XV
Na een tijdlang tot God gebeden te hebben voor de terugkeer van haar eigen lichaam, begon Maria overal jeuk te krijgen. Ze wreef over haar armen en realiseerde zich dat haar vingers nu naakte huid voelden. Ze ging rechtop zitten, sloeg haar armen om zich heen en besefte dat haar gebeden waren verhoord. De huid waar ze in woonde was plotseling weer haar eigen huid. Net als bij de vorige transformatie was ze te erg in beslag genomen geweest door emoties om zich precies te kunnen herinneren wat er was gebeurd.
Een droom, dacht ze even. Het was allemaal een nachtmerrieachtige fantasie geweest.
Maar toen ze achteromkeek, zag ze de boom waar nog steeds sap uit zijn versplinterde stam bloedde. En er zaten stukjes bast en splinters onder haar nagels.
Bovendien bleek ze naakt op de bosgrond te zitten.
‘Het was geen droom,’ fluisterde ze, terwijl ze haar nu weer menselijke vingers kromde en strekte.
Ze stond op en veegde bladeren en takjes van zich af. Een paar passen verder lag het crucifix waar Darien hem had laten vallen. Als je het nog wilt hebben, had hij gezegd.
Ze pakte het op.
Had alleen dit al die jaren voorkomen dat deze nachtmerrie kon gebeuren? Het wolvenmonster dat ze was geworden, was dát de duivel geweest waar haar vader haar voor gewaarschuwd had? Was zij de duivel zélf?
Dat ding beschermt hén, niet jou. Dariens woorden klonken ongevraagd in haar hoofd.
Haar handen trilden terwijl ze het crucifix weer om haar hals hing. Daar stond ze in het bos, naakt en alleen, starend naar een smalle streep oplichtende wolk, zichtbaar door de boomtoppen.
‘Wat moet ik doen?’ De woorden waren nauwelijks een fluistering, maar haar hele lijf trilde van de beklemming die van de vraag uitging. ‘God, help me alstublieft. Wat moet ik doen?’
Ergens ver weg in het bos, verbeeldde ze zich, hoorde ze Darien lachen.
Een hele tijd dacht ze er niet aan naar huis te gaan, bang dat ze was dat het beest in haar haar familie wat zou aandoen. Maar waar kon ze anders heen?
Ten slotte besloot ze te vertrouwen op de kracht van het crucifix. Het verwijderen van de ketting met het kruisje had de demon opgeroepen. Zolang ze haar familie gehoorzaamde en het crucifix om zou houden, zou haar familie veilig zijn...
‘Vergeef me, pappa.’
Ze volgde haar spoor terug naar het pad. Onderweg vond ze haar gescheurde, bemodderde kleren. Ze herinnerde zich nauwelijks dat ze ze in razernij had weggeworpen.
Ik ben nog nooit zo razend geweest. Zelfs niet tegen Lukasz...
Maar wat had ze gedaan om Lukasz tegen te houden als ze het crucifix niet had gedragen? Met het crucifix had ze hem al een klap gegeven die zijn jukbeen had gebroken. Stel dat ze dat met zo’n grote, behaarde klauw had gedaan? Stel dat ze met Lukasz had gedaan wat ze met die boom had gedaan?
Zo razend had ik op hem kunnen reageren. Als Darien hem niet had tegengehouden.
Ze liep naar huis. Haar hoofd tolde van vragen waar ze geen antwoord op had. Wie was Darien? Hoe kon hij weten wat er in haar binnenste huisde? Waarom deed het hem zo’n plezier het uit haar naar boven te halen en haar ermee te kwellen? Waarom was zij met zoiets vervloekt?
Wat moet ik doen?
Ze strompelde het hek binnen en duwde de deur van het huisje open.
‘Maria, kind, wat is er gebeurd?’
Haar stiefmoeder rende uit het donker op haar af en greep haar bij haar schouders. ‘Waar ben je geweest? Wat is er met je kleren gebeurd?’ Ze keek Maria met de bekende, intense blik strak aan. Zelfs in de schemer van de bewolkte avondlucht kon Maria in de ogen van haar stiefmoeder dezelfde angst en paniek zien als ze de avond voor diens dood in haar vaders ogen had gezien.
‘Heb je het afgedaan?’ vroeg haar stiefmoeder.
Met een schok besefte ze ineens waarom haar vader haar dezelfde vraag had toegeschreeuwd. De Duitsers waren door een of ander verschrikkelijk monster aan stukken gescheurd, en dat nieuws was hem nog voordat zij uit de vesting was teruggekeerd ter ore gekomen. Hij had de beschrijving van wat de Duitsers was overkomen gehoord en had gedacht dat zíj het had gedaan.
‘Maria.’ Haar stiefmoeder schudde haar bij haar schouders heen en weer om haar aandacht te krijgen. ‘Je crucifix. Draag je het nog steeds?’
Maria knipperde met haar ogen en knikte. Het was niet echt een leugen, maar er kwam geen woord over haar lippen. Ze trok haar gescheurde kleed opzij om het crucifix te tonen dat ter hoogte van haar hart op haar borst rustte.
‘Godzijdank,’ fluisterde haar stiefmoeder. Ze trok Maria naar zich toe en omhelsde haar. ‘Godzijdank ben je behouden.’
Beseft u wel wat u omarmt?
‘Alsjeblieft, kind, vertel me wat er is gebeurd.’
‘Een man, in het bos. Hij...’ Ze haalde heftig adem en begroef haar gezicht in haar stiefmoeders schouder. ‘Hij maakte me zo bang,’ fluisterde ze. ‘Ik zag hem, en ik schrok zo van hem. Ik rende hard weg. En ik ben heel lang blijven rennen.’
‘O, kindje toch. Je bent nu weer veilig thuis.’ Haar stiefmoeder zweeg even en vroeg toen: ‘Heeft hij je verder kwaad gedaan?’
‘Nee.’ Niet op de manier die u bedoelt. ‘Ik ben verdwaald geraakt, maar ik heb hem niet meer gezien.’
‘Je bent nu weer veilig thuis,’ fluisterde haar stiefmoeder opnieuw. ‘Hier kan je niets gebeuren.’
Terwijl Maria tegen haar stiefmoeders schouder aan huilde, begon het tot haar door te dringen dat haar stiefmoeder haar nooit de schuld van haar vaders dood had gegeven, en dat het haar ook niets uitmaakte dat ze een bastaarddochter van haar echtgenoot was.
Misschien zou het beter zijn als dat wel zo was.
Een rustig hart.
Darien dacht terug aan wat hij haar gezegd had en wat hij haar gevraagd had. Hij besefte nu meer dan voorheen dat zij hem toebehoorde, dat hun ontmoeting voorbestemd was. Meer dan voorbestemd – het was iets zo vanzelfsprekends als de komende zonsopgang.
Maar dat betekende nog niet dat het allemaal makkelijk zou gaan.
In alle jaren dat hij op de menswezens jacht had gemaakt en op wraak op de Orde uit was geweest, was hij nooit eerder iemand van zijn soort tegengekomen. Niet levend, althans. Toen ze hem in het bos achternazat, had hij niet eens gezien dat ze in haar razernij in wolvengedaante was overgegaan. Het moment dat ze hem besprong, was hij er niet op bedacht geweest haar klauwen in zijn rug te voelen. Hoewel ze hem slechts geschampt had, was er door de klap bij hem een rib gekraakt.
Dat had het einde van het spel betekend. Aangezien botsplinters zijn long doorboord hadden, had hij niet langer het spel met het sieraad kunnen voortzetten. Hij had het crucifix opgegeven en was weggestrompeld, weg van een schepsel dat in haar rauwe razernij afschrikwekkend was.
Ondanks zijn pijn, was hij rond de plek blijven cirkelen, alleen maar om naar haar te kijken. Lange ledematen, lenig en gespierd, gehuld in een vacht van louter nachtelijk zwart, haar gezicht lang en smal; en als ze naar hem grauwde glinsterden haar tanden in haar muil als sterren.
Ze was prachtig. En het kostte hem moeite niet naar haar terug te rennen, want het resultaat zou meer opengereten huid en gebroken botten zijn.
Maar de tijd was nog niet rijp. Het was duidelijk dat die ellendige menswezens haar als een van hen hadden opgevoed. Ze hadden haar aan hen gebonden. Ze hadden haar verminkt. Het viel niet te zeggen wat voor leugens haar allemaal over haar en haar soortgenoten waren verteld. Hij moest, ondanks zijn eigen opwinding en verlangens die ze bij hem losmaakte, voorzichtig met haar omgaan.
Hij wilde dat ze uiteindelijk naar hem zou komen.
Ondanks dat ging hij haar toch achterna.
En toen ze de volgende morgen haar huis verliet, was Darien in het bos aanwezig en keek toe. Hij zag dat ze vergezeld werd door een man met een bijl. Hij voelde hoe zijn dijspieren zich spanden. Hij was klaar om de man naar de strot te vliegen, maar toen hoorde hij ze praten, en hoe zij hem haar broer noemde.
Dus viel hij niet aan. En toen ze het pad naar de vesting namen, volgde hij hen – een reusachtige wolf die zich geruisloos door het bos naast hen voortbewoog.
Het stond buiten kijf dat Władysław, haar oudste broer, Maria zou vergezellen naar de vesting en haar ook weer naar huis zou brengen. Ook al protesteerde ze, er viel niet aan te ontkomen. Tenslotte was ze door een man in het bos benaderd. Het was duidelijk dat ze bescherming nodig had, en ze kon haar vrees over wat haar broer zou kunnen gebeuren niet delen zonder uit te leggen wat haar echt was overkomen.
En al had ze haar stiefmoeder kunnen overtuigen dat Władysław beter op de boerderij kon blijven om te werken, dan nog wist hij dat zijn halfzus huilend en met gescheurde kleren was thuisgekomen. Ze had de blik in zijn lichtbruine ogen gezien en ze had beseft dat ook al zou hij niet gelijk met haar het huis verlaten, hij haar toch gevolgd zou zijn.
Dus accepteerde ze zijn gezelschap en gingen ze op weg, zij in haar haastig gerepareerde bovenkleed en geleend onderhemd, en hij in zijn leren kuitbroek en linnen hemd, met zijn bijl losjes op zijn schouder.
Władysław was twee jaar ouder dan zij, en erfgenaam van haar vader. Hij sprak weinig sinds de dood van zijn vader, en het was nog langer geleden dat ze hem had zien lachen. Terwijl Maria en haar stiefmoeder haar vader tijdens diens ziekte verpleegden, was hij degene geweest die de boerderij draaiende had gehouden.
Nu ze zwijgend naast hem liep, viel het Maria voor het eerst op hoe die verantwoording hem drukte. Ze zag de vermoeidheid in zijn gezicht en voelde zich schuldig dat ze geen moment gedacht had aan de verantwoordelijkheid die hij moest voelen: voor zijn moeder, zijn broers en voor haar.
Władysław merkte dat ze naar hem keek, en ze wendde haar blik af.
Na een tijdje vroeg hij: ‘Heeft hij zich aan je vergrepen?’
‘Nee,’ zei Maria huiverend. Wist hij wat ze was? Haar vader had het geweten, en haar stiefmoeder wist het ook; zij hadden haar het crucifix omgehangen. Maar hadden ze het ook aan Maria’s broers verteld? Ze keek Władysław aan of ze iets van de paniekerige angst herkende die ze in haar vaders ogen had gezien en in mindere mate in die van haar stiefmoeder. ‘Nee. Ik ben niet verkracht.’
Władysław schrok zichtbaar van haar taalgebruik, en dat verbaasde haar; dat was tenslotte waar hij naar gevraagd had. Vervolgens schudde hij zijn hoofd en zei: ‘Beloof me, als iemand je ooit...’ Zijn stem stokte en hij keek weg. ‘Beloof me dat je het me dan vertelt.’
‘Er is me niets gebeurd.’ De leugen was eruit voordat ze zich bewust was dat ze loog. Hoe kon ze nu zeggen dat er niets gebeurd was? Wat er gebeurd was, was erger dan verkracht worden. Ze was haar maagdelijkheid niet kwijtgeraakt... ze was alles kwijt. Alles wat haar maakte tot wie ze was.
‘Beloof het me.’
Hoe kon ze hem dat weigeren? ‘Ik beloof het je.’
Na een paar minuten zwijgen, voegde hij eraan toe: ‘Ik heb nagedacht over wat onze familie moet doen nu vader dood is, en hoe ik de zaak wil organiseren.’
‘O?’
‘Het lijkt me beter dat je niet langer op de vesting blijft werken.’ Hij hief de bijl en vervolgde: ‘Jij blijft voortaan helpen op de boerderij.’
Maria ademde diep in. Ze wist niet hoe daarop te reageren. ‘Władysław, ik werk daar vanwege de belasting...’
‘Die last valt wel mee, en die kosten zullen we met een paar extra handen makkelijk goed kunnen maken. Jij hoort bij je familie tot je zelf een gezin gaat stichten.’
Maria schudde haar hoofd, verbaasd dat ze zich tegelijkertijd geroerd, doodsbang en kwaad voelde. Het vooruitzicht was angstaanjagend. Hoe kon ze haar familie een dergelijk risico laten lopen in de wetenschap van wat ze was? Met zoiets onmenselijks in haar verborgen?
En op een heel fundamenteel punt wekte Władysław haar woede. Hij was haar grote broer die, met nog nauwelijks enige baardgroei op zijn gezicht, de pater familias uithing en net deed of hij zomaar allerlei problemen kon oplossen, problemen waar hij geen weet van had.
Zij zou zomaar haar dienst in Gród Narew moeten opzeggen? Alsof ze daar zelf niets over te zeggen had, alsof ze niet meer was dan een paard, een of ander stom dier dat maar had te ploegen waar de ‘meester’ het beval. En allemaal om haar te redden van... van wat? Met alle angsten die ze inmiddels had doorstaan, betekende de attenties van iemand als Lukasz een zorg die nauwelijks noemenswaard was.
Lukasz kon beter bang voor háár zijn.
En dan was er Josef. Hem in de steek laten was wel het laatste wat ze wilde. Ook al zou het voor hem zorgen, met dit wezen in haar en met wat ze voor hem voelde, dubbel moeilijk worden. Ze kon onmogelijk zomaar zonder een woord uit zijn leven verdwijnen; ze was hem meer verschuldigd. Ze had haar verplichtingen, ze had taken te doen en ze was niet van plan die zomaar op te geven om haar broer te verlossen van een of andere denkbeeldige angst.
Ze vond in zichzelf de kracht om langzaam en met overtuiging te spreken: ‘Władysław, ik blijf gewoon in Gród Narew werken.’
‘Nee, Maria. Het is te gevaarlijk.’
Ze draaide zich met een nauwelijks te bedwingen woede naar hem toe. Ze voelde iets in haar lijf en bedacht dat als het crucifix er niet zou zijn, ze beiden in groot gevaar zouden verkeren. ‘Jij bent m’n vader niet!’
Haar uitbarsting maakte dat Władysław een stap achteruit deed. ‘Maria!’ beet hij haar toe met een kracht die zijn ogen echter niet bereikte. ‘Ik ben nu hoofd van de familie. Verzet je niet tegen wat ik van je vraag!’
‘Wat jij van me vraagt? Jóúw wénsen? Wat denk je van míjn wensen?’
‘Als lid van de familie...’
‘Hóú óp!’ Ze schudde haar hoofd heftig heen en weer met een angstaanjagende, intense woede. En de woedde voedde de angst, en de angst voedde weer de woede. Haar emoties werden in een spiraal opgejaagd zonder dat ze zelf nog besef had van de oorzaak.
‘Maria?’ En nu zag ze angst in zijn ogen... ogen die heel erg op die van haar vader leken. Hij wilde haar aanraken.
Wist hij het?
Maakte dat iets uit?
‘Nee.’ Ze deinsde achteruit. ‘Het is beter dat je uit mijn buurt blijft.’
‘Maria, wat is er?’
‘Blíjf úít míjn búúrt!’ schreeuwde ze, en in haar paniek meende ze in haar stem iets van een dierlijke grauw te horen. Ze draaide zich om en rende zo snel ze kon bij hem weg.
‘Maria, wacht!’ Ze hoorde hem roepen, en hoorde dat ook hij begon te rennen. Maar hij kon haar niet inhalen; ze was altijd al sneller geweest.
Darien zag hen ruziën en zou de man met de bijl bijna alsnog aanvallen. Maar hij had genoeg gehoord om te begrijpen dat de dood van deze Władysław het Maria absoluut niet makkelijker zou maken naar hem toe te komen.
Maar het zou bevredigend zijn geweest bloed uit die arrogante nek te proeven van de man die Maria als familie beschouwde; iets wat in feite onmogelijk was. Maar Darien wist maar al te goed wat verlies van familie de geest kon aandoen en de haat die dat kon opwekken. Hij zou Maria’s ‘familie’ geen haar krenken, al was het maar om te voorkomen dat hij zo haar haat over zich zou afroepen.
Maar ze keerde zich zelf al tegen de man, dus misschien dat ze zich toch al van deze mensenfamilie begon af te keren.
Als dat zo was, zoveel te beter.
Darien volgde haar soepel door het bos, terwijl Władysław met zijn bijl eenzaam op het pad achterbleef.
Ze bereikte nog voor het luiden van de ochtendklokken de bosrand. Ze liet haar blik over de helling naar boven, naar de muren van Gród Narew gaan, alsof ze een verschijning uit een nachtmerrie voor zich zag.
Wat deed ze hier? Wat was ze sowieso van plan te gaan doen? Er huisde een monster in haar binnenste, een woest beest dat dreigde opnieuw naar buiten te komen. Ze voelde hoe het bij iedere ademtocht van binnenuit tegen haar huid leek te duwen.
‘Hou op!’
Dat ze sprak verbaasde haar.
‘Hou op,’ zei ze tegen zichzelf. Het feit dat ze haar boosheid op haarzelf richtte, op het verlies van controle, scheen haar afvallige emoties enigszins tot rust te brengen. Ze haalde een paar keer diep adem en het lukte haar haar woede te beteugelen.
Ze had geen idee wat er met haar was gebeurd; geen idee wat Darien met haar had gedaan. Maar ze besefte wel dat ze nu, op dit moment, echt zichzelf was. Ze wist dat, omdat ze ondanks alle woede de controle niet verloren had. Ze wist niet eens zeker of wat ze had meegemaakt wel echt was. Ze zou evengoed geleden kunnen hebben aan een soort nachtmerrie bij vol bewustzijn. Misschien dat Darien haar behekst had.
Er was geen reden om haar leven niet gewoon als voorheen voort te zetten, zolang ze maar haar crucifix droeg, en haar woede onder controle hield.
Maar er was nog een reden om Gród Narew binnen te gaan. Josef was getuige van iets geweest. Hij en zijn mannen waren door iets aangevallen. En haar vader had het idee gehad dat zij dat geweest kon zijn.
Ze moest precies te weten zien te komen wat dat was.