35

Hij is een lange, magere oude man. Als hij verschrompeld is, moet hij in het begin erg lang zijn geweest, maar ik denk niet dat hij verschrompeld is. Hij zit kaarsrecht en je zou niet zeggen dat hij een kunstbeen heeft, als hij niet een klein beetje mank liep. Het is gek, maar een man kan er heel goed uitzien, terwijl een dochter die precies op hem lijkt ronduit lelijk is. We hebben verschillende schoonheidsnormen voor de seksen. Carolines grove gezicht staat Tony Agnew goed, nog steeds, al is hij tachtig en heeft hij vast geen gemakkelijk leven gehad. Hij heeft zelf opengedaan, misschien om me te laten zien dat hij nog lang niet aftands is. Caroline is er ook, natuurlijk is ze er, en ze blijft in de buurt, misschien om erop te letten dat ik geen vragen stel die te pijnlijk voor haar vader zijn.

Waarom wilde ze de indruk bij me wekken dat hij een doodzieke oude man is uit wie nauwelijks nog een verstandig woord komt? Die de buurvrouw nodig heeft om een oogje op hem te houden? Die háár nodig heeft? Misschien om haar bestaan te rechtvaardigen. Om me te laten zien dat ze haar leven aan een waardige zaak heeft gewijd. ‘Ja, goed,’ zei ze ten slotte toen ik haar vroeg hoe laat ik kon komen. ‘Maandagmiddag om een uur of drie. Dan is hij wel wakker. Dan heeft hij zijn tweede serie tabletten ingenomen. Er gaat een bus van het station hierheen.’

Ik vroeg niet naar taxi’s. Ik wist dat die er zouden zijn. Ze stond voor het raam toen ik aankwam. Ze keek naar me uit en zag de taxi. Het is geen prettig gevoel om iemand te zien kijken, iemand die je kent, je nicht, en dan te zien dat ze zich zonder een glimlach, laat staan een groet met haar hand, van je afwendt. En nu heeft ze een berustende uitdrukking op haar gezicht. Het is haar uit handen genomen en ze kan er niets tegen doen. Ik wilde dat ze wegging en ons alleen liet, mij en deze intelligent uitziende oude man in zijn tweedpak met vest, maar ik weet dat ik daar niet op hoef te rekenen. Zelfs niet als hij haar, heel vriendelijk, vraagt of ze alsjeblieft even een kopje thee voor ons wil zetten. Reken maar dat ze zo terug is.

Intussen praat hij over zijn schoonmoeder, Mary Craddock-Nanther. Ze noemde zichzelf altijd ‘de hoogachtbare’, omdat ze de dochter van een lord was. Zelfs in het kerkblaadje verscheen haar naam ‘als de hoogachtbare mevrouw Craddock’. Ze was fanatiek in haar geloof en ging elke dag naar de kerk. Ze kon altijd wel ergens een ochtenddienst of een heilige communie vinden, ook als ze niet in de kerk van haar man terechtkon. Die vroomheid leidde ertoe dat haar dochter, zijn vrouw, een hekel aan godsdienst kreeg, en na hun huwelijk was ze nooit meer naar de kerk geweest. Hij spreekt op gedempte toon, bijna eerbiedig, over zijn vrouw. Hij praat alsof hij een hete aardappel in zijn mond heeft, op en top de legerofficier en typisch iemand die in de jaren twintig naar een goede school is geweest – kortom, een heel andere stem dan die van Caroline. Ze komt terug met een dienblad waarop serviesgoed en lepels nogal rommelig op elkaar gelegd zijn, gaat de kamer weer uit, komt terug met een ander dienblad waarop zich een pak melk en koekjes nog in de verpakking bevinden. Maar de suiker zit in een kommetje waarvan je zou denken dat het voor een ander doel gemaakt is, bijvoorbeeld voor het mengen van ingrediënten voor een taart.

Tot mijn verbazing begint ze over haar ochtend op het werk te praten. Het feit dat het vandaag Bank Holiday is, maakt voor haar geen verschil, want ze werkt vijf ochtenden per week in een bejaardenhuis. De anekdote die ze vertelt, gaat over iets wat iemand tegen iemand anders zei over een graf op de begraafplaats. Dat zou voor mij een mooie gelegenheid kunnen zijn om Tony Agnew naar de bloemen te vragen die hij op Henry’s graf gezet wilde hebben, maar ik kan er geen woord tussen krijgen. Het zal moeten wachten. Tony – hij heeft me gevraagd hem zo te noemen – lacht plichtsgetrouw, al was het helemaal niet grappig, en ik waag het erop om te vragen of we over het notitieboek kunnen praten.

‘Het notitieboek?’

Hij kijkt me verbaasd aan, en een fractie van een seconde voel ik woede en ergernis tegelijk. Als hij het bestaan van dat boek is vergeten, kan ik net zo goed meteen naar het station gaan om de trein naar huis te nemen. Maar hij is het niet vergeten, al kan ik zien, zoals je soms bij erg oude mensen kunt zien, dat het hem door het hoofd is geschoten en dat hij moeite moet doen om het te vinden en weer naar boven te halen. Hij levert die strijd, zucht dan en zegt: ‘Je bedoelt het boek van lord Nanther waarin hij al die dingen schreef?’

‘Ja.’

Ik neem een koekje. Ik heb plotseling enorme trek, al zijn de koekjes van het soort dat kleine kinderen lekker vinden: kruimelige dingen met rode jam in het midden. Caroline kijkt naar me. Misschien verwacht ze een complimentje voor het stuk dat ik in mijn mond heb gestopt, alsof ze het zelf heeft gemaakt. ‘Erg lekker,’ mompel ik.

‘Hij wil er meer over weten, pa,’ zegt ze. ‘Daarom is hij hier.’

‘Wat is ermee gebeurd?’ vraag ik.

Op zijn gezicht tekenen zich frustratie en verbazing af. ‘Ik weet het niet. Ik heb geprobeerd het me te herinneren, maar ik weet het niet meer. Ik heb het bij wat kranten gelegd. Ik bedoel, ik legde het op deze tafel. Of zoiets.’ Hij knijpt zijn ogen half dicht om het zich te herinneren. Ik begin in te zien dat Caroline niet heeft overdreven. De eerste indruk die je van deze oude man krijgt, is bedrieglijk. Hij doet zijn uiterste best om de indruk te wekken dat hij fit en geestelijk gezond is, maar na een tijdje wil dat niet meer lukken. Zijn stem is geïrriteerd geworden. ‘Op wat tijdschriften,’ zegt hij. ‘Daar heb ik het gelegd. En toen gaf mijn... mijn dochter me de krant. Ik keek ernaar, geloof ik, ik legde hem neer...’

‘Pa, dit hebben we allemaal al besproken.’ Ze wordt helemaal niet ongeduldig. ‘Je legde de krant op het boek, dat óp de tijdschriften lag, en ik heb het toen allemaal bij het oud papier gedaan. Ik heb dat notitieboek niet eens gezien, het lag onder de krant.’

‘Als jij het zegt, lieve meid.’

‘Kranten zijn tegenwoordig ook zo dik, hè?’ zegt ze terloops. ‘Ze bestaan uit zoveel delen.’

Het is onherroepelijk verloren gegaan. Dat weet ik. Ik kan het me voorstellen, kan het in een oudpapierdoos zien liggen, verstopt tussen het eerste katern van de Daily Telegraph – ik weet zeker dat Tony, net als Veronica, de Telegraph leest – en Woman’s Own , met de sportbijlage en het reiskatern bovenop. En ik zie die doos op de binnenplaats van deze flats staan, en ik zie hoe de vuilnismannen, of hoe ze tegenwoordig ook heten, hem kreunend optillen en in de wagen kieperen. Het notitieboek glijdt eruit en komt tussen kranten en tijdschriften en koekjesverpakkingen en cornflakespakken en uitdraaien van e-mails terecht. Het gaat allemaal naar de recyclinghemel, waar papieren na hun dood naartoe gaan als ze netjes geleefd hebben. Om weer tot leven te worden gewekt als duifgrijze enveloppen met ‘gemaakt van gerecycled papier’ op de flap.

‘Nou, het is nu te laat,’ zeg ik.

Tony schudt bedroefd zijn hoofd. ‘Ik vind het heel erg. Het is niet veilig als ik in mijn eentje naar buiten ga.’

Het is ook niet veilig als hij in zijn eentje binnen is. Natuurlijk zeg ik dat niet. Ik maak er het beste van. Ik heb geen keus. We hebben het niet bepaald over Carlyles dienstmeid die het enige manuscript van Mills French Revolution in de haard gooide, hè? Het waren maar wat notities van een oude man, alleen waren ze wel de sleutel tot een mysterieuze ommekeer in zijn persoonlijkheid die niet op een andere manier te verklaren is.

‘Je hebt het gelezen?’ zeg ik.

‘Ja zeker.’ Tony kijkt zorgelijk. ‘Had ik dat maar niet gedaan. Je zou denken dat ik het kon vergeten, nietwaar, omdat ik alle andere dingen vergeet.’

‘Kom nou, pa,’ zegt Caroline, ‘je vergeet niet álles. Dat weet je.’

‘Gelukkig ben jij mijn geheugen, lieve meid.’

Ik vraag hem wat er in het boek stond dat zo onvergetelijk was, zo pijnlijk. ‘Ik weet wat wroeging is,’ zegt hij. ‘Ik weet daar alles van.’ Hij zwijgt.

‘Hij bedoelt moeder,’ zegt Caroline, alsof ik een achterlijk kind ben. ‘Hij bedoelt moeder en het ongeluk. Dat neemt hij zichzelf kwalijk, nietwaar, pa?’

‘Wie anders kan ik het kwalijk nemen, lieveling? Het was mijn schuld. Ik heb haar gedood, net zo goed als wanneer ik arsenicum in haar thee had gedaan.’

Ze haalt haar schouders op. Ze heeft dit al vaker besproken. Waarschijnlijk vele malen. Misschien is ze het met hem eens. Ze was indertijd tweeëntwintig, dus het is onwaarschijnlijk dat ze bij hen in de auto zat. Maar ze kent de feiten. Er moet een officieel onderzoek zijn geweest en misschien is er zelfs vervolging ingesteld, ondanks wat Veronica zegt. Misschien had hij gedronken of was hij achter het stuur in slaap gevallen. Tot mijn ontzetting zie ik een traan in elk van zijn ogen komen, tranen die vervolgens langzaam over zijn wangen rollen. Ze staat op en veegt ze weg met een tissue die ze uit een doos op de tafel haalt en zegt dan, alsof hij doof is of er om een andere reden niets van verstaat: ‘Hij huilt. Daar moet je maar niet op letten. Dat doen oude mensen, ik zie het de hele tijd in het tehuis, vooral degenen die een beroerte hebben gehad. Dat zullen ze wel bedoelen met kindsheid.’

Ze is een van de meest gevoelloze mensen die ik in een hele tijd ben tegengekomen – nee, Veronica is erger – maar Tony schijnt het niet erg te vinden. Hij glimlacht. Hij bedankt haar zelfs. Ik weet niet goed raad met de situatie en vraag me af of ik verder moet gaan, en als ze daar was blijven zitten, tussen ons in, zou ik dat misschien wel hebben gedaan. Maar dan gebeurt er iets waarop ik niet had gerekend en waarop ik niet had durven hopen. Er wordt aangebeld en Caroline gaat opendoen. ‘Ik ben zo terug,’ zegt ze, en dat is waar, maar niet, zoals zo vaak met die woorden het geval is, in de zin die zij bedoelt. Degene die aan de deur is, wordt binnengelaten en omdat Tony en ik in de huiskamer zitten, gaan Caroline en het bezoek ergens anders heen. De keuken? Haar slaapkamer? Ik weet het niet, maar ik hoor deuren dichtgaan en ik bied aan om Tony nog een kop thee in te schenken. Wroeging, denk ik, waarom wroeging? Wiens wroeging?

Hij neemt de thee aan en glimlacht weer. ‘Vertel me over het notitieboek,’ zeg ik. Ik probeer rustig te blijven praten. ‘Vertel me wat je hebt gelezen.’

‘Het waren een soort artikelen, stukken zoals je ze leest in... Nou, als in een krant. Nee, dat niet helemaal.’ Hij fronst zijn voorhoofd, zoekend naar de juiste woorden. ‘Als een biecht. Als een biecht die hij aan zichzelf deed. Ik voelde me helemaal niet prettig toen ik het las. Ik had het gevoel dat het niet de bedoeling was dat iemand anders het las.’

‘Zijn dochter Clara heeft het gelezen. Ze kreeg het notitieboek te pakken toen hij dood was en heeft het al die jaren gehad.’

‘O ja, Clara,’ zegt hij, en dat leidt hem af. Hij laat zich graag afleiden, denk ik. ‘Ik kan me haar herinneren. Een aardige oude meid. Erg pienter ook. Ze las altijd van die moeilijke boeken. Zíj vergaf het me, in tegenstelling tot sommige anderen. Een wraakzuchtig stelletje is het. Clara zei dat je niemand de schuld moest geven van iets wat niet zijn opzet was.’

Ik moet het gesprek weer op het notitieboek brengen, hoe verleidelijk het ook is om te vragen wie er wraakzuchtig was. Diana? Veronica? ‘Nam Henry Nanther zichzelf iets kwalijk wat hij had gedaan zonder dat het opzet was?’

Blijkbaar heb ik goed geraden, want Tony wil meteen antwoord geven. ‘Hij nam het zichzelf wel degelijk kwalijk, dat was het nou juist; daar gingen al die stukken over, dat kwam je steeds weer tegen, maar het was wél zijn bedoeling geweest om het te doen. Dat was het erge, het afschuwelijke. Het was allemaal zijn bedoeling.’

‘Maar wat had hij dan gedaan?’

‘Dat weet ik niet.’ Hij kijkt terneergeslagen. ‘Misschien ben ik gewoon niet snugger genoeg. Ik ben nooit zo intelligent geweest, beste kerel. Een goed soldaat, zeg ik in alle bescheidenheid, maar dat is het wel zo’n beetje. In die artikelen van je overgrootvader stonden veel dingen die ik gewoon niet begreep. Ik kon het niet volgen, als je begrijpt wat ik bedoel. Wat wel tot me doordrong... nou, zoals ik al zei: hij had wroeging. Ik kan me iets herinneren wat hij een paar keer herhaalde. Het ging ongeveer als volgt: “Ik heb mijn nageslacht bij voorbaat verdoemd.” Ik kan me dat herinneren, want ik vond dat “verdoemd” nogal een beladen woord. Evengoed begreep ik nog steeds niet wat hij bedoelde.’

Op dat moment hoor ik stemmen uit de aangrenzende kamer komen en dan huilt er iemand. Een deur gaat open en dicht; in de keuken stroomt een kraan. Tony zegt: ‘Die vrouw aan de deur die Caroline binnenliet, die woont hiernaast en haar man slaat haar. Ze komt altijd hier om Caroline over haar problemen te vertellen, maar gaat ze ooit naar de politie? Mooi niet.’

Zou het de buurvrouw zijn die soms op hem past? Het huilen gaat door en in de aangrenzende kamer wordt een radio aangezet, vermoedelijk om het snikken te overstemmen. Ik vraag Tony wat hij zich nog meer kan herinneren. Natuurlijk is het notitieboek uit zijn geheugen weggezakt, en omdat hij denkt dat ik het over de ruzies bij de buren heb, begint hij aan een onsamenhangende beschrijving van wat zijn onfortuinlijke buurvrouw allemaal te lijden heeft. ‘Het notitieboek van Henry Nanthers notitieboek,’ zeg ik tegen hem.

‘O ja. Ja. Hij had lang geleden iets gedaan. Ik weet niet wat. Caroline zou het hebben geweten, ze heeft de hersenen van haar moeder, maar ze heeft nooit tijd gehad om het te lezen. Hij had iets geregeld, iets met opzet gedaan, om medische redenen, zei hij. Nou, letterlijk zei hij, “voor de toekomst van de medische wetenschap”. Die woorden kan ik me herinneren. Ze zijn in mijn hoofd blijven steken. Maar toch was dat het niet wat me zo van streek maakte. Het was de wroeging van die ouwe kerel, en iets wat hij over... Nou, wat hij over liefde zei.’

‘Liefde?’

‘Allemachtig, had ik dat verrekte ding nou maar nooit op die tijdschriften of boeken of weet ik veel gelegd. Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Hoe wist ik nou dat jij zou komen en zo geïnteresseerd zou zijn in wat erin stond?’

‘Liefde,’ zeg ik. ‘Wat zei hij over liefde?’

Hij gaat weer huilen, maar ik kan het niet helpen. ‘Hij zei... hij zei dat hij nooit had geweten wat echte liefde was. Hij dacht dat hij liefde had gekend, hij noemde iemand, ik weet de naam niet meer, een man die was verdronken, maar dat was niets, zei hij, in vergelijking met wat hij nu voelde. Hij voelde nu pas wat het was om meer van iemand te houden dan van jezelf, om te wensen dat je in plaats van een ander zou sterven. Hij had dat gevoel nooit eerder gehad, zei hij, zelfs niet bij die man die verdronken is.’ De tranen stromen en zijn oude stem slaat over. ‘En het erge is, het afschuwelijke, dat hij er zelf voor had gezorgd dat de enige van wie hij hield zou sterven, terwijl hijzelf zou blijven leven... O god, die arme kerel, die arme kerel...’

Omdat de radio wordt afgezet, is de flat nu opeens helemaal vervuld van het geluid van huilen en snikken, hier en in die andere kamer. Het is of de hele wereld in tranen is uitgebarsten. Ik pak tissues voor die arme oude Tony en veeg zijn gezicht voor hem af. Het is duidelijk dat ik het moet opgeven, dat ik hem geen vragen meer mag stellen, dat ik hem niet aan zo’n wrede, ongewone bestraffing mag onderwerpen. Ik zou zelf ook wel kunnen huilen. Ik vind een stuk papier in de aktetas die ik bij me heb en dwing mezelf om de dingen die hij heeft gezegd, tenminste de belangrijke dingen, op papier te zetten. Geleidelijk houdt hij op met huilen. Hij zegt dat hij een dwaas is. Wat moet ik wel niet van hem denken? De geluiden uit de andere kamer zijn opgehouden. De buitendeur gaat open en dicht en Caroline komt terug.

‘Je hebt hem van streek gemaakt,’ zegt ze als een kindermeisje tegen de bullebak van het gezin. ‘Ik wist wel dat je dat zou doen zodra ik de kamer uit was.’

Maar Tony is niet meer van streek. Hij is waarschijnlijk al vergeten waardoor hij van streek is geraakt en wil weten wat de buurvrouw deze keer nou weer had.

‘Hij heeft haar een blauw oog geslagen. Ik wilde een ambulance bellen, maar ze wil nooit dat ik iets doe. Ze zegt dat hij echt van haar houdt en hij heeft beloofd dat hij het niet meer zal doen. Dat oog van haar zag er heel lelijk uit.’

Ik denk niet dat ik een van beiden ooit zal terugzien. Ik zit in de trein en kijk naar de aantekeningen die ik heb gemaakt, maar ik weet nu al de antwoorden op alles. Ik weet wat Henry heeft gedaan en waarom hij het deed. Ik denk dat ik dat al wist zodra Tony het over dat bij voorbaat verdoemen van het nageslacht had.

Maar hoewel ik het al een uur weet, dringt de volle betekenis nu pas tot me door, nu ik hier in de trein zit te denken aan de gebeurtenissen en de mensen in zijn leven die ik zo goed ken, Richard Hamilton, ‘de man die verdronk’, zijn moeder, de vrouwen Jimmy, Olivia, Eleanor, Edith. Koningin Victoria en de koninklijke familie, zijn triomfen, zijn ontdekkingen, zijn kinderen. De doelbewuste verdorvenheid. Zwitserland en de onschuldige wandelvakanties in de Alpen – bloed, bloed, al dat bloed.

De trein rijdt Paddington binnen en ik sluit me aan bij de onvermijdelijke rij voor de taxi’s, denkend aan Henry. Die monsterlijke Henry.

Verborgen nalatenschap / druk 1
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml