3

Die nacht haalde Hergal me uit mijn slaap door tegen het Zeefahrmonument op te vliegen.
Een van mijn makers riep me 's ochtends op — ik weet niet precies welke want hij was veranderd; nog wel steeds mannelijk maar in een ander lichaam — en vroeg of het goed met me ging.
'0 ja, bedankt. Het gaat best.'
Dat was de laatste keer dat ik iets van ze hoorde, maar het was toch leuk.
Hatta had een of andere machine een Jang-liefdesgedicht aan mij laten schrijven, en het beest rukte alle zijdebloemen bij het zwembad uit en kwam ze met trots een voor een brengen, met in elk oranje oog een meesmuilende uitdrukking.
Ik belde het Kijkvisiecentrum en vroeg of ik mijn band mocht hebben als aandenken, met een heel bittere stem waar ze niet op reageerden. Maar ik kreeg de band wel en het beest en ik bleven de hele middag zitten kijken terwijl het zich keer op keer afspeelde op het wandscherm.
De nacht bloeide open boven Vier BIJ en ik maakte een wandeling over oude niet rollende paden, op de voet gevolgd door het beest, dat speelde met zijn en mijn schaduw, die zwart achter ons viel, in het licht van de grote sterren en de juwelen reclameteksten die tussen de gebouwen spetterden
We gingen vuurvaren op het Onyx kermisterrein, althans ik. Het beest dook onder de kussens en grauwde elke keer dat een buitengewoon lichte vlammentong langs suisde. Andere vuurboten, bont en goud gekleurd, dansten voorbij met gespetter van vonken. Twee Oudere personen trokken mijn aandacht, een man en een vrouw, gelijk gekleed in snerpend groen, die in een bootje elkaars hand zaten vast te houden en zaten te giechelen als een stel Jang. Ik werd er triest van op een of andere manier, maar ze intrigeerden me ook, zo tevreden waren ze met zichzelf. Toen ze de knop voor 'omlaag' indrukten volgde ik ze. We landden en ik propte het beest, trappelend en protesterend, onder mijn ene arm en liep het stel achterna tussen de lolkraampjes en de fonteinen. Jang lopen altijd mensen achterna, volgens Commissie-onderzoeken naar Jang-gedragingen. Ik heb er nooit zo'n gewoonte van gemaakt maar als ze zich nu omkeerden en me zouden zien, dan zouden ze niet de zenuwen krijgen, tenminste.
Ze waren onvermoeibaar, en stomvervelend in wat ze leuk vonden. Iedere keer bleven ze staan om vuur te slikken of weg te kruipen in de paarse keel van heel grote pelsslangen uit Vier BAA, of om het walgelijkste kermisvoer te kopen dat je je voor kunt stellen, en het naar binnen te schrokken ook.
Ten slotte gingen ze midden in een ontnatte, regenboogkleurige en naar bloemen geurende fontein zitten, en begonnen tegen elkaar te monkelen. Ik had me stilletjes een eindje verderop geposteerd maar het beest maakte van deze gelegenheid gebruik om over de rooie te gaan en stormde met veel lawaai op ze af, waarbij hij met zijn belachelijke grote bonte poten het water alle kanten uit plonsde. Ik schoot erachter aan om hem te pakken voor hij in hun stokjes met suikerdons-op-goud zou bijten, of zijn lichamelijke behoeften zou botvieren op hun mooie groene laarzen of zo. Maar ze schenen bij elkaar in de smaak te zijn gevallen.
Wat een charmant dier,' zeiden ze tegen me. Nou ja. Ik zag wel dat ze vanavond alles prachtig zouden vinden.
Het beest draaide zich om en probeerde me te bijten, om even duidelijk te laten zien wie nu echt zijn vrienden waren.
Wat een lieflijk lichaam, kindje,' zeiden ze prijzend terwijl ik in de rondte sprong en probeerde de tanden van het beest te ontwijken. 'Laten we hopen,' voegde de vrouw eraan toe, 'dat ons meisje, wanneer ze Jang wordt, net zo'n goede smaak zal hebben,' en ze begonnen allebei te giechelen.
0, nou snapte ik het.
`Jullie zijn makers zeker?' vroeg ik medelijdend, omdat ze zo ademloos zaten te hopen dat ik het vragen zou.
`0 ja! Pas,' verklaarden ze.
`Vanmiddag,' zei de vrouw, 'heeft Rul zijn helft van het kind bijgedragen. We hebben gekeken hoe de twee helften aan elkaar werden gepast. 0!' Ze klopte Rul op de gelijkgekleurde arm.
`En wie van jullie wordt de voogd?' vroeg ik. Een van de makers hoeft maar de voogdij voor het kind te aanvaarden voor de tijd dat het opgroeit en naar hypnoschool gaat. Daarna wordt het Jang en is het sowieso vrij. Maar deze twee brachten me wel even van mijn stuk door te zeggen: 'We hadden gedacht samen te blijven, tenminste totdat het Jang wordt.'
`Dat hebben mijn makers ook gedaan,' zei ik. Opeens voelde ik me hol en koud van binnen. `Ze zijn een paar et geleden uit elkaar gegaan.' En hun gezichten betrokken. Ik schaamde me eigenlijk wel. 'Maar ze waren allebei overwegend mannelijk,' zei ik om ze op te vrolijken, 'zodoende.' En inderdaad, ze vrolijkten op. Nou ja, zij was duidelijk overwegend vrouwelijk. Veel te vrouwelijk, zou ik zeggen als ik eerlijk moest zijn.
Ik zei dat ik weer gauw weg moest om extase te gaan slikken, en ze keken allemaal goedkeurend behalve dat twalldrapse beest, dat ze smekend aankeek met ogen die leken te zeggen: 'Als we samen alleen zijn dan slaat ze me ongenadig.' Ik pakte hem bij zijn nekvel en sleurde hem van ze af, en beende weg door het park.
`je hebt me mooi in de steek gelaten,' zei ik beschuldigend. En hij lachte. Eerlijk, ik ben er van overtuigd. Mijn bij viel op mijn hoofd ten overstaan van een grote drom mensen die aan het waterschaatsen waren.
'Ik wou dat je wat terug kon zeggen,' beet ik het beest toe. 'Dan konden we een sappige dalika hebben en het daarna weer goed maken; dan voelden we ons een stuk beter.'
En op die manier kwam ik op het idee van een kind. Iemand om ruzie mee te maken. Afschuwelijk om dat te moeten bekennen, dat zal best, maar zo was het.
Het beest ging er met grote sprongen vandoor om sterbal te spelen met een bleekharige Jang, ergens niet al te verweg; ik ging op een sierkei zitten met ingevroren robijnen terwijl de gedachten me bekropen.
Een kind. Ook ik zou een kind maken. De man die er voor nodig was deed er niet toe; hij hoefde verder met de hele onderneming niets te maken te hebben, behalve dat hij de andere helft leverde. Ik zou de voogd worden. Ik zou het bloempje zien groeien in het kristallieze schemerlicht, haar mee naar huis nemen en verzorgen, haar elke periode naar de hypnoschool sturen en op middelperiode weer thuis ontvangen; ik zou groeien in haar prestaties, ik zou haar problemen met haar bespreken, ik zou haar belangstelling en verlangens stimuleren. Ik zou meehelpen een persoon te maken, een baby, een Jang, een volwassene. Ik beefde van een duistere maar hartstochtelijke liefde voor mijn nog onvervaardigde, ongerealiseerde tweede ik.
`Ik weet al precies wat u zult zeggen,' zei ik tegen mijn arme QR met het watertapijt.
`Zo.'
`0 ja. U zult zeggen: "We staan weer voor het oorspronkelijke probleem. Je bent Jarig en je bent te jong, en je moet nog minstens een kwart rorl doorgaan met Jang en te jong blijven." Maar ik heb het opgezocht in de flitsarchieven in het Geschiedenismuseum en het is wel eens eerder gebeurd.'
`Misschien zou je me kunnen vertellen wat er al eens eerder is gebeurd?' stelde mijn QR voor.
`Dat Jang makers worden.'
`Juist,' zei de QR. `Je wilt dus maker worden.'
`Ja,' zei ik.
`En wie is de andere maker?'
`Daar heb ik nog geen besluit over genomen.'
`Lieve jongedame,' zei de QR. 'Het is misschien niet vermeld in de flitsarchieven, maar altijd wanneer leden van de Jang toestemming is verleend om makers te worden, ging het om gevallen dat een jonge man en vrouw een bijzonder sterke emotionele band hadden en hun genegenheid wilden bezegelen met een kind.'
Maar vanmorgen was mijn geest reuze wendbaar.
`Goed,' zei ik, 'dan moet ik het maar zeggen ; ik heb inderdaad één man in het bijzonder in gedachten, maar die is op het ogenblik in Zinsbegoocheling. Hij had het al een eeuwigheid geleden afgesproken en hij kon zijn afspraak niet verzetten, anders zou hij er nou bij zijn. We liepen er een hele tijd al over te denken om een kind te maken,' vervolgde ik met dromerige blik. 'Een stukje van onszelf...'
`Werkelijk?' informeerde de QR. Hij wist niet precies wat hij doen moest, dat zag ik wel. Hij doorliep een aantal circuits en relais en zei: 'Kennelijk wordt tegenwoordig toch niet meer zo strikt de hand gehouden aan de regels. Als je bereid bent het betreffende onderzoek te ondergaan dan willen we je aanvraag wel in overweging nemen.'
Ik kreeg bijna een toeval.
`Echt waar?' trompetterde ik.
`Ja,' zei de QR. Opeens bedacht ik dat hij eigenlijk wel erg aardig was, of althans was geprogrammeerd om aardig te zijn. 'Ik weet,' zei hij, 'hoe moeilijk je het op het ogenblik hebt, en naar mijn mening zou een relatie met een opgroeiend wezen je heel wel tot steun kunnen zijn. Vooropgesteld, natuurlijk, dat je er rekening mee houdt dat een zekere mate van inspectie van de zijde van de Commissie gedurende de eerste jaren van het kind zal plaatsvinden.'
Ik was dolgelukkig. De Commissie mocht inspecteren wat ze maar wilde. Ik zou het kind tevoorschijn toveren zingend van: 'Ik ben dol op Vier BIJ en de hypnoschool en ik word Jang boven Jang,' als ze dat wilden. 0, derisannse QR!
Ik ging per slee naar een lichtgele kalmerende kamer waar een stuk of wat QR's in goud me aanmoedigden om te vertellen waarom ik een kind wilde maken. Toen ik mijn lesje afdraaide over hoe ik Vier BIJ een nieuwe gelukkige inwoner wilde schenken, keken ze nogal verbaasd, maar ik wist dat ik de juiste dingen zei. Ik had het allemaal opgezocht, moet je weten. Ik zei ook dat ik het idee had dat een nauw contact met de na•viteit en onschuld van een kind me een soort geestelijk opwekkend bad zou bezorgen. Daar sloegen ze zowat van door. Ik voelde dat ook wel zo'n beetje trouwens, dus het zal wel erg oprecht hebben geklonken. Kennelijk waren wel eens eerder lastige tosky Jang als ik weer in het rechte spoor gebracht door langdurige seksuele relaties en het maken van kinderen.
Toen kwamen we op het volgende onderwerp : `Je weet natuurlijk dat je uitverkoren mannelijke partner ook een Jang moet zijn; en waar is die dan?' Ik kwam dus weer met mijn Zinsbegoocheling aandragen. Wanneer je Zinsbegoocheling ondergaat kan het eeuwigheden duren en je kunt anoniem blijven terwijl je er mee bezig bent. Het is een soort uitlaatklep, denk ik, een manier om er even helemaal af te zijn. Mijn uitverkoren mannelijke partner, wiens naam ik niet noemde, was dus voor het ogenblik keurig opgeborgen en ik wist niet precies wanneer hij er weer uit zou komen. Dat slikten ze vlot; kennelijk waren de voorschriften tegenwoordig een stuk minder streng, anders zouden ze wel zijn gaan graven in Zinsbegoocheling tot ze hem hadden.
Toen moest ik wachten in een kamer vol met bakken met extasepillen en liefdesmachines en na honderdduizend wreks kwam er een bode om me op te halen en toen zeiden ze dat het goed was. Daarna kreeg ik een preek over de verantwoordelijkheden van het makerschap, hoe ik om hulp en steun kon vragen, en waar, dat de Commissie QR's zou sturen om mijn werk te controleren - heel informele gezellige bezoekjes klaarblijkelijk, kirren tegen de baby en pluizige speelgoeddieren en zo, maar zo selt ben ik nou ook weer niet - en een waarschuwing dat ik later formulieren zou moeten invullen voor de hypnoschool en zo. Het maken van kinderen is wat ingewikkeld.

Ik was verschrikkelijk opgedraaid en verhit, met rode konen en bonzend hart. Toen ze me doorstuurden voor de medische keuring kwam al dat enthousiasme keurig op de apparaten over, en de QR'S kregen er helemaal vochtige ogen van. Ik kreeg er bijna wat van dat ik mijn lichaam moest inhouden maar ik had het idee, als ik eenmaal begin hou ik nooit meer op, en dan hadden ze me ingeschaald als superhyper eersteklas hysterica, die nooit een kind zou mogen maken! Ik hield me dus in terwijl ze bloedgroepen bepaalden, de hersenelektriciteit aflazen en de beenderstructuur inschetsten. Toen boog zich iemand over me heen en vroeg of ik er een mannelijk of vrouwelijk kind van wilde maken.
`Vrouwelijk,' antwoordde ik - nogal agressief, denk ik. Ze vroegen of mijn partner het ermee eens was.
0 ja, natuurlijk.
Nou ja, natuurlijk zou hij het ermee eens zijn, wie het ook werd. Ja toch? En opeens kreeg ik het idee dat het dan toch wel een bijzonder iemand zou moeten zijn.
Ik was natuurlijk door ze aangestoken, anders had ik dat nooit gedacht.
En het walgelijke was, dat de eerste waaraan ik dacht Hergal was. Ik probeerde het mezelf uit mijn kop te praten.
Hergal is stomvervelend, hield ik mezelf voor, zo on-Jang als de pest en zaradann op de koop toe, en nog veel meer.
Maar het hielp geen steek. Ik zal altijd wel ergens een zacht plekje houden voor die onbeschofte ongerichte achteloosheid van hem, voor de essentie van zijn levensvonk, die ten opzichte van de mijne zo wezensvreemd is en toch op een of andere rare manier zo gelijk. Hij zou nog wel in Limbo liggen na zijn laatste doodklap - de eenenveertigste, niet? - maar dat was geen probleem. En dat ik hem uit mijn kring had gestoten - ach, ik had mezelf sindsdien ook uitgestoten, dus we waren allebei zo'n beetje paria's.
Om je de waarheid te zeggen, hij speelde mee in de droom. De droom krijg je, terwijl ze jouw deel van wat nodig is om een kind te maken uit je halen. Het komt er heel in het algemeen op neer dat je droomt dat je het kind hebt, en het is verschrikkelijk idyllisch zodat je bijna ligt te grienen van geluk in je slaap. Ik holde met haar, mijn kind, door rozenvelden vol bloemengeur en roze zonlicht en we hadden allebei scharlakenrood haar dat overal bij vloekte, maar het kon ons niet schelen. Er gebeurde niet veel, ik had alleen dat opkroppende snikkende geluksgevoel dat je helemaal leegschudt. En toen keek het kind omhoog en wees naar iets wat aan de hemel glinsterde.
`Maker, wat is dat?'
En dat was die idiote Hergal die er compleet grosching uitzag, helemaal van goud, blikkerend in de zon, terwijl hij rondcirkelde op enorme engelenvleugels die het echt deden.
En toen werd ik dus wakker; ze hadden mijn helft al in de kristallies-diepvries gestopt en ze zeiden dat ik de man maar gauw moest langssturen, zodra hij klaar was, dan konden ze aan de gang. En ik dacht aan Hergal.
Ik was zo gelukkig toen ik naar Limbo reed op een drijvende brug. Telkens kreeg ik krankzinnig euforische bevliegingen, over hoe prachtig toch die levensvonk was, dat kleine ondefinieerbare iets, dat uiteindelijk toch altijd door een man en een vrouw samen gemaakt moet worden, ongeacht hoeveel lichamen het later nog bewonen mag. Daar is nog steeds niemand echt uit. Zelfs de QRwetenschappers zitten er nog steeds mee. Ze komen niet verder dan 'tja' en 'hm' als iemand het erover heeft.
`Het essentiële verschil tussen de Quasirobot (androïde) en de levende mens,' zeggen de boeken, 'schuilt in het feit dat de Quasi robot bestaat uit levend vlees, gemotiveerd door elektroden, uit metaalplasma, en een stalen brein dat in de cellen is ingebouwd tijdens de groei. De mens bestaat uitsluitend uit vlees zonder elektronische of metallische tussenkomst, geschapen uit mannelijke en vrouwelijke cellen die een element bevatten dat men vanouds de Ziel noemde.'

Maar op de brug was ik dol van geluk, mijmerend over mijn helft die daar te wachten lag, dat kleine vonkje van mijn vonk, die kleine bleke oema, mijn kind, mijn eigen. Ik voelde me alsof ik in extase was, maar ik had in geen eeuwigheid een pil aangeraakt.
Vlakbij Limbo besefte ik dat ik niets voor Hergal had meegebracht, en ik stal dus een robotserpent met parelmoeren schubben, echt insummatt, maar toen vond ik mezelf krenterig en ik ging het hele eind terug om ervoor te betalen; het was geen echt geschenk als ik het had gestolen, ja toch?
Toen ik bij Limbo kwam kostte het me de gebruikelijke moeite om Hergal te vinden. Ik had de flits over zijn nieuwe lichaam nog niet gezien en ik vroeg me af hoe hij er dit keer zou uitzien. Daar kwam ik snel achter.
`0 Hergal!' krijste ik. 'Hoe kon je?'
Wat is er?' vroeg Hergal, terwijl ze haar soepele zilveren lichaam lui deed oprijzen van de zwevende rustbank en met een sierlijk sprongetje op de kristalliesrubberen vloer belandde.
`Je bent een vrouw!' stelde ik vast.
`Een tien met een griffel !' smaalde ze. Haar haren waren lang en purpergrijs als de schemering; ze had ze gevlochten en volgehangen met juwelen. Ze had smaragden op de tepels van haar verrukkelijke kleine borstjes geplakt en droeg een lendeschortje van bloemen.
Mijn geluk spatte uit elkaar en was verdwenen. Ik legde de zaak uit, onder hevig gesnik om mijn teleurstelling af te reageren.
`Nou, hoe kon ik dat nou weten?' vroeg Hergal, heel terecht. Ze trachtte me te troosten maar toen ze me aanraakte met haar prachtige zachte arm sloeg ik op de vlucht, naar huis. Ik was vergeten haar de slang te geven, maar het beest had er veel lol mee, en etten later viel en struikelde en slipte ik nog op en over ontmantelde parelmoeren schubben. Het zal wel een symbool zijn geweest voor mijn ontmantelde hoop.
Hatta riep me op.
Om mezelf te pesten stelde ik me voor, terwijl ik in zijn vier roze oogjes keek, dat ik tegen hem zeggen zou: 'Hatta, maak met mij een kindje.' Jakkes! Het idee alleen al. De Commissie zou het trouwens toch niet goedkeuren, natuurlijk. Waarschijnlijk kreeg het kind dan drie of vier hoofdjes, of hoefjes of zo.

`Nee,' zei ik tegen Hatta terwijl ik niet eens echt geluisterd had naar wat hij stond te vertellen, en er maar naar had geraden; gezien zijn treurige gezicht kennelijk nog goed ook. Hij ging weer weg. Het beest wilde spelen en ik wilde niet. We hadden een eenzijdig verschil van mening en hij beet me.
Wie? Dat was de vraag. Wie? Wie? Wie? Ik kon me niemand bedenken die ik zijn helft aan mijn kind wilde laten geven. Trouwens, iedereen scheen op het ogenblik vrouwelijk te zijn. Zelfs Kley.
En toen schoten me de zandschepen te binnen; er gaat er elke twaalf et eentje van Vier BIJ dwars door de Brandende Woestijn enzovoorts, naar Vier BOE en Vier BAA. Misschien wachtte me daar ergens een aantrekkelijk lichaam met een aantrekkelijke levensvonk erin, die me graag van dienst zou zijn. Wat een blijdschap !
`Wil je mee?' vroeg ik mijn beest twijfelend.
Ik wist dat hij erop zou staan om mee te komen en iedereen voortdurend zou bijten en op de meest onmogelijke momenten zaradann zou worden. Hij liep me na naar de vestibule, zachtjes trompetterend.
`Nou, vooruit dan.' Ik tilde hem op en probeerde zonder succes een beet in mijn neus te ontwijken die gelukkigerwijs een klapzoen bleek te zijn.
Het was echt een gek gevoel, om Vier BIJ te verlaten.
Je moest passage boeken op een zandschip, maar ik bofte, zeiden ze, want dit was een slappe tijd voor reizen. In feite is het dat tegenwoordig altijd. De mensen krijgen de zenuwen van de woestijn en de grote zwarte bergen en de vulkanen, uitgedoofd of niet. Toen ik aan boord kwam zag ik mijn medereizigers angstig en bedrukt zitten wachten op het ogenblik dat ze naar buiten zouden worden geslingerd, op de boezem van wat uiteindelijk toch onze eigen planeet was. Er waren een paar Jang, maar die vormden heel duidelijk een complete kring die er geen prijs op zou stellen als een vreemde zich er indrong. Ze zagen er trouwens allemaal nogal vrouwelijk uit, zelfs de mannen. En ze zaten hem ook te knijpen, al deden ze nog zo jong en uitdagend. Waarschijnlijk hadden ze zelfs nog nooit wat gesaboteerd. Ik moet toegeven dat ik, de eerste keer dat ik saboteerde - samen met Hergal en Kley, bijna een achtste ron geleden - ook flink ruimtevrees had voor al die enorme open ruimte achter de uitkijkpost op 6D, hoewel het ook ergens wel zalig was, om je maag nou eens echt te voelen omdraaien. De andere passagiers, een stuk of twee, drie, waren Oudere Personen waarvan er een een roze diertje tegen zich aan prangde, waarop ik mijn beest bezorgd aan zijn nekvel trok.
`Heb het lef eens,' zei ik.
Maar als een toonbeeld van onbevlekte vleesgeworden onschuld begon hij zijn glanzende vacht te likken.
Nadat we een tijdje hadden gezeten kwam er een robot aan boord, ergens vandaan, die met ergerlijke traagheid de namen van de passagiers begon af te vinken op een lijst die in een van de stalen pilaren verscheen.
De robot deelde me mede dat mijn beest niet was geregistreerd, en dat ik een speciaal document zou moeten tekenen als ik het aan boord wilde houden. Ik had haast van de gelegenheid gebruik gemaakt om het beest eruit te laten zetten, maar ik kon het niet over mijn hart krijgen, dus zette ik mijn handtekening. Het beest probeerde de robot te bijten en er ontstond een hele hoop rumoer. En hup, we vielen weer op.
Er klonk gerammel, en geloei van sirenes en daar gingen we, in een trage galop. De uitwerpnetten grepen ons beet, met hier en daar een trillinkje, en nu schoven we voorzichtig, onder een schel gefluit, de elektrogolfkoepel die Vier BIJ bedekt uit. De lichtval werd anders. Er klonk een zachte bons toen de sluizen van de koepel dicht gingen. De passagiers keken verbeten naar de afgeschermde vensters; ze zaten zo vrolijk en koelbloedig te doen dat het afgrijselijk was om aan te zien. En toen klonk er een aankondiging die me bijna deed stikken van sadistisch genoegen.
`Passagiers die dat wensen kunnen nu gebruik maken van de Transparante Uitkijktoren op de achtersteven.'
En natuurlijk verroerde niemand zich. Nietwaar, je gaat toch niet kijken naar die walgelijke droemdiks grote woestenij met al die smerige natuurverschijnselen, zoals rotsen die door de regen zijn afgeslepen of door de wind uitgezaagde hellingen... Voor ik het wist stond ik al overeind. Ja hoor, ik wilde best gebruik maken van de Uitkijktoren. De robot kreeg zowat een toeval maar kwam toch achter me aan gesukkeld om me te laten zien hoe ik de reisgidsmachine aan moest zetten die een verhaal begon op te dreunen over de natuurlijke gesteldheid. Het beest kwam me achterna en tuurde ook naar buiten; waarschijnlijk moest hij denken aan zijn thuiswoestijn bij Vier BOE, in de goeie ouwe tijd voor ze hem aan zijn lange, onmogelijke gekrulde snorren uit zijn hol hadden getrokken en hem hadden veroordeeld tot het zijn van huisdier voor idioten als ik.
De Uitkijktoren was ovaal en vervaardigd van glassia, dat bestand is tegen atmosferische druk, weersomstandigheden en zand, maar verder volkomen doorzichtig is. De dakkoepel was ook doorzichtig, maar droeg een of ander afgesleten embleem van de oude zandschipvloot. Dat is een vrij antieke instelling. Iedereen dacht dat ze zouden worden verdrongen door de verplaatsers, tot ze ontdekten dat je er van gaat overgeven. Maar intussen was iedereen toch al tegen reizen.
`Hoe voelt het nou, om een stuk antiek te bemannen?' vroeg ik aan de reisgidsmachine, die zat te drammen dat ik me zou ontwikkelen tot twintig paar ogen op een draainek. 'Nee, ik wil niet naar die geologische breuklijn kijken. Nee, en ook niet naar die uitgedoofde vulkaan aan mijn linkerhand. Ik kijk wel voor mezelf.' En dat deed ik dan ook. 0, en die rotspieken, precies fantastische kastelen uit een of andere sage. Ik betrapte me erop dat ik daar al over zat te fantaseren en vermande me. Maar o... en de hemel was donker, eerder turkooizen dan echt blauw, met een zweem van groen erdoorheen. Verder was alles in tinten zwart gehouden, met hier en daar een rozerode ader, behalve dan het zand dat gewoon heel bleek van tint was en regenboogkleuren scheen te weerkaatsen. Zandduiveltjes wervelden en ravijnen gaapten en ik zat me net lekker stilletjes op te winden, toen de wanden en het dak opeens ondoorzichtig werden. Ik deed mijn beklag bij de robot maar kennelijk worden ze automatisch op bepaalde tijden van de dag helder en lopen dan vrij snel weer dicht, voor het geval het je te veel zou worden en je zaradann doorslaat in hun schip.
Toen ik weer beneden kwam zag ik dat het beest was weggelopen en aan het vechten was geslagen met het roze diertje en dat verder iedereen hysterisch was. Kon ik mijn monster dan niet in bedwang houden, vroegen ze op hoge toon. Nee, zei ik, maar wilden zij het eens proberen? Ze deinsden achteruit en ik dook erop en wist op een of andere manier het beest te grijpen, waarbij ik een armvol tandafdrukken opliep. Het Oudere vrouwspersoon graaide het roze diertje naar zich toe en prangde het grauwende verfomfaaide lijfje aan haar boezem. Het trapte haar.
Toen kondigde gelukkig een zilveren galmtoon de komst van een maal aan, in de salon, en we togen erheen om ons vol te stoppen. Het was nogal grosching, trouwens, met gouden bordjes en zo, en roemers met tekeningen erop en kleine paarse belletjes in het kristallies geblazen. We begonnen met berijpte vuurtomaatjes in rode wijn, vervolgens kwam er wortelbief en kasboontjes in ambersaus met pikante kruiden, en ten slotte kregen we stekelbessen, woestijnpruimen en moskaas met noten. Liters vuur-en-ijs stonden er, en Zaligheid, waar ook extase in zit.
Ik at in mijn eentje en voerde het beest hapjes van mijn bord, om de anderen te jennen. Maar hij had het er niet zo op, en vrolijkte pas een beetje op toen de robot aan kwam sjouwen met zijn bakje synthovlees-surrogaat en cactusvla. Daar moest ik flink voor betalen. Ze gaven hem zelfs wijn, maar wat voor wijn precies is me niet duidelijk. Het ging tenminste niet in extase of zoiets, de hemel zij dank.
Na het maal - kennelijk serveren ze maar zeven malen op de schepen, maar je kon tussendoor koude hapjes krijgen, en dan was er trouwens nog maar één man die alle maaltijden meemaakte —gingen de Oudere personen naar de Kijkvisie gapen terwijl de Jang gingen zwemmen in het badreservoir, wat mij ook wel wat leek, maar niet met hun erin. Ik pakte een van de grote bewegende plaatjestijdschriften uit de bibliotheek van het schip en ging ermee in de Uitkijktoren zitten met het beest stevig tussen mijn knie‘n gekneld.
Al gauw klaarde het glassia op en zag ik een kudde langorige beesten met voelsprieten en skipoten die met grote snelheid door de woestijn draafden. Ze zagen er verschrikkelijk doelbewust en toegewijd uit. Je kon je zo voorstellen dat ze je monopoliseerden op feestjes, om je alles over hun Beweging te vertellen. Eerst moest ik giechelen, toen voelde ik me heel raar, alsof ik uit een kring was gestoten en moest gaan huilen. Maar het beest leidde mijn aandacht af door belangstellend te kijken en vervolgens te gaan blaffen.
`Je hebt nog nooit geblaft,' zei ik bewonderend. 'Dat moet je meer doen.'
Hij schonk me een vernietigende blik.
Verschillende verduisteringen later zag ik dat de turkooizen hemel zacht bloosde aan de horizon, boven een hoge zwarte tuit van een berg. Er klonk een doffe boem van aardbevingsgerommel en er voer een heel lichte huivering door het schip. Het ogenblikkelijke signaal voor geschreeuw en gekrijs van beneden. In de salon, waar een aantal bezig was met een volgend maal, stuiterde een enkel kristallies wijnroemertje over de vloer. Ik had me er al bij neergelegd dat dat stomme glassia weer zou betrekken, om mijn zogenaamd dreigende, maar helemaal niet bestaande aanval van paranoïde hysterie te voorkomen. Maar het gebeurde niet. Misschien gingen ze ervan uit dat ik allang gillend en zwetend naar beneden was gelopen om te gaan zitten bibberen bij de anderen. Maar zo zag ik dus een derisannse, een absoluut insummattse vulkaanuitbarsting, compleet met ontploffende roze en paarse bloemen van rook, en vonkenregens en een grote gulp lava en zwarte as. Dat was wat! Het zandschip was er natuurlijk voor geprogrammeerd om dergelijk ongevraagd amusement te ontwijken, en dook dus op zijn luchtkussens onder een scherpe hoek naar bakboord, waardoor het panorama al spoedig achter ons lag. Maar ik had een echt evenement meegemaakt. Het beest trompetterde.
`Hoor 'ns,' zei ik, 'trompetteren doe je toch altijd al. Daar is niks bijzonders aan!'
Ik had een werkelijk afgrijselijke nacht, tenminste om te beginnen. Eerst sprong het beest steeds maar op mijn vastgelegde zweefbed en gooide de kalmerende wiegende beweging finaal door de war. Daarna probeerde het voortdurend bij me in te kruipen. Dan volgde er enige heibel, het beest vertrok en twee mums later zat-ie weer met een plof bovenop me. Uiteindelijk ging hij ervandoor en ontdeed zich in de salon van zijn wijn. Dit keer was het de robot die me wekte, met het bovenstaande blijde nieuws. Hij zei dat ik er aan moest denken het beest de volgende keer mee te nemen naar de vacuümkolk voor huisdieren, naast de gewone kolk, aangezien de schoonmaakmachines niet op dit uur van de nacht konden worden tevoorschijn gehaald. Ik kroop dus met een schuldig gezicht uit bed en dwong het beest te gerechter plaatse een onbeduidend plasje te plegen.
En daarna kon ik echt niet meer slapen, zette de koelvibraties aan van het bed, en daarna de verwarming, de extasemachine, en een slaapwieger die walgelijk was tot en met, en scheen te denken dat ik nog op hypnoschool zat.
Ik stond op en slenterde de Uitkijktoren binnen en ontdekte daar tot mijn grote verrukking dat het glassia de hele nacht doorzichtig bleef, dus slikte ik een hand waakpillen voor de zekerheid en bracht een uur of zes door in een roodflakkerende vulkanische duisternis, onder laaghangende, harde, koude, levende sterren, het snelle opvlammen van dierogen onder rotsbogen en in lange gouden slingers over het zand. En ik zag een echte heuse dageraad. Het was minder spectaculair dan onder een koepel, maar het had zoiets etherisch en wonderbaarlijks, die bleke priemende groene lichtbundels die uit het donker de ronde oranje zon tevoorschijn trokken, die alsmaar scheller en vuriger werd, totdat ik met overlopende ogen mijn hoofd moest omdraaien. Ik had nog een eeuwigheid zwarte vlekken voor mijn ogen en ik begon al echt een beetje bang te worden, toen ze uiteindelijk toch verdwenen. Niemand had me gewaarschuwd dat je niet in de echte zon kan kijken, zoals in dat valse gele geval in Vier BIJ.
Vrij kort daarop verschenen de Jang-passagiers. Ze hadden een passende Jang-orgie gehouden in hun gezamenlijke hut met extase en bovenoor-muziek en, aangezien de twee jongens met de twee meisjes waren getrouwd, hoogstwaarschijnlijk met liefde en nog eens liefde langs alle kant. Ze zagen er wat wazig uit terwijl ze hun energiepillen achterover sloegen en geroosterd engelenbrood peuzelden.
'Attlevey!' riep ik vrolijk om eens te kijken wat er gebeuren zou. Ze attleveyden even zo wazig terug. De kringen leken met de wrek kliekeriger te worden.
Het beest en ik zaten bij het eerste eten weer in ons eentje, en aten cactus-champignons en gebakken wortelbrood. Meestal eet ik zo vroeg op de dag niet, maar ik had trek gekregen van het reizen. Banaal, wat? Het beest snuffelde wat en besloot dat hij wel van paddestoelen hield. Hij kliederde met zijn synthovlees-surrogaat maar slokte wel alle wijn met roomvla naar binnen. Ik vond dat het er lekker uitzag en bestelde het ook. Mijn portie kwam in een roemer en het was inderdaad erg lekker, tot het beest ontdekte wat ik had, de roemer met een klap uit mijn hand mepte, en het op de vloer gemorste opslobberde. En weer kwam de robot om me een standje te geven en de Oudere mensen, die niet erg Jang-tolerant schenen te zijn, waarschijnlijk omdat het ze van streek maakte dat ze midden tussen de ontploffende vulkanen zaten, taterden maar door over het schandalige gebrek aan gehoorzaamheid bij het beest - allemaal mijn schuld - en het schandelijke gebrek aan tafelmanieren van mij, omdat ik hem uit mijn roemer liet drinken.

Nou ja, zo kan je het natuurlijk ook bekijken!
Ik was eigenlijk wel blij toen we in Vier BOE aankwamen. Ik hoorde het Oudere vrouwspersoon tegen de robot zeggen dat ze mij van boord hadden moeten zetten, en het beest ook. Kennelijk had ik prioriteit - het beest kwam op de koop toe. Maar ik verwachtte niet dat ze dat zouden doen. Het is volstrekt tegen de wet, tenzij ik natuurlijk gewelddadig werd en dan zouden ze me nog zuurstoftabletten moeten geven of injecties, en drinkwater en eten en een zwevende hydrotent... Maar je gaat je toch een beetje eng voelen van binnen, als mensen je zo graag willen lozen. Ik zag die vrouw me al lens slaan met haar grote goudkristallieze chronometer en me uit de sluitdeur smijten, en dan het beest door de vacuümkolk proppen, door de antiseptische laag heen het Niets in. Maar het beest lachte het laatst en het best.
Vlak voor aankomst hoorde ik dat vrouwspersoon schreeuwen en krijsen dat ze haar roze troeteldiertje kwijt was. Iedereen liep zo'n beetje mee te zoeken en ten slotte kwamen ze op het spoor door afgrijselijke geluiden uit de salon. Gehijg en gegrom en kleine bezeerde kreetjes en een soort getrompetter op de achtergrond en dat kon alleen maar...
'0, afschuwelijk Jang-kind!' krijste het Oudere vrouwspersoon. 'Mijn arme kleine Honingnootje wordt opgevreten door dat kreng van jou!' Honingnootje was dus kennelijk het roze troeteldier en het kreng was kennelijk jeweetwel.
In angst en vreze trokken we op naar de salon en daar waren ze, honingnootje en het beest, en eerlijk, ik geloof dat het Oudere vrouwspersoon blijer was geweest als het beest gewoon Honingnootje d'r zalmroze keeltje had opengescheurd.
'Aaaaaah !' gilde ze. 'Hoe kun je!'
Het was een onbeduidend verraad.
Want wat die twee in feite uitvoerden was gewoon: liefde doen. Nee, eerlijk. En kennelijk was het gewoon grosching, naar het kabaal te oordelen. Het vrouwmens sprong in het rond en piepte dat iemand ze uit elkaar moest halen, en ik geloof dat ik haar pas goed van haar stuk bracht toen ik vroeg hoe zij het zou vinden om zo bij haar uitverkoren man te worden weggesleurd wanneer zij met zoiets bezig was. In elk geval zegevierde het gezonde verstand en we lieten ze met rust en bleven gefascineerd staan kijken tot de climax kwam, in een krijsende klont rondstuivende vacht, met veel getrappel van pootjes en gezwiep van staart. Uitgeput zakten ze neer. Het had minstens dertig mums geduurd. Ik was belachelijk trots op het beest toen het opstond, zich schudde en op me af kwam gedrenteld als een toonbeeld van nonchalance. Ik tilde hem op en feliciteerde hem, maar ik pakte hem wel voorzichtig beet. Hij zou hier en daar wel wat gevoelig zijn.
'Ik geef je aan bij de Commissie!' brulde het Oudere vrouwspersoon. 'Mijn troeteldier aan te randen! En als ze een ei legt, nou...!' Ik dacht dat ze ter plekke een toeval zou krijgen, maar helaas niet. Ergens kreeg ik het idee dat Honingnootje wel eens meer een ei had gelegd.
En gelukkig kondigde op dat moment het schip aan dat we Vier BOE naderden.
Nou, nu was ik dan echt uit Vier BIJ weg.
Natuurlijk zijn Vier BAA en BOE wel ongeveer hetzelfde, behalve dan de vulkaankraters bij BOE en de enorme kweekoorden voor androïde dieren bij BAA, die prachtige semisynthetische wezens maken zoals de draak uit de Jaden Toren. En verder moet je onthouden dat een bodebij in BAA een baa heet en een boe in BOE. Logisch, maar verwarrend.
Maar in elk geval, het eerste wat er gebeurde toen ik uit het zandschip stapte, was dat mijn boe op mijn kop viel, ten overstaan van de Jang, de beledigde Oudere personen, een ronduit stralend Honingnootje en een hele drom robots en QR'S en stomme baliekluivers in het algemeen die naar onze aankomst waren komen kijken. Ik probeerde een blasé gezicht te trekken.
Ik was ontzettend Jang voor mijn vertrek van boord. Ik moest per slot van rekening Jang-mannen aantrekken. Ik droeg een doorkijkpantalon met kleine zilveren plaatjes aan de enkelzoom, en een bijpassende doorkijktuniek met bijpassende plaatjes op heuphoogte. Het ensemble was licht bestoven met zilverpoeder. Zilveren kettingen rinkelden rond mijn kruis, en tussen mijn borsten trilden en huppelden grote groenige opalen aan platinakoorden. Ik droeg lange turkooizen oorhangers tot op mijn navel, die trots een bijpassende turkoois torste. Mijn haar was een wirwar van zijden bloemen, metalen frutsels, en een grote waaiervormige sierkam die zowat droop van de parels.
We liepen op het aankomstveld, een gladgemaaid gazon met veergras, en artistieke koperen bomen met kronkelige stammen. Vlakbij, buiten de beschermende koepel, brulden vulkanen en spuwden vuur, maar je zou het niet zeggen. Ze doen wel wat af aan dat glorieuze geweld, doordat ze het gebruiken voor hun energiebanken, maar dat is ook wel weer leuk, want alles wordt er wel goedkoper door en soms krijg je na een bijzonder goeie uitbarsting een hele et alles gratis wat je koopt.
Ik keek om me heen en liet mijn teenringen schitteren, maar er was geen Jang-jongen te bekennen.
We moesten onze identiteit en woonplaats opgeven bij een kleine receptiebalie met glazen pilaren en een fontein. Daarna togen de anderen ervandoor in gereedstaande gehuurde vogeltuigen, luchtbellen, enzovoorts. Ik ging op een oude wandelweg af, met vrij aardige achtdimensionale beeldhouwwerken. Ik wilde kijken en gezien worden. Het beest stoof achter me aan en tikte met zijn grote witte poten tegen de zilveren enkelplaatjes.
'En wie heeft er dan liefde gedaan met Honingnootje?' voelde ik me plotseling geroepen om te vragen, waarop we een dansje deden samen, tussen het beeldhouwwerk. Onvoorstelbaar! Ik voelde me razend gelukkig
Vrij kort daarop kwam er zo'n machinegeval met tentakels aan-suizen dat me onderkomen begon te offreren. Ze hebben in twee in ums een toerist in de gaten, de Commissies van onze steden, en dan zitten ze natuurlijk meteen bovenop je lip. Nou ja, het is ook wel handig natuurlijk. Er waren hopen exotische oorden waar ik me kon ontspannen en vermaken. Ik koos Paleis Het Vulkaanmeer; het klonk alsof het er zou krioelen van de Jang-jongens. Het tentakelgeval scheerde er vol hysterische verrukking vandoor en kwam binnen een paar seconden terug met een vogeltuig in regenboogkleuren dat kennelijk gratis was. Prima. Het beest en ik stapten in en het tentakelapparaat gaf de robot het adres en glipte toen tactvol ervandoor, mij verzekerend dat ik nooit spijt van mijn keuze zou hebben. Om je dood te lachen.
Ik begon me al raar te voelen op het moment dat we eroverheen vlogen, een groot borrelend kolkend meer van lavastroop. Bellen kwamen naar het oppervlak en knapten en bundels stoom sisten en knetterden. Het Paleis was van obsidiaan natuurlijk, en torende op temidden van de chaos; duidelijk wel verankerd, maar toch zachtjes op en neer wiegend, net als de hele zaak. Het zal wel een adembenemend gezicht zijn geweest. Het begon al donker te worden, met een donkerblauwe lucht, en het meer en het massale paleis gloeiden als vuur. Maar ik was een beetje misselijk.

Het vogeltuig leverde me bij de ingang af, een terras met stoompilaren, en ik ging naar binnen. De vloer was dooraderd met goud, maar droeg al gauw een heel andere decoratie toen het beest zijn zevende maal in alle richtingen uitkotste.
Ik maakte mijn verontschuldigingen, betaalde het een en ander, waartoe ik verplicht was, en riep een ander vogeltuig op om ons te komen redden.
Terwijl we boven Vier BOE zweefden dacht ik: ze kunnen hun Paleizen houden. We slapen vannacht in een park. Lekker vaste bodem, en het weer is natuurlijk altijd volmaakt in een koepel. En een boel Jang natuurlijk. Ik zeg gewoon dat ik kom mediteren. We kochten dus een volslagen insummattse kubus van glas en staal, doorschoten met de prachtigste kleuren, die zo'n vijftig mogelijke oneindigheden bevatte. Het zou altijd de moeite waard zijn met zo'n ding te mediteren, al gebeurde er verder niks. En toen zweefde het vogeltuig met het beest, de walgelijke boe en ik, vol dwaze hoop en met een intense vreugde, bij de herinnering aan het halve kind dat op me wachtte in Vier BIJ, door het sterrelicht omlaag op een zacht gazon.
Ik scheerde een eindje verder, met behulp van het nachtlampje van de boe, en vond een bosje diamantieljebomen. Ik maakte het me gemakkelijk, nam een etensinjectie, inspecteerde mijn haren en kleding en de rest in de lange spiegel van de boe en ging toen gracieus en loom achterover geleund zitten kijken naar de kubus, die ik aan een boomtak had verankerd op de juiste afstand. En ik raakte er werkelijk in verdiept, ondanks al mijn dwaze hoop en verwachting. Ik hoorde hun stemmen echt pas toen ze al een hele tijd bezig waren.
Ze waren allebei mannelijk, allebei nogal grosching; de ene met wit en de andere met donker haar.
'Ik ben Sarl,' zei de donkere prompt zodra ik had opgekeken. `Dit is Lorun.'
'0, derisann,' murmelde ik. Het beest grauwde en ik probeerde hem ongemerkt een oplawaai te verkopen.
`Zo alleen?' vroeg Sarl. Hij keek achterbaks. Nou, die werd het dus om te beginnen al niet.
'0, ik voel me niet alleen, hoor,' zei ik. 'Alleen nogal hongerig. Ik ben zo druk geweest met mediteren, begrijp je, dat ik ben vergeten te eten. Kun je hier ergens...?'
'Ga mee,' zei Sarl.
`Nee,' zei ik. 'Ik wil liever doorgaan met mediteren. Ik neem zo dadelijk extase. Zou je me niet wat kunnen brengen, eigenlijk?' En Sarl, de twalldrap, ging nog ook. Ik keek naar mijn buit. Mmmmm.
`En jij bent dus Lorun,' glimlachte ik.
`Precies,' zei Lorun. Hij feliciteerde me niet eens sarcastisch met mijn opmerkelijke geheugen.
`Dit is mijn beest. Ik ben bang dat-ie je zal bijten.'
'0, ik ben dieren gewend,' zei Lorun. Hij kwam bij me zitten en binnen de kortste keren lag het beest op zijn rug in het gras met zijn zes krankzinnige poten in de hoogte, zaradann omdat zijn buik werd gekrieweld. Echt, die jongen had een opmerkelijk lichaam. Hij was vrij slank, maar erg gespierd met lange krachtige benen en grosching artistieke handen. Zijn haar was erg kort, net tot aan zijn schouders maar, en hij droeg geen baard of snor, alleen verschrikkelijk hartroerende donkere wenkbrauwen en wimpers, die krankzinnig derisann afstaken tegen zijn ijsbleke teint. Prima smaak.
`Maar je bent vast wel eenzaam,' zei hij ten slotte nadat hij het beest en mij bijna knettergek had gemaakt.
'Och,' gaf ik toe, 'dat zou kunnen.'
`Je komt zeker niet uit Vier BOE?'
`Vier BIJ.' Ik moet bekennen dat ik op dat moment niet eens meer aan het kind dacht.
'Aha, dan moet je mij als inboorling toestaan je onder mijn vleugels te nemen.'
'Wat een goed idee. Ik ben ervan overtuigd dat het een hele leuke vleugel is.'
`Charmant hoor,' zei Lorun. 'Maar je extase dan?'
'Die kan wachten,' besloot ik.
Maar hij besloot van niet. We zouden samen extase ervaren. En op dat moment zag hij Sad terug komen lopen over het gazon met voedsel en wijn.
`Ga mee,' zei Lorun, 'of wilde je persé op dit ogenblik eten? We kunnen ook wel wachten als je dat liever hebt.'
Dat had ik niet en ik zei dus van nee. En zo scharrelden we er dus vandoor tussen de bomen, als stoute kinderen op de hypnoschool, terwijl onze boe's het beest en de meditatiekubus meesleepten met gedoofde lampjes.
We namen extase in een robotgestuurd vogeltuig, maar Lorun zat voortdurend aan de knoppen en hendels; het was net als bij Hergal op z'n best.
Halverwege een afschuwelijke duikvlucht, waarbij me normaal de adem in m'n keel zou zijn gestokt van angst, informeerde Lorun of ik hem voor twee, drie et wilde trouwen.
Zelfs het beest protesteerde niet. Ik denk dat die zo'n beetje de indruk had gekregen dat hij Lorun ook had getrouwd.
Nou, ik heb altijd gedacht dat een liefdesidylle niks voor mij was, maar kennelijk dus wel. Ademend, etend, slapend, lëvend waren we één. Lorun had ook een aanwezige maker, die toevallig weg was naar Vier BAA. Hun huis was een enorme bundeling van ingebouwde koepels en torenspitsen onder het water van een bleek-gouden meer, vlak bij het centrum van de stad. Het was een vrij selecte buurt, en er stonden niet veel andere huizen onder het isabelkleurig zijden water. Vreemde waterplanten wuifden rond de ramen terwijl we liefde deden, en nog meer liefde deden en nog meer liefde deden.
En het was allemaal zo fijn, afgezien van het feit dat het erotisch zo bevredigend was. We speelden en stoeiden met het afschuwelijke beest en Lorun scheen het echt niet erg te vinden dat hij de klimopgordijnen kapotscheurde en stond te knauwen op de luchtsluisdeur. We gingen zwemmen en varen in de luchtbel onder het meer, en bezochten de ondermeerse restaurants en pretparken - ook allemaal zeer select en ook heel grosching - en we praatten en we lachten en waren samen dol. Ik dacht echt dat er nu wat bijzonders was gebeurd, maar ik bracht het onderwerp van het kind voorlopig nog niet ter sprake. Ergens vond ik dat er aan deze relatie meer vast zat dan het zoeken naar een mogelijke maker voor mijn anderzelf. En toen de drie dagen om waren, stelde Lorun voor dat we een verlenging van het huwelijk zouden aanvragen. We werden dus keurig verlengd en deden liefde om het te vieren - erg leuk, zij het niet origineel, en toen riep iemand Lorun op om te vragen of hij zin had mee te helpen bij een stukje Jang-sabotage.

`Wou je mee?' informeerde hij.
Wil je dan niet dat ik meega, oema?'
Lorun bewees me afdoende dat hij dat wel wilde en dus gingen we samen.
Ik had al wreks lang niet meer gesaboteerd dus ik was een beetje roestig, en ook tosky vanwege de euforie van het samenzijn met Lorun. We kwamen bijeen met de rest van zijn kring - vier merkwaardige vrouwspersonen met voelsprietenhaar en eentje bij wie een gedraaide hoorn op haar linkerslaap groeide, plus Sarl en nog een jongen. Sarl grauwde tegen me.
`Eh, attlevey,' zei ik, en voelde me bepaald buitenissig. Ik zeg wel meer dat de kringen steeds meer kliekjes worden en dit was een prachtig voorbeeld.
Attlevey.' Op één dreun, terwijl ze me aankeken alsof ik zojuist onverwacht door de vacuümkolk was teruggespuwd of zo.
`Jij bent toch Loruns nieuwste huwelijk?' vroeg die met de hoorn op d'r kop jennerig. Ik zag zo dat haar vingerlange nagels meer waren dan alleen Jang-versiering.
'0, ik dacht dat je nog zijn vorige was,' zei een ander, met effen blauwe ogen en handen met acht vingers; nog meer nagelbedreiging. Nou ja!
'Nee, jammer,' zei ik liefjes. 'Ik ben de nieuwe met het onbetrouwbare humeur en de gewelddadige neigingen.'
`Nou ja!' Verontwaardigd keerden ze zich af, maar ze keken toch wel een tikje bezorgd.
Lorun scheen er allemaal niets van te merken, ‡ la Hergal, hoewel geen van de overwegend vrouwelijke vrouwen in mijn kring - zoals Thinta en ik - zo klierig is als dit stelletje.
`Vooruit dan,' zei Sarl, die geen aandacht meer aan me besteedde; ik was zelfs zijn minachting niet meer waard. 'Laten we dan niet zitten piesekousen.'
Dat dus niet. We bolderden het zwevende park uit waar we vergaderd hadden - als je het zo noemen mag. Toen ging het over een hele reeks zweefbruggen en rolstraten, allemaal vreselijk ingewikkeld, hetgeen moest bijdragen tot de opwinding of zoiets. Ik werd alsmaar toskyer en uiteindelijk zei ik dat ze heel even op me moesten wachten. Ik stal drie snoeren van parelmoer met amber, die ik nonchalant om mijn heupen hing. Ik voelde me een stukje beter maar de kring kankerde over het oponthoud, want ze beseften mijn Neurotische Behoefte niet, wat ook wél zo goed was. Lorun maakte er een eind aan door ze alleen maar even aan te kijken en, heel zachtjes en zijig te zeggen: 'Hou je kop, tweeogige twalldrappen dat jullie zijn.'
Ik voelde me min of meer voldaan, en toen ook een beetje geergerd ; waarom, daar kon ik niet achterkomen. Hoe dan ook, niet lang daarna moesten we echt gaan lopen en naderden we de uitkijkposten van Vier BOE. De posten hebben hier zowel alfa's als namen. Degenen waarnaar wij op weg waren heette Dulsa D. 'We zijn er!' verkondigden ze, toen we gearriveerd waren op een rotsplateau aan de voet van een miljoen stilstaande traptreden. De post bestond uit een kleine blauwachtige kubus vlak naast een van de koepelsluizen. We liepen naar de ijsglazen deuren en drukten op de signaalknop. Ik begon echt zenuwachtig te worden, maar toen realiseerde ik me hoezeer ik ervan genoot om zenuwachtig te zijn, waarop ik doodkalm werd en er dus niet meer van genoot, hetgeen jammer was. Roze lampjes flitsten aan in Dulsa D. Een stem vroeg wat we verlangden.
`Noodgeval!' gilden we met paniekerige stemmetjes. Eerlijk, je zou toch denken dat de Commissie, als ze zich zorgen zou maken over zulke ongelukjes, de uitkijkrobots toch wel zo zou programmeren dat die weten dat er nooit een noodsituatie kon voorkomen; dat het alleen maar een stelletje stomme Jang is, dat probeert binnen te komen om de boel kapot te maken. Maar dat zal het zijn. De Commissie is niet eens bezorgd. Wat deprimerend dat je niet in staat bent mensen bezorgd te maken, hoe hard je ook je best doet. Zodra onze angstkreten werden opgevangen sloegen de roze lichtjes binnen natuurlijk om in rood, de gebruikelijke opeenvolging van een tiental deuren ging voor ons open, en we stormden schreeuwend naar binnen toe. Soms zijn er twee robots aanwezig, soms maar één. Dit keer waren het er vier. Het spreekt vanzelf dat we opgetogen waren over zoveel kansen om ons uit te leven.
Lorun en Sarl en de andere man grepen de dichtstbijzijnde robot beet en smeten hem tegen de achter hem lopende robot op, waarna ze bovenop de tegenstribbelende massa metaal gingen zitten om de ontmantelingsstekker eruit te trekken. Drie vrouwen besprongen de volgende en vloerden hem met behulp van hun zwaaiende kristallieze kralenkettingen, terwijl de hoorndraagster en ik opeens strijdmakkers waren: gezamenlijk stortten we ons op de laatste. Ik trok zijn stekker eruit terwijl zij hem in zijn elektrische reflexcircuit ramde met haar hoorn.
Stralend wensten we elkaar geluk en togen op weg naar de apparatuur. Maar ja, dacht ik, zoveel kun je eigenlijk niet doen, alleen een heel kleine onregelmatigheid aanbrengen in de blokkade-stralen, waardoor er een plukje echt weer of een aardbevinkje of zo even naar binnen kan, een mum of twee. Maar goed, daar sloten we onze ogen wel voor, terwijl we onszelf wijsmaakten dat we heel stoutmoedig en gevaarlijk waren om de zaak zo in de soep te sturen. We keken naar de schermen en daar begonnen me drie oemase bergen opeens tegelijkertijd uit te barsten zodat de lava onze kant uitstroomde.
`Ja, nou!' riep Lorun en iedereen begon met geroutineerde voorpootjes in het rond te meppen op de knoppen en schijven.
En het volgende ogenblik lagen we op de vloer. Vier BOE had een geweldige oprisping gehad of zo. Het golfscherm zou zich rondom natuurlijk al weer aan het herstellen zijn, maar een beetje lava zou er natuurlijk doorheen komen. En toen kwam opeens die gedachte bij me op. Dit was geen regen, of as, of een aardschokje waar de gebouwen van de stad om lachen. Dit was pijnlijk, dodelijk, roodgloeiend magma. In Vier BIJ zijn veel minder vulkanen en die zijn minder actief. Ik denk dat we in Vier BIJ geen lava hadden kunnen binnenkrijgen, wat we ook bedachten. Maar om het zo op te zetten dat lava de voornaamste gang op het menu werd... Ik voelde me opeens helemaal afschuwelijk; misselijk en koud.
`D'r zullen mensen verbranden,' zei ik tegen Lorun met een verrassende allesomvattende kijk op het gebeuren, die de anderen overduidelijk boven de pet ging.
`Nou en?' zei Lorun. 'Het is toch een evenement? We hebben iets laten gebeuren. We zijn hier al eens eerder geweest maar met de lava hebben we nog nooit geboft. Dat is grosching, oema van me. Geniet wat je kunt.'
'0 Lorun,' fluisterde ik. En toen zag ik iets wat niemand anders had gezien: een klein groen lampje dat aan en uit knipperde, in de muur. Ik ging eens kijken en er stond keurig in gedrukt: 'Noodschild in werking'. De Commissie! 0, wat hield ik van ze! Die verstandige lieve grosching Commissie! Ze wisten alles van Jangsabotage af, maar ze beschermden de stad. Laat de Jang de koepel maar openmaken, prima, maar met die gevaarlijke lava in de buurt zorg je gewoon voor een automatisch reactiemechanisme, dat de koepel beschermt terwijl de gestoorde golven weer rechttrekken; en een mechaniek waar ze nog niet aan konden komen, ook.
Onze sabotage was gedwarsboomd en ik was z— gelukkig.
Ik sloeg mijn armen om Lorun heen en kuste hem. Hij was in zijn nopjes. Hij was minder blij toen we er later vandoor gingen en de stad onverlet en ongeschonden aantroffen. De anderen werden ronduit giftig. Op een of andere manier schenen ze te denken dat ik voor hun misser verantwoordelijk was, en als de wens alleen voldoende is, dan was dat ergens nog zo, ook.
Na die geschiedenis met die lava had ik natuurlijk flink moeten zijn wat Lorun betreft. Maar dat was ik niet. Goed, redeneerde ik, er was aan hem dan wel iets - één element - waar ik het niet zo mee op had, maar ik bleef insumatt zaradann van hem. Ik kon het niet opbrengen om gewoon te zeggen: 'Ik ga d'r vandoor, annuleer ons maar.' Ik verklaarde tegenover mezelf dat ik het vol zou houden tot het eind van onze huwelijksverlenging, hetgeen over een et of tien was, en dat ik dan over die maker-geschiedenis zou beslissen.
En toen vroeg Lorun of ik het misschien leuk vond mee te gaan naar Vier BAA in zijn particuliere vogeltuig en daarmee was de zaak beklonken. Nou ja, ik heb Vier BAA altijd graag willen zien, dat alleen al.
`Mijn maker,' zei Lorun achteloos, 'heeft het een en ander te maken met de kweekboerderijen. We zouden een kijkje kunnen gaan nemen, als je het leuk vindt.'
Het vogeltuig was superdeluxe, en werd bestuurd door robots. We deden liefde en speelden heel speciale Bovenoor waardoor je je heel kalm en zacht ging voelen, maar tegelijk gek van verrukking, en we aten geconfijte pruimen op goudijs; het werd een echte uitspatting.
Het beest ging mee, en spatte net zo hard uit als wij. Hij schrokte geconfijte pruimen naar binnen en wreef zich tegen Lorun aan, terwijl zijn gemene oranje oogjes regelrecht straalden van platvloerse misselijkmakende liefde.
Het vogeltuig vloog heel snel en we waren binnen een dag in Vier BAA, vlak voor de dageraad in de woestijn en de zonsondergang in de koepel. Het speet me dat ik een echte dageraad moest missen, maar ik had al tot mijn verdriet gezien dat de vensters in het tuig smaakvol ondoorzichtig waren gemaakt, door middel van een goudbrokaat-effect.
We gingen naar de woning van Loruns maker. De maker bekeek ons wazig en vroeg wie van ons haar kind dan wel was. Kennelijk was Lorun de laatste keer dat ze elkaar zagen in een ander lichaam gekomen. Lorun zei prompt dat ik het was, en veroorzaakte een gigantische pijnlijke situatie. We wisten de zaak uiteindelijk weer te ontwarren waarna de maker vertrok met een aanbiddelijke Oudere man met donkerrood haar en ons aan onszelf overliet.
We jangden het huis rond, en gingen toen eten op een blauw meer onder de sterren, op een gouden vlot met een tentluifel, bediend door met juwelen behangen quasirobot-meisjes met lang haar van blauw ontnat water. BAA is het absolute middelpunt voor alles wat vreemd en wonderbaarlijk is. Draken met saffieren schubben deden overal in het rond fonteinen opspuiten uit het meer. Een serpent bezet met parels kroop het vlot op, om naar ons te kijken, en ik moest gauw mijn beest vastgrijpen voor het geval hij zou denken dat dit ook zo'n robotdier was, als de slang die ik voor Hergal had gekocht. Maar hij werd juist een beetje tosky en wierp zich trompetterend aan Loruns borst.
Na het achtste maal vlogen we door een tunnel van speciaal gezette sterren, heel hoog in de lucht, op de rug van een prachtige vogel met brandende zilveren pluimage en een robijnen snavel; hij zong liefdesliederen met een lichte, zoete, melancholieke stem, het prachtigste en meest hartstochtelijke lied dat ik ooit heb gehoord. Lorun en ik lagen zo ongeveer te wenen in elkanders armen tussen de rode kussens en na een tijdje zei hij: 'Trouw me voor een vrek als de verlenging afloopt, of voor twee wreks, derisannse engel van scharlaken schijn.' Hij was door het dichterlijke aangestoken, vermoed ik, maar ik was verloren, hoe het ook zij.
`0 ja,' hijgde ik. `Oema, oema, ja.'
Maar de verlenging was nog niet afgelopen.
We gingen een androïde-dierenkwekerij bezoeken met Loruns vliegtuig.
Het geval staat er plompverloren, een heel stuk buiten de stad, hoewel je de enorme glinstering van de koepelwanden nog kunt zien oprijzen tot de verre hoogte waar je ze niet meer volgen kunt. De kwekerij, de eerste van een zevental waarvan er maar één de QR'S maakt, ligt ook onder een koepel, maar dan een kleintje met een kruimel van een zon en sterren als lovertjes, en die hebben ze alleen om te zorgen dat de dieren er vast aan wennen. Kennelijk is Loruns maker er ook een van de knoppendrukbrigade, maar er wordt hier toch ook van je verwacht dat je met de opgroeiende dieren omgaat en het leek me reuze grosching, interessant en nuttig werk. Opeens zag ik mijn toekomst vaste vorm aannemen, in een visioen; min of meer permanent getrouwd met Lorun, ons kind op de hypnoschool terwijl ik op de kwekerij werkte samen met zijn maker, vreselijk kameraadschappelijk en knus allemaal. Ik was zo aangeslagen dat ik me naar hem omdraaide en zei: `Lorun, ik had nog een andere reden om naar Vier BOE te komen. Ik wou...' en toen aarzelde ik, waarom weet ik niet, of misschien eigenlijk ook wel. Ik vond dat ik gewoon nog niet over dat kind kon beginnen.
`Ja,' spoorde hij me aan.
`Nee,' mompelde ik. 'Straks. Ik vertel het je nog wel.' Hij keek een beetje gepikeerd maar hij liet het erbij.
We stapten uit het vliegtuig en liepen door pagoda's en torens en paleizen, bleven staan bij de oevers van meren en voeren omhoog op wolkenmassa's, waar vogels van vuur en parfum werden geoefend in zingen en vliegen. En na een tijdje werd ik toch wel zo afgrijselijk gedeprimeerd. Ik probeerde me ertegen te verzetten en ging scheller praten en deed o zo overdreven opgewekt, maar het haalde toch niks uit. Ik denk dat het feitelijk door het beest kwam. Want hij deed heel stilletjes en sloeg aan het bibberen.
`Ik denk dat hij bang is van de dieren hier,' zei ik tegen Lorun in het begin. Ik bedoel, ze spuwden allemaal vuur of parfum of waterstralen en de hemel mag weten wat nog meer, en de helft was fosforescerend of vloeibaar of verdween om de paar stappen, om even later weer te verschijnen, of zo. En toen begon ik te begrijpen dat dat het niet was, waar het beest het van op z'n heupen kreeg. Het beest was ook een dier, maar een echt dier, een geboren dier, heel primitief verwekt en gedragen, uitgebroed uit een echt, warm ei waar een pluizig achterste op had gezeten in de woestijn. Deze dieren waren vervaardigd uit dezelfde moleculen, door vergelijkbare zaad- en eileiders, maar met de elektrisch gemotiveerde levensvonk van een QR, en dezelfde dienstbaarheid ten opzichte van de mens. Ze zijn voor de sier. Ze zijn voor de mooi, voor de mythe. En plotseling moest ik denken aan mijn oema draak in de Juten Toren, en er ontstond een pijn in mijn hart als een grote open bloem. Hoe vaak had ik niet in zijn ongevaarlijke grote bek gezeten, die vol stroomde met dennegeur en groen vuur, en die me eigenlijk tot moes had moeten kunnen vermalen? Ik voelde een intens verlangen om te huilen, maar ik kon het niet, en drukte mijn gezicht tegen het beest aan om onze gezamenlijke onderdrukte misère met hem te delen.
Lorun leidde me elegant en ongevoelig rond langs gazons en hokken, langs torentjes en waterwegen. 'Hou op!' wilde ik roepen. 'Ik kan er niet meer tegen!' Ik wilde ze allemaal loslaten, dat ze buiten konden spelen in de woestijn, maar toen besefte ik, met een nog intenser gevoel van pijn, dat de echte dieren eerst angstig voor ze weg zouden lopen om dan later hun weerloze lichamen in stukken te scheuren.
Toen stelde Lorun voor om te gaan kijken bij de kweektanks in het kristallieze schemerlicht, en ik dacht aan mijn echte halflevende kind, dat op h‡‡r kristallieze schemering lag te wachten en ik hijgde: 'Breng me terug naar de stad. Alsjeblieft, breng me terug.'
`Wat?' Lorun was meteen ge•rriteerd. Ik werd me ervan bewust hoe snel hij zich altijd ergerde wanneer er iets niet liep zoals hij het wilde.
`Het spijt me,' zei ik. 'Ik voel me zo tosky. Ik kan... al die arme onnozele dieren ook. Ik...'
`Och, wat ben je soms toch dom,' zei Lorun bijna vriendelijk; hij vond me een lieve lastpak.
Mijn verdriet sloeg om in boosheid. Ik voelde me verongelijkt, denk ik.
`Breng me terug naar de stad, v...n nog aan toe!'
Loruns beschaafdheid was verdwenen, maar zijn gezicht zei nog meer dan zijn woorden. Hij kwam op me afgebeend en ik dook in elkaar. Maar opeens draaide het beest dat tegen mijn wang lag zich om en grauwde tegen hem. Het was de eerste keer dat hij ooit tegen Lorun had gegrauwd. Lorun trok er op staande voet tijd voor uit om hem te sussen, zeker om te laten zien hoe makkelijk hij letterlijk alles aan alles charmeert. Hij zei lieve woordjes en maakte lokkende geluidjes en stak zijn hand uit. Mogelijk zag het beest dat voor een agressieve beweging aan - maar zo selt was hij toch niet? Niet dat ik dacht.
`Grrrom-grrauw-hap!' deed het beest en beet Lorun zo hard als hij nog nooit iemand ooit had gebeten, en hij had mij toch aardig te grazen gehad, zo stilletjes tussendoor.
Lorun gaf het beest een mep en begon te vloeken. Hij gebruikte termen die ik nog nooit had gehoord; ik herinner me nog vaag dat ik ondanks mijn verdriet en mijn schrik nog probeerde ze in mijn geheugen te prenten voor later.
'Ik vlieg je wel terug,' zei hij ten slotte, 'maar niet dat fleup van een beest dat je zo innig loopt vast te houden.'
`Allebei of helemaal niet!' beet ik hem toe.
`Dan helemaal niet,' zei Lorun terwijl het bloed erlangs liep.
`Wat een opluchting!' zei ik, ijskoud, hoewel ik het gevoel had dat ik er doodziek onder werd. Maar het klonk prachtig definitief. Ik draaide me om en hij kwam me achterna.
`Goed,' zei hij, Het spijt me. Maar dat afschuwelijke geval had me ook niet moeten bijten.'
`Ik was het volkomen met hem eens,' zei ik, maar ik wilde wat graag worden omgekletst.
`je weet toch dat je me zaradann maakt,' zei hij. 'Kom nou. Laten we weer vriendjes zijn.' Hij streelde mijn haren. 'Ga mee naar de kweekbakken.'
Ik sloeg hem van me af.
`Heb je dan helemaal niet geluisterd naar wat ik zei?' schreeuwde ik tegen hem. 'Ik haat het hier! Ik haat het wat we hier met die dieren doen, wat we van ze maken! Ik haat die hele kwekerij, en ik haat die smerige rotsteden, en iedereen, alle twalldraps die er wonen, en jou helemaal, stuk onbenul!'
'Ik zal je terugbrengen naar Vier BAA,' zei hij boos; wrokkig. Het was een nachtmerrie. Hij bracht me naar de basis van de zandschepen, zoals ik had gevraagd, en het hele eind stikte ik zowat in mijn verlangen hem te vergeven en hem te smeken mij te vergeven. Maar ik kon het niet. Wie van ons twee‘n het gelijk ook aan zijn kant had, ik wist dat ik mezelf nooit meer zou kunnen wijsmaken dat we bij elkaar pasten. Afgelopen dus met de blinde idylle. Toen we aankwamen zei ik stijf: 'Bedankt, we hebben een heel fijne tijd gehad. Het huwelijk is toch over een halve et voorbij dus doe geen moeite om het te annuleren. Ik had je eerlijk gezegd willen vragen me te helpen om een kind te maken, maar ik zie nu wel in dat dat een hele erge vergissing zou zijn geweest.' Ik weet niet waarom ik dat er nou zo nodig bij moest zeggen. Het was niet eerlijk, en niet nodig en ik ging er bijna aan kapot.
En dat was ons afscheid. De deuren van het vliegtuig gingen dicht en het beest en ik waren weer samen alleen.

Er vertrok die et een schip, en dat was boffen. Maar wat heb je eraan als je geluk hebt in zulke onbelangrijke zaken?
Ik kon de gedachte aan Vier BIJ, waar mijn halfkind wachtte, niet verdragen en ging dus terug naar Vier BOE. Ik was de enige passagier.
Zoals altijd eigenlijk, in zekere zin.

In Vier BOE gekomen, kreeg ik het op mijn zenuwen van het beest en stuurde het dus per robotschip terug naar Vier BIJ, naar mijn huis.
Ik hing een eeuwigheid rond in mijn eentje, in parken en paleizen en negeerde alle mannelijke Jang die me aanspraken of was ontzettend onbeschoft tegen ze. Ik was als de dood dat me weer zoiets afschuwelijks zou overkomen als ik met een van hen aanpapte. Ontgoocheling noemen ze zoiets, geloof ik.
En toen merkte ik dat ik er echt lol in begon te krijgen om met de vrouwelijke Jang te kletsen en dat ik notitie begon te nemen van hun aantrekkelijkheden.
Een lichaamswisseling leek de aangewezen oplossing, met daarbij een wisseling van geslacht. Waarschijnlijk had ik mijn vrouwelijke kant voorlopig voldoende bevredigd met Lorun, en stond het me ook tegen, op dat moment, om vrouw te zijn. En het hoefde het zoeken naar een maker ook niet in de war te sturen, vond ik, als ik omwisselde. Ik zou de fleups waarschijnlijk nog beter doorhebben als ik er zelf een was. Natuurlijk waren mijn zestig et nog niet om in Vier BIJ, maar in een andere stad begin je helemaal schoon. Diverse mensen die een hekel hebben aan zelfmoord, zijn naar Vier BOE of BAA geweest voor een lichaamswisseling, als ze er haast mee hadden, terwijl ze op rantsoen waren gesteld. Hatta heeft het een keer gedaan en hij kwam terug onder de wratten; onvoorstelbaar droemdik zag-ie er toen uit.
Maar goed, ik ging dus naar Limbo in Vier BOE en legde uit dat ik volgens mij de behoefte had om een tijdje man te zijn. Met alle plezier, zeiden ze - voor een zekere prijs, vergeet dat niet, en er was die et een gebrek aan erupties, zodat het nog verdomd duur was ook - maar ik moest wel begrijpen dat het de eerste vijf et niet in Vier BIJ geregistreerd kon worden, aangezien het in BOE was gedaan. Dat hield in dat vijf et lang niemand in BIJ zou weten wie ik was, tenzij ik het zelf vertelde, en dat ik niet in staat zou zijn mijn identiteit rond te flitsen via een signaalpost, totdat de flitscomputer me had geregistreerd.
Het was allemaal niets om je druk over te maken, dus ik ging er mee akkoord, betaalde, kreeg een kalmerende droom en werd een tijdje later wakker als een volstrekt insummattse manspersoon. Ik was uitermate tevreden, tot ik merkte hoezeer ik mezelf op Lorun had laten lijken. Daar raakte ik wel even van in de put, vooral omdat ik nou grote zin had hem een opstopper te gaan verkopen. Maar inplaats daarvan ging ik een etensinjectie halen en negeerde alle Jang-meisjes die visjes naar me uitwierpen.
Mijn mannelijke hersenen verlangden er nog steeds naar een kind te maken, al keek ik tegen het geheel nu wel wat anders aan; ik merkte ook dat ik, als man, liever een mannelijk kind had gemaakt. Maar, rationaliseerde ik, als ik weer terugwisselde zou mijn oorspronkelijke voorkeur weer de overhand krijgen en ik was tenslotte overwegend vrouwelijk. Niettemin had ik het probleem van de andere maker nog steeds niet opgelost.
Beter beoordelen kon ik ze al helemaal niet. Als man had ik nog minder geduld met ze dan als vrouw, en ten slotte kwam ik een sierlijk gewelfd Jang-meisje tegen dat ik een middag trouwde. Het was kort en ongecompliceerd en grosching. Zoals het ook zou moeten zijn.
En toen ik achterover lag in het schemerige veergras van het Park, en haar afscheidsgroet beantwoordde terwijl ze lieflijk wegglipte, kreeg ik die krankzinnige inval. Ik werd er zowat hysterisch van hoewel je niet op die manier hysterisch kan worden als je man bent. Andere hormonen of zo. Maar ik schoot recht overeind en riep mijn boe en bekeek mijn mannelijk ik langdurig in de lange moleculespiegel.
Ik zou zelf de ander maker worden.
Ik probeerde te kijken alsof ik nog nooit met de QR met het watertapijt een woord had gewisseld, terwijl ik vertelde dat ik nu die uitverkoren man was. Ze hadden me natuurlijk niet geregistreerd in Vier BIJ, zei ik, aangezien ik zojuist was aangekomen. Maar, zei de QR, de jongedame had toch gezegd dat de uitverkoren man zich in Zinsbegoocheling bevond. Dat was ook zo, zei ik, maar toen was zij het wachten zat geworden en was ze bij mij teruggekomen, een van haar vroegere liefdes uit Vier BOE. En nu lag zij in Zinsbegoocheling.
Het was wel erg vergezocht maar QR's zijn er natuurlijk op geprogrammeerd om Jang te beschouwen als irrationele leeghoofden, die van de ene sensatie naar de andere fladderden en daar tussendoor tosky en zaradann lopen te zijn.
Hoe dan ook, nadat ik even gewacht had werd ik geaccepteerd. Ik kreeg weer een droom. Dit keer had ik een blond kind dat zich tegen me aanvlijde, vol bewondering, en ik voelde me beschermend en sterk, en volkomen bereid haar te verdedigen tegen alle nietbestaande gevaren die Vier BIJ te bieden zou kunnen hebben. En het was ook geen rozentuin, maar een vuurvlucht.
Ze vroegen of ik wilde blijven om naar het paren van de twee helften te kijken, maar ik was veel te emotioneel en mijn mannelijke impuls was dat te onderdrukken, dus ik vluchtte de nacht in. Ik was ook wel wat bang nu, dat ze zouden merken wat er aan de hand was, en er niet mee door zouden gaan.
Ik riep Thinta op.
'Attlevey... eh, Hergal?' zei ze wazig. Hergal was dus weer neergestort op het Zeefahr.
Ze zag er reuze aantrekkelijk uit, nu zonder vacht, met een wolk lang groen haar en een fijnbesneden blank lichaam; heel wat anders dan die hysterisch-degelijke persoonlijkheid van haar.
`Ik ben het,' zei ik, en ik vertelde wie ik was.
`0, en wat ben je grosching!' riep ze want kennelijk beviel het haar. Ze is altijd veel aardiger tegen me als ik man ben, heb ik gemerkt.
`Kom met me trouwen voor een paar et,' stelde ik voor, en voor ik had uitgeschakeld zat ze al zowat op mijn schoot.
We gingen naar een zweef, en heel eerlijk gezegd deed ik het net zo hard om me te verstoppen als om andere redenen. Maar het was nog aardig derisann. Haar huidige lichaam was ontzettend buigzaam op de meest ideale momenten.
Tegen de ochtend hoorden we, net toen we even lagen uit te rusten, een akelig brommend geluid buiten.
`Wat is dat?' riep Thinta angstig en klampte zich aan me vast. Daar kwamen we snel achter. Bodebijen van de Commissie mogen overal binnendringen. Deze kwam midden door het wolkenbed omhooggeschoten. Thinta gaf een gil. De bodebij wees naar mij en snauwde: 'Kom ogenblikkelijk naar het Commissiehuis in de tweede Sector.' Verbazend hoe ze zo'n ding zo ontzettend klierig kunnen programmeren.
'Wat heb je gedaan?' vroeg Thinta sidderend. 'Ik heb er niks mee te maken, hoor,' verzekerde ze de bodebij haastig.
Ze waren er dus achtergekomen. Nou ja, nu was het toch te laat.
`Ik ben zeer in je teleurgesteld,' zei de QR, 'en ook verbaasd, dat je tot een zo domme list je toevlucht hebt genomen.'
`Nou ja,' zei ik. 'Het is toch gelukt?'
`Een hele tijd geleden,' mopperde de QR koppig verder, 'zou dit een strafbare misdaad zijn geweest. Aangezien het gehele begrip misdaad is uitgebannen, kunnen we niets doen; helaas, mag ik wel zeggen.'
Ik voelde me gek genoeg een beetje gekwetst; hij was vorige keren zo aardig geweest en zogenaamd zo begrijpend.
`Nou, maar het is toch gelukt?' hield ik aan.
`Gelukt? Natuurlijk is het niet gelukt.'
Wat?' vroeg ik. 'Zijn jullie er dan achtergekomen voor de twee helften werden gepaard?'
`Zeker niet. Ik wou dat we het gemerkt hadden. We merkten het pas op het moment dat we ze paarden.'
`Wat is er dan gebeurd?' vroeg ik.
`Lieve jongeman,' zei de QR, 'heb je nooit gehoord dat negatief plus negatief positief wordt? In dit geval gaat het omgekeerde helaas ook op. Twee helften van één persoon resulteren heel nadrukkelijk in negatief.'
`Maar de één was vrouwelijk en de ander mannelijk!' protesteerde ik. 'Ik snap het niet...'
`Wij hebben hier,' zei de QR, 'te maken met een echt-leven en niet met een androïde.' Bespeurde ik daar iets bitters? Ik dacht aan de kwekerijen bij Vier BAA en voelde me niet lekker. 'In het geval van een echt-leven,' zei de QR, 'is het meest belangrijke element de levensvonk, en de levensvonken die hier werden aangedragen behoorden allebei toe aan dezelfde persoon - aan jou. Op het moment dat ze elkaar raakten ontploften ze en vielen terug in het vacuum. Je hebt je eigen kind gedood. Je zult natuurlijk geen toestemming meer krijgen om een kind te maken tot je uit Jang bent, en zelfs dan vrees ik dat het je bijzonder moeilijk zal vallen om permissie te krijgen.'
Ik wist dat ik zou gaan braken, en hij gelukkig ook, want hij zette een noodkolk voor me aan.
Daarna was hij heel lief voor me en belette me om m'n kop te pletter te slaan op de kristallieze stoelen.
Maar die moeite had hij niet hoeven doen.
Ik verdronk me in mijn luchtbel, zo gauw ik even kon.