11. Complicaties
Iedereen keek naar ons toen we samen naar onze labtafel liepen. Ik zag dat hij zijn stoel niet meer zo ver mogelijk van me vandaan zette als de tafel toeliet. In plaats daarvan zat hij zo dicht naast me dat onze armen elkaar bijna raakten.
Toen kwam meneer Banner achteruit het lokaal in lopen – wat had die man een fantastische timing – terwijl hij een metalen tafel op wielen trok waarop een ouderwetse tv en videorecorder stonden. Filmtijd: de opluchting in de klas was bijna voelbaar.
Meneer Banner schoof de band in de weerbarstige videorecorder en liep naar de muur om de lichten uit te doen.
En toen, terwijl het lokaal donker werd, was ik me er opeens hyperbewust van dat Edward op minder dan twee centimeter naast me zat. Ik werd overvallen door onverwachte tintelingen die door me heen liepen, verbaasd dat het mogelijk was me nog bewuster van hem te zijn dan ik al was. Ik werd bijna overweldigd door een krankzinnige drang mijn hand uit te strekken en hem aan te raken, zijn perfecte gezicht een keer te strelen in het duister. Ik kruiste mijn armen strak over mijn borst en balde mijn handen tot vuisten. Ik was gek aan het worden.
De optiteling begon zodat het lokaal schaars verlicht werd. Mijn ogen gingen vanzelf naar hem. Ik glimlachte schaapachtig toen ik zag dat zijn houding een kopie van de mijne was: van de gebalde vuisten onder zijn armen tot aan zijn ogen die vanuit de hoeken naar me gluurden. Hij grijnsde terug en zelfs in het donker lukte het hem zijn ogen op een of andere manier te laten smeulen. Ik keek weg voordat ik begon te hyperventileren. Het sloeg echt helemaal nergens op dat ik duizelig werd.
De les duurde erg lang. Ik kon me niet concentreren op de film, ik wist zelfs niet waar hij over ging. Zonder succes probeerde ik me te ontspannen, maar de elektrische schokken die ergens uit zijn lichaam vandaan leken te komen, bleven aanhouden. Af en toe stond ik mezelf toe een snelle blik te werpen in zijn richting, maar ook hij leek zich niet te ontspannen. Het overweldigende verlangen hem aan te raken weigerde ook af te nemen en ik plette mijn vuisten veilig tegen mijn ribben totdat mijn vingers er pijn van deden.
Ik slaakte een zucht van verlichting toen meneer Banner de lichten weer aandeed aan het einde van de les, strekte mijn armen voor me uit en bewoog mijn stijve vingers. Edward grinnikte naast me.
‘Nou, dat was interessant,’ mompelde hij. Zijn stem was donker en zijn ogen behoedzaam.
‘Hm-mm,’ was het enige antwoord dat ik eruit kon krijgen.
‘Zullen we?’ vroeg hij terwijl hij elegant overeind kwam.
Ik kreunde bijna. Tijd voor gym. Ik stond voorzichtig op, bang dat mijn evenwichtsgevoel aangetast zou zijn door de vreemde, nieuwe intensiteit tussen ons.
Zwijgend liep hij met me mee naar mijn volgende les en wachtte bij de deur; ik keerde me naar hem toe om gedag te zeggen. Zijn gezicht verraste me: zijn blik was verscheurd, bijna gepijnigd, en zo verschrikkelijk mooi dat het verlangen hem aan te raken net zo sterk opvlamde als eerst. Mijn afscheid bleef in mijn keel hangen.
Hij tilde zijn hand op, aarzelend – strijd woedde in zijn ogen – en streelde toen snel met zijn vingertoppen langs mijn wang. Zijn huid was als altijd ijskoud, maar het spoor dat zijn vingers achterlieten op mijn huid was alarmerend warm: alsof ik me verbrand had, maar de pijn nog niet voelde.
Zonder een woord te zeggen draaide hij zich om en liep van me weg.
Ik liep naar het gymlokaal, mijn hoofd licht en wiebelig. Ik zweefde naar de kleedkamer, kleedde me als in trance om en was me er slechts vaag van bewust dat er andere mensen om me heen waren. De realiteit werd pas weer duidelijk toen ik een racket in mijn handen gedrukt kreeg. Het was niet zwaar, maar het voelde erg onveilig in mijn hand. Ik zag dat een paar klasgenoten me heimelijke blikken toewierpen. Coach Clapp beval ons teams van twee personen te vormen.
Gelukkig was er nog wat van Mikes ridderlijkheid over en kwam hij naast me staan.
‘Wil je met mij een team vormen?’
‘Dank je, Mike. Je hoeft dit niet te doen, hoor.’ Ik grimaste verontschuldigend.
‘Geeft niets. Ik blijf uit je buurt.’ Hij grijnsde. Soms was het zo makkelijk om Mike aardig te vinden.
Het ging niet gladjes. Op de een of andere manier slaagde ik erin mezelf voor mijn kop te slaan met mijn racket en in een en dezelfde zwaai Mikes schouder te raken. De rest van het uur bracht ik door achter in het veld, waar ik het racket veilig achter mijn rug hield. Ondanks dat hij door mij gehandicapt was, was Mike behoorlijk goed. In zijn eentje won hij drie van de vier potjes. Hij gaf me een onverdiende high-five toen de coach eindelijk op zijn fluitje blies ten teken dat de les was afgelopen.
‘Zo,’ zei hij toen we van het veld liepen.
‘Wat zo?’
‘Jij en Cullen, hè?’ vroeg hij, zijn toon opstandig. Mijn eerdere gevoel van affectie verdween.
‘Dat gaat je niets aan, Mike,’ waarschuwde ik terwijl ik van binnen Jessica vervloekte naar de diepste duisternis van Hades.
‘Ik vind het maar niets,’ mompelde hij niettemin.
‘Dat hoeft ook niet,’ snauwde ik.
‘Hij kijkt naar je alsof… alsof je hij je wil opvreten,’ ging hij verder, mij negerend.
Ik slikte het hysterische gevoel dat dreigde te exploderen in, maar ondanks mijn pogingen ontsnapte er toch een kleine giechel. Hij keek me nijdig aan. Ik zwaaide en vluchtte naar de kleedkamer.
Snel kleedde ik me om. Iets sterkers dan vlinders bonsde wild tegen de wanden van mijn buik, mijn ruzie met Mike was al een vage herinnering. Ik vroeg me af of Edward op me zou wachten, of dat ik hem bij zijn auto zou zien. Wat als zijn familie er ook was? Ik voelde een golf echte angst. Wisten zij dat ik het wist? Was het de bedoeling dat ik wist dat zij het wisten dat ik het wist, of niet?
Tegen de tijd dat ik het gymlokaal verliet, had ik net besloten dat ik gelijk naar huis zou lopen zonder een blik op de parkeerplaats te werpen. Maar mijn zorgen waren voor niets geweest. Edward wachtte op me. Hij leunde nonchalant tegen de muur van het gymlokaal en zijn adembenemende gezicht was nu rustig. Toen ik naar hem toe liep, voelde ik een vreemd gevoel van bevrijding.
‘Hoi,’ zei ik zacht met een enorme glimlach.
‘Hallo.’ Zijn glimlach was schitterend. ‘Hoe was gym?’
Mijn blijdschap zakte een beetje in. ‘Prima,’ loog ik.
‘Echt?’ Hij leek niet overtuigd. Zijn ogen veranderden enigszins van richting, keken over mijn schouder en werden kleiner. Ik keek achter me en zag Mikes rug terwijl hij wegliep.
‘Wat?’ vroeg ik.
Zijn ogen, nog steeds klein, keken weer in de mijne. ‘Newton werkt op mijn zenuwen.’
‘Je luisterde toch niet weer?’ Ik schrok me dood. Alle sporen van mijn plotselinge goede humeur verdwenen.
‘Hoe is het met je hoofd?’ vroeg hij onschuldig.
‘Dit is niet te geloven!’ Ik draaide me om en stampte weg in de richting van de parkeerplaats, hoewel ik de optie om te gaan lopen ook nog openhield.
Hij hield me gemakkelijk bij.
‘Jij was degene die zei dat ik je nog nooit tijdens een gymles had gezien. Ik was gewoon nieuwsgierig.’ Het klonk niet alsof het hem speet, dus negeerde ik hem.
We liepen zwijgend verder – een boze, beschaamde stilte aan mijn kant – naar zijn auto. Maar een paar stappen daarvandaan bleef ik gedwongen stilstaan: de auto werd omringd door een meute mensen, alleen maar jongens.
Toen realiseerde ik me dat ze niet om de Volvo stonden, maar om Rosalies rode convertible, met een onmiskenbaar wellustige blik in hun ogen. Geen van hen keek ook maar op toen Edward tussen hen door gleed om zijn portier open te doen. Ik klom snel op de passagiersstoel, ook onopgemerkt.
‘Erg opvallend,’ mompelde hij.
‘Wat voor een auto is het?’ vroeg ik.
‘Een M3.’
‘Ik lees geen Car and Driver.’
‘Het is een BMW.’ Hij rolde met zijn ogen zonder naar mij te kijken en probeerde van de parkeerplaats weg te rijden zonder een van de bewonderaars te raken.
Ik knikte. Daar had ik van gehoord.
‘Ben je nog steeds boos?’ vroeg hij terwijl hij voorzichtig met de auto manoeuvreerde.
‘Absoluut.’
Hij zuchtte. ‘Vergeef je me als ik mijn excuses aanbied?’
‘Misschien… als je het meent. Én als je belooft het niet meer te doen,’ drong ik aan.
Zijn ogen stonden plotseling sluw. ‘Wat vind je ervan als ik het meen én ik het goed vind dat jij zaterdag rijdt?’ was zijn tegenbod.
Ik overwoog dit en besloot dat het waarschijnlijk het beste bod was dat ik zou krijgen. ‘Goed,’ zei ik.
‘Dan spijt het me heel erg dat ik je boos heb gemaakt.’ Hij keek hierbij oprecht uit zijn ogen – waardoor mijn hart volledig van slag raakte – en toen werd zijn blik speels. ‘En zaterdagochtend sta ik voor dag en dauw bij je op de stoep.’
‘Eh, het helpt niet echt met de Charlie-situatie als er de hele dag een onbekende Volvo op de oprit staat.’
Zijn glimlach was nu neerbuigend. ‘Ik was niet van plan met de auto te komen.’
‘Hoe…’
Hij onderbrak me. ‘Maak je geen zorgen. Ik zal er zijn, zonder auto.’
Ik ging er niet verder op in. Ik had een dringender vraag.
‘Is het al later?’ vroeg ik betekenisvol.
Hij fronste. ‘Misschien wel.’
Hij zette de auto stil. Ik keek verrast op: natuurlijk waren we al bij Charlies huis. Het was gemakkelijker om met hem mee te rijden als ik pas keek wanneer het voorbij was. Toen ik weer naar hem keek, zag ik dat hij me aanstaarde, me opnam met zijn ogen.
‘En je wilt nog steeds weten waarom je niet kunt toekijken als ik jaag?’ Hij leek ernstig, maar ik dacht een glimp van humor te zien diep in zijn ogen.
‘Nou,’ verduidelijkte ik, ‘ik wilde vooral zien hoe je zou reageren.’
‘Heb ik je bang gemaakt?’ Ja, er zat beslist humor in.
‘Nee,’ loog ik. Hij geloofde me niet.
‘Het spijt me dat ik je bang heb gemaakt,’ hield hij vol met een lichte glimlach, maar toen verdwenen alle tekens van plagerij. ‘Het was alleen de gedachte al dat jij in de buurt zou zijn… terwijl we jagen.’ Hij klemde zijn kaken op elkaar.
‘Dat zou verkeerd zijn?’
Hij sprak van tussen zijn opeengeklemde kaken. ‘Heel erg.’
‘Want…’
Hij haalde diep adem en staarde door de voorruit naar de dikke, rollende wolken die naar beneden leken te komen, bijna binnen bereik.
‘Als we jagen,’ hij sprak langzaam, met tegenzin, ‘geven we ons over aan onze zintuigen… beheersen onszelf minder met ons hoofd. Vooral ons reukvermogen is heel sterk. Als je dan bij me in de buurt zou zijn terwijl ik op die manier de controle verlies…’ Hij schudde zijn hoofd en keek nog steeds met duistere blik naar de zware bewolking.
Ik hield mijn gezichtspieren stevig in bedwang, want ik rekende op een snelle blik om mijn reactie te peilen, en die volgde inderdaad. Op mijn gezicht was niets te lezen.
Maar onze ogen hielden elkaar vast en de stilte werd dieper – en veranderde. Schokjes van dezelfde elektriciteit als die ik vanmiddag had gevoeld, zorgden voor een gespannen sfeer terwijl hij meedogenloos in mijn ogen bleef staren. Pas toen mijn hoofd begon te tollen realiseerde ik me dat ik geen adem meer haalde. Toen ik naar adem hapte, en de stilte verbrak, sloot hij zijn ogen.
‘Bella, ik denk dat je beter naar binnen kunt gaan.’ Zijn lage stem klonk ruw, zijn ogen waren weer op de wolken gericht.
Ik opende de deur en de poolwind die de auto binnengierde hielp om mijn hoofd weer helder te maken. Bang dat ik in mijn verdwaasde staat zou struikelen, stapte ik voorzichtig uit de auto en sloot het portier achter me zonder om te kijken. Het gezoem van het elektrische raam dat naar beneden schoof deed me omdraaien.
‘O, Bella?’ riep hij me achterna, zijn stem kalmer. Hij leunde naar me toe met een flauwe glimlach om zijn lippen.
‘Ja?’
‘Morgen is het mijn beurt.’
‘Jouw beurt voor wat?’
Hij glimlachte breder zodat zijn tanden oplichtten. ‘Vragen te stellen.’
En toen was hij weg. De auto racete door de straat en verdween om de hoek voordat ik zelfs maar mijn gedachten weer geordend had. Ik glimlachte toen ik naar het huis liep. Het was duidelijk dat hij van plan was morgen naar school te komen.
Die nacht speelde Edward, zoals gewoonlijk, een hoofdrol in mijn dromen. Maar het klimaat van mijn onderbewustzijn was veranderd. Het vibreerde met dezelfde elektrische lading als die ik de afgelopen middag had gevoeld, en ik lag rusteloos te woelen en te draaien en werd vaak wakker. Pas vroeg in de ochtend zakte ik weg in een uitgeputte, droomloze slaap.
Toen ik wakker werd, was ik nog steeds moe, maar ook zenuwachtig. Zuchtend trok ik mijn bruine coltrui aan en de onvermijdelijke spijkerbroek, terwijl ik dagdroomde over spaghettibandjes en shorts. Het ontbijt was als altijd een rustige aangelegenheid. Charlie bakte eieren voor zichzelf; ik at mijn bord muesli. Ik vroeg me af of hij vergeten was wat er komende zaterdag op de agenda stond. Hij beantwoordde mijn onuitgesproken vraag toen hij opstond om zijn bord in de gootsteen te zetten.
‘Wat betreft zaterdag…’ begon hij terwijl hij door de keuken liep en de kraan opendraaide.
Ik kromp ineen. ‘Ja, pap?’
‘Ben je nog steeds van plan naar Seattle te gaan?’ vroeg hij.
‘Ja, dat ben ik.’ Ik trok een gezicht en wenste dat hij er niet over begonnen was zodat ik geen halve waarheden hoefde te fabriceren.
Hij spoot wat afwasmiddel op zijn bord en wreef het uit met de borstel. ‘En je weet zeker dat je niet op tijd terug bent voor het bal?’
‘Ik ga niet naar het bal, pap,’ zei ik nijdig.
‘Heeft niemand je gevraagd?’ vroeg hij terwijl hij zijn zorgen probeerde te verbergen door zich te concentreren op het afspoelen van het bord.
Ik omzeilde het mijnenveld: ‘De meisjes moesten iemand meevragen.’
‘O.’ Hij fronste terwijl hij zijn bord afdroogde.
Ik had medelijden met hem. Het is vast heel moeilijk om een vader te zijn; altijd bang dat je dochter iemand ontmoet die ze leuk vindt, maar ook bang dat ze misschien niemand ontmoet. Hoe afschuwelijk zou het zijn, bedacht ik gruwend, als Charlie ook maar enig idee had van wát ik leuk vond.
Charlie zwaaide gedag en vertrok, en ik ging naar boven om mijn tanden te poetsen en mijn boeken te pakken. Toen ik de surveillanceauto hoorde wegrijden, kon ik maar een paar seconden wachten voor ik uit het raam keek. De zilveren auto stond er al, wachtend op Charlies plek op de oprit. Ik sprong de trap af en de deur uit, me afvragend hoe lang dit bizarre ritueel zou doorgaan. Ik wilde dat het nooit zou ophouden.
Hij wachtte in de auto, maar leek niet op te kijken toen ik de voordeur achter me dichttrok zonder de moeite te nemen hem dubbel op slot te doen. Ik liep naar de auto en aarzelde even verlegen voordat ik het portier opendeed en instapte. Hij glimlachte ontspannen en was zoals gebruikelijk zo perfect en beeldschoon dat het ondraaglijk was.
‘Goedemorgen.’ Zijn stem was zijdezacht. ‘Hoe is het met je?’ Zijn ogen bestudeerden mijn gezicht, alsof zijn vraag meer was dan simpelweg beleefdheid.
‘Goed, dank je.’ Het ging altijd goed met me, meer dan goed zelfs, als ik bij hem was.
Zijn blik bleef hangen op de kringen onder mijn ogen. ‘Je ziet er moe uit.’
‘Ik kon niet slapen,’ bekende ik en zwiepte als vanzelf mijn haar over mijn schouder zodat ik enige beschutting had.
‘Kon ik ook niet,’ plaagde hij terwijl hij de motor startte. Ik begon gewend te raken aan het zachte zoemen. Ik was er zeker van dat ik me suf zou schrikken van het gebrul van mijn pick-up als ik er ooit weer in zou rijden.
Ik lachte. ‘Ja, dat geloof ik graag. Ik denk dat ik net iets meer geslapen heb dan jij.’
‘Wedden dat dat zo is.’
‘Wat heb je gedaan afgelopen nacht?’ vroeg ik.
Hij grinnikte. ‘Vergeet het maar. Vandaag stel ik de vragen.’
‘Dat is waar ook. Wat wil je weten?’ Ik fronste mijn voorhoofd. Ik kon niets bedenken over mezelf dat hij ook maar een beetje interessant zou kunnen vinden.
‘Wat is je lievelingskleur?’ vroeg hij met een ernstig gezicht.
Ik rolde met mijn ogen. ‘Dat verandert elke dag.’
‘Wat is vandaag je lievelingskleur?’ Hij was nog altijd serieus.
‘Waarschijnlijk bruin.’ Ik trok meestal kleren aan in kleuren die overeenkwamen met mijn humeur.
Hij snoof en liet zijn serieuze blik varen. ‘Bruin?’ vroeg hij ongelovig.
‘Tuurlijk. Bruin is warm. Ik mis bruin. Alles wat bruin hoort te zijn – boomstammen, rotsen, aarde – is hier bedekt met zompige groene zooi,’ klaagde ik.
Hij leek gefascineerd door mijn kleine uitbarsting. Hij overdacht het even en keek me aan. ‘Je hebt gelijk,’ besloot hij, weer ernstig. ‘Bruin is warm.’ Hij strekte zijn hand uit om snel, maar toch ook aarzelend, mijn haar weer naar achter te duwen.
We waren inmiddels bij school aangekomen. Hij keek weer naar me toen hij de auto parkeerde.
‘Welke muziek zit er op dit moment in je cd-speler?’ vroeg hij, zijn gezicht somber alsof hij me gevraagd had een moord te bekennen.
Ik bedacht me dat ik nooit de cd van Phil had opgeborgen. Toen ik de naam van de band noemde, glimlachte hij scheef met een vreemde uitdrukking in zijn ogen. Hij deed een vakje onder de cd-speler van zijn auto open, viste er een doosje uit tussen de ongeveer dertig cd's die in de kleine ruimte gepropt waren en gaf dat aan mij.
‘Van Debussy tot dit?’ Hij trok een wenkbrauw op.
Het was dezelfde cd. Ik bekeek de bekende voorkant en hield mijn ogen naar beneden gericht.
Zo ging het de hele dag door. Terwijl hij meeliep naar Engels, toen hij me ophaalde na Spaans, tijdens de hele lunchpauze, ondervroeg hij me meedogenloos over elk onbetekenend detail van mijn bestaan. Films die ik mooi of verschrikkelijk vond, de paar plaatsen waar ik geweest was en de vele waar ik nog naartoe wilde, en boeken, eindeloos veel boeken.
Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zoveel gepraat had. Het grootste deel van de tijd voelde ik me niet op mijn gemak, ervan overtuigd dat ik hem verveelde. Maar de volledige aandacht op zijn gezicht en zijn nooit aflatende stroom vragen, stimuleerden me door te gaan. Meestal waren zijn vragen makkelijk, slechts een paar lieten mijn snelle blos opkomen. En als ik bloosde, veroorzaakte dat weer een nieuwe ronde vragen.
Zoals toen hij me vroeg wat mijn favoriete edelsteen was en ik ‘topaas’ er uitflapte voordat ik er erg in had. Hij had zo snel vragen op me afgevuurd dat ik het gevoel had dat ik een van die psychiatrische tests deed waarbij je met het eerste wat in je opkomt moet antwoorden. Ik was ervan overtuigd dat hij zou zijn doorgegaan met het afwerken van de lijst die hij blijkbaar in zijn hoofd had, als ik niet gebloosd had. Mijn gezicht kleurde, omdat tot voor heel kort granaat mijn favoriete edelsteen was. Het was onmogelijk om me de reden voor die verandering niet te herinneren terwijl ik terugstaarde in zijn topaaskleurige ogen. En natuurlijk hield hij pas op toen ik bekende waarom ik me ongemakkelijk voelde.
‘Vertel het me,’ beval hij uiteindelijk toen overtuigingskracht niet werkte – en dat kwam alleen maar omdat ik mijn ogen veilig van zijn gezicht afgewend hield.
‘Het is vandaag de kleur van je ogen,’ gaf ik me zuchtend over. Ik keek naar mijn handen die plukten aan een lok haar. ‘Als je het me over twee weken zou vragen, zeg ik waarschijnlijk onyx.’ In mijn onwillige eerlijkheid had ik meer informatie gegeven dan nodig was en ik was bang dat het de vreemde woede zou oproepen die steeds weer oplaaide wanneer ik per ongeluk te duidelijk liet merken hoe geobsedeerd ik was.
Maar zijn pauze was heel kort.
‘Welk bloemen heb je het liefst?’ ging het spervuur verder.
Ik zuchtte opgelucht en ging verder met de psychoanalyse.
Biologie was weer lastig. Edward was doorgegaan met zijn ondervraging tot het moment dat meneer Banner het lokaal binnenkwam, terwijl hij weer de tv meezeulde. Toen de leraar naar het lichtknopje liep, merkte ik dat Edward zijn stoel iets verder bij me vandaan schoof. Het hielp niet. Zodra het lokaal verduisterd was, voelde ik weer de elektrische vonken, dezelfde rusteloze drang als gisteren om mijn hand uit te strekken om die kleine ruimte te overbruggen en zijn koude huid aan te raken.
Ik leunde naar voren op de tafel, liet mijn kin op mijn gevouwen armen rusten en greep met mijn verborgen vingers de rand van de tafel vast in een poging het irrationele verlangen te negeren dat me zo van mijn stuk bracht. Ik keek niet naar hem, bang dat als hij naar mij keek het nog moeilijker zou zijn mezelf in bedwang te houden. Ik probeerde echt naar de film te kijken, maar aan het einde van de les had ik geen flauw idee wat ik zojuist gezien had. Ik zuchtte weer van opluchting toen meneer Banner het licht aandeed en wierp eindelijk een blik op Edward; hij keek naar mij, zijn ogen dubbelzinnig.
Hij stond zwijgend op en bleef toen staan, wachtend op mij. Net als gisteren liepen we zwijgend naar het gymlokaal. En net als gisteren raakte hij zwijgend mijn gezicht aan – dit keer met de rug van zijn koele hand, waarmee hij een keer van mijn slaap naar mijn kaak streelde – voordat hij zich omdraaide en wegliep.
Gym ging snel voorbij terwijl ik naar Mikes eenmansbadmintonshow keek. Hij zei vandaag niets tegen me, in reactie op mijn lege blik of omdat hij nog altijd boos was over onze ruzie van gisteren. Ergens in mijn achterhoofd voelde ik me daar rot over. Maar ik kon me niet op hem concentreren.
Na de les holde ik weg om me om te kleden, want ik wist dat hoe sneller ik was, des te eerder ik bij Edward zou zijn. Door deze druk werd ik onhandiger dan normaal, maar uiteindelijk kon ik weg. Ik voelde dezelfde opluchting toen ik hem zag staan en een grote grijns verscheen vanzelf op mijn gezicht. Hij glimlachte terug voordat hij doorging met zijn kruisverhoor.
Zijn vragen waren nu anders van aard, niet zo eenvoudig te beantwoorden. Hij wilde weten wat ik het meeste miste aan thuis en drong aan op beschrijvingen van alles wat hij niet kende. We zaten urenlang voor Charlies huis, terwijl de lucht donkerder werd en de regen in een plotselinge stortbui om ons heen klaterde.
Ik probeerde onmogelijke dingen te beschrijven, zoals de geur van de creosootstruiken – bitter, enigszins harsachtig, maar toch lekker –, het hoge, klagelijke geluid van de cicaden in juli, de luchtige kaalheid van de bomen, de enorme omvang van de lucht die zich witblauw uitstrekt van horizon tot horizon, nauwelijks onderbroken door de lage bergen bedekt met paars vulkanisch gesteente. Het moeilijkste uit te leggen was waarom ik het zo mooi vond: het verklaren van een schoonheid die niet afhing van de schaarse, stekelige vegetatie die er vaak halfdood uitzag, een schoonheid die meer van doen had met de kale vorm van het land, met de ondiepe komvormige valleien tussen de kartelige heuvels, en de manier waarop zij de zon vasthielden. Ik merkte dat ik mijn handen gebruikte toen ik dit aan hem probeerde te beschrijven.
Door zijn rustige, indringende vragen bleef ik vrijuit praten en vergat ik, in het halfduister van de storm, me ongemakkelijk te voelen omdat ik het gesprek domineerde. Eindelijk, toen ik klaar was met een gedetailleerde beschrijving van mijn overvolle kamer thuis, zweeg hij in plaats van met een nieuwe vraag te reageren.
‘Ben je klaar?’ vroeg ik opgelucht.
‘Nog lang niet, maar je vader komt zo thuis.’
‘Charlie!’ Ik was me ineens weer bewust van zijn bestaan en zuchtte. Ik keek naar de donkere regenlucht, maar werd daar niet wijzer van. ‘Hoe laat is het?’ vroeg ik me hardop af terwijl ik op de klok keek. Ik werd verrast door de tijd: Charlie zou nu op weg zijn naar huis.
‘Het schemert,’ mompelde Edward terwijl hij naar de westelijke horizon keek die door de wolken aan het oog onttrokken werd. Zijn stem klonk peinzend, alsof hij met zijn gedachten ergens ver weg was. Ik staarde naar hem terwijl hij zonder iets te zien uit het raam tuurde.
Ik staarde nog steeds toen zijn ogen zich plotseling weer op de mijne richtten.
‘Het is het veiligste tijdstip van de dag voor ons,’ zei hij in antwoord op de onuitgesproken vraag in mijn ogen. ‘De gemakkelijkste tijd. Maar ook de treurigste, in zekere zin… het einde van weer een dag, de terugkeer van de nacht. Het duister is zo voorspelbaar, vind je niet?’ Hij glimlachte weemoedig.
‘Ik houd van de nacht. Zonder het duister zouden we nooit de sterren kunnen zien.’ Ik fronste. ‘Niet dat je ze hier zo vaak ziet.’
Hij lachte en de stemming werd meteen luchtiger. ‘Charlie kan hier elk moment zijn. Dus tenzij je hem wilt vertellen dat je zaterdag met mij doorbrengt…’ Hij trok een wenkbrauw op.
‘Nee, dank je.’ Ik pakte mijn boeken en merkte dat ik stijf was van het lange stilzitten. ‘Ben ik morgen weer aan de beurt?’
‘Absoluut niet!’ Hij keek gemaakt boos. ‘Ik zei toch dat ik nog niet klaar was?’
‘Wat wil je dan nog meer weten?’
‘Daar kom je morgen wel achter.’ Hij boog langs me heen om het portier voor me open te doen, en zijn plotselinge nabijheid liet mijn hart onstuimig bonzen.
Maar zijn hand bevroor op de greep.
‘Niet goed,’ mompelde hij.
‘Wat is er?’ Verbaasd zag ik dat zijn kaak gespannen was en zijn ogen verontrust.
Hij wierp een snelle blik op me. ‘Nog een complicatie,’ zei hij somber.
Met een snelle beweging gooide hij de deur open en bewoog, kromp bijna ineen, snel bij me vandaan.
De lichtbundel van koplampen in de regen trok mijn aandacht toen een donkere auto met de voorkant naar ons toe langs de stoep parkeerde.
‘Charlie is net om de hoek,’ waarschuwde hij terwijl hij door de stromende regen naar het andere voertuig staarde.
Ik sprong gelijk naar buiten, ondanks mijn verwarring en nieuwsgierigheid. De regen klonk luider toen hij op mijn jas roffelde.
Ik probeerde de mensen te herkennen op de voorstoelen van de andere auto, maar het was te donker. Ik zag dat Edward verlicht werd door de koplampen van de nieuwe auto: hij staarde nog steeds voor zich uit, zijn blik gevestigd op iets of iemand die ik niet kon zien. Zijn gezichtsuitdrukking was zowel gefrustreerd als uitdagend, een vreemde combinatie.
Toen gaf hij gas en de banden piepten op het natte asfalt. De Volvo was binnen luttele seconden uit het zicht verdwenen.
‘Hé Bella,’ riep een bekende, hese stem vanaf de bestuurderskant van de kleine zwarte auto.
‘Jacob?’ vroeg ik turend door de regen. Op dat moment draaide Charlies auto de hoek om en schenen zijn lichten op de inzittenden van de auto voor me.
Jacob was al aan het uitstappen, zijn brede grijns duidelijk zichtbaar ondanks de duisternis. Op de passagiersstoel zat een veel oudere man, een zwaar gebouwde man met een gedenkwaardig gezicht. Een gezicht dat overliep: de wangen rustten op zijn schouders, met diepe vouwen in de roodbruine huid alsof het een oude leren jas was. En verrassend bekende ogen, zwarte ogen die zowel te jong als te oud leken voor het brede gezicht waarvan ze deel uitmaakten. Jacobs vader Billy Black. Ik herkende hem meteen, hoewel ik in de vijf jaar sinds ik hem voor het laatst had gezien zijn naam vergeten was en me hem dus niet herinnerde toen Charlie over hem sprak vlak na mijn aankomst. Hij staarde naar me, bestudeerde mijn gezicht, dus glimlachte ik aarzelend naar hem. Zijn ogen waren groot, alsof hij geschrokken of bang was, zijn neusvleugels trilden. Mijn glimlach verdween.
Nog een complicatie, had Edward gezegd.
Billy staarde nog steeds naar me met ingespannen, bezorgde ogen. Ik kreunde vanbinnen. Had Billy Edward zo snel herkend? Geloofde hij echt in de onmogelijke legendes waar zijn zoon mee gespot had?
Het antwoord was duidelijk in Billy's ogen. Ja. Ja, dat deed hij.