maker wiens kind een peut op d'r neus heeft gehad. Nee, laat maar, nou was mijn Tuin een surrogaat-kind. Het vogeltuig leek echter nog intact te zijn, de deur stond open en een woest kabaal schetterde naar buiten, een lawaai dat je niet echt kon horen.
Bovenoor. Boventonale Jang-muziekbanden.
Ik wankelde, overspoeld door een duizelige verrukking, trok een lelijk gezicht en stormde de treeplank op, het schip in, en vond, zonder ep of om te kijken, dadelijk met m'n wrekslange ervaring de knop van de muziekband en mepte hem stil. De geestverruimende, gruwel verstierf. Ik schudde me als een Grijsoog die per ongeluk in de cactus heeft liggen rollen en keek dreigend om me heen.
'Attlevey,' murmelden stemmen vrolijk en zijdezacht.
Het piepkleine vogeltuigje, dat berekend was op het vervoer van twee, hooguit drie personen, zat volgepropt met vijf Jang. Hun haren waren geel, hyacintblauw, kopergroen en orchidee-roze; de twee meisjes hadden lange, lange nagels, en die van de jongens waren nog langer. Ze droegen doorkijk en kettingen, ringen, armbanden en enkelbandjes. Ze rookten wierook door dunne buisjes die verbonden waren aan een kleine glazen bel aan het plafond, hun ogen waren donker van de extase en in hun elegante knuistjes klemden ze flessen vol Zaligheid. Ze glimlachten naar me op, gelegen als ze waren op de divans, of bovenop elkaar, en hun met lovertjes bezaaide smoeltjes waren vervuld van visioenen en mysteri‘n, en straalden met die zuivere gloed, die alleen wordt opgewekt door volstrekte imbeciliteit
Fantastisch!
'Attlevey,' herhaalden ze. Een jongen met donkergroene golvende lokken maakte een handgebaar.
`Ik ben Naz. En hiero Felainnillaloxienphy.'
`0, ja,' zei ik.
'Wie jij bent weten we wel,' zei hij.
`0 ja?'
`0 ja, oema-kasma, dat weten we picobello.'
Ik kromp ineen. Aanstellerige stinkerd.
`Nou, oema-kasma,' zei ik, 'ik denk eerlijk gezegd van niet, want anders zouden jullie hier niet zijn.' Een kille woede, niet vrij van blinde paniek, kroop omhoog in mijn gewapend gebeente. `Zeg eens even, hebben jullie de Commissie nog op de hoogte gesteld voor jullie kwamen?'
`Oema-kasma,' teemde Naz terwijl hij nog een pil in zijn strot mikte 'We zijn regelrecht naar het Commissiehuis gegaan en we hebben het ze eventjes verteld - in alle oneindigheid. Hoor eens hier, twalldraps,' vervolgde Naz bij wijze van demonstratie, 'jullie kunnen wat ons betreft in de vacuümkolk springen, dat kunnen jullie. Wij gaan er vandoor, naar waar alles nog echt is. Kan je donder op zeggen.'
'Dus ze weten dat jullie hier zijn. Wat zeiden ze ervan?'
`Ze zeiden: als je nu gaat mag je nooit meer terug o - als je nu gaat mag je nooit meer terug - o - Naz ontdekte dat hij ongewild een lied had aangeheven dat Naz wel aanstond, en dus ging hij ermee door. De andere vier, Felainnillaloxienphy, vielen in.
Daar lagen ze dan, een sprotje Jang-ongeregeld, tot niets nut, nog helemaal ingesponnen in de Jang-zeden en gebruiken, om aanstonds mijn woestijn te vernielen. Beseften ze wel wat ze gedaan hadden? Dat ze echt verfbannen waren? '0 ja; echt. Nou en of.'
`Hebben jullie een verbinding met de stad?'
`Met Vier BIJ? 0, ja, ja, oema, m'n oema. Ze hebben een monitor ingebouwd voor als we meer extase nodig hebben of wierook,' onderbrak Naz zijn gezang, om mij gerust te stellen. '0, oema, ook een pil?' `Nee. Ga aan je zender zitten en zeg tegen de computer dat jullie het niet echt meenden. Dat jullie terug willen.'
Naz brak zijn gezang opnieuw af. Er was kennelijk iets doorgedrongen.
`Maar we menen het wel, oema-kasma. En we willen niet terug.
'0, jawel. Hebben jullie al eens naar buiten gekeken?' Misschien kregen ze ruimtevrees en kotsten ze het hele bosje onder, maar dan gingen ze tenminste weg. Hoe zou de Commissie deze lui de toegang kunnen ontzeggen? Het waren modelburgers, volgens mij. Ge•nspireerd door mijn voorstel klauterden ze overeind, lenig en lichtgevend en vertrappelden mij bijna onder hun lovertjesvoeten in hun drang naar het grote wegwezen.
Het was nog veel erger dan ik gedacht had.
Geen spoog van onzekerheid of angst.
Ze dwaalden van boom naar boom, van bloem tot bloem.
`0, oema-kasma,' taterden ze tegen elkaar, 'moet je dat zien, en dit, en dat. Oneindigheid, wat is het grosching allemaal,' terwijl ze de knoppen platwalsten en de pasgeboren bloesem afplukten om in hun verwerpelijke haar te steken.
Misschien zouden de Grijsogen ze te grazen nemen.
Misschien zouden de slangen ze wurgen.
Misschien zouden de voedseltests uitwijzen dat de vruchten giftig waren en kon ik ze aan de Jang te eten geven. 'Computer, ik heb hier helaas vijf Jang die zelfmoord hebben gepleegd, klaar voor PO.'
Ze zwierven lallend in de richting van het zandschip, hand in hand de blaadjes van de planten trekkend om ze beter te kunnen bewonderen.
`Oema-kasma-maaaa!' kwinkeleerden ze achterom.
`Ik kom eraan,' antwoordde ik verbeten.