12. Balanceren

‘Billy!’ riep Charlie zodra hij uit zijn auto stapte.

Ik liep naar het huis en wenkte Jacob me te volgen. Ik hoorde hoe Charlie hen achter me luidruchtig begroette.

‘Ik zal doen alsof ik je niet achter dat stuur zag zitten, Jake,’ zei hij afkeurend.

‘We krijgen jong ons rijbewijs in het reservaat,’ zei Jacob, terwijl ik de deur openmaakte en het buitenlicht aandeed.

‘Tuurlijk,’ lachte Charlie.

‘Ik moet me toch op een of andere manier kunnen verplaatsen.’ Ik herkende Billy's diepe stem gelijk, ondanks de jaren. Door het geluid ervan voelde ik me ineens jonger, een kind nog.

Ik ging naar binnen, liet de deur achter me open en deed de lampen aan voordat ik mijn jas ophing. Toen stond ik in de deuropening te kijken hoe Charlie en Jacob Billy uit de auto en in zijn rolstoel tilden.

Ik stapte opzij toen zij drieën zich naar binnen haastten en de regen van zich afschudden.

‘Dat is een verrassing,’ zei Charlie.

‘Het is te lang geleden,’ antwoordde Billy. ‘Ik hoop dat we niet op een slecht moment komen?’ Zijn donkere ogen keken weer naar mij, zijn blik onleesbaar.

‘Nee, helemaal niet. Ik hoop dat jullie kunnen blijven voor de wedstrijd.’

Jacob grinnikte. ‘Ik geloof dat dat juist de bedoeling was. Onze tv heeft het vorige week begeven.’

Billy trok een gezicht tegen zijn zoon. ‘En natuurlijk wilde Jacob Bella graag weer zien,’ voegde hij toe. Jacob keek boos en boog zijn hoofd terwijl ik een schuldgevoel onderdrukte. Misschien was ik te overtuigend geweest op het strand.

‘Hebben jullie honger?’ vroeg ik en liep naar de keuken. Ik wilde graag ontsnappen aan Billy's onderzoekende blik.

‘Neuh, we hebben gegeten vlak voordat we weggingen,’ antwoordde Jacob.

‘En jij, Charlie?’ riep ik over mijn schouder terwijl ik de hoek om vluchtte.

‘Ik wel,’ antwoordde hij. Zijn stem bewoog in de richting van de voorkamer en de tv. Ik hoorde dat Billy's rolstoel hem volgde.

De tosti's lagen in de koekenpan en ik was een tomaat aan het snijden toen ik iemand achter me voelde staan.

‘En… hoe staat het leven?’ vroeg Jacob.

‘Best goed.’ Ik glimlachte. Zijn enthousiasme was moeilijk te weerstaan. ‘En jij? Is je auto klaar?’

‘Nee.’ Hij fronste. ‘Ik heb nog steeds onderdelen nodig. Dat ding hebben we geleend.’ Hij wees met zijn duim in de richting van de voortuin.

‘Sorry. Ik heb geen … – wat zocht je ook alweer – gezien.’

‘Hoofdremcilinder.’ Hij grijnsde. ‘Is er iets mis met je pick-up?’ vroeg hij plotseling.

‘Nee.’

‘O. Ik vroeg het me gewoon af omdat je er niet in reed.’

Ik staarde naar de pan en tilde een tosti op om de onderkant te controleren. ‘Ik kreeg een lift van een vriend.’

‘Mooie auto heeft ie.’ Jacobs stem was vol bewondering. ‘Maar ik herkende de jongen die erin reed niet. Ik dacht dat ik zo'n beetje alle jongeren hier kende.’

Ik knikte vaagjes en bleef naar beneden kijken terwijl ik de tosti's omdraaide.

‘Mijn vader leek hem ergens van te kennen.’

‘Jacob, zou je mij een paar borden aan kunnen geven? Ze staan in het kastje boven de gootsteen.’

Zwijgend pakte hij de borden. Ik hoopte dat hij er niet meer over zou beginnen.

‘En, wie was het?’ vroeg hij terwijl hij twee borden op het aanrecht naast me zette.

Ik zuchtte verslagen. ‘Edward Cullen.’

Tot mijn verrassing begon hij te lachen. Ik wierp een blik op hem. Hij leek een beetje beschaamd.

‘Dat verklaart veel,’ zei hij. ‘Ik vroeg me al af waarom mijn vader zich zo vreemd gedroeg.’

‘Dat is waar ook.’ Ik trok een onschuldig gezicht. ‘Hij heeft iets tegen de Cullens.’

‘Bijgelovige oude vent,’ mompelde Jacob zachtjes.

‘Je denkt toch niet dat hij iets tegen Charlie zal zeggen?’ Ik kon er niets aan doen, ik moest het gewoon vragen.

Jacob staarde me even aan en ik kon de blik in zijn donkere ogen niet lezen. ‘Ik denk het niet,’ zei hij tenslotte. ‘Ik geloof dat Charlie hem de vorige keer behoorlijk heeft uitgekafferd. Daarna hebben ze elkaar niet veel meer gesproken. Vanavond is een soort reünie, denk ik. Ik denk niet dat hij er nog over zal beginnen.’

‘O,’ zei ik in een poging ongeïnteresseerd te klinken.

Nadat ik het eten naar Charlie had gebracht, bleef ik in de voorkamer en deed alsof ik naar de wedstrijd keek terwijl Jacob tegen me kletste. Eigenlijk luisterde ik naar het gesprek van de mannen, waarbij ik vooral lette op signalen dat Billy me zou verraden, en probeerde ik manieren te bedenken om hem te stoppen als hij erover begon.

Het was een lange avond. Ik had veel huiswerk waar ik nu niets aan deed, maar ik was bang om Billy alleen te laten met Charlie. Eindelijk was de wedstrijd afgelopen.

‘Komen jij en je vrienden binnenkort nog naar het strand?’ vroeg Jacob terwijl hij zijn vader over de drempel duwde.

‘Geen idee,’ hield ik af.

‘Het was gezellig, Charlie,’ zei Billy.

‘Kom de volgende wedstrijd ook kijken,’ moedigde Charlie aan.

‘Graag, graag,’ zei Billy. ‘We zullen er zijn. Slaap lekker, zo meteen.’ Zijn blik richtte zich op mij en zijn glimlach verdween. ‘Pas goed op jezelf, Bella,’ voegde hij ernstig toe.

‘Dank je,’ mompelde ik de andere kant opkijkend.

Ik liep naar de trap terwijl Charlie vanuit de deuropening zwaaide.

‘Wacht, Bella,’ zei hij.

Ik kromp ineen. Had Billy iets gezegd voordat ik bij hen ging zitten in de woonkamer?

Maar Charlie was ontspannen, grijnsde nog van het onverwachte bezoek.

‘Ik heb de kans niet gehad vanavond met je te praten. Hoe was je dag?’

‘Goed.’ Ik aarzelde met een voet op de onderste tree, op zoek naar details die ik zonder problemen kon vertellen. ‘Mijn badmintonteam heeft alle wedstrijden gewonnen.’

‘Tjonge, ik wist niet dat je kon badmintonnen.’

‘Nou, eigenlijk kan ik dat ook niet, maar mijn partner is erg goed,’ bekende ik.

‘Wie is dat dan?’ vroeg hij voor de vorm.

‘Eh… Mike Newton,’ zei ik met tegenzin.

‘O ja, je vertelde dat je bevriend was met die jongen van Newton.’ Hij veerde op. ‘Aardige familie.’ Hij dacht eventjes na. ‘Waarom heb je hem niet meegevraagd naar het dansfeest dit weekeinde?’

‘Pap!’ kreunde ik. ‘Hij heeft min of meer iets met mijn vriendin Jessica. Bovendien weet je dat ik niet kan dansen.’

‘O ja,’ mompelde hij. Toen glimlachte hij verontschuldigend naar me. ‘Nou, dan is het denk ik maar goed dat je er zaterdag niet bent… ik heb plannen gemaakt om te gaan vissen met de jongens van het bureau. Volgens de weersverwachting wordt het lekker warm. Maar als je je tochtje wilt uitstellen tot er iemand met je mee kan, blijf ik thuis. Ik weet dat ik je te vaak alleen laat.’

‘Pap, je doet het echt prima.’ Ik glimlachte in de hoop dat mijn opluchting niet zichtbaar was. ‘Ik heb het nooit erg gevonden om alleen te zijn – ik lijk te veel op jou.’ Ik knipoogde naar hem, en hij glimlachte zijn kraaienpootjesglimlach.

Die nacht sliep ik beter, te moe om weer te dromen. Toen ik in de parelgrijze ochtend wakker werd, was mijn stemming hemels. De gespannen avond met Billy en Jacob leek nu heel onschuldig. Ik besloot hem volledig te vergeten. Ik betrapte mezelf erop dat ik floot toen ik een haarspeldje in mijn pony deed en later toen ik de trap af huppelde. Het viel Charlie op.

‘Jij bent vrolijk vanmorgen,’ zei hij tijdens het ontbijt.

Ik haalde mijn schouders op: ‘Het is vrijdag.’

Ik haastte me, zodat ik klaar was om naar school te gaan zodra Charlie vertrokken was. Mijn tas stond klaar, ik had mijn schoenen aan, tanden gepoetst, maar hoewel ik de deur uit rende zodra ik zeker wist dat Charlie uit het zicht was, was Edward sneller. Hij zat te wachten in zijn glimmende auto, ramen naar beneden, motor uit.

Dit keer aarzelde ik niet, maar klom snel op de passagiersstoel zodat ik des te sneller zijn gezicht zou zien. Hij glimlachte zijn scheve glimlach naar me, zodat mijn ademhaling en hartslag stokten. Ik kon me niet voorstellen dat een engel glorieuzer zou kunnen zijn. Er was niets aan hem dat nog voor verbetering vatbaar was.

‘Hoe heb je geslapen?’ vroeg hij. Ik vroeg me af of hij enig idee had hoe aantrekkelijk zijn stem was.

‘Goed. Hoe was jouw nacht?’

‘Aangenaam.’ Hij glimlachte geamuseerd; ik had het gevoel dat ik de pointe miste.

‘Mag ik vragen wat je hebt gedaan?’ vroeg ik.

‘Nee,’ Hij grijnsde. ‘Vandaag is nog van mij.’

Hij wilde vandaag alles weten over mensen: meer over Renée, haar hobby's, wat we samen deden in onze vrije tijd. En toen de ene oma die ik gekend had, de paar schoolvrienden. Hij bracht me in verlegenheid toen hij vroeg naar de vriendjes die ik had gehad. Ik was opgelucht dat ik nooit echt een vriendje had gehad, dus dat gespreksonderdeel hoefde niet lang te duren. Hij leek net zo verbaasd als Jessica en Angela door mijn gebrek aan romantisch verleden.

‘Dus je hebt nooit iemand ontmoet met wie je wat wilde?’ vroeg hij op een serieuze toon zodat ik me afvroeg waar hij aan dacht.

Met tegenzin was ik eerlijk. ‘Niet in Phoenix.’

Zijn lippen persten zich op elkaar tot een harde lijn.

Op dit punt zaten we inmiddels in de kantine. De dag was voorbij geracet in een waas die snel routine aan het worden was. Ik maakte gebruik van zijn korte pauze om een hap van mijn bagel te nemen.

‘Ik had je vandaag zelf moeten laten rijden,’ kondigde hij onverwachts aan terwijl ik kauwde.

‘Waarom?’ wilde ik weten.

‘Omdat ik na de lunch met Alice wegga.’

‘O.’ Ik knipperde met mijn ogen, verbijsterd en teleurgesteld. ‘Geeft niet, het is niet ver lopen.’

Hij fronste ongeduldig naar me. ‘Ik laat je niet naar huis lopen. We zullen je pick-up ophalen en hier achterlaten.’

‘Ik heb de sleutel niet bij me,’ zuchtte ik. ‘Ik vind het echt niet erg om te lopen.’ Wat ik wel erg vond was dat ik mijn tijd met hem kwijt was.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Je auto zal hier zijn en de sleutel zal in het contact zitten, tenzij je bang bent dat iemand hem zal stelen.’ Hij lachte bij de gedachte.

‘Oké,’ stemde ik toe en perste mijn lippen op elkaar. Ik was er vrijwel zeker van dat de sleutel in de zak van een spijkerbroek zat die ik woensdag had gedragen en die nu onder op een stapel kleding bij de wasmachine lag. Zelfs als hij in mijn huis inbrak, of wat hij ook van plan was, dan zou hij hem nooit vinden. Hij glimlachte zelfgenoegzaam, volledig overtuigd van zichzelf.

‘Waar ga je eigenlijk naartoe?’ vroeg ik zo nonchalant mogelijk.

‘Jagen,’ antwoordde hij grimmig. ‘Als ik morgen met jou alleen ben, zal ik alle mogelijke voorzorgsmaatregelen nemen.’ Zijn gezicht werd stuurs… en smekend. ‘Je kunt het nog altijd afzeggen, hoor.’

Ik keek naar beneden, bang voor de overtuigingskracht van zijn ogen. Ik weigerde bang te worden gemaakt, ongeacht hoe reëel het gevaar ook was. Het maakt niet uit, herhaalde ik in mijn hoofd.

‘Nee,’ fluisterde ik en keek weer naar zijn gezicht. ‘Dat kan ik niet.’

‘Misschien heb je gelijk,’ mompelde hij somber. Terwijl ik keek leken zijn ogen donkerder van kleur te worden.

Ik veranderde van onderwerp. ‘Hoe laat zie ik je morgen?’ vroeg ik, nu al depressief bij de gedachte dat ik hem zo meteen moest verlaten.

‘Dat hangt ervan af… het is een zaterdag, dus misschien wil je uitslapen?’ bood hij aan.

‘Nee,’ antwoordde ik te snel. Hij onderdrukte een glimlach.

‘Dezelfde tijd als gebruikelijk, dus,’ besloot hij. ‘Is Charlie er dan?’

‘Nee, hij gaat morgen vissen.’ Ik straalde toen ik me realiseerde hoe goed alles uitkwam.

Zijn stem werd scherp. ‘En als je niet thuiskomt, wat zal hij dan denken?’

‘Ik heb geen idee,’ antwoordde ik koeltjes. ‘Hij weet dat ik van plan ben de was te doen. Misschien denkt hij dat ik in de wasmachine gevallen ben.’

Hij keek me kwaad aan en ik keek kwaad terug. Zijn woede was veel indrukwekkender dan de mijne.

‘Waar ga je vanavond op jagen?’ vroeg ik toen ik zeker wist dat ik de booskijkwedstrijd verloren had.

‘Wat er te vinden is in het natuurpark. We gaan niet ver weg.’ Hij leek verbaasd door mijn nonchalante opmerking over zijn geheime werkelijkheid.

‘Waarom ga je met Alice?’ vroeg ik me af.

‘Alice staat het meeste… achter ons.’ Hij fronste toen hij dit zei.

‘En de anderen?’ vroeg ik bedeesd. ‘Hoe denken zij erover?’

Even kreukelde zijn voorhoofd. ‘De meesten kunnen het nauwelijks geloven.’

Ik wierp een snelle blik op zijn familie achter me. Ze zaten in verschillende richtingen te staren, precies zoals op de eerste dag dat ik hen gezien had. Alleen waren ze nu met hun vieren; hun beeldschone broer met zijn bronzen haren zat tegenover me, zijn goudkleurige ogen bezorgd.

‘Ze vinden me niet aardig,’ gokte ik.

‘Dat is het niet,’ sprak hij tegen, maar zijn ogen waren te onschuldig. ‘Ze begrijpen niet waarom ik je niet met rust kan laten.’

Ik trok een gezicht. ‘Dat begrijp ik overigens ook niet.’

Edward schudde langzaam zijn hoofd en rolde met zijn ogen voordat hij me weer aankeek. ‘Ik heb het al eerder gezegd… je hebt geen objectief beeld van jezelf. Je lijkt op niemand die ik ken. Je fascineert me.’

Ik keek hem boos aan, ervan overtuigd dat hij me plaagde.

Hij glimlachte toen hij mijn blik doorgrondde. ‘Dankzij mijn gave,’ mompelde hij terwijl hij discreet zijn voorhoofd aanraakte, ‘heb ik een beter begrip van de menselijke aard dan de meesten. Mensen zijn voorspelbaar. Maar jij… jij doet nooit wat ik verwacht. Je weet me altijd te verrassen.’

Ik keek weg, mijn blik ging weer naar zijn familie. Ik voelde me ongemakkelijk en ontevreden. Door zijn woorden voelde ik me net een wetenschappelijk experiment. Ik kon mezelf wel uitlachen omdat ik iets anders had verwacht.

‘Dát deel is heel goed uit te leggen,’ ging hij verder. Ik voelde zijn blik op mijn gezicht rusten, maar kon hem nog niet aankijken, bang dat hij de teleurstelling in mijn ogen zou lezen. ‘Maar er is meer… en dat is niet zo eenvoudig onder woorden te brengen…’

Ik staarde nog steeds naar de Cullens terwijl hij sprak. Opeens draaide Rosalie, zijn blonde, bloedmooie zus, zich om en keek me aan. Ze keek me niet zomaar aan, maar staarde met woedende, donkere, koude ogen naar me. Ik wilde wegkijken, maar haar blik hield me gevangen totdat Edward halverwege een zin afbrak en een laag boos geluid maakte. Het was bijna gesis.

Rosalie draaide haar hoofd weg en ik was blij dat ik bevrijd was. Ik keek weer naar Edward en wist dat hij de verwarring en angst op mijn gezicht kon zien.

Zijn gezicht stond strak toen hij het uitlegde: ‘Het spijt me. Ze maakt zich gewoon zorgen. We hebben al zoveel tijd met elkaar in het openbaar doorgebracht, en het is niet alleen gevaarlijk voor mij als…’ Hij keek naar beneden.

‘Als?’

‘Als het slecht afloopt.’ Hij liet zijn hoofd in zijn handen zakken, net als die avond in Port Angeles. Hij werd duidelijk gekweld. Ik wilde hem zo graag troosten, maar ik had geen flauw idee hoe. Onwillekeurig strekte ik mijn hand naar hem uit, maar ik liet hem snel op de tafel vallen, bang dat een aanraking de zaak alleen maar zou verergeren. Ik realiseerde me langzaam dat zijn woorden me bang zouden moeten maken. Ik wachtte op die angst, maar alles wat ik kon voelen was een knagend gevoel vanwege zijn pijn.

En frustratie. Frustratie omdat Rosalie onderbroken had wat hij van plan was te zeggen. Ik wist niet hoe ik er weer over moest beginnen. Hij liet nog altijd zijn hoofd in zijn handen rusten.

Ik probeerde op gewone toon iets te zeggen. ‘En je moet nu weg?’

‘Ja.’ Hij tilde zijn hoofd op. Zijn gezicht was even serieus en toen veranderde zijn stemming en glimlachte hij. ‘Het is waarschijnlijk maar beter ook. We moeten bij biologie nog vijftien minuten van die verschrikkelijke film doorstaan. Ik geloof niet dat ik dat volhoud.’

Ik schrok op. Alice – haar korte, inktzwarte haar als een warrige stralenkrans rond haar exquise, elfachtige gezicht – stond plotseling naast zijn schouder. Haar tengere lichaam was soepel, gracieus, zelfs als ze doodstil stond.

Hij begroette haar zonder van me weg te kijken. ‘Alice.’

‘Edward,’ antwoordde ze. Haar hoge stem was bijna net zo aantrekkelijk als die van hem.

‘Alice, Bella – Bella, Alice,’ stelde hij ons aan elkaar voor met een nonchalant gebaar van zijn hand en een wrange glimlach op zijn gezicht.

‘Hallo Bella.’ Haar glanzend zwarte ogen waren onleesbaar, maar haar glimlach was vriendelijk. ‘Leuk je eindelijk te ontmoeten.’

Edward zond haar een duistere blik.

‘Hoi Alice,’ mompelde ik verlegen.

‘Ben je er klaar voor?’ vroeg ze hem.

Zijn stem was koel. ‘Bijna. Ik zie je bij de auto.’

Ze vertrok zonder nog een woord te zeggen. Haar passen waren zo vloeiend, zo soepel dat ik een scherpe steek van jaloezie voelde.

‘Moet ik zeggen ‘veel plezier’ of is dat niet toepasselijk?’ vroeg ik.

‘Nee, ‘veel plezier’ kan heel goed.’ Hij grinnikte.

‘Nou, veel plezier dan.’ Ik probeerde oprecht te klinken. Natuurlijk hield ik hem niet voor de gek.

‘Ik zal het proberen.’ Hij grinnikte nog steeds. ‘En jij, wees voorzichtig, alsjeblieft.’

‘Voorzichtig in Forks, wat een uitdaging.’

‘Voor jou is het een uitdaging.’ Zijn kaak verstrakte. ‘Beloof het me.’

‘Ik beloof voorzichtig te zijn,’ dreunde ik braaf op. ‘Ik doe vanavond de was. Heel gevaarlijk dus.’

‘Val er niet in,’ spotte hij.

‘Ik doe mijn best.’

Toen stond hij op, en ik ook.

‘Ik zie je morgen,’ zuchtte ik.

‘Voor jou lijkt het een heel lange tijd, hè?’ zei hij peinzend.

Ik knikte somber.

‘Ik zal er zijn morgen,’ beloofde hij met zijn scheve glimlach. Hij boog over tafel om mijn gezicht aan te raken en streek weer zachtjes langs mijn kaak. Toen draaide hij zich om en liep weg. Ik staarde hem na tot hij verdwenen was.

Ik kwam ernstig in de verleiding de rest van de dag te spijbelen, of in elk geval bij gym, maar een waarschuwend gevoel hield me tegen. Ik wist dat als ik nu zou verdwijnen, Mike en de anderen zouden aannemen dat ik bij Edward was. En Edward maakte zich zorgen over de tijd die we samen in het openbaar hadden doorgebracht… voor als er iets misging. Ik weigerde daar nog langer over na te denken en concentreerde me in plaats daarvan op een manier om de dingen veiliger te maken voor hem.

Intuïtief wist ik – en ik voelde dat hij het ook wist – dat morgen van cruciaal belang was. Onze relatie kon niet langer op het puntje van een mes balanceren, zoals hij nu deed. We zouden er afvallen, maar het hing af van zijn beslissing of zijn instincten of het aan de goede kant zou zijn. Mijn beslissing was genomen, genomen voordat ik ook maar bewust gekozen had, en ik was van plan me er tot het bittere einde aan te houden. Want er was niets dat me banger maakte, me meer verscheurde, dan de gedachte me van hem af te keren. Dat was onmogelijk.

Ik ging braaf naar de les, maar ik zou echt niet kunnen zeggen wat er bij biologie gebeurd was. Mijn hoofd was te vol met gedachten over morgen. Bij gym sprak Mike weer tegen me: hij wenste me veel plezier in Seattle. Ik legde voorzichtig uit dat ik had besloten niet te gaan, bang dat mijn auto het zou begeven.

‘Ga je naar het dansfeest met Cullen?’ vroeg hij gemelijk.

‘Nee, ik ga helemaal niet naar het feest.’

‘Wat ga je dan doen?’ vroeg hij, té geïnteresseerd.

Het liefst had ik hem gezegd dat het hem geen moer aanging. In plaats daarvan loog ik vrolijk.

‘De was, en ik ga leren voor het wiskundeproefwerk want anders haal ik een onvoldoende.’

‘Helpt Cullen je studeren?’

‘Édward,’ zei ik met nadruk, ‘helpt mij niet met leren. Hij gaat dit weekeinde ergens naartoe.’ De leugens kwamen er gemakkelijker uit dan gewoonlijk, merkte ik verbaasd.

‘O.’ Hij was gelijk een stuk vrolijker. ‘Je kan natuurlijk ook met ons groepje meegaan naar het feest, dat zou cool zijn. Dan dansen we allemaal met je,’ beloofde hij me.

Het beeld in mijn hoofd van Jessica's gezicht maakte mijn toon scherper dan nodig was.

‘Ik ga níét naar het dansfeest, Mike. Begrepen?’

‘Oké.’ Hij mokte weer. ‘Ik bood het alleen maar aan.’

Toen de lessen eindelijk waren afgelopen, liep ik zonder enthousiasme naar de parkeerplaats. Ik had niet bepaald veel zin om naar huis te lopen, maar ik wist niet hoe hij mijn pick-up opgehaald had moeten hebben. Niettemin begon ik zo langzamerhand te geloven dat niets onmogelijk was voor hem. Dat laatste gevoel bleek juist: mijn auto stond op dezelfde plek waar hij deze ochtend zijn Volvo had neergezet. Ongelovig schudde ik mijn hoofd toen ik het niet afgesloten portier opendeed en de sleutel in het contact zag zitten. Er lag een vel opgevouwen wit papier op mijn stoel. Ik pakte het en sloot het portier voor ik het openvouwde. In zijn elegante handschrift stonden twee woorden geschreven:

Wees voorzichtig

Het lawaai van de motor die brullend tot leven kwam liet me schrikken. Ik lachte om mezelf.

Toen ik thuis kwam, zat de voordeur op slot, maar niet dubbel. Precies zoals ik hem vanmorgen had achtergelaten. Binnen ging ik rechtstreeks naar het washok. Ook dat zag er nog exact zo uit als ik het had achtergelaten. Ik zocht naar mijn spijkerbroek en controleerde de zakken toen ik hem gevonden had. Leeg. Misschien had ik mijn sleutels toch opgehangen, dacht ik hoofdschuddend.

Hetzelfde instinct dat me had aangezet tegen Mike te liegen, deed me nu bellen met Jessica onder het mom dat ik haar veel plezier wilde wensen bij het dansfeest. Toen ze mij hetzelfde toewenste voor mijn dag met Edward, vertelde ik haar dat het niet doorging. Ze was meer teleurgesteld dan strikt noodzakelijk was. Daarna hing ik snel op.

Charlie was stil tijdens het avondeten. Ik vermoedde dat hij zich zorgen maakte om iets op het werk, of misschien over een basketbalwedstrijd, of misschien genoot hij gewoon van de lasagna. Je wist het nooit met hem.

‘Weet je, pap,’ onderbrak ik zijn gepeins.

‘Wat is er, Bell?’

‘Ik denk dat je gelijk hebt met Seattle. Ik denk dat ik wacht totdat Jessica of iemand anders mee kan.’

‘O,’ zei hij verrast. ‘Oké. Wil je dan dat ik morgen thuisblijf?’

‘Nee, pap. Je hoeft voor mij niet thuis te blijven. Ik heb duizend dingen te doen: huiswerk, de was… ik moet nog naar de bibliotheek en boodschappen doen. Ik ben de hele dag bezig. Ga maar lekker vissen.’

‘Weet je het zeker?’

‘Absoluut, pap. Bovendien is de voorraad vis in de vriezer gevaarlijk aan het slinken. Ik ben bang dat we nog maar voor twee, misschien drie jaar vis hebben.’

‘Wat ben je toch makkelijk om mee samen te wonen, Bella.’ Hij glimlachte.

‘Ik zou hetzelfde over jou kunnen zeggen,’ zei ik lachend. Het geluid van mijn lach klonk vals, maar hij leek het niet te merken. Ik voelde me zo schuldig dat ik tegen hem loog, dat ik bijna Edwards advies volgde en hem vertelde met wie ik de dag zou doorbrengen. Bijna.

Na het eten vouwde ik kleren op en stopte nog een lading in de droger. Helaas hield dit soort werk alleen je handen bezig. Mijn hoofd had duidelijk te veel vrije tijd en sloeg volledig op hol. Mijn gevoel slingerde heen en weer tussen een verwachting die zo intens was dat het bijna pijn deed en een geniepige angst die morrelde aan mijn besluit. Ik moest mezelf blijven herinneren dat ik mijn keuze gemaakt had en er niet op terug zou komen. Ik haalde steeds maar weer zijn briefje uit mijn zak om de twee woorden die hij erop geschreven had in me op te nemen. Hij wil dat ik veilig ben, hield ik mezelf steeds voor. Ik moest gewoon blijven geloven dat dat verlangen van hem het uiteindelijk zou winnen van zijn andere verlangens. En wat was mijn andere optie: hem uit mijn leven te bannen? Ondraaglijk. Bovendien leek het echt alsof mijn leven sinds ik naar Forks gekomen was om hem draaide.

Maar een klein stemmetje in mijn achterhoofd maakte zich zorgen, vroeg zich af of het heel erg pijn zou doen als… het slecht zou aflopen.

Ik was opgelucht toen het laat genoeg was om naar bed te gaan. Ik wist dat ik veel te gestresst was om te slapen, dus deed ik iets wat ik nog nooit gedaan had. Ik nam bewust medicijnen in die ik niet nodig had; van het soort waardoor ik acht uur lang van de wereld zou zijn. Normaal gesproken had ik dergelijk gedrag van mezelf niet getolereerd, maar morgen zou gecompliceerd genoeg zijn zonder dat ik ook nog eens suf was van het slaapgebrek. Terwijl ik wachtte tot de medicijnen gingen werken, droogde ik mijn gewassen haar tot het perfect steil was en maakte ik me druk over wat ik morgen zou aantrekken.

Toen alles gereed was voor de volgende ochtend, ging ik eindelijk in bed liggen. Ik voelde me hyper, bleef maar woelen. Ik stond op en rommelde in mijn schoenendoos met cd's tot ik een verzameling van Chopins nocturnes vond. Ik zette hem heel zachtjes op en ging weer liggen. Ik concentreerde me op het ontspannen van de verschillende delen van mijn lichaam. Ergens halverwege die oefening begonnen de pillen te werken en zakte ik gelukkig weg in bewusteloosheid.

Ik werd vroeg wakker. Dankzij mijn stevige medicijngebruik had ik goed en droomloos geslapen. Hoewel ik uitgerust was, viel ik gelijk terug in de hectiek van de avond ervoor. Ik kleedde me supersnel aan, legde mijn kraag plat, frummelde aan de lichtbruine trui tot hij precies goed over mijn spijkerbroek hing. Ik wierp een snelle blik door het raam en zag dat Charlie al weg was. Een dunne, pluizige laag wolken hing als een sluier in de lucht. Ze zagen er niet duurzaam uit.

Ik ontbeet zonder iets te proeven en waste snel af toen ik klaar was. Ik keek weer uit het raam, maar er was niets veranderd. Ik was net klaar met tandenpoetsen en weer op weg naar beneden, toen een zachte klop op de deur mijn hart tegen mijn ribben deed bonken.

Ik vloog naar de voordeur. Ik had een beetje moeite met de toch eenvoudige grendel, maar toen rukte ik de deur open en daar was hij. Alle opwinding verdween zodra ik zijn gezicht zag, en er kwam rust voor in de plaats. Ik slaakte een zucht van opluchting – alle angsten van gisteren leken belachelijk nu hij hier stond.

Eerst glimlachte hij niet. Zijn gezicht was somber. Maar toen hij me bekeek werd zijn blik allengs vrolijker en hij lachte.

‘Goedemorgen,’ grinnikte hij.

‘Waarom lach je?’ Ik keek naar beneden om me ervan te verzekeren dat ik niets belangrijks vergeten was, zoals schoenen of een broek.

‘We passen bij elkaar.’ Hij lachte opnieuw. Ik zag dat hij ook een lange, lichtbruine sweater droeg, waar een witte kraag bovenuit kwam en een blauwe spijkerbroek. Ik lachte met hem mee terwijl ik een heimelijk gevoel van spijt onderdrukte: waarom zag hij eruit als een fotomodel en ik niet?

Ik trok de deur achter me dicht, terwijl hij naar de pick-up liep. Hij wachtte bij het rechterportier met een gekwelde uitdrukking die eenvoudig te begrijpen was.

‘We hadden een afspraak,’ herinnerde ik hem zelfvoldaan terwijl ik op de chauffeursstoel klom en opzij boog om zijn portier te ontgrendelen.

‘Waar naartoe?’ vroeg ik.

‘Doe je gordel om, ik ben nu al zenuwachtig.’

Ik wierp hem een nijdige blik toe terwijl ik gehoorzaamde.

‘Waar naartoe?’ herhaalde ik zuchtend.

‘Neem de één-nul-één naar het noorden,’ beval hij.

Het was verrassend lastig om me te concentreren op de weg terwijl ik zijn blik op mijn gezicht voelde. Ik compenseerde dit door nog voorzichtiger door de nog slapende stad te rijden dan anders.

‘Was je van plan om Forks nog voor het donker te verlaten?’

‘Deze pick-up is oud genoeg om de opa te zijn van jouw auto. Een beetje respect, graag,’ was mijn antwoord.

Algauw hadden we, ondanks zijn gezeur, de stadsgrenzen verlaten. Dicht kreupelhout en in groen gehulde stammen vervingen de huizen en gazons.

‘Rechtsaf naar de één-tien,’ instrueerde hij net voor ik het wilde vragen. Zwijgend gehoorzaamde ik.

‘Nu doorrijden tot het einde van de weg.’

Ik kon een glimlach horen in zijn stem, maar ik was te bang dat ik van de weg zou rijden – waarmee hij gelijk zou krijgen – om naar hem te kijken en het zeker te weten.

‘En wat is er aan het einde van de weg?’ vroeg ik.

‘Een pad.’

‘Gaan we wandelen?’ Gelukkig had ik gympen aangetrokken.

‘Is dat een probleem?’ Hij klonk alsof hij dat wel verwacht had.

‘Nee.’ Ik probeerde de leugen met overtuiging te brengen. Maar als hij mijn auto al langzaam vond…

‘Maak je geen zorgen, het is maar zo'n zeven kilometer en we hebben geen haast.’

Zeven kilometer. Ik gaf geen antwoord zodat hij niet kon horen hoe mijn stem kraakte van paniek. Zeven kilometer vol verraderlijke wortels en losse stenen die probeerden mijn enkels te laten zwikken of mij anderszins te verwonden. Dit zou een ramp worden.

We reden een tijdje zwijgend verder terwijl ik nadacht over wat me voor gruwelijks te wachten stond.

‘Waar denk je aan?’ vroeg hij na een tijdje ongeduldig.

Ik loog weer. ‘Ik vroeg me gewoon af waar we heen gaan.’

‘Een plek waar ik graag naartoe ga als het mooi weer is.’

Nadat hij dit gezegd had, keken we allebei uit ons raam naar de dunner wordende bewolking.

‘Charlie zei dat het vandaag warm zou worden.’

‘En heb je Charlie verteld wat je ging doen?’ vroeg hij.

‘Nee.’

‘Maar Jessica denkt dat we samen naar Seattle gaan?’ Hij leek op te vrolijken van die gedachte.

‘Nee, ik heb haar gezegd dat je dat had afgezegd – wat waar is.’

‘Niemand weet dat je bij me bent?’ Boos nu.

‘Dat hangt ervan af… Ik neem aan dat je het Alice verteld hebt?’

‘Daar schieten we echt wat mee op, Bella,’ snauwde hij.

Ik deed alsof ik het niet gehoord had.

‘Maakt Forks je zo depressief dat je er zelfmoordneigingen van krijgt?’ wilde hij weten toen ik hem negeerde.

‘Jij zei dat je in de problemen zou kunnen komen als we te veel samen in het openbaar gezien werden,’ herinnerde ik hem.

‘Dus je maakt je zorgen over de problemen waarin ík terecht kan komen als jíj niet thuiskomt?’ Zijn stem klonk nog steeds boos, en bijtend sarcastisch.

Ik knikte maar hield mijn ogen op de weg gericht.

Hij mopperde zachtjes iets, maar zei het zo snel dat ik het niet kon verstaan.

De rest van de rit zwegen we. Ik voelde de golven woedende afkeuring die hij uitstraalde en kon niets bedenken om te zeggen.

En toen eindigde de weg; hij versmalde tot een voetpad gemarkeerd door een klein houten bord. Ik parkeerde in de smalle berm en stapte uit, bang dat hij nog steeds boos op me was. Ik was niet meer aan het rijden zodat ik geen excuus had om hem niet aan te kijken.

Het was warm nu. Warmer dan het ooit geweest was sinds ik in Forks was aangekomen, bijna klam onder het wolkendek. Ik trok mijn trui uit en knoopte hem om mijn middel, blij dat ik er een lichte, mouwloze bloes onder droeg; vooral als we nog zeven kilometer moesten lopen.

Ik hoorde zijn portier dichtslaan en keek op. Ik zag dat hij ook zijn trui had uitgetrokken. Hij keek van me weg, naar het dichte bos naast mijn auto.

‘Die kant op,’ zei hij en wierp over zijn schouder een blik op me, zijn ogen nog steeds geërgerd. Hij liep het donkere bos in.

‘En het pad dan?’ De paniek in mijn stem was duidelijk te horen toen ik om mijn auto heen liep om hem in te halen.

‘Ik zei dat er een pad was aan het eind van de weg, niet dat we dat zouden nemen.’

‘Geen pad?’ vroeg ik wanhopig.

‘Ik zorg ervoor dat je niet verdwaalt.’ Hij draaide zich om met een spottend lachje en ik bleef met moeite ademhalen. Zijn witte overhemd was mouwloos en hij droeg het open, zodat de gladde witte huid van zijn keel ononderbroken overging in het marmer van zijn borst; zijn perfecte gespierdheid was niet langer een suggestie onder verhullende kleding. Hij was te perfect, realiseerde ik me met een priemende steek van wanhoop. Dit goddelijke wezen kon nooit voor mij bestemd zijn.

Hij staarde naar me, in verwarring gebracht door mijn gekwelde blik.

‘Wil je liever naar huis?’ vroeg hij zachtjes en zijn stem was doordrenkt van een andere pijn dan de mijne.

‘Nee.’ Ik liep naar voren tot ik vlak naast hem stond; ik wilde geen seconde verliezen van de tijd die me nog met hem restte.

‘Wat is er dan?’ vroeg hij met tedere stem.

‘Ik ben geen goede wandelaar,’ antwoordde ik dof. ‘Je zult veel geduld met me moeten hebben.’

‘Ik kan geduldig zijn… als ik heel erg mijn best doe.’ Hij glimlachte, hield mijn blik vast in een poging me uit mijn plotselinge depressieve bui te halen.

Ik probeerde terug te glimlachen, maar miste overtuiging. Hij bestudeerde mijn gezicht.

‘Ik zorg ervoor dat je thuiskomt,’ beloofde hij me. Het was niet duidelijk of die belofte onvoorwaardelijk was, of beperkt tot onmiddellijk vertrek. Ik wist dat hij dacht dat ik bang was en ik was opnieuw dankbaar dat hij mijn gedachten niet kon horen.

‘Als je wilt dat ik zeven kilometer door de jungle ga zwoegen voor de zon ondergaat, kunnen we maar beter vertrekken,’ zei ik kil.

Hij fronste toen hij probeerde mijn toon en gezichtsuitdrukking te begrijpen. Na een ogenblik gaf hij het op en ging me voor het bos in.

Het was niet zo moeilijk als ik gevreesd had. De route was vrijwel overal vlak en hij hield de vochtige varens en gordijnen van mos voor me opzij. Als zijn rechte pad ons over gevallen bomen of rotsen leidde, hielp hij me, tilde me op bij mijn elleboog en liet me gelijk los als ik eroverheen was. Iedere keer als zijn koude huid de mijne raakte, begon mijn hart wild te kloppen. Twee keer zag ik een blik op zijn gezicht waardoor ik er zeker van was dat hij het op een of andere manier kon horen.

Ik probeerde zo veel mogelijk niet naar zijn perfectie te kijken, maar ik faalde vaak. Elke keer doorboorde zijn schoonheid me met droefenis.

Het grootste gedeelte legden we af in stilte. Af en toe stelde hij een vraag waar hij de afgelopen twee dagen tijdens zijn verhoor niet aan toe gekomen was.

Hij vroeg naar mijn verjaardagen, mijn leraren, mijn huisdieren. En ik moest bekennen dat ik daar de brui aan had gegeven nadat ik drie vissen achter elkaar vermoord had. Daar moest hij om lachen, luider dan ik gewend was: diepe echo's galmden door het lege woud.

Ik had het grootste deel van de ochtend nodig voor de wandeling, maar hij toonde nooit enig teken van ongeduld. Het bos strekte zich rond ons uit als een grenzeloos labyrint van eeuwenoude bomen, en ik begon me zenuwachtig af te vragen of we ooit de weg terug zouden kunnen vinden. Hij was volkomen op zijn gemak, voelde zich thuis in de groene doolhof en leek nooit enige twijfel te voelen over de richting die we moesten volgen.

Na een paar uur veranderde het licht dat door het bladerdak kwam: de troebele olijfkleur werd heldere jade. Het was zonnig geworden, precies zoals hij voorspeld had. Voor de eerste keer sinds we het bos in waren gegaan, voelde ik een golf van opwinding, die snel overging in ongedurigheid.

‘Zijn we er al bijna?’ plaagde ik terwijl ik deed alsof ik chagrijnig was.

‘Bijna.’ Hij glimlachte om de verandering in mijn stemming. ‘Zie je dat licht daar voor ons?’

Ik tuurde het dichte bos in. ‘Eh… waar dan?’

Hij grijnsde. ‘Misschien is het nog iets te ver weg voor jóúw ogen.’

‘Tijd voor een bezoek aan de opticien,’ mompelde ik. Zijn grijns werd breder.

Maar toen, na nog eens vijftig meter, zag ik duidelijk dat het lichter werd onder de bomen voor ons: een gloed die geel was in plaats van groen. Ik ging sneller lopen en mijn verlangen groeide met elke stap. Hij liet me nu voorop gaan en volgde me geluidloos.

Ik kwam bij de poel van licht en stapte door de laatste slierten varens de lieflijkste open plek binnen die ik ooit had gezien. De wei was klein, perfect rond en stond vol met wilde bloemen: paars, geel en zacht wit. Ergens in de buurt hoorde ik de borrelende muziek van een beekje. De zon stond pal boven ons en vulde de cirkel met een waas van botergeel zonlicht. Diep onder de indruk liep ik langzaam door het zachte gras, de wuivende bloemen en de warme, vergulde lucht. Halverwege keek ik om, want ik wilde hier samen van genieten, maar hij was niet achter me zoals ik verwachtte. Ik draaide me wild om, geschrokken zoekend naar hem. Eindelijk zag ik hem, nog altijd onder de dichte schaduw van het bladerdak aan de rand van de open plek terwijl hij me nauwlettend in de gaten hield. Alleen toen herinnerde ik me wat de schoonheid van het weitje uit mijn gedachten verdreven had: het raadsel van Edward en de zon, dat hij beloofd had vandaag te onthullen.

Ik nam een stap in zijn richting, mijn ogen vol nieuwsgierigheid. Zijn ogen waren behoedzaam, aarzelend. Ik glimlachte bemoedigend, wenkte hem met mijn hand en nam nog een stap in zijn richting. Hij hield zijn hand waarschuwend omhoog en ik stopte, viel terug op mijn hielen.

Edward leek eens diep adem te halen en toen stapte hij het felle licht van de middagzon in.