1. Feest
Ik was er voor negenennegentig komma negen procent van overtuigd dat ik droomde.
De redenen waarom ik daar zo zeker van was, waren ten eerste dat ik in een heldere baan zonlicht stond – een verblindend, fel soort licht dat je nooit zag in mijn nieuwe woonplaats Forks, Washington – en ten tweede stond ik oog in oog met mijn oma Marie. Oma was nu al zes jaar dood, dus dat zou wel eens doorslaggevend bewijs kunnen zijn dat ik aan het dromen was.
Ze was niet veel veranderd, haar gezicht zag er nog precies zo uit als ik me herinnerde. Haar huid was zacht en verdroogd, en plooide zich in duizenden rimpeltjes die lichtjes aan het bot eronder hingen. Een soort van gedroogde abrikoos, maar dan met dik, opgestoken wit haar als een wolk eromheen.
Om onze monden – die van haar was een verweerde vouw – verscheen op precies hetzelfde moment dezelfde verbaasde halve glimlach. Blijkbaar had zij ook niet verwacht mij te zien.
Ik stond op het punt haar iets te vragen. Ik wilde zoveel weten: wat deed ze hier in mijn droom? Wat was er de afgelopen zes jaar met haar gebeurd? Was alles goed met opa, en hadden ze elkaar teruggevonden, waar ze dan ook waren? Maar toen ik mijn mond opendeed, deed zij dat ook, en ik hield in om haar voor te laten gaan. Zij wachtte ook, en toen lachten we allebei om onze onhandigheid.
‘Bella?’
Het was niet oma die mijn naam zei, en we draaiden ons allebei om om te zien wie ons gezelschap kwam houden. Ik hoefde niet te kijken om te weten wie het was, deze stem zou ik overal herkennen – en ik zou er ook altijd op reageren, of ik nu sliep of wakker was… zelfs als ik dood was, gokte ik. De stem waar ik voor door het vuur zou gaan, of, iets minder spectaculair, elke dag voor door de koude en eeuwige regen zou ploeteren.
Edward.
Ondanks het feit dat ik altijd zielsgelukkig was om hem te zien – wakker of niet – en ondanks het feit dat ik er bíjna zeker van was dat ik droomde, raakte ik in paniek toen Edward door het felle zonlicht op ons afliep.
Ik raakte in paniek omdat oma niet wist dat ik verliefd was op een vampier (dat wist niemand), dus hoe zou ik moeten verklaren dat de schitterende zonnestralen in duizenden stukjes regenboog van zijn huid afspatten, alsof hij gemaakt was van kristal of diamant?
Nou kijk, oma, je hebt misschien wel gezien dat mijn vriendje glinstert. Dat doet hij nou eenmaal in de zon. Niks om je zorgen over te maken…
Waar was hij mee bézig? De enige reden waarom hij in Forks woonde – de regenachtigste plek op aarde – was dat hij dan overdag buiten kon zijn zonder het geheim van hem en zijn gezinsleden te verraden. En toch kwam hij gracieus naar me toe gewandeld, met een prachtige glimlach op zijn engelengezicht, alsof ik hier in mijn eentje stond.
Op dat moment zou ik willen dat ik niet de enige uitzondering was op zijn mysterieuze gave – meestal was ik dankbaar dat ik de enige persoon was van wie hij de gedachten niet luid en duidelijk kon horen alsof ze hardop gezegd werden. Maar nu wilde ik dat hij me wél kon horen, zodat hij de waarschuwing zou krijgen die ik in mijn hoofd aan het schreeuwen was.
Ik wierp een paniekerige blik op oma en zag dat het al te laat was. Ze draaide zich net om om mij aan te kijken, en haar ogen stonden net zo verschrikt als die van mij.
Edward, die nog steeds zo prachtig glimlachte dat mijn hart aanvoelde alsof het zou opzwellen en door mijn borst naar buiten zou barsten, legde zijn arm om mijn schouder en draaide zich om naar mijn grootmoeder.
Oma's blik verbaasde me. Ze leek niet geschokt, maar keek me in plaats daarvan een beetje schaapachtig aan, alsof ze een uitbrander verwachtte. En ze stond in zo'n rare houding, met één arm onhandig van haar lichaam af, uitgestrekt en dan omgekruld in de lucht. Alsof ze haar arm om iemand heen had die ik niet kon zien, een onzichtbaar persoon…
En toen pas keek ik naar het geheel en zag de grote vergulde lijst om oma heen. Niet-begrijpend deed ik de hand omhoog die niet om Edwards middel geslagen was en stak hem uit om haar aan te raken. Ze deed de beweging precies na, spiegelde hem. Maar waar onze vingers elkaar zouden moeten raken, was niets dan koud glas…
Met een duizelingwekkende schok veranderde mijn droom abrupt in een nachtmerrie.
Dat was oma niet.
Dat was ík. Ik in een spiegel. Ik – stokoud, gerimpeld en verweerd.
Edward stond naast me, zonder spiegelbeeld, pijnlijk mooi en voor altijd zeventien.
Hij drukte zijn ijzige, perfecte lippen tegen mijn oud geworden wang.
‘Gefeliciteerd met je verjaardag,’ fluisterde hij.
Ik schrok wakker, met grote, uitpuilende ogen, en hapte naar adem. De felle zon uit mijn droom werd vervangen door druilerig grijs licht. Het vertrouwde licht van een bewolkte ochtend.
Gewoon een droom, zei ik tegen mezelf. Het was maar een droom. Ik haalde diep adem en schrok toen opnieuw omdat de wekker afging. Volgens de datumaanduiding in de hoek van het schermpje was het vandaag 13 september.
Het was maar een droom, maar wat één ding betreft was hij in elk geval voorspellend. Ik was jarig vandaag. Ik was nu officieel achttien jaar.
Ik zag al maanden op tegen deze dag.
Al de hele perfecte zomer lang – de mooiste zomer van mijn leven, de mooiste zomer die iemand waar ook ter wereld ooit gehad had, en de regenachtigste zomer in de geschiedenis van het Olympisch Schiereiland – had deze donkere dag op de loer gelegen, klaar voor de aanval.
En nu het zover was, was het nog erger dan ik had gevreesd. Ik vóélde gewoon dat ik ouder was. Ik werd elke dag ouder, maar dit was anders, erger, meetbaar. Ik was achttien.
En Edward zou dat nooit worden.
Toen ik mijn tanden ging poetsen, was ik bijna verbaasd dat het gezicht in de spiegel niet veranderd was. Ik bekeek mezelf nauwkeurig, op zoek naar de eerste tekenen van eventuele rimpels in mijn ivoren huid. Maar de enige groeven die ik had, zaten in mijn voorhoofd, en ik wist dat die zouden verdwijnen als ik me maar zou kunnen ontspannen. Dat lukte niet. Mijn wenkbrauwen bleven in een bezorgde streep boven mijn ongeruste bruine ogen staan.
Het was maar een droom, hielp ik mezelf opnieuw herinneren. Een droom… maar ook mijn ergste nachtmerrie.
Ik sloeg mijn ontbijt over omdat ik zo snel mogelijk het huis uit wilde, maar ik slaagde er net niet in mijn vader te ontlopen en moest dus toch een paar minuten vrolijk doen. Ik deed echt mijn best om blij te zijn met de cadeaus die ik met klem níét gevraagd had, maar telkens als ik glimlachte, voelde het alsof ik in huilen uit zou barsten.
Ik probeerde wat rustiger te worden terwijl ik naar school reed. Het beeld van oma – ik weigerde om haar als mijzelf te beschouwen – wilde maar niet uit mijn hoofd. Ik voelde alleen maar wanhoop, tot ik de vertrouwde parkeerplaats van Forks High School op reed en Edward onbeweeglijk tegen zijn glanzende zilverkleurige Volvo zag leunen, als een marmeren eerbetoon aan een of andere vergeten, heidense god van de schoonheid. De droom had hem geen recht gedaan. En hij stond daar op míj te wachten, net als alle andere dagen.
De wanhoop verdween even en maakte plaats voor verbazing. Zelfs nu we al een halfjaar samen waren, kon ik nog steeds niet geloven dat het lot me zo gunstig gezind was.
Zijn zus Alice stond naast hem ook op mij te wachten.
Edward en Alice waren natuurlijk niet echt familie van elkaar (in Forks dacht iedereen dat de kinderen Cullen geadopteerd waren door dokter Carlisle Cullen en zijn vrouw Esmé, allebei duidelijk te jong om al zulke grote kinderen te hebben), maar hun huid had precies dezelfde bleke tint, hun ogen hadden dezelfde vreemde gouden kleur, met dezelfde diepe, donkerblauwe kringen eronder. Haar gezicht was net als dat van hem ontstellend mooi. Iemand die het wist – iemand zoals ik – kon aan die overeenkomsten zien wat ze waren.
Ik fronste toen ik zag hoe Alice op me stond te wachten – haar geelbruine ogen glommen van opwinding, en ze had een klein, vierkant pakje in zilverkleurig papier in haar hand. Ik had tegen Alice gezegd dat ik niets wilde voor mijn verjaardag, níéts, geen cadeautjes, zelfs geen aandacht. Mijn wensen werden hier duidelijk genegeerd.
Ik sloeg de deur van mijn Chevy pick-up uit 1953 dicht – het regende roestvlokken op het asfalt – en liep langzaam naar de plek waar ze stonden te wachten. Alice huppelde me tegemoet, haar elfachtige gezichtje glom onder haar piekerige zwarte haar.
‘Gefeliciteerd, Bella!’
‘Ssst!’ siste ik en spiedde de parkeerplaats rond om te zien of niemand haar gehoord had. Het laatste wat ik wilde was dat deze duistere gelegenheid gevierd ging worden.
Ze negeerde me. ‘Wil je je cadeautje nu openmaken of straks?’ vroeg ze gretig terwijl we naar Edward liepen, die nog steeds stond te wachten.
‘Ik wil geen cadeaus,’ protesteerde ik mompelend.
Ze leek eindelijk door te hebben dat ik niet in de stemming was. ‘Oké… straks dan. Hoe vind je het plakboek dat je moeder gestuurd heeft? En het fototoestel van Charlie?’
Ik zuchtte. Natuurlijk wist ze wat voor verjaardagscadeaus ik gekregen had. Edward was niet de enige in het gezin met ongewone gaven. Zodra mijn ouders zelf bedacht hadden wat ze gingen doen, had Alice dat ook ‘gezien’.
Te gek. Echt.’
‘Ik vind het een leuk idee. Je doet maar één keer eindexamen. Dan kun je er net zo goed een mooi verslag van maken.’
‘En hoe vaak heb jij eindexamen gedaan?’
‘Dat is anders.’
We waren bij Edward aangekomen, en hij stak zijn hand uit naar de mijne. Ik pakte hem gretig en vergat even mijn chagrijnige stemming. Zijn huid was zoals altijd glad, hard en ijskoud. Hij kneep zachtjes in mijn vingers. Ik keek in zijn glanzende goudgele ogen en mijn hart kneep ook samen, maar dan een stuk minder zachtjes. Hij glimlachte opnieuw toen hij mijn haperende hartslagen hoorde.
Hij deed zijn andere hand omhoog en volgde met een koude vingertop de buitenkant van mijn lippen terwijl hij begon te praten. ‘Enfin, zoals besproken mag ik je dus niet feliciteren met je verjaardag, klopt dat?’
‘Ja. Dat klopt.’ Ik kon zijn vloeiende, perfect geformuleerde bewoordingen nooit helemaal goed nadoen. Daarvoor moest je in een andere eeuw geleefd hebben.
‘Ik wilde het even zeker weten.’ Hij haalde een hand door zijn warrige bronskleurige haar. ‘Misschien was je wel van gedachten veranderd. De meeste mensen schijnen dingen als verjaardagen en cadeautjes leuk te vinden.’
Alice lachte, en het klonk als zilveren belletjes in de wind. ‘Natuurlijk vind je het leuk. Iedereen moet vandaag aardig tegen je zijn en doen wat je zegt, Bella. Wat kan daar nou zo erg aan zijn?’ Ze bedoelde het als een retorische vraag.
‘Het ouder worden.’ Ik gaf toch antwoord, en mijn stem klonk niet zo vast als ik gewild had.
Naast me vernauwde Edwards glimlach zich tot een norse streep.
‘Achttien is nog niet zo oud,’ zei Alice. ‘Normaal beginnen vrouwen toch pas op hun negenentwintigste over hun leeftijd te zeuren?’
‘Het is ouder dan Edward,’ mompelde ik.
Hij zuchtte.
‘Technisch gezien, ja,’ zei ze, nog steeds op luchtige toon. ‘Eén jaartje maar.’
En als ik erover nadacht… en zeker kon zijn van de toekomst die ik wilde, zeker zou weten dat ik voor altijd bij Edward, Alice en de rest van de familie Cullen zou blijven (het liefst niet als een gerimpeld oud vrouwtje)… dan zou een of twee jaar verschil me niet zo veel uitmaken. Maar Edward wilde absoluut niets weten van een toekomst waarin ik zou veranderen. Een toekomst waarin ik zou worden zoals hijzelf – waarin ik ook onsterfelijk zou worden.
Een patstelling had hij het genoemd.
Ik snapte Edward niet echt, eerlijk gezegd. Wat was er nou zo geweldig aan sterfelijkheid? Het leek me helemaal niet zo verschrikkelijk om een vampier te zijn – niet zoals de familie Cullen het was, in elk geval.
‘Hoe laat ben je bij ons?’ ging Alice verder terwijl ze van onderwerp veranderde. Aan haar gezicht te zien was ze precies datgene van plan waar ik juist geen zin in had.
‘Ik wist niet dat ik naar jullie toe zou gaan.’
‘O, toe nou, Bella!’ klaagde ze. ‘Je gaat het toch niet voor ons verpesten, hè?’
‘Ik dacht dat het er op mijn verjaardag om ging wat ík wilde.’
‘Ik haal haar meteen na school op bij Charlie,’ zei Edward tegen haar, mij volkomen negerend.
‘Ik moet werken,’ protesteerde ik.
‘Nee, dat moet je niet,’ zei Alice zelfvoldaan tegen me. ‘Ik heb het al met mevrouw Newton besproken. Ze zou iemand anders regelen, en ik moest je feliciteren van haar.’