5. Bloedgroep

Nietsziend zocht ik mijn weg naar Engels. Toen ik het lokaal binnenliep, realiseerde ik me aanvankelijk niet eens dat de les al begonnen was.

‘Fijn dat u er ook bent, mevrouw Swan,’ zei meneer Mason geringschattend.

Ik bloosde en ging snel zitten.

Pas tegen het einde van de les realiseerde ik me dat Mike niet op zijn gebruikelijke plek naast mij zat. Ik voelde me een beetje schuldig. Maar hij en Eric wachtten op me bij de deur, zoals gebruikelijk, dus nam ik aan dat hij me vergeven had. Mike leek meer en meer zichzelf te worden toen we liepen, en hij werd steeds enthousiaster toen hij sprak over de weersvoorspelling voor dit weekeinde. De regen zou korte tijd wegblijven, dus misschien was zijn tochtje naar het strand mogelijk. Ik probeerde gretig te klinken, om de teleurstelling die ik hem gisteren bezorgd had goed te maken, maar dat was moeilijk: regen of geen regen, het zou slechts zo'n acht graden zijn, als we geluk hadden.

De rest van de morgen ging in een waas voorbij. Het was moeilijk te geloven dat ik me Edwards woorden, de manier waarop hij gekeken had, niet verbeeld had. Misschien was het een heel levendige droom waarvan ik dacht dat hij echt was. Dat leek waarschijnlijker dan dat hij mij ook maar enigszins aantrekkelijk vond.

Dus was ik ongeduldig en bang toen Jessica en ik de kantine binnenliepen. Ik wilde zijn gezicht zien, om te zien of hij weer de koude, onverschillige persoon geworden was van de afgelopen weken. Of dat, als door een wonder, ik echt gehoord had wat ik dacht dat ik deze ochtend gehoord had. Jessica babbelde verder over haar plannen voor het dansfeest – Lauren en Angela hadden de andere jongens gevraagd en ze zouden allemaal samen gaan – zich volledig onbewust van mijn gebrek aan aandacht.

Teleurstelling stroomde door me heen toen mijn ogen feilloos zijn tafel vonden. De andere vier waren er, maar hij was afwezig. Was hij naar huis gegaan? Verpletterd volgde ik de nog altijd kletsende Jessica door de rij. Ik had geen honger meer en kocht alleen een flesje fris. Ik wilde alleen nog maar zitten en mokken.

‘Edward Cullen zit weer naar je te staren,’ zei Jessica die eindelijk mijn aandacht wist te trekken met zijn naam. ‘Waarom zou hij vandaag alleen zitten?’

Ik keek meteen op. Ik volgde haar blik en zag Edward, met een scheve glimlach, die mij aanstaarde vanaf een lege tafel aan de andere kant van de kantine van waar hij gewoonlijk zat. Toen hij eenmaal mijn aandacht had, hief hij een hand op en wenkte mij met zijn wijsvinger. Toen ik ongelovig keek, knipoogde hij.

‘Bedoelt hij jóú?’ vroeg Jessica met beledigende verbijstering in haar stem.

‘Misschien heeft hij hulp nodig bij zijn huiswerk voor biologie,’ mompelde ik om haar te sussen. ‘Eh, ik kan maar beter even gaan vragen wat hij wil.’

Ik voelde haar ogen in mijn rug toen ik wegliep.

Toen ik bij zijn tafeltje kwam, bleef ik onzeker achter de stoel tegenover hem staan.

‘Waarom kom je vandaag niet bij me zitten?’ vroeg hij glimlachend.

Ik ging automatisch zitten en keek hem achterdochtig aan. Hij glimlachte nog steeds. Het was moeilijk te geloven dat iemand die zo mooi was, echt was. Ik was bang dat hij plotseling in een wolk van rook zou verdwijnen en dat ik wakker zou worden.

Hij leek te wachten tot ik iets zou zeggen.

‘Dit is anders,’ wist ik er eindelijk uit te krijgen.

‘Tja…’ Hij hield even stil en toen volgde de rest in een stortvloed van woorden: ‘Ik heb besloten dat als ik toch naar de hel ga, ik het maar beter goed kon doen.’

Ik wachtte tot hij iets begrijpelijks zou zeggen. De seconden tikten voorbij.

‘Ik heb echt geen idee waar je het over hebt,’ meldde ik hem uiteindelijk.

‘Weet ik.’ Hij glimlachte weer en toen veranderde hij van onderwerp. ‘Ik geloof dat je vrienden kwaad op me zijn omdat ik je gestolen heb.’

‘Daar komen ze wel overheen.’ Ik voelde hun ogen in mijn rug boren.

‘Maar misschien geef ik je wel niet terug,’ zei hij met een ondeugende blik in zijn ogen.

Ik slikte.

Hij lachte. ‘Je kijkt bezorgd.’

‘Nee,’ zei ik, maar belachelijk genoeg brak mijn stem. ‘Eerder verbaasd… vanwaar die verandering?’

‘Heb ik al gezegd. Ik was het zat om steeds te proberen je te mijden. Dus geef ik het op.’ Hij glimlachte nog steeds, maar zijn goudgele ogen waren serieus.

‘Je geeft het op?’ herhaalde ik verward.

‘Ja, ik geef het op. Ik probeer niet meer goed te zijn. Ik ga nu gewoon doen wat ik wil en ik zie wel wat ervan komt.’ Zijn glimlach verdween toen hij dit uitlegde, en een harde toon kwam in zijn stem.

‘Ik begrijp echt niet waar je het over hebt.’

De adembenemende scheve glimlach verscheen weer.

‘Ik zeg altijd te veel als ik met jou praat; dat is een van de problemen.’

‘Maak je maar geen zorgen, ik begrijp er toch niets van,’ zei ik droogjes.

‘Daar reken ik op.’

‘Dus, in gewoon Engels, we zijn nu vrienden?’

‘Vrienden…’ weifelde hij.

‘Of niet,’ mompelde ik.

Hij grijnsde. ‘Tja, we kunnen het proberen. Maar ik waarschuw je alvast dat ik geen goede vriend voor je ben.’ De waarschuwing achter zijn glimlach was serieus.

‘Dat heb je al vaker gezegd,’ merkte ik op. Ik probeerde de plotselinge siddering in mijn buik te negeren en mijn stem vlak te houden.

‘Ja, omdat je niet naar me luistert. Ik wacht er nog steeds op dat je me eindelijk gelooft. Als je slim bent, mijd je me als de pest.’

‘Volgens mij heb je meer dan duidelijk gemaakt hoe je over mijn geestelijke vermogens denkt.’ Ik kneep mijn ogen samen.

Hij glimlachte verontschuldigend.

‘Dus, zo lang ik toch niet… slim ben, proberen we vrienden te zijn?’ Moeizaam poogde ik deze verwarrende woordenwisseling samen te vatten.

‘Daar komt het zo'n beetje op neer.’

Ik keek naar mijn handen die het flesje omklemden en wist niet wat ik nu moest doen.

‘Waar denk je aan?’ vroeg hij nieuwsgierig.

Ik keek in zijn diepgouden ogen, raakte in verwarring en flapte, zoals gewoonlijk, de waarheid eruit.

‘Ik probeer erachter te komen wat je bent.’

Zijn kaak verstrakte, maar met enige moeite hield hij de glimlach op zijn gezicht.

‘En, lukt het een beetje?’ vroeg hij op een onverschillige toon.

‘Niet echt,’ erkende ik.

Hij grinnikte. ‘Welke theorieën heb je bedacht?’

Ik bloosde. De laatste maand had ik getwijfeld tussen Batman en Spiderman. En dat zou ik van mijn leven niet vertellen.

‘Wil je het me niet vertellen?’ vroeg hij terwijl hij zijn hoofd een beetje scheef hield met een uiterst verleidelijke glimlach.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Te gênant.’

‘Dat is écht frustrerend, weet je,’ klaagde hij.

‘Nee,’ was ik het gelijk oneens, mijn ogen samengeknepen: ‘Ik kan me niet vóórstellen dat dat frustrerend is. Alleen maar omdat iemand weigert je te vertellen wat hij denkt, ook al maakt hij de hele tijd onbegrijpelijke opmerkingen die speciaal bedoeld zijn om je 's nachts wakker te houden omdat je je afvraagt wat er bedoeld wordt… waarom zou dat nou frustrerend zijn?’

Hij vertrok zijn gezicht.

‘Of liever gezegd,’ ging ik verder nu de opgebouwde ergernis vrijelijk wegstroomde, ‘stel dat die persoon ook nog allerlei bizarre dingen deed, van het redden van je leven onder onmogelijke omstandigheden de ene dag tot het je behandelen als uitschot de andere, en zonder ook maar ooit iets uit te leggen, ook al had hij dat beloofd. Dat zou ook helemáál niet frustrerend zijn.’

‘Je bent aardig opvliegend, weet je dat?’

‘Ik houd niet van meten met twee maten.’

Zonder glimlachen staarden we elkaar aan.

Hij keek even over mijn schouder en toen grinnikte hij onverwachts.

‘Wat?’

‘Je vriendje schijnt te denken dat ik onaardig tegen je ben. Hij vraagt zich af of hij wel of niet moet ingrijpen.’ Hij grinnikte weer vals.

‘Ik heb geen idee over wie je het hebt,’ zei ik ijzig. ‘Maar ik weet zeker dat je het mis hebt.’

‘Ik niet. Ik heb je al gezegd dat de meeste mensen makkelijk te lezen zijn.’

‘Behalve ik, natuurlijk.’

‘Ja, behalve jij.’ Zijn stemming veranderde opeens, zijn ogen werden broedend. ‘Ik vraag me af waar dat aan ligt.’

Ik moest wegkijken van zijn intense blik. Ik concentreerde me op het losdraaien van het dopje van mijn flesje fris. Ik nam een slok terwijl ik nietsziend naar de tafel staarde.

‘Heb je geen honger?’ vroeg hij, afgeleid.

‘Nee.’ Ik had geen zin om te vertellen dat mijn maag al vol zat… met vlinders. ‘Jij?’ Ik keek naar de lege tafel voor hem.

‘Nee, ik heb geen honger.’ Ik begreep zijn blik niet. Het leek alsof hij een grapje maakte dat alleen hij begreep.

‘Wil je iets voor me doen?’ vroeg ik na enige aarzeling.

Hij was opeens op zijn hoede. ‘Dat hangt er vanaf.’

‘Het is niet veel,’ verzekerde ik hem.

Hij wachtte, behoedzaam maar nieuwsgierig.

‘Ik vroeg me af of… je me van tevoren kunt waarschuwen als je weer eens besluit me voor mijn eigen bestwil te negeren. Dan ben ik erop voorbereid.’ Terwijl ik dit zei keek ik naar mijn flesje en maakte met mijn pink rondjes om de opening van de hals.

‘Geen probleem.’ Hij perste zijn lippen op elkaar om niet in lachen uit te barsten toen ik opkeek.

‘Dank je.’

‘Mag ik dan ook een antwoord?’ eiste hij.

‘Eéntje dan.’

‘Vertel me één theorie.’

Oeps. ‘Dat niet.’

‘Sorry, verkeerde antwoord. Je hebt het me net beloofd,’ hielp hij mij herinneren.

‘Alsof jij je steeds aan je beloften houdt,’ hielp ik hem herinneren.

‘Een theorie maar. Ik beloof dat ik niet zal lachen.’

‘Dat doe je wel.’ Daar was ik van overtuigd.

Hij keek naar beneden en toen weer op naar mij door zijn lange zwarte wimpers, zijn goudgele ogen verzengend.

‘Alsjeblieft,’ fluisterde hij terwijl hij naar me toe leunde.

Ik knipperde, mijn hoofd werd leeg. Allemachtig, hoe dééd hij dat?

‘Eh, wat?’ vroeg ik bedwelmd.

‘Vertel me alsjeblieft een theorie?’ Zijn ogen smeulden nog steeds.

‘Eh, nou eh, gebeten door een radioactieve spin?’ Was hij ook een hypnotiseur? Of was ik gewoon een ontzettend watje?

‘Dat is niet erg fantasievol,’ schimpte hij.

‘Sorry, dat is alles wat ik heb,’ zei ik gekrenkt.

‘Je bent niet eens warm,’ plaagde hij.

‘Geen spinnen?’

‘Nee.’

‘En geen radioactiviteit?’

‘Nee.’

‘Shit,’ zuchtte ik.

‘Ik kan ook tegen kryptonite,’ grinnikte hij.

‘Je zou niet lachen, weet je nog?’

Met moeite trok hij zijn gezicht weer in de plooi.

‘Ik kom er heus wel achter,’ waarschuwde ik hem.

‘Ik zou willen dat je dat niet probeerde.’ Hij was weer serieus.

‘Want…?’

‘Wat als ik geen superheld ben? Wat als ik de slechterik ben?’ Hij glimlachte speels, maar zijn ogen waren ondoorgrondelijk.

‘O,’ zei ik, toen verschillende van zijn opmerkingen ineens op hun plaats vielen. ‘Ik snap het.’

‘Echt?’ Zijn gezicht was ineens heel streng, alsof hij bang was dat hij per ongeluk te veel had gezegd.

‘Je bent gevaarlijk?’ gokte ik. Mijn hart begon sneller te kloppen toen mijn intuïtie me deed beseffen hoe waar mijn woorden waren. Hij wás gevaarlijk. Dat had hij me de hele tijd al proberen te vertellen.

Hij keek me alleen aan, zijn ogen vol met een emotie die ik niet begreep.

‘Maar niet slecht,’ fluisterde ik hoofdschuddend. ‘Nee, ik geloof niet dat je slecht bent.’

‘Toch wel.’ Zijn stem was bijna onhoorbaar. Hij keek naar beneden, stal mijn flessendop en liet hem tussen zijn vingers tollen. Ik staarde naar hem en vroeg me af waarom ik niet bang was. Hij meende wat hij zei, dat was duidelijk. Maar ik was nerveus, zenuwachtig… en meer dan wat dan ook, gefascineerd. Hetzelfde wat ik altijd voelde als ik bij hem in de buurt was.

De stilte duurde tot ik merkte dat de kantine bijna leeg was.

Ik sprong overeind. ‘We komen te laat.’

‘Ik ga vandaag niet,’ zei hij terwijl hij de dop zo snel liet tollen dat hij nauwelijks nog te zien was.

‘Waarom niet?’

‘Het is heel gezond om af en toe te spijbelen.’ Hij glimlachte naar me, maar zijn ogen waren nog bezorgd.

‘Nou, ik ga wel,’ zei ik hem. Ik was een lafaard, bang om gesnapt te worden.

Hij richtte zijn aandacht weer op de dop. ‘Ik zie je wel weer.’

Ik aarzelde, verscheurd, maar toen klonk de eerste bel en holde ik de deur uit. Een laatste blik over mijn schouder bevestigde dat hij geen centimeter bewogen had.

Ik rende bijna naar de les, mijn hoofd tolde sneller dan de flessendop. Er waren zo weinig vragen beantwoord in vergelijking tot het aantal nieuwe vragen dat opgeroepen was. Maar het was tenminste gestopt met regenen.

Ik had geluk. Meneer Banner was nog niet in het lokaal toen ik aankwam. Snel ging ik zitten, me ervan bewust dat zowel Mike als Angela naar me keken. Mike keek boos, Angela verrast en enigszins onder de indruk.

Toen kwam meneer Banner het lokaal binnen en maande de klas tot stilte. Hij hield een paar kleine kartonnen dozen onder zijn armen. Hij zette ze neer op Mikes tafel en vroeg hem ermee de klas rond te gaan.

‘Oké, jongens. Iedereen pakt een ding uit elke doos,’ zei hij terwijl hij een paar rubber handschoenen uit zijn labjas haalde en ze aantrok. Het scherpe geluid van de handschoenen die tegen zijn polsen kletsten klonk me onheilspellend in de oren. ‘Het eerste is een kaartje met antiserum,’ ging hij verder terwijl hij een wit kaartje omhoog hield met daarop vier vakjes. ‘Het tweede is dit instrument met vier tanden’ – hij hield iets omhoog dat op een bijna tandeloze kam leek – ‘en het derde is een steriel prikkertje.’ Hij hield een klein stukje blauw plastic omhoog en scheurde het open. Het puntje was vanaf hier onzichtbaar, maar mijn maag keerde zich om.

‘Ik kom langs met een pipet water om jullie kaarten te prepareren, dus begin alsjeblieft pas als ik bij je geweest ben.’ Hij begon weer bij Mikes tafel en liet voorzichtig een druppel op elk van de vier vakjes vallen. ‘Dan wil ik dat jullie voorzichtig in jullie vinger prikken met de prikker…’ Hij greep Mikes hand en prikte in de punt van Mikes middelvinger.

O nee. Klam zweet brak uit op mijn voorhoofd.

‘Doe een druppeltje bloed op elk van de vier tanden.’ Hij demonstreerde dit door in Mikes vinger te knijpen tot er bloed uit kwam.

Ik slikte heftig, mijn maag verzette zich.

‘En breng dit aan op de kaart,’ eindigde hij terwijl hij de druipende rode kaart omhoog hield zodat wij het konden zien. Ik sloot mijn ogen en probeerde door het geruis in mijn oren nog iets op te vangen van wat hij zei.

‘Het Rode Kruis zamelt volgend weekeinde in Port Angeles bloed in, dus leek het me een goed idee als jullie allemaal jullie bloedgroep weten.’ Hij klonk trots op zichzelf. ‘Degenen die nog geen achttien zijn, hebben toestemming van hun ouders nodig voor het doneren van bloed, de formulieren liggen op mijn tafel.’

Hij liep verder door de klas met zijn pipet. Ik drukte mijn wang tegen de koele zwarte tafel en probeerde bij bewustzijn te blijven. Om me heen hoorde ik gilletjes, geklaag en gegiechel toen mijn klasgenoten hun vingers doorboorden. Ik ademde langzaam in en uit door mijn mond.

‘Bella, gaat het?’ vroeg meneer Banner. Zijn stem klonk vlak bij mijn hoofd. Hij was een beetje angstig.

‘Ik ken mijn bloedgroep al, meneer Banner,’ zei ik zwakjes. Ik durfde mijn hoofd niet op te tillen.

‘Ben je duizelig?’

‘Ja,’ mompelde ik, terwijl ik mezelf wel voor m'n kop kon schieten omdat ik niet was gaan spijbelen toen het nog kon.

‘Kan iemand Bella naar de verpleegster brengen?’ riep hij.

Ik hoefde niet op te kijken om te weten dat die iemand Mike zou zijn.

‘Kun je lopen?’ vroeg meneer Banner.

‘Ja,’ fluisterde ik. Ik wil weg hier, dacht ik. Desnoods kruipend.

Mike leek gretig toen hij zijn arm om mijn middel legde en mijn arm over zijn schouder sjorde. Ik leunde zwaar op hem toen we het lokaal verlieten.

Mike zeulde me langzaam over het schoolterrein. Toen we bij de kantine de hoek om waren, buiten het zicht van gebouw vier, voor het geval meneer Banner ons nakeek, stopte ik.

‘Mag ik alsjeblieft even een minuutje zitten?’ smeekte ik.

Hij liet me op de rand van de stoep zakken.

‘En wat je ook doet, houd je hand in je zak,’ waarschuwde ik. Ik was nog steeds verschrikkelijk duizelig. Ik liet me op mijn zij zakken, mijn wang tegen het ijskoude, klamme beton van de stoep, en deed mijn ogen dicht. Dat leek een beetje te helpen.

‘Wauw, je ziet groen, Bella,’ zei Mike nerveus.

‘Bella?’ riep een andere stem van een afstandje.

Nee! Ik hoopte dat ik me die afschuwelijk bekende stem verbeeldde.

‘Wat is er aan de hand? Is ze gewond?’ Zijn stem was dichterbij nu en hij klonk bezorgd. Het was niet mijn verbeelding. Ik kneep mijn ogen stijf dicht en hoopte dat ik doodging. Of in elk geval niet zou overgeven.

Mike leek gestresst. ‘Ik geloof dat ze is flauwgevallen. Ik weet niet wat er gebeurde. Ze heeft niet eens in haar vinger geprikt.’

‘Bella,’ Edwards opgeluchte stem klonk in mijn oor. ‘Kun je me horen?’

‘Nee,’ kreunde ik. ‘Ga weg.’

Hij grinnikte.

‘Ik was met haar op weg naar de verpleegster,’ legde Mike uit op verdedigende toon, ‘maar ze wil niet verder gaan.’

‘Ik breng haar wel,’ zei Edward. Ik hoorde nog altijd de lach in zijn stem. ‘Je kunt teruggaan naar de les.’

‘Nee,’ protesteerde Mike. ‘Ik zou haar brengen.’

Plotseling verdween de stoep waarop ik lag. Van schrik vlogen mijn ogen open. Edward had me met een zwaai opgetild, alsof ik vijf kilo woog in plaats van vijftig.

‘Zet me neer!’ Alsjeblieft, laat me hem niet onderkotsen. Hij liep al voordat ik was uitgesproken.

‘Hé!’ riep Mike, gelijk al tien stappen op ons achter.

Edward negeerde hem. ‘Je ziet er afschuwelijk uit,’ meldde hij grinnikend.

‘Leg me terug op de stoep,’ kreunde ik. De schommelende beweging van het lopen maakte het alleen maar erger. Hij hield me van zijn lichaam af, voorzichtig, en droeg mijn hele gewicht met alleen zijn armen. Het leek hem geen moeite te kosten.

‘Dus je valt flauw als je bloed ziet?’ vroeg hij. Hij leek het erg vermakelijk te vinden.

Ik gaf geen antwoord. Ik deed mijn ogen weer dicht en vocht met al mijn kracht tegen de misselijkheid, mijn lippen op elkaar geperst.

‘En het was niet eens je eigen bloed,’ ging hij verder, duidelijk geamuseerd.

Ik weet niet hoe hij de deur open kreeg terwijl hij mij droeg, maar opeens was het warm dus wist ik dat we binnen waren.

‘Lieve help,’ hoorde ik een vrouwenstem schrikken.

‘Ze viel flauw bij biologie,’ legde Edward uit.

Ik deed mijn ogen open. Ik was in het kantoortje van het secretariaat, en Edward liep met grote passen langs de balie naar de kamer van de verpleegster. Mevrouw Cope, de roodharige administratrice, rende voor hem uit om de deur open te doen. De grootmoederlijke verpleegster keek op van haar boek, verbluft, toen Edward me binnendroeg en voorzichtig op het krakende papier legde dat het bruine plastic matras op het bed bedekte.

Toen ging hij tegen de muur staan zo ver mogelijk aan de andere kant van de smalle kamer. Zijn ogen schitterden opgewonden.

‘Ze is alleen een beetje duizelig,’ verzekerde hij de verraste verpleegster. ‘Ze zijn bloedgroepen aan het bepalen bij biologie.’

De verpleegster knikte ernstig. ‘Er is er altijd wel een.’

Hij onderdrukte een grijns.

‘Blijf maar even liggen, meiske, dan gaat het zo over.’

‘Weet ik,’ zuchtte ik. De misselijkheid was al aan het wegtrekken.

‘Gebeurt dit wel vaker?’ vroeg ze.

‘Soms,’ gaf ik toe. Edward kuchte om nog een lachje te verbergen.

‘Je kunt teruggaan naar de les,’ zei ze tegen hem.

‘Ik moest bij haar blijven.’ Hij zei het met zo'n zelfverzekerde autoriteit dat de verpleegster – hoewel ze haar lippen samenkneep – er niet verder op inging.

‘Ik zal wat ijs pakken voor op je voorhoofd,’ zei ze tegen me en verdween uit de kamer.

‘Je had gelijk,’ steunde ik terwijl ik mijn ogen dicht liet vallen.

‘Dat heb ik meestal, maar waarmee dit keer?’

‘Spijbelen is gezond.’ Ik probeerde rustig te ademen.

‘Je hebt me wel even aan het schrikken gemaakt,’ bekende hij na een pauze. Zijn stem klonk alsof hij een beschamende zwakheid opbiechtte. ‘Ik dacht dat Newton je dode lichaam wegsleepte om het in het bos te begraven.’

‘Haha.’ Mijn ogen waren nog dicht, maar ik voelde me met de minuut beter.

‘Echt waar, ik heb lijken gezien met een betere kleur. Ik was even bang dat ik je dood zou moeten wreken.’

‘Arme Mike. Hij is vast woest.’

‘Hij heeft een grondige hekel aan me,’ zei Edward vrolijk.

‘Dat weet je niet,’ wierp ik tegen, maar ik vroeg me af of hij het niet toch wist.

‘Ik zag zijn gezicht en dat sprak boekdelen.’

‘Hoe kreeg je me in de gaten? Ik dacht dat je aan het spijbelen was.’ Ik voelde me bijna helemaal goed, hoewel de duizeligheid waarschijnlijk sneller was overgegaan als ik bij de lunch iets gegeten had. Aan de andere kant was het misschien maar goed dat mijn maag leeg was geweest.

‘Ik zat in mijn auto naar een cd te luisteren.’ Zo'n normaal antwoord, het verraste me.

Ik hoorde de deur en opende mijn ogen. De verpleegster kwam binnen met een koud kompres in haar hand.

‘Alsjeblieft.’ Ze legde het op mijn voorhoofd. ‘Je ziet er al beter uit,’ voegde ze toe.

‘Het gaat geloof ik wel weer,’ zei ik en ging zitten. Alleen wat gesuis in mijn oren, geen getol van mijn hoofd. De mintgroene muren bleven op hun plaats staan.

Ik zag dat ze op het punt stond te zeggen dat ik weer moest gaan liggen, toen de deur opnieuw openging en mevrouw Cope haar hoofd om de hoek stak. ‘We hebben er nog een,’ waarschuwde ze.

Ik sprong van het bed af om plaats te maken voor het volgende slachtoffer.

Ik gaf het kompres terug aan de verpleegster. ‘Hier, dat heb ik niet meer nodig.’

En toen strompelde Mike naar binnen terwijl hij nu een bleek uitziende Lee Stephens, ook een jongen uit de biologieles, ondersteunde. Edward en ik drukten ons tegen de muur om plek te maken.

‘O nee,’ mompelde Edward. ‘Ga naar het kantoortje, Bella.’

Verbaasd keek ik naar hem op.

‘Vertrouw me nou maar en ga!’

Ik draaide me om en greep de deur vast voor hij dichtsloeg en schoot de verpleegkamer uit. Ik voelde dat Edward gelijk achter me aan kwam.

‘Je luisterde gewoon naar me.’ Hij was stomverbaasd.

‘Ik rook het bloed,’ zei ik met opgetrokken neus. Lee was niet misselijk geworden bij het zien van het bloed van anderen, zoals ik.

‘Mensen kunnen geen bloed ruiken,’ sprak hij tegen.

‘Welles, ik kan het, en daar word ik misselijk van. Het ruikt naar roest… en zout.’

Hij staarde me met een ondoorgrondelijke uitdrukking aan.

‘Wat?’ vroeg ik.

‘Niets.’

Mike kwam naar buiten en keek van mij naar Edward. De blik die hij op Edward wierp, bevestigde wat Edward had gezegd over zijn gevoelens. Hij keek mij weer aan, zijn ogen somber.

‘Jíj ziet er beter uit,’ beschuldigde hij.

‘Zolang je je hand maar in je zak houdt,’ waarschuwde ik hem opnieuw.

‘Het bloedt niet meer,’ mompelde hij. ‘Ga je terug naar de les?’

‘Ben je gek? Dan lig ik binnen de kortste keren weer hier.’

‘Ja, dat zal wel… Ga je nog mee dit weekeinde? Naar het strand?’ Terwijl hij sprak wierp hij nog een boze blik op Edward, die tegen de overvolle balie leunde, bewegingloos als een standbeeld, en in de verte staarde.

Ik probeerde zo vriendelijk mogelijk te klinken. ‘Tuurlijk. Ik heb toch gezegd dat ik meeging.’

‘We verzamelen bij mijn vaders winkel om tien uur.’ Zijn ogen schoten weer naar Edward. Hij vroeg zich blijkbaar af of hij niet te veel informatie prijsgaf. Zijn lichaamstaal maakte duidelijk dat dit geen open uitnodiging was.

‘Ik zal er zijn,’ beloofde ik.

‘Ik zie je straks wel bij gymnastiek,’ zei hij en liep onzeker naar de deur.

‘Tot straks,’ antwoordde ik. Hij keek me nog een keer aan, zijn ronde gezicht een beetje pruilend, en toen hij naar buiten stapte, gingen zijn schouders een beetje hangen. Ik werd gegrepen door een golf van medelijden. Ik vroeg me af of ik zijn enigszins teleurgestelde gezicht weer zou zien… bij gym.

‘Gym,’ kreunde ik.

‘Dat regel ik wel.’ Ik had niet gemerkt dat Edward naast me was komen staan, maar hij sprak nu in mijn oor. ‘Ga zitten en zie bleek,’ mompelde hij.

Dat kostte me weinig moeite: ik zag altijd bleek, en door deze laatste aanval lag er een dun laagje zweet over mijn gezicht. Ik ging op een van de krakende klapstoelen zitten en liet mijn hoofd met gesloten ogen tegen de muur rusten. Van flauwvallen raakte ik altijd uitgeput.

Ik hoorde Edward zachtjes praten bij de balie.

‘Mevrouw Cope?’

‘Ja?’ Ik had haar niet terug horen komen.

‘Bella heeft het volgende uur gym, maar ik denk dat ze nog niet voldoende is opgeknapt. Eigenlijk dacht ik dat ik haar beter naar huis kan brengen. Denkt u dat u een briefje kunt schrijven?’ Zijn stem was als smeltende honing. Ik kon me goed voorstellen dat zijn ogen nog veel overweldigender waren.

‘Heb jij ook een briefje nodig, Edward?’ zei mevrouw Cope met opgewonden stem. Waarom kon ik zoiets niet?

‘Nee, ik heb mevrouw Goff, zij vindt het niet erg.’

‘Oké, het komt in orde. Sterkte, Bella,’ riep ze naar me. Ik knikte zwakjes, een beetje overdrijvend.

‘Kun je lopen of wil je dat ik je weer draag?’ Met zijn rug naar de administratrice werd zijn blik sarcastisch.

‘Ik kan lopen.’

Ik stond voorzichtig op en het ging nog steeds goed. Hij hield de deur voor me open, zijn glimlach beleefd, maar zijn ogen spottend. Ik liep naar buiten, de koude, fijne miezer in die net begon te vallen. Het was aangenaam – de eerste keer dat ik genoot van de voortdurende nattigheid die uit de lucht kwam – te voelen hoe het plakkerige zweet van mijn gezicht gespoeld werd.

‘Dank je,’ zei ik toen hij ook naar buiten kwam. ‘Het is bijna niet erg meer om ziek te zijn nu ik daardoor gym mis.’

‘Graag gedaan.’ Hij staarde recht vooruit en tuurde de mist in.

‘Dus eh, ga je mee? Komende zaterdag bedoel ik?’ Ik hoopte van wel, hoewel het onwaarschijnlijk leek. Ik kon me hem niet voorstellen in een auto vol andere jongeren van school; hij hoorde niet thuis in dezelfde wereld. Maar alleen de hoop dat hij misschien kwam gaf me het eerste gevoel van enthousiasme voor dit uitstapje.

‘Waar gaan jullie precies heen?’ Hij keek nog altijd recht vooruit, uitdrukkingsloos.

‘Naar La Push, naar First Beach.’ Ik bestudeerde zijn gezicht, probeerde het te lezen. Zijn ogen leken zich een heel klein beetje dicht te knijpen.

Hij keek naar mij uit de hoeken van zijn ogen en glimlachte wrang. ‘Ik geloof niet dat ik uitgenodigd ben.’

Ik zuchtte. ‘Ik heb je net uitgenodigd.’

‘Ik denk dat jij en ik Mike deze week niet verder onder druk moeten zetten. We willen niet dat hij breekt.’ Zijn ogen dansten; hij genoot meer van het idee dan hij zou moeten.

‘Mike-de-pike.’ mompelde ik, in beslag genomen door de manier waarop hij jij en ik gezegd had. Ik vond het prettiger dan ík zou moeten.

We waren inmiddels vlak bij het parkeerterrein. Ik liep naar links, naar mijn pick-up. Iets greep mijn jas vast, trok me terug.

‘Waar denk je dat je naartoe gaat?’ vroeg hij woedend. Met één hand hield hij mijn jas stevig vast.

Ik was verward. ‘Ik ga naar huis.’

‘Hoorde je me niet beloven dat ik je veilig thuis zou brengen? Denk je dat ik je in deze staat zelf naar huis laat rijden?’ Zijn stem was nog steeds verontwaardigd.

‘Welke staat? En hoe moet het dan met mijn auto?’ klaagde ik.

‘Ik vraag Alice of ze hem na school langs brengt.’ Hij sleepte me nu aan mijn jas naar zijn auto. Ik moest moeite doen om niet achterover te vallen. Hij zou me waarschijnlijk gewoon meesleuren als dat gebeurde.

‘Laat los,’ zei ik. Hij negeerde me. Ik struikelde zijdelings mee over de natte stoep tot we bij de Volvo waren. Toen liet hij me eindelijk los. Ik viel half tegen het portier.

‘Jij bent zo bazig!’ gromde ik.

‘Hij is open,’ was zijn enige antwoord. Hij ging achter het stuur zitten.

‘Ik ben heel goed in staat zelf naar huis te rijden!’ Razend stond ik naast de auto. Het regende nu harder en ik had mijn capuchon niet omhoog gedaan, dus mijn haar droop op mijn rug.

Hij liet het elektrische raampje zakken en leunde naar me toe over de passagiersstoel. ‘Stap in, Bella.’

Ik gaf geen antwoord. In mijn hoofd berekende ik mijn kansen om de pick-up te bereiken voordat hij me te pakken had. Ik moest toegeven, die waren klein.

‘Ik sleep je gewoon terug,’ dreigde hij, mijn plan radend.

Ik probeerde nog enige waardigheid te behouden toen ik in de auto stapte. Het lukte niet echt: ik zag eruit als een halfverdronken kat en mijn laarzen piepten.

‘Dit is volslagen onnodig,’ zei ik stijfjes.

Hij gaf geen antwoord. Hij rommelde wat op het dashboard, draaide de verwarming hoog en zette de muziek zacht. Toen hij wegreed, was ik van plan geen woord meer te zeggen – mijn gezicht in volledige pruilstand – maar toen herkende ik de muziek en won mijn nieuwsgierigheid het.

‘Clair de Lune?’ vroeg ik verrast.

‘Ken je Debussy?’ Hij klonk ook verrast.

‘Niet goed,’ erkende ik. ‘Mijn moeder speelt veel klassieke muziek thuis. Ik ken alleen mijn favorieten.’

‘Dit is ook een van mijn favorieten.’ Hij staarde naar de regen buiten, verdiept in zijn gedachten.

Ik luisterde naar de muziek en ontspande me in de lichtgrijze leren stoel. Het was onmogelijk niet te reageren op de bekende, kalmerende melodie. De regen veranderde alles buiten in wazige grijze en groene vlekken. Ik begon me te realiseren dat we erg snel reden; de auto bewoog zo rustig, zo gelijkmatig dat ik de snelheid niet voelde. Je merkte het alleen aan de stad die voorbijvloog.

‘Wat is je moeder voor iemand?’ vroeg hij ineens.

Ik keek naar hem en zag dat hij me onderzoekend aankeek met nieuwsgierige ogen.

‘Ze lijkt op mij, maar ze is mooier,’ zei ik. Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik heb te veel Charlie in me. Zij is extraverter dan ik ben, en dapperder. Ze is onverantwoordelijk en een beetje excentriek, en ze is een erg wisselvallige kok. Ze is mijn beste vriendin.’ Ik stopte. Ik werd depressief van het praten over haar.

‘Hoe oud ben je, Bella?’ Zijn stem klonk gefrustreerd maar ik kon me niet voorstellen waarom. Hij stopte de auto en ik realiseerde me dat we al bij Charlies huis waren. Het regende zo hard dat ik het huis bijna niet kon zien. Het leek alsof de auto ondergedompeld was in een rivier.

‘Ik ben zeventien,’ antwoordde ik, enigszins verward.

‘Je lijkt geen zeventien.’

Zijn toon was verwijtend; ik moest erom lachen.

‘Wat?’ vroeg hij, weer nieuwsgierig.

‘Mijn moeder zegt altijd dat ik bij mijn geboorte al vijfendertig jaar oud was en dat ik elk jaar bejaarder wordt,’ lachte ik en zuchtte toen. ‘Jij lijkt zelf ook niet bepaald een leerling uit de derde klas van high school,’ merkte ik op.

Hij trok een gezicht en veranderde van onderwerp.

‘Waarom is je moeder eigenlijk met Phil getrouwd?’

Ik was verrast dat hij zijn naam onthouden had. Ik had hem slechts een keer genoemd, bijna twee maanden geleden. Het duurde even voordat ik antwoord gaf.

‘Mijn moeder… is erg jong voor haar leeftijd. Ik denk dat Phil ervoor zorgt dat ze zich nog jonger voelt. In elk geval is ze stapelgek op hem.’ Ik schudde mijn hoofd. De aantrekkingskracht was voor mij onbegrijpelijk.

‘Ben je het ermee eens?’ vroeg hij.

‘Maakt dat uit?’ reageerde ik. ‘Ik wil dat ze gelukkig is… en hij is degene die ze wil.’

‘Dat is erg genereus. Ik vraag me af…’ mijmerde hij.

‘Wat?’

‘Zou ze omgekeerd ook zo reageren, denk je? Ongeacht wie jij zou kiezen?’ Hij was ineens gespannen, zijn ogen onderzochten de mijne.

‘I-ik denk het wel,’ stamelde ik. ‘Maar zij is uiteindelijk de ouder. Dat is wel wat anders.’

‘Geen al te eng iemand, dus,’ plaagde hij.

Ik grinnikte terug. ‘Wat bedoel je met eng? Allemaal gezichtspiercings en bedekt met tatoeages?’

‘Tja, dat is een definitie.’

‘Wat is jouw definitie?’

Maar hij negeerde mijn vraag en stelde er nog een. ‘Denk je dat ik ‘eng’ kan zijn?’ Hij trok een wenkbrauw op en een vage glimlach deed zijn gezicht oplichten.

Ik dacht even na, me afvragend of de waarheid of een leugen in dit geval beter zou zijn. Ik besloot de waarheid te zeggen. ‘Hmm… ik denk dat je het zou kúnnen zijn, als je wilt.’

‘Ben je nu bang voor me?’ De glimlach verdween en zijn hemelse gezicht was plotseling serieus.

‘Nee.’ Maar ik antwoordde te snel. De glimlach kwam terug.

‘Ga je me nog iets vertellen over jouw familie?’ vroeg ik om hem af te leiden. ‘Het zal beslist een interessanter verhaal zijn dan het mijne.’

Hij was meteen op zijn hoede. ‘Wat wil je weten?’

‘De Cullens hebben je geadopteerd?’ verifieerde ik.

‘Ja.’

Ik aarzelde even. ‘Wat is er met je ouders gebeurd?’

‘Ze zijn lang geleden overleden.’ Zijn toon was zakelijk.

‘Sorry,’ mompelde ik.

‘Ik kan me ze niet goed herinneren. Carlisle en Esmé zijn al jaren mijn ouders.’

‘En je houdt van ze.’ Het was geen vraag. Het bleek duidelijk uit de manier waarop hij over ze sprak.

‘Ja.’ Hij glimlachte. ‘Ik kan me geen twee betere mensen voorstellen.’

‘Je hebt veel geluk gehad.’

‘Dat weet ik.’

‘En je broer en zus?’

Hij wierp een blik op de klok van het dashboard.

‘Mijn broer en zus, en Jasper en Rosalie trouwens ook, zullen niet blij met me zijn als ze in de regen op me moeten staan wachten.’

‘O, sorry, je moet er natuurlijk vandoor.’ Ik had helemaal geen zin om uit te stappen.

‘En je wilt waarschijnlijk je pick-up terughebben voordat chief Swan thuiskomt, zodat je hem niet hoeft te vertellen wat er bij biologie is gebeurd.’ Hij grijnsde tegen me.

‘Ik ben ervan overtuigd dat hij het al gehoord heeft. Niets blijft geheim hier in Forks.’ Ik zuchtte.

Hij lachte, maar het klonk niet van harte.

‘Veel plezier op het strand… lekker weer om te zonnebaden.’ Hij wierp een blik op de gietende regen.

‘Zie ik je morgen dan niet?’

‘Nee. Emmett en ik beginnen vroeg met het weekeinde.’

‘Wat gaan jullie doen?’ Een vriendin mocht dat toch wel vragen? Ik hoopte dat mijn teleurstelling niet al te veel doorklonk in mijn stem.

‘We gaan kamperen in de Goat Rocks Wilderness, iets ten zuiden van Rainier.’

Ik herinnerde me dat Charlie gezegd had dat de Cullens vaak gingen kamperen.

‘O, nou, veel plezier.’ Ik probeerde enthousiast te klinken. Maar ik geloof niet dat ik hem voor de gek hield. Een glimlachje speelde om zijn mondhoeken.

‘Wil je iets voor me doen dit weekeinde?’ Hij draaide zich om en keek me recht aan, met de volle kracht van zijn brandende gouden ogen.

Ik knikte hulpeloos.

‘Niet beledigd zijn, maar je bent geloof ik een van die mensen die problemen aantrekken als een magneet. Dus… probeer niet in zee te vallen of overreden te worden of zoiets, oké?’ Hij glimlachte scheef.

Het hulpeloze gevoel verdween terwijl hij sprak. Ik keek hem kwaad aan.

‘Ik zal het proberen,’ snauwde ik en sprong de regen in. Ik knalde de deur zo hard ik kon dicht.

Hij glimlachte nog steeds toen hij wegreed.