13

Henry was zestig toen hij in de adelstand werd verheven. Een buitenstaander die zijn leven in ogenschouw nam, zou misschien hebben gezegd dat hij alles had wat iemand zich maar kon wensen: maatschappelijk succes, een toppositie in zijn beroep, voldoende inkomen om comfortabel te leven, een goede gezondheid, een vrouw en vier dochters en een opvolger. Zijn zoon zou nu meer erven dan zijn naam en rijkdom; hij zou een lord zijn vanaf het moment dat zijn vader stierf. Maar Henry wilde nog een zoon.

Die zoon kwam in 1897. Henry was in zijn dagboek ditmaal nog korter dan bij de eerste zoon: ‘Zoon geboren.’ In plaats van drie maanden te wachten, zoals ze met Alexander hadden gedaan, lieten de ouders hem na zes weken dopen. De doopcertificaten van beide jongens lagen in een van Henry’s kisten. Ik heb die van de meisjes niet gevonden, al zijn ongetwijfeld alle kinderen gedoopt. De nieuwe baby kreeg de namen George Thomas.

Als ik naar die certificaten kijk, fraai gegraveerd in rood, blauw en groen, en met een minimale decoratie van goudblad, als een eigen wapenschild van de baby, denk ik aan namen voor ons kind. Ik zal Jude laten kiezen. De vorige keer heb ik gekozen. Wat ik bedoel, is dat ik er een stokje voor stak dat Sally onze zoon Torquil noemde. Inmiddels begin ik te wennen aan het idee dat ik weer vader word. Judes blijdschap is mooi om te zien en het doet me goed om te weten dat ze bij het wakker worden net zo gelukkig zal zijn als de vorige avond, dat ik de verstoorde nachten en de vieze luiers en de chronische angsten die je om kinderen uitstaat al half ben vergeten. Ik denk dat ik zoveel van mijn vrouw hou dat ik bijna alles zou kunnen verdragen, zolang zij maar gelukkig is.

En het gaat goed met haar. De twee vorige keren niet. Toen was ze ’s morgens misselijk en altijd moe. Ik beschouw haar voortdurende gezondheid als een teken dat het goedkomt. Het komt goed met háár, en dat is het enige wat voor mij telt.

Georgie Croft-Jones heeft het leven geschonken aan een kolossale jongen van negenenhalve pond of, zoals ze het zelf stelt, vier kilo en nog wat.

‘Volgend jaar moeten we alles in kilo’s kopen,’ zegt ze opgewekt, ‘dus we kunnen er maar beter aan wennen.’

‘Hij is dus te koop?’ vraag ik haar. ‘Zullen we hem kopen, Jude, als gezelschap voor die van ons?’

Jude houdt tegenwoordig van dat soort grappen. Ze vindt het prachtig om Galahad Croft-Jones in haar armen te houden en Georgie over haar bevalling te horen vertellen, wat een makkie het was, en dat Galahad bijna in hun nieuwe bmw was geboren, en dat ze op de verloskundeafdeling van het ziekenhuis zeiden dat hij het mooiste kind was dat ze in jaren hadden gezien enzovoort. Als ze weg zijn, besluiten we de baby Croft-Jones voor onszelf ‘de Heilige Graal’ te noemen.

Jude heeft volgende week de echo. Dat is een soort foto van wat er in de baarmoeder zit. Blijkbaar kunnen ze aan de vorm of positie of bijvoorbeeld een plooi in de nek zien of de foetus normaal is. Als dat goed gaat, en om de een of andere reden heb ik daar alle vertrouwen in, is een vruchtwaterpunctie niet nodig.

Henry hoefde zich, als zijn vrouw zwanger was, niet druk te maken om al die dingen. Eind negentiende eeuw nam je zwangerschappen en baby’s zoals ze kwamen. Er waren geen tests, behalve misschien dat ze een slinger over de buik van de vrouw heen en weer lieten zwaaien om na te gaan of ze ‘naar voren droeg’. En Henry zal ook niet bij de geboorte van zijn kinderen aanwezig zijn geweest. Misschien liep hij voor de deur van de slaapkamer heen en weer, in de traditie van buitengesloten vaders, maar op de een of andere manier geloof ik dat niet. Hij zal opgelucht zijn geweest toen de nieuwe baby een jongen was. Hij wilde een tweede zoon, maar niet omdat dat kind het geld van een familielid zou kunnen erven. Ik heb naar de familie Vincent geïnformeerd en gehoord dat daar erg weinig geld zat en dat het landgoed in Manaton op de neef van Dorothea’s overleden man overging. Een zoon was Henry waarschijnlijk welkom omdat hij al vier meisjes had. Omwille van het evenwicht in het gezin zou dit kind een jongen moeten zijn.

De oudste, Alexander (mijn kettingrokende, schuinsmarcherende, hedonistische grootvader) blaakte van gezondheid, als je op de vele foto’s die zijn moeder van hem maakte mag afgaan. Ze schreef geen brieven, maar legde de vooruitgang van haar oudste zoon, haar oogappel, in foto’s vast. Die foto’s domineren haar albums van 1896 tot 1900. Er is er een op bijna elke bladzijde, met de verklarende tekst in een schuin Victoriaans handschrift: ‘Alexander negen maanden oud’, en: ‘Alexander vandaag een jaar!’, en: ‘Alex’ – zoals hij nu kortweg wordt genoemd – ‘lopend met dertien maanden, de snelste van de kinderen.’

George was minder gezond. Was hij van de geboorte af ziekelijk geweest en verklaart dat waarom hij zo snel werd gedoopt? Zijn moeder maakte bijna nooit foto’s van hem, misschien omdat hij niet haar lieveling was, zoals Alexander, maar waarschijnlijk omdat hij klein en nietig was, zoals op zijn weinige foto’s te zien is. Hij staat meestal op de foto’s van broers en zussen waar de Victorianen zo van hielden. Dan zit hij op de schoot van een van zijn zusters, terwijl een andere zuster haar arm over de leuning van de stoel heeft liggen, haar hoofd opzij, en ze kijken allemaal aandachtig naar moeder met de camera. Alleen kijkt George niet zo aandachtig. Op zijn gezicht heeft hij die onbeschrijflijke uitdrukking van leed en lijdzaamheid die chronisch zieke kinderen niet kunnen verbergen, tegenwoordig niet en vroeger ook niet. Hij is niet gezond. Hij is nooit helemaal gezond geweest en zal dat ook nooit zijn. De tuberculose heeft hem te pakken. Harry vermeldt het in zijn notitieboek. Hij noemt het ‘tering’:

Ik vrees dat mijn jongste zoon het slachtoffer van tering is. Gelukkig heeft de lucht van Noord-Londen, dat hoger ligt dan de stad zelf, een gunstige uitwerking op zijn conditie. Niettemin moet ik rekening houden met het vooruitzicht dat hij naar Zwitserland en de bergen zal moeten gaan.

Het is niet bekend of hij ging. Hoewel het reizen door Europa veel gemakkelijker was geworden sinds Henry’s moeder de Alpen had verworpen en met de aan tuberculose lijdende Billy naar het Lake District was gegaan, is nergens in de dagboeken of het notitieboek sprake van een verblijf in Zwitserland. Blijkbaar is Henry na het begin van de jaren tachtig niet meer, met of zonder George, in Zwitserland terug geweest. Tuberculose was ongeneeslijk, al kon het leven verlengd worden door berglucht, rust en, dacht men, een leven zonder spanningen.

George werd ongeveer in de tijd geboren dat Henry zijn wapen
van de Hoge Raad van Adel kreeg. Misschien ben ik nu te veel aan het gissen, misschien neem ik een te grote sprong in het duister, maar is het niet mogelijk dat Henry geen zin had om dat mooie document in te lijsten en op te hangen omdat de zorgen om zijn tweede zoon hem onverschillig maakten? Omdat hij nu eindelijk begon in te zien dat zijn gezin misschien belangrijker was dan voorwerpen, hoe zeldzaam en waardevol ze misschien ook waren?

Het is vreemd hoe vaak in mijn familie een enige of jongste zoon als kind is overleden. Er is geen erfelijke connectie. Het moet toeval zijn. Eerst was er Billy, die op zesjarige leeftijd aan tuberculose stierf, en in dezelfde tijd als hij was er Louisa Hendersons kleine broertje, van wie we niet weten waaraan hij is gestorven, al kan het roodvonk zijn geweest. Henry’s zoon George zou op elfjarige leeftijd sterven en de zoon van zijn dochter Elizabeth, de broer van Vanessa en Veronica, stierf op negenjarige leeftijd aan difterie. Dat zou misschien verklaren waarom Patricia Agnew zich zoveel zorgen maakte om Veronica’s zoon. Misschien had ze de bijgelovige angst dat jongens in de familie voorbestemd waren om jong te sterven. Daar valt tegen in te brengen dat de feiten iets anders vertellen. Kijk maar naar Henry zelf, en Lionel Henderson, en Alexander, en mijn vader.

Lionel was in 1898 tien jaar getrouwd en hij had drie zoons, die allemaal gezond opgroeiden, trouwden en kinderen kregen. Ze waren allemaal duidelijk aanwezig in Davids stamboom. Zijn tweede zoon, geboren in 1890, werd meer dan negentig jaar oud en stierf nog maar tien jaar geleden, met achterlating van een heleboel gezonde nakomelingen.

Samuel Henderson stierf enkele dagen nadat zijn dochter in 1892 een foto van hem met zijn vrouw en Elizabeth, Mary en Helena had gemaakt. Volgens zijn overlijdensakte was de doodsoorzaak een beroerte. Hij was nog maar zestig, vier jaar ouder dan zijn schoonzoon Henry. De voorzienigheid waar ze zo graag over sprak, hield zijn weduwe nog zeven jaar in leven, maar ze stierf aan eierstokkanker in de laatste maand van de oude eeuw.

Koningin Victoria had nog een jaar te leven. Keer op keer ontbood ze Henry. Haar gezondheid ging achteruit en ze kon steeds slechter zien. Op 12 januari 1901 schreef ze voor het laatst iets in haar dagboek. Niet Henry maar sir James Reid nam de verantwoordelijkheid op zich om officieel bekend te maken dat de koningin ziek was. Ze stierf tien dagen later, met al haar nog levende kinderen aan haar bed.

Prinses Beatrices man Henry Battenberg was ook dood. Hij was voor de kust van West-Afrika aan koorts bezweken in het jaar dat Henry in de adelstand werd verheven. Na de dood van de koningin was Henry geen lijfarts meer van prinses Beatrice en haar kinderen, van wie er maar één, de oudste, Drino, markies van Carisbrooke, vrij van hemofilie was. De twee andere jongens, Leopold van twaalf en Maurice van tien, hadden allebei de ziekte, de oudste het ergst. In de dochter Ena bleef de ziekte natuurlijk verborgen. Niemand kon nagaan of ze draagster was. In 1905, toen ze achttien was, kwam Alfonso xiii, koning van Spanje, naar Groot-Brittannië om een bruid te zoeken. Zijn oog viel eerst op prinses Patricia, dochter van koningin Victoria’s zoon Arthur, hertog van Connaught. Maar hoewel de kans dat ze de troon zou erven erg klein was – tientallen anderen kwamen eerder in aanmerking – vond men toch dat prinses Patricia te dicht bij de troon stond om met de koning van een ander land te trouwen. Alfonso liet zich door die afwijzing niet uit het veld slaan en probeerde het nog een keer. Ditmaal koos hij voor Ena.

Henry schreef in het najaar van 1905 in zijn dagboek: ‘Audiëntie bij Zijne Majesteit koning Alfonso van Spanje.’ Niet meer dan dat, geen bijzonderheden, niets over het doel van zijn gesprek met de koning, geen mededeling in Andere Henry dat hij niet meer Ena’s arts was. Maar in een opstel schreef hij:

Ik achtte het mijn plicht om Zijne Majesteit te waarschuwen voor de risico’s waarmee hij rekening dient te houden als hij naar de hand blijft dingen van Hare Koninklijke Hoogheid prinses Ena, en ik deed dat dan ook. Ik had direct al de indruk dat hij een jongeheer was die niet naar goede raad wilde luisteren, zelfs niet wanneer die raad afkomstig is van een persoon die een erkende autoriteit op het terrein in kwestie is en die bovendien oud genoeg is om zijn grootvader te zijn. Ik heb hem de feiten uiteengezet. Ik wees hem op de doodsoorzaak van zkh prins Leopold, prinses Ena’s oom, en het leed dat hij bij zijn leven te verduren had gekregen. Ik lichtte hem in over de zwakke gezondheid van haar twee broers en vertelde hem dat ze hemofilie hadden geërfd via hun moeder, die draagster was, en ten slotte dat weliswaar niet zeker was dat de prinses die hij wilde huwen draagster van de ziekte was, maar dat de kans daarop in mijn ogen erg groot was. Van eventuele kinderen die ze zouden hebben zou de helft van de jongens waarschijnlijk hemofilielijder zijn en de helft van de meisjes draagster.

Hij luisterde naar me, maar liet niet blijken dat hij het had gehoord, laat staan dat mijn woorden enig effect op hem hadden. Hij bedankte me niet. Hij knikte alleen naar een adjudant en gaf te kennen dat ik moest vertrekken.

Grote goden, dat iemand zich willens en wetens zoveel verdriet op de hals haalt! Het is onvoorstelbaar dat iemand een arm kind op de wereld brengt voor wie pijn en onvermogen een dagelijks lot zijn, voor wie zelfs onschuldig spel de oorzaak van kwellingen en invaliditeit kan zijn; iemand bij wie bulten opzwellen, met vervorming van zijn ledematen tot gevolg; iemand bij wie kneuzingen, eenvoudige risico’s van de kindertijd, tot grote, niet te stelpen bloedstromen kunnen leiden, vergelijkbaar met de wonden die soldaten op het slagveld oplopen. Ik, die het heb gezien, weet het. Onvoorstelbaar dat deze arme dwaas, deze ‘Majesteit’, halsoverkop al die ellende tegemoetgaat, niet voor zichzelf maar voor degenen die na hem komen, en dat om niet meer dan een gril, een plotselinge hartstocht voor een meisje dat hij nauwelijks kent – het laat me wanhopen aan de mensheid en deze wereld en verlangen, ja verlangen, naar het einde van mijn leven.

Erg sterke woorden voor Henry, nietwaar? Eindelijk eens hartstochtelijke woorden, vol echt gevoel. Het bloed is niet meer de vloeistof die hem zo fascineerde dat het een bijna ongezonde obsessie was. Gedurende tientallen jaren heeft hij hemofilie en de uitwerking daarvan gezien, en hij is er nog steeds getuige van als hij zijn werk doet, zowel binnen als buiten de koninklijke familie. Hij heeft er echt genoeg van en is bereid om te sterven. Maar hij heeft nog vier jaar te gaan, nog vier jaar voordat een hartaanval hem velt.

Wat koning Alfonso betreft, die trouwde ondanks Henry’s waarschuwing met Ena. Hun eerste zoon had hemofilie, hun tweede was doofstom, de derde, die waarschijnlijk ook hemofilie had, stierf bij de geboorte, de vijfde had hemofilie. Alleen de vierde, de vader van de huidige koning van Spanje, was gezond. Helaas voor Ena hechtten de Spanjaarden grote waarde aan ‘blauw bloed’ en een zuivere afstamming en namen ze het koningin Ena kwalijk dat ze in het Spaanse koningshuis iets had binnengebracht wat wij nu ‘gebrekkige genen’ zouden noemen. Indertijd deed het gruwelijke, maar bijna zeker onware, verhaal de ronde dat elke dag een Spaanse soldaat werd opgeofferd om gezond bloed voor de aan hemofilie lijdende zoons van de koning te verkrijgen.

Henry, die vermoedelijk nog heeft geweten dat de oudste prins de ziekte had, al zal hij het niet van de latere kinderen hebben geweten, zal waarschijnlijk hebben opgemerkt dat Alfonso het aan zichzelf te wijten had.

Verborgen nalatenschap / druk 1
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml