7. Nachtmerrie
Ik zei tegen Charlie dat ik veel huiswerk had en dat ik geen zin had in eten. Er was een basketbalwedstrijd die hij dolgraag wilde zien, terwijl ik natuurlijk geen idee had wat er zo bijzonder aan was, dus hij merkte niets ongewoons aan mijn gezicht of stem.
Eenmaal in mijn kamer deed ik de deur op slot. Ik groef in mijn bureau tot ik mijn oude koptelefoon vond en sloot hem aan op mijn kleine cd-speler. Ik pakte een cd die Phil me voor Kerst had gegeven. Het was een van zijn favoriete bands, maar ze gebruikten een beetje te veel bas en geschreeuw naar mijn smaak. Ik deed hem in de speler en ging op bed liggen. Ik deed de koptelefoon op, drukte op play en zette het volume zo hoog dat het pijn deed aan mijn oren. Ik sloot mijn ogen, maar het licht was nog steeds hinderlijk, dus legde ik een kussen over de bovenste helft van mijn gezicht.
Ik concentreerde me zorgvuldig op de muziek, probeerde de tekst te begrijpen en de ingewikkelde drumpatronen te ontwarren. Toen ik de cd voor de derde keer gehoord had, kende ik in elk geval alle teksten. Verbaasd ontdekte ik dat ik de band toch wel erg leuk vond, toen ik eenmaal gewend was aan de herrie. Ik moest Phil nog maar eens bedanken.
En het werkte. De oorverdovende beats maakten nadenken onmogelijk. En dat was tenslotte de bedoeling hiervan. Ik luisterde steeds opnieuw naar de cd tot ik met alle liedjes meezong en uiteindelijk in slaap viel.
Ik opende mijn ogen op een bekende plek. Ergens in mijn onderbewustzijn wist ik dat ik droomde. Ik herkende het groene licht van het bos en hoorde de golven slaan tegen de rotsen in de buurt. En ik wist dat als ik de zee kon vinden, ik de zon zou kunnen zien. Ik probeerde het geluid te volgen, maar toen was Jacob Black er en trok me aan mijn hand terug naar het donkerste deel van het bos.
‘Jacob, wat is er aan de hand?’ vroeg ik. Zijn gezicht was angstig en hij trok uit alle macht aan mijn arm: ik wilde het duister niet in.
‘Ren, Bella, je moet rennen!’ fluisterde hij, doodsbang.
‘Hierheen, Bella!’ Ik herkende Mikes stem die kwam van onder de donkere bomen, maar ik kon hem niet zien.
‘Waarom?’ vroeg ik, me nog steeds verzettend tegen Jacobs greep, wanhopig op zoek nu naar de zon.
Maar Jacob liet mijn hand los, gaf een gil en viel, plotseling trillend, op de donkere bodem van het bos. Hij kronkelde over de grond terwijl ik vol afschuw toekeek.
‘Jacob!’ schreeuwde ik. Maar hij was verdwenen. In plaats daarvan stond er een grote, roodbruine wolf met zwarte ogen. De wolf keek van me weg, in de richting van de kust. Het haar op zijn schouders stond overeind en een laag gegrom kwam tussen zijn onblote kaken vandaan.
‘Bella, ren!’ riep Mike opnieuw achter me. Maar ik draaide me niet om. Ik keek naar een licht dat op me toekwam vanaf het strand.
En toen stapte Edward tussen de bomen vandaan, zijn huid gloeide zachtjes, zijn ogen zwart en gevaarlijk. Hij hief een hand omhoog en wenkte me. De wolf gromde aan mijn voeten.
Ik deed een stap naar voren, naar Edward. Hij glimlachte, en zijn tanden waren scherp, puntig.
‘Vertrouw me,’ zei hij spinnend.
Ik nam nog een stap.
De wolf lanceerde zich over de open plek tussen mij en de vampier, zijn muil gericht op Edwards keel.
‘Nee!’ krijste ik en schoot overeind in mijn bed.
Door mijn plotselinge beweging trok de koptelefoon de cd-speler van het nachtkastje en die viel kletterend op de houten vloer.
Het licht brandde nog en ik zat op bed met mijn kleren en schoenen nog aan. Ik keek gedesoriënteerd op de klok op mijn toilettafel. Het was halfzes 's ochtends.
Ik kreunde, viel terug, en rolde op mijn buik terwijl ik mijn laarzen uitschopte. Maar ik lag te ongemakkelijk om weer enigszins in slaap te vallen. Ik rolde weer terug, knoopte mijn spijkerbroek los en wriemelde er moeizaam uit terwijl ik horizontaal probeerde te blijven. Ik voelde de vlecht in mijn haar, een onaangename bult achterop mijn hoofd. Ik draaide op mijn zij en trok het elastiek eruit. Snel haalde ik met mijn vingers mijn haar los. Ik trok het kussen weer over mijn ogen.
Allemaal voor niets, natuurlijk. Mijn onderbewustzijn had precies die beelden opgeroepen die ik zo wanhopig had proberen te vermijden. Ik moest de confrontatie nu wel aangaan.
Ik ging zitten, en mijn hoofd tolde even toen het bloed weer wegstroomde. Maar eerst wat anders, dacht ik bij mezelf, in een poging het zo lang mogelijk uit te stellen. Ik greep mijn toilettas.
Helaas duurde het douchen niet zo lang als ik had gehoopt. En zelfs al nam ik de tijd om mijn haar te föhnen, algauw had ik niets meer wat ik kon doen in de badkamer. In een handdoek gewikkeld liep ik terug naar mijn kamer. Ik wist niet of Charlie nog sliep, of dat hij al vertrokken was. Ik keek uit mijn raam en zag dat de surveillanceauto weg was. Weer aan het vissen.
Ik trok langzaam mijn favoriete joggingpak aan en maakte toen mijn bed op; iets wat ik normaal nooit deed. Ik kon het niet langer uitstellen. Ik ging naar mijn bureau en zette mijn oude computer aan.
Ik vond het verschrikkelijk om hier internet te moeten gebruiken. Mijn modem was hopeloos ouderwets, mijn gratis abonnement supertraag. Alleen het inbellen duurde al zo lang dat ik besloot een bord muesli te gaan eten terwijl ik wachtte.
Ik at langzaam, kauwde zorgvuldig op elke hap. Toen ik klaar was, waste ik de kom en lepel af, droogde ze af en borg alles op. Met slepende voeten klom ik de trap op. Ik ging eerst naar mijn cd-speler, pakte hem van de vloer en legde hem precies in het midden van de tafel. Ik trok de koptelefoon eruit en legde hem in het laatje van mijn bureau. Toen zette ik dezelfde cd op, met het volume zo zacht dat het achtergrondmuziek werd.
Met nog een zucht ging ik achter de computer zitten. Natuurlijk stond het beeldscherm vol met pop-up-advertenties. Ik zat op mijn harde klapstoel en begon al de kleine vensters te sluiten. Eindelijk kwam ik bij mijn favoriete zoekmachine. Ik sloot nog een paar pop-ups en typte toen een woord in:
Vampier.
Het was om razend van te worden, zo lang als het duurde. Maar de resultaten die omhoog kwamen, omvatten echt van alles: van films en tv-series tot rollenspellen, underground metal en gothic cosmeticabedrijven.
Toen vond ik een veelbelovende site: Vampier A-Z. Ik wachtte ongeduldig tot hij geladen was, snel alle advertenties wegklikkend die op het scherm verschenen. Eindelijk stond de site er: eenvoudige witte achtergrond met zwarte tekst. Het zag er wetenschappelijk uit. Op de homepage stonden twee citaten:
In de enorme schaduwrijke wereld van geesten en demonen is er geen verschrikkelijker figuur, geen figuur zo gevreesd en verafschuwd, maar toch zo bejegend met angstige fascinatie, als de vampier, die zelf geest noch demon is, maar die niettemin de duistere karaktertrekken en de mysterieuze en vreselijke eigenschappen van beiden bezit.
– Ds. Montague Summers
Als er één legende in deze wereld goed gedocumenteerd is, dan is het wel die van de vampier. Niets ontbreekt: officiële rapporten, verklaringen van bekende mensen, van chirurgen, priesters, magistraten; de gerechtelijke bewijzen zijn het meest compleet. Maar daarbij komt: wie gelooft er nu in vampiers?
– Rousseau
De rest van de site was een gealfabetiseerd overzicht van alle verschillende mythes over vampiers uit de hele wereld. De eerste waarop ik klikte, de Danag, was een Filippijnse vampier die verantwoordelijk zou zijn voor het planten van taro-knollen op de eilanden, lang geleden. De mythe vertelde verder dat de Danag vele jaren met mensen samenwerkte, maar dat er aan die samenwerking een eind kwam toen een vrouw op een dag in haar vinger sneed en een Danag het bloed oplikte. Hij vond de smaak zo lekker dat hij haar lichaam helemaal leeg zoog.
Ik las zorgvuldig de beschrijvingen, op zoek naar iets dat bekend klonk of zelfs geloofwaardig. Het leek alsof de meeste vampiermythen gingen over demonen die eruitzagen als beeldschone vrouwen, en kinderen die het slachtoffer werden; ze leken bedacht als verklaring voor de hoge sterftecijfers onder jonge kinderen, en als excuus voor mannen om vreemd te gaan. In veel van de verhalen kwamen lichaamloze geesten voor en werd er gewaarschuwd voor een verkeerde manier van begraven. Er was niet veel dat overeenkwam met de films die ik had gezien, en er waren maar heel weinig vampiers, zoals de Hebreeuwse Estrie en de Poolse Upier, die zich zelfs maar bezighielden met het drinken van bloed.
Slechts drie beschrijvingen trokken echt mijn aandacht: de Roemeense Varacolaci, een krachtig ondood wezen dat kon verschijnen als een beeldschone, bleekhuidige mens; de Slowaakse Nelapsi, een wezen dat zo sterk en snel was dat het een heel dorp kon uitmoorden in het ene uur na middernacht; en tot slot de Stregoni benefici.
Over die laatste stond er maar een kort zinnetje.
Stregoni benefici: een Italiaanse vampier waarvan beweerd wordt dat hij aan de kant van het goede staat, en een aartsvijand van alle slechte vampiers.
Het was een opluchting, dat ene kleine zinnetje, die ene mythe die beweerde dat er goede vampiers bestonden.
Maar over het algemeen was er weinig dat overeenkwam met Jacobs verhalen of wat ik zelf geobserveerd had. Ik had een kleine lijst gemaakt in mijn hoofd en hem tijdens het lezen zorgvuldig vergeleken met elke mythe. Snelheid, kracht, schoonheid, bleke huid, ogen die van kleur veranderen; en dan Jacobs criteria: bloeddrinkers, vijanden van de weerwolf, koude huid en onsterfelijk. Er waren weinig mythen waarin ook maar een van deze kenmerken genoemd werd.
En dan was er nog een ander probleem, dat ik me herinnerde van het kleine aantal griezelfilms dat ik had gezien en dat werd onderschreven door wat ik vandaag gelezen had: vampiers konden daglicht niet verdragen, de zon zou hen gelijk verschroeien. Ze sliepen de hele dag in doodskisten en kwamen alleen 's nachts buiten.
Geërgerd drukte ik op de uitknop van de computer. Ik had niet het geduld de boel netjes af te sluiten. Naast mijn irritatie voelde ik vooral schaamte. Het was allemaal zo stom. Waarom zat ik in mijn kamer onderzoek te doen naar vampiers? Wat was er met me aan de hand? Ik besloot dat het voornamelijk de schuld was van Forks, en eigenlijk ook van het hele rottige Olympic Peninsula.
Ik moest het huis uit, maar er was niets waar ik naartoe wilde wat niet drie dagen rijden was. Toch deed ik mijn laarzen aan, niet wetend waar ik heen ging, en liep de trap af. Ik trok mijn regenjas aan zonder te kijken wat voor weer het was en stampte naar buiten.
Het was bewolkt, maar het regende nog niet. Ik liet mijn auto staan en liep naar het oosten, dwars over Charlies grasveld naar het steeds verder oprukkende woud. Algauw was ik zo diep in het bos dat ik het huis en de weg niet meer kon zien, het enige geluid dat hoorbaar was, was het gezomp van de vochtige aarde onder mijn voeten en de plotselinge kreten van de vogels.
Het pad liep hier als een smal lint door het bos, anders zou ik het niet riskeren om zo alleen te gaan wandelen. Mijn richtingsgevoel was hopeloos: ik verdwaalde makkelijk. Het pad kronkelde dieper en dieper het bos in, voornamelijk in oostelijke richting voor zover ik kon zien. Het slingerde langs Sitka-sparren en Canadese dennen, taxusbomen en esdoorns. Ik kende vaag de namen van de bomen om me heen, en alles wat ik wist kwam omdat Charlie ze vroeger had aangewezen vanuit de surveillanceauto. Er waren er veel die ik niet kende en andere waarvan ik niet zeker was omdat ze zo bedekt waren met groene parasieten.
Ik volgde het pad zo lang mijn boosheid op mezelf me voortdreef. Toen die verdween, ging ik langzamer lopen. Een paar druppels water spetterden van het bladerdak boven me, maar ik wist niet of het begonnen was met regenen of dat het gewoon nattigheid was van gisteren, die zich verzameld had op de bladeren hoog boven me en nu langzaam naar beneden droop naar de aarde. Een pas gevallen boom – ik wist dat het pas was, want hij was nog niet volledig bedekt met mos – leunde tegen de stam van een van zijn broers, zodat er een beschut bankje was ontstaan op een paar veilige passen van het pad. Ik stapte over de varens en ging voorzichtig zitten, ervoor zorgend dat mijn jas zich tussen de klamme zetel en mijn kleren bevond op de plek waar ze elkaar raakten, en leunde mijn hoofd met capuchon tegen de levende boom.
Dit was de verkeerde plek geweest om naartoe te gaan. Ik had het moeten weten, maar waar kon ik anders naartoe? Het bos was diepgroen en leek veel te veel op het tafereel uit de droom van afgelopen nacht om mij te kalmeren. Nu het geluid van mijn zompige voetstappen niet meer klonk, was de stilte doordringend. De vogels waren ook stil, de druppels namen in aantal toe, dus het moest hierboven regenen. Nu ik zat kwamen de varens boven mijn hoofd uit en ik wist dat iemand kon langslopen over het pad, een meter verder, zonder me te zien.
Hier tussen de bomen was het veel eenvoudiger te geloven in de belachelijke dingen waar ik me binnenshuis voor geschaamd had. Niets was veranderd in dit duizenden jaren oude woud, en al de mythen en legenden van honderd verschillende landen in dit groene waas leken veel waarschijnlijker dan in mijn lichte slaapkamer.
Ik dwong me te richten op de twee belangrijkste vragen die ik had, maar ik deed het met tegenzin.
Eerst moest ik bepalen of het mogelijk was dat wat Jacob verteld had over de Cullens waar was.
Onmiddellijk antwoordde mijn verstand met een klinkend nee. Het was stom en ziekelijk om zulke belachelijke ideeën te hebben. Maar wat dan, vroeg ik me af. Er was geen rationele verklaring voor het feit dat ik op dit moment nog in leven was. Ik somde in mijn hoofd de dingen op die ik zelf had gezien: de onmogelijke snelheid en kracht, de verandering van de oogkleur van zwart naar goud en weer terug, de onmenselijke schoonheid, de bleke, ijskoude huid. En meer, kleine dingen die ik me langzaam bewust werd: hoe ze nooit leken te eten, de verontrustende gratie waarmee ze bewogen. En de manier waarop híj soms sprak, met ongewone toonval en zinnen die beter pasten bij de stijl van een honderd jaar oude roman dan die van een leslokaal in de eenentwintigste eeuw. Hij had gespijbeld toen we bloedgroepen gingen bepalen. Hij had geen nee gezegd tegen het tochtje naar het strand tot hij hoorde waar we heen gingen. Hij leek van iedereen om hem heen te weten wat ze dachten, behalve van mij. Hij had me gezegd dat hij de slechterik was, gevaarlijk…
Konden de Cullens vampiers zijn?
Tja, ze waren íéts. Voor mijn ongelovige ogen vond iets plaats dat buiten de mogelijkheid van rationele logica lag. Of het nou Jacobs koude wezens waren of mijn eigen superheldentheorie, Edward Cullen was niet… menselijk. Hij was iets meer.
Dus… misschien. Daar moest ik het voorlopig maar mee doen.
En de belangrijkste vraag van allemaal: wat zou ik doen als het waar was?
Áls Edward een vampier was – het kostte me moeite het woord te denken – wat moest ik dan doen? Er was geen sprake van dat ik iemand anders erbij zou betrekken. Ik kon het zelf nauwelijks geloven; iedereen aan wie ik het vertelde zou me gelijk laten opnemen.
Slechts twee opties leken mogelijk. De eerste was zijn advies opvolgen: slim zijn en hem zo veel mogelijk mijden. Doen alsof er een ondoordringbare dikke glazen muur tussen ons in stond tijdens die ene les waar we gedwongen naast elkaar zaten. Hem zeggen me met rust te laten – en het dit keer echt menen.
Toen ik die mogelijkheid overdacht werd ik plotseling gegrepen door diepe pijn en wanhoop. Mijn verstand wees de pijn af en sprong snel over op de volgende optie.
Ik kon alles zo laten. Tenslotte had hij, als hij al iets… boosaardigs was, mij tot nog toe geen pijn gedaan. Integendeel, ik zou een deuk in Tylers bumper zijn als hij niet zo snel had gereageerd. Zo snel, wierp ik mezelf tegen, dat het gewoon automatisme had kunnen zijn. Maar als het een automatisme was om levens te redden, hoe slecht kon hij dan zijn? antwoordde ik. Mijn verstand draaide rond in antwoordloze cirkels.
Er was een ding dat ik zeker wist, als ik al iets zeker wist. De donkere Edward Cullen in mijn droom afgelopen nacht was een afspiegeling van mijn eigen angst voor het woord dat Jacob had gezegd, en niet voor Edward zelf. En toch, toen ik van pure angst gegild had toen de weerwolf sprong, was het geen angst voor de weerwolf waardoor mijn lippen ‘nee’ schreeuwden. Het was angst dat híj gewond zou raken; ook al riep hij me met ontblote, scherpe tanden, ik was bang om hem.
En ik wist dat dat mijn antwoord was. Ik wist niet of ik ooit een keus had gehad. Ik zat er al te diep in. Nu ik het wist – als ik het wist – kon ik niets beginnen met mijn beangstigende geheim. Want als ik aan hem dacht, aan zijn stem, zijn hypnotiserende ogen, de magnetische kracht van zijn persoonlijkheid, wilde ik niets liever dan bij hem zijn. Zelfs al… maar ik kon er niet aan denken. Niet hier, alleen in het donker wordende bos. Niet terwijl de regen het zo schemerig maakte onder het bladerdak en klaterde als voetstappen op de aardbodem. Ik rilde en stond snel op van mijn geheime plek, bang dat de regen het pad had uitgewist.
Maar het was er nog, veilig en duidelijk, naar buiten kronkelend uit de groene doolhof. Ik volgde het haastig, mijn capuchon dicht om mijn gezicht. Ik verbaasde me, toen ik bijna tussen de bomen door holde, hoe ver ik had gelopen. Ik begon me af te vragen of ik wel het bos uit liep, of juist het pad dieper het woud in volgde. Voordat ik al te zeer in paniek kon raken, zag ik hier en daar open plekken door de wirwar van takken. En toen hoorde ik een auto over de weg rijden en lag het bos achter me. Charlies grasveld strekte zich voor me uit, het huis wenkte me met de belofte van warmte en droge sokken.
Het was pas twaalf uur toen ik weer binnenkwam. Ik ging naar boven en trok gewone kleren aan: een spijkerbroek en een t-shirt, omdat ik toch binnen bleef. Het kostte me niet al te veel moeite me te concentreren op de taak van die dag, een werkstuk over Macbeth dat we woensdag moesten inleveren. Tevreden begon ik een ruwe opzet te maken. Ik voelde me rustiger dan ik me gevoeld had sinds… nou, sinds donderdagmiddag, als ik eerlijk was.
Dat was altijd hoe ik het deed. Beslissingen nemen was het pijnlijkste gedeelte voor me, het deel waar ik moeilijk over deed. Maar als de beslissing eenmaal genomen was, hield ik me er gewoon aan, meestal opgelucht dat de keuze gemaakt was. Soms werd de opluchting gekleurd door wanhoop, zoals toen ik besloten had naar Forks te gaan. Maar het was nog altijd beter dan worstelen met de alternatieven.
Het was belachelijk eenvoudig om met deze beslissing te leven. Gevaarlijk eenvoudig.
En dus was de dag stil, productief – ik had voor acht uur mijn werkstuk af. Charlie kwam thuis met een flinke vangst, en ik bedacht dat ik eraan moest denken een viskookboek te kopen als ik volgende week in Seattle was. De rillingen die over mijn rug liepen elke keer als ik daaraan dacht waren niet anders dan die ik gevoeld had voordat ik een praatje gemaakt had met Jacob Black. Ze zouden anders moeten zijn, dacht ik. Ik zou bang moeten zijn. Ik wist dat ik dat zou moeten zijn, maar ik kon niet het juiste soort angst voelen.
Die nacht had ik geen dromen, uitgeput van het vroege begin van de dag en het slechte slapen van de nacht ervoor. Ik werd wakker, voor de tweede keer sinds ik in Forks was, met het heldergele licht van een zonnige dag. Ik huppelde naar het raam, verbaasd te zien dat er bijna geen wolkje aan de lucht was. En de wolken die er waren, waren luchtige witte vlokjes die onmogelijk regen konden bevatten. Ik deed het raam open – verbaasd dat het stilletjes openging, zonder te klemmen, omdat het al ik weet niet hoeveel jaar niet open was geweest – en zoog de relatief droge lucht naar binnen. Het was bijna warm en er stond nauwelijks wind. Het bloed in mijn aderen was elektrisch.
Charlie was net klaar met ontbijten toen ik beneden kwam, en nam gelijk mijn goede humeur over.
‘Lekker weer vandaag,’ merkte hij op.
‘Ja,’ was ik het met een grijns eens.
Hij glimlachte terug, met rimpeltjes rond zijn bruine ogen. Als Charlie glimlachte was het eenvoudig te zien waarom mijn moeder te snel en te jong met hem getrouwd was. Het grootste deel van de jonge romanticus die hij in die tijd geweest was, was verdwenen voordat ik hem leerde kennen, net zoals het krullende bruine haar – dezelfde kleur, maar niet dezelfde textuur als dat van mij – verdwenen was en er langzaamaan steeds meer zichtbaar werd van de glimmende huid van zijn voorhoofd. Maar als hij glimlachte kon ik een glimp zien van de man die er met Renée vandoor was gegaan toen ze amper twee jaar ouder was dan ik nu.
Ik ontbeet vrolijk, terwijl ik keek naar de stofjes die dansten in het zonlicht dat door het raam naar binnen scheen. Charlie riep gedag en ik hoorde zijn auto wegrijden. Ik aarzelde op weg naar buiten, mijn hand op mijn regenjas. Hem thuis laten was de goden verzoeken. Zuchtend vouwde ik hem over mijn arm en stapte het felste zonlicht in dat ik in maanden gezien had.
Na eindeloos zwengelen had ik beide ramen van de pick-up bijna helemaal naar beneden gedraaid. Ik was een van de eersten op school. In mijn haast om naar buiten te gaan had ik zelfs niet op de klok gekeken. Ik parkeerde en ging naar de zelden gebruikte picknicktafels aan de zuidzijde van de kantine. De bankjes waren nog een beetje vochtig, dus ging ik op mijn jas zitten, blij dat ik hem toch nodig had. Mijn huiswerk was klaar, het gevolg van een beperkt sociaal leven, maar er waren nog wat wiskundeopgaven waar ik over twijfelde. IJverig pakte ik mijn boek, maar halverwege het controleren van de eerste opgave zat ik te dagdromen, kijkend hoe het zonlicht speelde op de rode bast van de bomen. Gedachteloos zat ik in de kantlijn van mijn huiswerk te tekenen. Na een paar minuten realiseerde ik me opeens dat ik vijf paar donkere ogen had getekend die vanaf het papier naar me staarden. Ik veegde ze uit met mijn gum.
‘Bella,’ hoorde ik iemand roepen en het klonk als Mike. Ik keek op en zag dat de school bevolkt was geraakt terwijl ik hier verstrooid had zitten zijn. Iedereen droeg t-shirts, sommigen zelfs korte broeken, hoewel het niet veel warmer kon zijn dan zestien graden. Mike kwam zwaaiend naar me toe met kaki shorts en een gestreept rugbyshirt.
‘Hé Mike,’ riep ik en zwaaide terug, niet in staat op een dag als vandaag halfhartig te zijn.
Hij kwam bij me zitten, de nette stekeltjes van zijn haar goud glanzend in het zonlicht, een brede grijs op zijn gezicht. Hij was zo blij me te zien, dat ik me wel goed moest voelen.
‘Het was me nog niet opgevallen, maar er zit rood in je haar,’ merkte hij op terwijl hij een lok die in de lichte bries gewapperd had vastpakte.
‘Alleen in de zon.’
Ik voelde me niet helemaal op mijn gemak toen hij de lok achter mijn oor stopte.
‘Heerlijke dag, hè?’
‘Mijn soort dag,’ was ik het eens.
‘Wat heb je gisteren gedaan?’ Zijn toon was net iets te bezitterig.
‘Ik heb voornamelijk gewerkt aan mijn werkstuk.’ Ik vertelde niet dat ik het al klaar had, er was geen reden om op te scheppen.
Hij sloeg met de palm van zijn hand tegen zijn voorhoofd. ‘O ja, dat moeten we donderdag inleveren, toch?’
‘Eh, woensdag, dacht ik.’
‘Woensdag?’ Hij fronste. ‘Dan heb ik een probleem. Waar gaat het jouwe over?’
‘Of Shakespeares behandeling van de vrouwelijke personages vrouwonvriendelijk is.’
Hij keek me aan alsof ik net iets in het Chinees gezegd had.
‘Ik geloof dat ik er vanavond maar aan moet beginnen,’ zei hij zuchtend. ‘Ik had willen vragen of je met me uit wilde gaan.’
‘O.’ Ik voelde me overvallen. Waarom kon ik nooit een leuk gesprek hebben met Mike zonder dat het moeizaam werd.
‘Eh, we zouden uit eten kunnen gaan of zoiets… en dan begin ik er wat later aan.’ Hij glimlachte hoopvol naar me.
‘Mike…’ Ik vond het vreselijk om zo voor het blok gezet te worden. ‘Ik geloof niet dat dat een heel goed idee is.’
Zijn vrolijke blik verdween. ‘Hoezo?’ vroeg hij op zijn hoede. Mijn gedachten flikkerden naar Edward en ik vroeg me af of zijn gedachten dat ook deden.
‘Ik geloof – en als je ooit doorvertelt wat ik nu ga zeggen dan sla ik je met plezier dood,’ dreigde ik, ‘maar ik geloof dat Jessica daardoor enorm gekwetst zou worden.’
Hij was verbijsterd. Dat was totaal niet in hem opgekomen. ‘Jessica?’
‘Jemig, Mike, ben je soms blind?’
‘O,’ blies hij, duidelijk verward. Ik maakte er gebruik van om te ontsnappen.
‘De les begint en ik kan niet weer te laat komen.’ Ik pakte mijn boeken en propte ze in mijn tas.
We liepen zwijgend naar gebouw drie. Mike was ergens anders met zijn gedachten. Ik hoopte dat waar hij ook aan dacht, het hem in de juiste richting zou sturen.
Toen ik Jessica bij wiskunde zag, borrelde ze van enthousiasme. Zij, Angela en Lauren zouden vanavond naar Port Angeles gaan om jurken te kopen voor het bal, en ze vroeg of ik meeging, ook al had ik niets nodig. Het zou leuk zijn om de stad uit te gaan met een paar vriendinnen, maar Lauren zou er ook bij zijn. En wie wist wat ik vanavond zou kunnen doen… Maar dat waren beslist de verkeerde gedachten. Natuurlijk was ik blij met het zonlicht. Maar dat was niet volledig verantwoordelijk voor mijn euforische stemming, absoluut niet zelfs.
Dus zei ik dat ik het eerst met Charlie moest overleggen.
Op weg naar Spaans had Jessica het over niets anders dan het bal, en toen de les vijf minuten te laat afgelopen was, ging ze op weg naar de lunch gewoon verder alsof ze nooit onderbroken was. Ik werd te veel in beslag genomen door mijn eigen drukke verwachtingen om veel te horen van wat ze zei. Ik wilde niet alleen hem, maar alle Cullens pijnlijk graag zien, om hen te vergelijken met de nieuwe verdenkingen die mijn verstand plaagden. Toen ik over de drempel van de kantine stapte, voelde ik de eerste echte tinteling van angst over mijn rug lopen en in mijn maag terechtkomen. Zouden ze kunnen horen wat ik dacht? En toen gierde er een ander gevoel door me heen: zou Edward weer willen dat ik bij hem kwam zitten?
Zoals gebruikelijk keek ik eerst even naar de tafel van de Cullens. Een scheut paniek trilde in mijn maag toen ik merkte dat hij leeg was. Mijn verwachtingen werden steeds kleiner toen mijn ogen de rest van de kantine afzochten in de hoop hem alleen te vinden, wachtend op mij. Het was er bijna vol – door Spaans waren we laat – maar er was geen Edward te bekennen, of iemand anders van zijn familie. Eenzaamheid trof me met verlammende kracht.
Ik sukkelde verder naast Jessica en nam niet de moeite nog te doen alsof ik luisterde.
We waren zo laat dat iedereen aan onze tafel er al was. Ik vermeed de lege stoel naast Mike en koos die bij Angela. Vaag zag ik dat Mike de stoel beleefd naar achteren schoof voor Jessica en dat haar gezicht in reactie daarop ging stralen.
Angela stelde stilletjes een paar vragen over het Macbeth-werkstuk, die ik zo natuurlijk mogelijk beantwoordde terwijl ik me steeds ellendiger voelde. Zij nodigde me ook uit om vanavond mee te gaan, en dit keer zei ik ja, elke mogelijkheid om mezelf af te leiden aangrijpend.
Ik realiseerde me dat ik nog altijd een sprankje hoop had gehad toen ik het biologielokaal binnenkwam, zijn lege stoel zag en een nieuwe golf van teleurstelling voelde.
De rest van de dag ging langzaam, mistroostig voorbij. Bij gym kregen we les over de regels van badminton, de volgende marteling die ze voor me in petto hadden. Maar het betekende gelukkig wel dat ik mocht zitten en luisteren, in plaats van over het veld te strompelen. Het beste deel was wel dat de coach zijn verhaal niet af had, waardoor ik morgen ook vrij had. Ik zou er nog even niet aan denken dat ze me overmorgen zouden bewapenen met een racket voordat ze me loslieten bij de rest van de klas.
Ik was blij dat ik het schoolterrein kon verlaten, zodat ik in alle rust kon pruilen en kniezen voordat ik vanavond met Jessica en co op pad zou gaan. Maar op het moment dat ik Charlies huis binnenliep, belde Jessica om af te zeggen. Ik probeerde blij te zijn dat Mike haar mee uit eten gevraagd had – ik was echt opgelucht dat hij het eindelijk door leek te krijgen – maar mijn enthousiasme klonk me vals in de oren. Ze verzette ons winkelavondje naar de volgende dag.
Daardoor had ik buitengewoon weinig om me af te leiden. Ik deed de vis voor het avondeten in een marinade, met een salade en brood van de vorige dag, dus daar hoefde ik weinig meer aan te doen. Ik concentreerde me een halfuur op mijn huiswerk, maar toen was ik ook daar mee klaar. Ik keek of ik nog mail had en werkte me door de enorme berg nieuwe berichten van mijn moeder, die pissiger van toon werden naarmate ze recenter waren. Ik zuchtte en typte een kort antwoord.
Mam,
Sorry, ik was veel weg. Ik ben naar het strand geweest met een paar vrienden. En ik moest een werkstuk maken.
Mijn smoesjes waren nogal zwak, dus hield ik er snel mee op.
Het is vandaag zonnig. Ja, ik ben ook geshockeerd – dus ga ik lekker naar buiten om zoveel mogelijk vitamine D op te nemen. Ik hou van je.
Bella
Ik besloot een uur te doden met het lezen van boeken die niet voor school waren. Ik had een paar boeken meegenomen naar Forks, waarvan het verzameld werk van Jane Austen het meest stukgelezen was. Dat pakte ik en ik ging naar het grasveld achter het huis. Onderweg nam ik een versleten oude quilt mee uit de linnenkast boven aan de trap.
Buiten op Charlies kleine vierkante grasveld vouwde ik de quilt dubbel en legde hem ver bij de schaduw van de bomen vandaan op het dikke gras dat altijd enigszins vochtig zou zijn, ook al scheen de zon nog zo lang. Ik lag op mijn buik, enkels gekruist in de lucht, en bladerde door de verschillende romans in het boek om te beslissen welke mij het meeste bezig zou houden. Mijn favorieten waren Pride and Prejudice en Sense en Sensibility. De eerste had ik pas nog gelezen, dus begon ik aan Sense and Sensibility, maar na drie hoofdstukken herinnerde ik me dat de held van het verhaal toevallig Edward heette. Boos begon ik aan Mansfield Park, maar de held daarvan heette Edmund, en dat leek er ook te veel op. Waren er geen andere namen aan het eind van de achttiende eeuw? Geërgerd deed ik het boek met een klap dicht en ging op mijn rug liggen. Ik schoof mijn mouwen zo ver mogelijk omhoog en deed mijn ogen dicht. Ik zou aan niets anders denken dan aan de warmte op mijn huid, zei ik streng tegen mezelf. De bries was nog steeds licht, maar hij blies sliertjes haar in mijn gezicht en dat kriebelde een beetje. Ik legde mijn haar boven mijn hoofd, als een waaier op de quilt, en concentreerde me weer op de hitte die mijn oogleden raakte, mijn wangen, mijn neus, mijn lippen, mijn armen, mijn nek en die door mijn dunne shirt drong…
Het volgende waar ik me bewust van was, was het geluid van Charlies auto op de oprit. Ik ging verbaasd zitten, realiseerde me dat het licht verdwenen was achter de bomen en dat ik in slaap was gevallen. Duf keek ik om me heen, met het plotselinge gevoel dat ik niet alleen was.
‘Charlie?’ vroeg ik. Maar ik hoorde zijn portier voor het huis dichtslaan.
Ik sprong op, nerveus, en raapte de nu vochtige quilt en mijn boek op. Ik rende naar binnen om te beginnen met koken en bedacht dat we nu laat zouden eten. Charlie hing net zijn holster op en trok zijn laarzen uit toen ik binnenkwam.
‘Sorry, pap, het eten is nog niet klaar – ik ben buiten in slaap gevallen.’ Ik onderdrukte een gaap.
‘Geeft niets,’ zei hij, ‘ik wilde toch even kijken wat de stand is van de wedstrijd.’
Na het eten keek ik tv met Charlie, om iets te doen te hebben. Er was niets dat ik graag wilde zien, maar hij wist dat ik niet van basketbal hield, dus zette hij een of andere stompzinnige comedy op waar we geen van beiden iets aan vonden. Hij leek echter blij dat we iets samendeden. En het voelde goed, ondanks mijn sombere bui, om hem blij te maken.
‘Pap,’ zei ik tijdens de reclame, ‘Jessica en Angela gaan morgenavond naar Port Angeles om jurken voor het dansfeest te kopen, en ze vroegen of ik meeging om hen te helpen kiezen… vind je het goed als ik ga?’
‘Jessica Stanley?’ vroeg hij.
‘En Angela Weber,’ zuchtte ik.
Hij begreep het niet. ‘Maar jij gaat toch niet naar het bal?’
‘Nee, pap, maar ik ga mee om hen te helpen met het uitkiezen van jurken – weet je wel, opbouwende kritiek en zo.’ Bij een vrouw had ik dit niet hoeven uitleggen.
‘Nou goed.’ Hij leek zich te realiseren dat hij niets van vrouwenzaken begreep. ‘Maar het is een doordeweekse avond.’
‘We vertrekken vroeg, zodat we ook vroeg terug zijn. Red jij je met het eten?’
‘Bells, ik heb zeventien jaar voor mezelf gezorgd voordat jij hier kwam,’ herinnerde hij mij.
‘Ik snap niet hoe je dat overleefd hebt,’ mompelde ik, en toen harder: ‘Ik zet wat dingen in de koelkast zodat je broodjes kunt maken. Helemaal bovenin.’
De volgende ochtend was het weer zonnig. Ik werd wakker met nieuwe hoop, die ik grimmig probeerde te onderdrukken. Vanwege het warme weer trok ik een diepblauwe bloes aan met een V-hals – die ik in Phoenix alleen midden in de winter droeg.
Ik zorgde ervoor dat ik zo laat op school kwam dat ik bijna te laat was. Steeds moedelozer reed ik rondjes over het parkeerterrein op zoek naar een plekje, en naar de zilveren Volvo die duidelijk niet aanwezig was. Ik parkeerde in de laatste rij en holde naar Engels, waar ik buiten adem maar beheerst aankwam voordat de laatste bel ging.
Het was hetzelfde als gisteren: ik kon er niets aan doen dat kleine sprankjes hoop de kop op staken, die echter pijnlijk geplet werden toen ik tevergeefs de kantine rondkeek en aan mijn lege biologietafel zat.
Het Port Angeles-plan stond op stapel voor vanavond en werd alleen maar aantrekkelijker toen bleek dat Lauren andere verplichtingen had. Ik wilde graag de stad uit zodat ik kon stoppen met over mijn schouders kijken in de hoop dat hij plotseling opdook, zoals hij altijd deed. Ik zwoer bij mezelf dat ik vanavond in een goede bui zou zijn en het plezier van Angela en Jessica bij de speurtocht naar jurken niet zou vergallen. Misschien kon ik zelf ook nog wat kleren kopen. Ik weigerde te bedenken dat ik dit weekeinde misschien alleen zou winkelen in Seattle, dat hij niet langer geïnteresseerd was in de eerdere plannen. Hij zou toch niet afzeggen zonder het me te vertellen.
Na school reed Jessica in haar oude witte Mercury achter me aan naar huis, zodat ik mijn boeken en mijn pick-up thuis kon afzetten. Toen ik binnen was haalde ik snel een borstel door mijn haar. Ik voelde me een beetje opgewonden bij de gedachte dat ik Forks uit zou gaan. Ik liet een briefje achter voor Charlie op het tafeltje, waarin ik nog eens uitlegde waar hij zijn eten kon vinden, haalde mijn versleten portemonnee uit mijn schooltas en stopte hem in een handtas die ik zelden gebruikte, en rende naar buiten naar Jessica. We reden vervolgens naar Angela's huis, om haar op te halen. Mijn opwinding nam exponentieel toe toen we echt de stadsgrenzen verlieten.