10
Dit verhaal is in de familie net zo beroemd als Henry’s heroïsche redding van Samuel Henderson. Mijn vader vertelde het aan mij toen hij dacht dat ik oud genoeg was om er geen nachtmerrie van te krijgen, en ik ben bang dat hij het met veel gevoel voor horror vertelde, waarschijnlijk ongeveer zoals zijn vader het hem had verteld. Je zou het een erg Victoriaanse moord kunnen noemen.
De trein was in de negentiende eeuw het favoriete vervoermiddel, in elk geval de snelste manier van reizen. Twee keer bracht een trein een ramp in Henry’s leven – tenminste, ieder ander zou het als rampen beschouwen. Het is niet na te gaan wat bij die twee specifieke gelegenheden zijn gevoelens waren. Hij vermeldt Eleanors dood nogal cryptisch in zijn dagboek maar geeft geen bijzonderheden en vertelt nog minder over zijn emoties.
Toch neem ik aan dat de tragedie hem minstens zo diep trof als Hamiltons dood door de ramp op de Tay Bridge. Hij hield van Eleanor Henderson. Liefde is de enige mogelijke reden waarom hij met haar wilde trouwen. Ze waren verloofd en zouden in februari trouwen. Stond Henry erbij stil, wíst hij nog, dat dit ook de maand was waarin Jimmy Ashworth het leven zou schenken aan zijn kind? Niemand weet het. De verlovingsring die Henry aan Eleanor gaf is in het bezit van mijn zus Sarah, een klungelig sieraad, met diamanten die half begraven zijn in dik, zwaar goud. Hij is voor de begrafenis van Eleanors vinger gehaald en kwam op de een of andere manier bij Henry terug, om vervolgens Ediths verlovingsring te worden.
Zo wordt het verondersteld in mijn tak van de familie. Mijn grootvader Alexander wist het en gaf de ring door aan zijn zoon. De bevestiging is te vinden in Mary Craddocks brief aan haar zuster Elizabeth Kirkford. Haar moeder Edith had haar verteld dat de ring die ze droeg van Eleanor was geweest. Dat stukje informatie is verpakt in Victoriaanse sentimentele vleierij – misschien afkomstig van Mary, niet van Edith – over de heiligheid van Henry’s eerste liefde en Ediths eigen verlangen om de ring te krijgen, opdat zij en Henry nooit zouden vergeten dat het haar overleden zus was die hen bij elkaar had gebracht. Zo kun je het ook bekijken. Je kunt ook veronderstellen dat Henry, toen hij de ring op de een of andere manier terug had gekregen, geen reden zag om geld uit te geven aan een nieuwe ring. Zuinige Henry.
Het naaste familielid dat de Hendersons buiten hun eigen gezin hadden, was Samuel Hendersons enige zuster Dorothea. De stamboom van David Croft-Jones laat zien dat Louisa Henderson, de moeder van het meisje, een zus en een broer had, die op zevenjarige leeftijd was gestorven. Die mensen waren natuurlijk de Quendons, de kinderen van William Quendon en zijn vrouw Louise, geboren Dornford. Dorothea Vincent bevond zich op een enigszins hoger maatschappelijk niveau dan de Hendersons. Ze was een welgestelde weduwe die met haar twee dochters van negentien en tweeëntwintig in het dorp Manaton in Devon woonde, waar wijlen haar man de landheer was geweest. Ze was Eleanors peetmoeder en had een nauwere band met haar dan met de andere kinderen Henderson. Eleanor logeerde elke zomer een paar weken bij haar, in het begin met haar moeder, later met haar zuster Edith. Dit was nog maar de tweede keer dat ze alleen ging.
Het grootste deel van mijn informatie over dat bezoek en de gevolgen ervan heb ik uit kranten. De familiebetrekkingen tussen al die mensen heb ik vergaard – misschien kan ik beter van ‘lezen’ spreken, in de zin van ‘aren lezen’: kleine nuttige korreltjes zoeken in een massa kaf – uit brieven van Davids moeder en grootmoeder. Jammer genoeg staat daar niet veel over de gedachten en gevoelens van mensen in, niet meer dan een geschokte verwijzing naar de ‘vreselijke tragedie’, en van Veronica’s kant de bespiegeling dat als Eleanor niet was gestorven zij niet zouden hebben bestaan.
Eleanor ging altijd in augustus naar haar tante, maar er was een voor de hand liggende reden waarom ze in augustus 1883 niet ging. Misschien was ze wel van plan om te gaan, maar stelde ze haar logeerpartij uit omdat het waarschijnlijk leek dat Henry haar een aanzoek zou doen. In elk geval ging ze pas begin oktober. Ze reisde met de Great Western-trein, die van Paddington naar Penzance reed – en nog steeds rijdt. Ze reisde eerste klas. In 1883 waren er coupés alleen voor dames, maar niet op die lijn. In Newton Abbot stapte ze over op de stoptrein naar Moretonhampstead. Ze stapte uit in Bovey Tracey, dat in die tijd kortweg Bovey werd genoemd. Haar tante haalde haar met de ponywagen van het station. Die bezoeken moeten voor Eleanor een aangename afwisseling zijn geweest. Per slot van rekening kwam ze uit een Londen dat ’s winters vaak in mist gehuld was en ’s zomers heet en stoffig was. Manaton lag in die tijd, en ligt tot op zekere hoogte nog steeds, in een prachtig landschap aan de rand van Dartmoor. Het is een streek met hoge rotsen, diepe lommerrijke lanen en beekjes vol forellen. Tante Dorothea had een veel groter huis dan het huis in Keppel Street. Ze had een kokkin, twee meiden en twee tuinmannen in dienst. Het ontbrak de familie aan niets. De ponywagen was een prettig vervoermiddel en binnen loopafstand van Moor House waren veel mooie plekjes. Eleanor kon goed met haar nichtjes opschieten en een van de redenen van haar bezoek was dat ze hun wilde vragen haar bruidsmeisjes te zijn.
Haar huwelijk zou worden voltrokken op 14 februari, Valentijnsdag, al werd van die dag voor verliefden toen minder werk gemaakt dan tegenwoordig. Omdat het huwelijk uiteindelijk nooit zou plaatsvinden, heeft het feit dat Jimmy Dawson op de 13e haar dochter Mary het leven schonk niet zoveel betekenis als het anders misschien zou hebben gehad. Jude, die nu best over iedereen en de baby’s van iedereen wil praten, die juist over niets liever praat dan over baby’s, zegt dat Henry dat vooruitzicht de hele tijd in gedachten moet hebben gehad. Hij moet zich schuldig hebben gevoeld, en tegelijk opgewonden. Hoe kon hij zijn eigen kind zomaar de rug toekeren?
‘Ik denk niet dat mannen er toen zo over dachten als nu,’ zeg ik tegen haar. ‘De scheidslijn tussen fatsoenlijke vrouwen en slechte vrouwen is zo sterk veranderd dat je je er moeilijk iets bij kunt voorstellen, maar toentertijd was die lijn nog erg scherp. En de scheidslijn tussen de kinderen die je bij je vrouw had en de kinderen die je verder nog ergens had, “aan de verkeerde kant van de deken”, zoals ze zeiden, was erg duidelijk. Henry zal Jimmy geld hebben gegeven, waarschijnlijk in de vorm van een inkomen voor haar man. Misschien stelde hij de voorwaarde dat hijzelf nooit iets van het kind zou zien of horen. Tot elke prijs moest het bestaan van het kind geheim blijven voor zijn vrouw.’
Jude zegt dat ze zich niet kan voorstellen dat ze met een man getrouwd zou zijn en het kind van een andere man zou dragen. ‘Ze konden er nooit zo over praten als wij doen. Ze moet tegelijk angstig en beschaamd zijn geweest.’
‘Het gebeurt tegenwoordig net zo goed als toen, vrouwen die kinderen krijgen van mannen met wie ze niet getrouwd zijn. Waarschijnlijk gebeurt het nog vaker. En wat Henry betreft, ik denk niet dat hij verband legde tussen de dag waarop het kind werd verwacht en de trouwdag. Hij zal die twee gebeurtenissen niet... Nou, niet op hetzelfde niveau hebben geplaatst.’
‘De ellendeling,’ zegt Jude. ‘Moet je echt zijn leven beschrijven? Hij is zo weerzinwekkend.’
Ik zeg dat ik dat moet en dat Henry niet slechter was dan andere mensen uit de betere standen in zijn tijd. En wat schaamte en schuldgevoelens betreft – nou, daar heb ik zelf ook last van, met al mijn gespeelde enthousiasme over óns kind dat op komst is, maar tegelijk vind ik het geweldig om weer met mijn vrouw te kunnen praten, om alles wat ik wil over alle onderwerpen te kunnen zeggen, om niet midden in een zin te zwijgen en te blozen zoals een man van mijn leeftijd nooit zou moeten doen.
Als Eleanor vanuit Manaton brieven naar Henry schreef, zijn die niet bewaard gebleven. Ik vraag me af hoe vaak ik die zin nog zal opschrijven, met alleen steeds andere namen en plaatsen. Als biograaf ben je geneigd te denken dat brieven schrijven verplicht zou moeten worden voor iedereen en dat het bewaren van brieven nog belangrijker was. Evengoed schreef ze één brief naar huis, om precies te zijn naar haar zuster Edith. Die brief is er waarschijnlijk alleen nog omdat hij vijf dagen voor de moord is gedateerd en Edith hem daarom heeft bewaard.
We weten niet hoe Eleanor haar tijd in Manaton doorbracht. Jude zegt – en ik ben het met haar eens – dat je van bijna geen enkele welgestelde Victoriaanse vrouw kunt nagaan hoe ze de tijd doorbracht. Als je personeel hebt, en je hebt geen werk, wat moet je dan de hele dag doen? Lezen, brieven schrijven, lezen, wandelen, praten, naaien, denk ik. Eleanor noemt geen van die activiteiten in haar brief aan haar zuster. Ze schrijft blijkbaar vooral om de familie te vertellen dat ze vanaf het Paddington-station een rijtuig naar huis zal nemen. De brief gaat als volgt:
Moor House
Manaton
Devon
Sint-Lucasdag
Liefste Edith,
Het is schitterend weer. Tante zegt dat ze het mooie weer in het midden van oktober ‘de kleine zomer van Sint-Lucas’ noemen. Daarom heb ik boven deze brief ‘Sint-Lucasdag’ gezet, en niet 16 oktober. Jij bent hier geweest, dus je weet hoe mooi de omgeving is. Ik zou graag hier in de buurt willen wonen als ik getrouwd ben, maar Henry kan niet uit Londen weg, want daar heeft hij zijn werk. Misschien zullen we hier ooit een huis hebben, al denk ik dat hij dat een romantische droom zou noemen.
Isobel en Laetitia zijn bereid mijn bruidsmeisjes te zijn – ja, ze waren erg blij met de uitnodiging. Jij bent natuurlijk het derde bruidsmeisje, mijn liefste zuster. Je hebt al gezegd dat je dat wilt zijn, dus ik denk niet dat ik te voortvarend ben als ik daarvan uitga! Henry heeft het over Italië als doel van onze huwelijksreis en ik durf hem niet voor te stellen hierheen te gaan. Natuurlijk zal het hier in februari lang niet zo mooi zijn.
Ik heb
een van ‘mijn vallen’ gehad. Dat gebeurde toen ik met I en L aan
het wandelen was. Ik struikelde midden in een veld, bleef met mijn
voet in een konijnenhol steken en viel languit. Mijn hele jurk van
blauwe serge zat onder de modder, maar het ergste was (natuurlijk!)
de kneuzing. Ik ben bont en blauw. De blauwe plekken op mijn
linkerzij en
-been zijn een bezienswaardigheid, maar gelukkig ben ik de enige
die ze te zien krijgt!
Ik vertrek zaterdag met de trein van 11:14 uur uit Bovey. De reis neemt uren en uren in beslag, zoals je weet, maar de trein moet om vijf over vijf op Paddington aankomen. Het is heus niet nodig dat vader me van de trein haalt. Ik red me wel en ik neem een huurrijtuigje. De groeten aan vader en moeder, grootvader, Lionel en jezelf.
Je toegenegen zuster,
Eleanor
Ze schrijft over Henry zoals het een Victoriaanse aanstaande vrouw betaamt. Zijn werk kwam op de eerste plaats; hij nam de beslissingen. Als ze zegt dat ze niet ‘durft’ voor te stellen dat ze op hun huwelijksreis naar Devon zouden gaan, klinkt ze niet echt angstig. Ze zegt het ongeveer zoals een hedendaagse vrouw zou zeggen dat ze hoe-heet-hij-ook-weer niet durft te vragen om deze week nog een keer met haar uiteten te gaan. Zo te horen hadden zij en Henry een eenvoudige, gezonde relatie. Misschien zat de hartstocht geheel en al aan zijn kant. Er staat niets in die brief wat getuigt van haar liefde of zelfs van haar trots omdat ze zo’n geweldige man heeft gestrikt. Misschien had ze dat allemaal al eerder aan haar zuster verteld. Evengoed kan ik moeilijk geloven dat de familie Henderson als geheel niet dolblij was omdat een van hen zo’n geweldige partij had gevonden. Een ‘sir’! Een lijfarts van de koningin! Een rijk man – tenminste, in hun ogen. De dochter die al vierentwintig was, overgebleven, zonder bruidsschat, voor altijd haar ouders tot last, zou lady Nanther worden en het jaar daarop in een huis wonen dat al hun dromen te boven ging.
Want Henry was weer op huizenjacht. Zijn vriend Barnabus Couch was gasthoogleraar in de anatomie aan het Owens College in Manchester, waar Henry ooit zelf had gestudeerd. Hem schreef hij op 18 oktober 1883 als volgt:
Waarde Couch,
Ik moet je bedanken voor de vriendelijke brief waarin je me feliciteerde met mijn verloving met mejuffrouw Henderson. Je zult haar aardig vinden. Ze is zachtmoedig, charmant en rustig, heel anders dan de ‘Nieuwe Vrouw’ waarover we de laatste tijd zoveel horen. Ik denk niet dat ze precies weet wat kiesrecht is, laat staan dat ze zou willen meebeslissen over de keuze van een parlementslid. Ik heb er alle vertrouwen in dat ze haar plicht jegens mij als haar echtgenoot zal vervullen en nooit de rusteloosheid en – erger nog – neurasthenie zal vertonen die jij en ik zoveel meemaken bij de vrouwelijke patiënten op wie moderne begrippen als ‘vrijheid’ en ‘emancipatie’ zo’n negatieve invloed hebben. Momenteel logeert ze bij haar tante in Devon, waar plannen worden gesmeed voor het komend huwelijk, maar zaterdag komt ze naar Londen terug.
Ik heb naar een geschikte woning voor ons uitgekeken en hoop dat ik eind januari iets geschikts heb gevonden. Als we dan zes weken op huwelijksreis gaan – ik denk aan Rome en Napels – kunnen alle transacties zijn afgewerkt als we terug zijn. Niettemin zal ik tot aan het midden van de zomer ergens een huis huren, opdat mijn vrouw alle gelegenheid krijgt voor de aanschaf van meubilair, tapijten en al wat verder nog nodig zal zijn voor ons toekomstige huis. Onze permanente woning zal, denk ik, ergens in de wijk liggen die ik als de meeste heilzame van het noorden van Londen beschouw: St. John’s Wood. Ik had aan de Eyre Estate of de bijna rustieke Loudoun Road gedacht, maar morgen ga ik een erg fraai huis in Carlton Hill bekijken. Dat huis is momenteel nog eigendom van de heer Hapgood, de broer van een collega van me.
Je zult
me herinneren, waarde Couch, aan de reputatie van St. John’s Wood
als schuilplaats voor de belle amie van een gentleman. Toen hem werd verteld
dat de filosoof Herbert Spencer zich daar had gevestigd, schijnt
een bisschop gezegd te hebben: ‘En wie is de dame?’ Maar ik geloof
dat die slechte reputatie, voorzover die er is geweest, verflauwd
is. Per slot van rekening heeft de grote T.H. Huxley, van wie ik
tot mijn trots kan zeggen dat ik hem enigszins ken, de afgelopen
dertig jaar op verschillende adressen in St. John’s Wood gewoond.
Mijn vrouw en
ik zullen ongetwijfeld de St. Mark-kerk op Hamilton Terrace
bezoeken, dat bedehuis dat vermaard is vanwege zijn predikant Canon
Duckworth, die ook in de buurt woont en die ik heb gekend toen hij
leraar van Zijne Koninklijke Hoogheid prins Leopold was. Ik geloof
dus dat we daar kunnen gaan wonen zonder gevaar te lopen ons moreel
besef te verliezen!
Ik neem aan dat het goed met je gaat en dat de gezondheid van mevrouw Couch standhoudt. Vergeet 14 februari niet! Je zult de uitnodiging van de heer en mevrouw Henderson te zijner tijd ontvangen.
Geheel de jouwe,
Henry Nanther
Judes commentaar daarop was: ‘Ik snap niet waar hij het lef vandaan haalt.’ Ze doelde natuurlijk op Jimmy Ashworth, die nog maar kort daarvoor door Henry aan de kant was gezet. Het antwoord is dat hij niet noodzakelijkerwijs hypocriet was, hij was niet één persoon maar veel personen die samen in zijn magere lichaam en nobele hoofd leefden. Zoals de meesten van ons.
‘Erg fraai’ kan het huis wel zijn geweest, maar Carlton Hill was niet bepaald Park Lane. In 1883 werd St. John’s Wood niet als een deel van Londen beschouwd, zoals nu, maar als een voorstad. Voor een groot deel was het een bouwplaats, vooral ten westen van Maida Vale. Uiteindelijk kocht Henry het huis van de heer Hapgood niet. De vrouw die er meubelen en tapijten voor zou uitkiezen, stierf op de dag nadat haar verloofde het had bezichtigd.
Op de ochtend van zaterdag 20 oktober bracht haar tante haar naar het station van Bovey, waar ze de stoptrein naar Newton Abbot zou nemen. Eleanor moest nogal vroeg vertrekken, anders zou ze op dat kleine station in Devon nooit de aansluiting met de Great Western-sneltrein halen. Opnieuw reisde ze eerste klas. De trein kwam op tijd op het Paddington-station aan en Samuel Henderson stond op het station om haar af te halen, al had Eleanor haar zuster geschreven dat hij dat niet hoefde te doen. Ze zat niet in de trein en Samuel ging naar huis. Er zou nog een trein komen, maar dat was pas om tien voor halfelf ’s avonds. Na overleg met zijn vrouw en andere kinderen telegrafeerde hij naar zijn zuster om te vragen of Eleanor in die volgende trein zou zitten. Telegrammen, die nog werden gebruikt maar door de komst van de telefoon hun nieuwigheid verloren, waren aan het eind van de negentiende eeuw een efficiënt communicatiemiddel, en toch kwam Dorothea’s antwoord pas op zondagmorgen in Keppel Street aan. Lang daarvoor was Samuel Henderson al op het Paddington-station terug geweest, in de hoop dat zijn dochter met de trein van tien voor halfelf zou aankomen.
Op zondagmorgen werd de politie erbij gehaald. Voordat die veel had gedaan, zag een boerenknecht in het oosten van Devon het lichaam van een vrouw op de spoordijk ergens tussen Alphington en Exeter liggen. Het lichaam werd de volgende dag, maandag, door Samuel Henderson als dat van zijn dochter geïdentificeerd. Het nu volgende is een nogal sensationeel verslag van het onderzoek zoals een landelijk dagblad dat bracht, al was het verhaal niet zo sensationeel als dat van mijn vader:
Gisteren werd in Exeter het gerechtelijk onderzoek ingesteld naar de dood van Eleanor Mary Henderson, zesentwintig jaar oud, afkomstig uit Keppel Street in Londen. Haar lichaam werd afgelopen zondag op de spoordijk bij Alphington ontdekt. De jury kwam tot de uitspraak dat er een moord door onbekende dader(s) heeft plaatsgevonden.
William Newcombe, boerenknecht uit Alphington, zei dat hij een donkerblauw voorwerp als een baal stof in het gras van de dijk zag liggen. Hij veronderstelde dat het een valies of ander bagagestuk was dat uit een trein was gevallen, klom over het hek dat de dijk van de weide scheidt en ging op onderzoek uit. Tot zijn afschuw trof hij het lichaam van een jonge vrouw aan, gekleed in een donkerblauw kostuum met een cape van ongeveer dezelfde kleur. Newcombe was zo verstandig het tragische lijk niet aan te raken. Hij ging hulp halen op het dichtstbijzijnde politiebureau, dat zich helaas op enige kilometers afstand bevond.
Gehuld in een zware sluier en sprekend met een diepe, vaak bijna onverstaanbare stem, vertelde mevrouw Dorothea Jane Vincent, de tante van de overleden vrouw, het hof dat haar nichtje de afgelopen veertien dagen bij haar had gelogeerd. Ze bracht mejuffrouw Henderson persoonlijk naar het station in Bovey, op tijd voor de trein van 11:14 uur. Ze waarschuwde haar dat ze in een eersteklascoupé van de Great Western-sneltrein moest stappen die om 11:50 uur uit Newton Abbot vertrok, en mejuffrouw Henderson beloofde haar dat. Ze liet haar nichtje in de stoptrein stappen en reed vervolgens naar haar huis in Manaton terug.
Dokter Charles Warren verklaarde dat hij het lichaam had onderzocht. Het was dat van een goed gevoede en voorheen gezonde jonge vrouw van in de twintig. Hij twijfelde er niet aan dat ze door wurging om het leven was gebracht en geloofde dat mejuffrouw Henderson al dood was toen ze uit de trein werd geworpen. Geen sporen op het lichaam, afgezien van de verkleuring van haar gezicht en hals die voor haar dood was ontstaan. Er waren blauwe plekken, maar de arts was van mening dat die al enige dagen eerder ontstaan moesten zijn. Toen de rechter, de edelachtbare Swithun Miles, hem naar het tijdstip van overlijden vroeg, zei dokter Warren dat functionarissen van de Great Western Railway dat met meer nauwkeurigheid zouden kunnen vertellen dan hij. Ongetwijfeld had mejuffrouw Hendersons moordenaar, nadat hij zijn gruwelijke daad had begaan, zich onmiddellijk van het lijk ontdaan. Om een indruk van het tijdstip van overlijden te krijgen zouden ze moeten vaststellen op welk tijdstip de sneltrein door Alphington was gereden. Hij van zijn kant zou veronderstellen dat de dood in de late ochtend van zaterdag 20 oktober was ingetreden, wellicht tussen twaalf uur en halfeen.
(Ongetwijfeld had de dokter zelf ook al wat detectivewerk verricht, want het bleek dat de trein om vijf voor halfeen door Alphington was gereden.)
Er kwam slechts één getuige naar voren om te zeggen dat hij mejuffrouw Henderson in de trein had gezien. De heer Christopher Morris, een advocatenklerk uit Heavitree Road, Exeter, op reis van Plymouth naar Exeter St. David’s, zei dat hij in Newton Abbot een jonge vrouw in donkerblauwe kleding in de Great Western-sneltrein had zien stappen. Ze droeg een klein zwart valies en hij geloofde dat ze een kruier met een grotere koffer bij zich had, maar dat kon hij niet met zekerheid zeggen. Ze viel hem op omdat ze, hoewel er op het perron meer dan twintig mensen stonden te wachten, de enige vrouw was die zonder begeleiding reisde. In antwoord op een vraag van de rechter zei hij dat hij niet had gezien in welke coupé ze stapte en dat hij ook niet wist of het een gewone derdeklascoupé of een eersteklascoupé was. Hij had haar niet terug gezien.
De heer Frederick Formby, conducteur op de Great Western-sneltrein, zei dat zich een klein valies en een grote lederen koffer onder de vier bagagestukken bevonden die na aankomst op Paddington-station en na vertrek van de passagiers in de trein waren aangetroffen.
De onderzoeksrechter zei dat dit de afschuwelijkste zaak was die in vele jaren onder zijn aandacht was gekomen. Een ongeluk of een felo de se waren uitgesloten, want het was even onmogelijk dat mejuffrouw Henderson zichzelf zulke verwondingen had toegebracht als dat ze op de een of andere manier zichzelf per ongeluk had gewurgd toen ze uit de trein viel. Gedurende de korte reis van Newton Abbot tot binnen enkele kilometers van Exeter was op een gegeven moment een persoon de coupé binnengekomen, waar ze ongetwijfeld alleen was geweest, en had die persoon zijn gruwelijke daad verricht. De juryleden moesten hun eigen conclusies trekken.
De jury had maar vijf minuten van overleg nodig om tot de conclusie te komen dat er moord in het spel was geweest.
Het is niet meer met zekerheid na te gaan wat de reacties van de Hendersons en Henry op Eleanors dood waren. De verbeelding zal uitkomst moeten bieden waar kennis tekortschiet.
Samuel was een toegewijde vader; hij wilde absoluut zijn dochter van de trein halen, al had Eleanor geschreven dat hij dat niet hoefde te doen. De zusters hadden een nauwe band met elkaar. We weten bijna niets van Samuels vrouw Louisa, behalve dat ze vroom was en graag naar de voorzienigheid verwees, maar er is geen reden om te denken dat ze geen liefhebbende moeder was. Ze moeten er allemaal helemaal kapot van zijn geweest, om maar eens een hedendaagse term te gebruiken die de gevoelens van mensen soms precies weergeeft. Deze ouders, deze broer en zus, zullen helemaal verloren, gebroken, ingestort zijn geweest. Maar zelfs in tijden van extreem verdriet behouden mensen gevoelens van trots. Hun snobisme, hun ijdelheid verdwijnt nooit helemaal. Voor de Hendersons was Eleanor niet zomaar een geliefde dochter en zuster – ze was ook de aanstaande bruid geweest van een vooraanstaand medicus en hoogleraar, een koninklijke lijfarts, een geridderd en (in hun ogen) rijk man. Met haar dood vervloog ook al die hoop. Samuel zou nu nooit horen dat zijn dochter ‘ your ladyship ’ werd genoemd. Ze zouden geen bezoeken aan St. John’s Wood brengen en Eleanor zou niet in haar eigen rijtuig in Bloomsbury komen voorrijden. Vervlogen was de kans dat ze een man voor haar zuster Edith zou vinden en haar broer vooruit zou helpen. Edith zelf zal zich waarschijnlijk het minst druk hebben gemaakt om die dingen. Voor haar zal het alleen een kwestie van verdriet om het verlies van haar dierbare zuster zijn geweest.
En Henry? Hoe reageerde hij op de dood van het meisje met wie hij verloofd was? Zijn dagboek zou ons daarover iets moeten vertellen, maar dat doet het niet, of nauwelijks. Op zondag 21 oktober maakte iedereen zich grote zorgen om Eleanors verdwijning. Dorothea Vincents telegram met het nieuws dat Eleanor met de trein van 11:14 uur was vertrokken, was binnengekomen. Diezelfde dag werd een lijk gevonden. Maar pas op maandag de 22e identificeerde Samuel het lichaam van zijn dochter. Henry’s dagboeknotitie voor 21 oktober luidt: ‘Ik was om zeven uur thuis in Wimpole Street toen Lionel Henderson me het schokkende nieuws bracht’ (van de ontdekking van een lijk). ‘Uiteraard ging ik met hem mee naar Keppel Street terug.’ Je vraagt je af waarom Henry niet met de man die zijn schoonvader zou zijn geworden naar Exeter ging. Misschien had hij dringende bezigheden in Buckingham Palace of het University College Hospital, maar welke audiëntie, welk college kon belangrijker voor hem zijn dan de moord op zijn verloofde?
Toch lijkt het erop dat vanaf die dag Henry’s karakter opnieuw een verandering onderging. Hamiltons dood op de Tay Bridge had hem kouder en harder gemaakt dan hij daarvoor was. Van nu af aan worden zijn dagboeknotities kil en laconiek. Hij werd meedogenloos, rechtlijnig, ambitieus, een man die blijkbaar niet veel familiegevoel had, die een grote kennissenkring had, met onder anderen Huxley, Darwin, de schilder Lawrence Alma Tadema en ook Canon Duckworth en sir Joseph Bazalgette, maar die weinig vrienden had, alleen Barnabus Couch, Lewis Fetter en misschien ook de familie Henderson. Hij had sir John Batho met veel aandacht en hoffelijkheid omringd, maar hem zonder duidelijke reden opeens laten vallen. Van de vrouw die negen jaar zijn maîtresse was geweest, had hij zich ontdaan toen ze zwanger werd van zijn kind. Een huisarts in Stamford, Wilfrid Thorpe, die in de jaren tachtig een van zijn studenten aan het University College Hospital was, noemde Henry in een brief aan zijn toekomstige vrouw ‘verontrustend koud, afstotend streng, zonder een zweem van de geestigheid en humor die het onderricht kan verlevendigen en die de studie meer tot een vreugde dan een beproeving kan maken’. De onaangename Henry, dus. De kille Henry. Aan de andere kant schreef lady Bazalgette haar dochter dat zij en sir Joseph met Henry hadden gedineerd en dat ze hem ‘zo’n charmante man’ vond, ‘met zoveel conversatie en een toonbeeld van hoffelijkheid voor ons dames’. De veelzijdige Henry.
Toch hadden we van hem kunnen verwachten dat hij, zodra Eleanor dood was en hij in alle betamelijkheid naar de begrafenis was geweest, de Hendersons de rug zou toekeren en dat ze hem nooit meer zouden zien. Het tegendeel is waar. Vanaf 21 oktober stond twee of drie keer per week in Henry’s dagboek te lezen: ‘Vanavond bij mevrouw Henderson op bezoek geweest’, en: ‘Naar Keppel Street, waar ik twee uur bij de heer en mevrouw Henderson heb gezeten.’ Hij ging daar natuurlijk heen om hen te troosten, misschien ook om te laten zien dat ze met het verlies van hun dochter niet ook zijn vriendschap hadden verloren. Dat past helemaal niet bij Henry. Dat ís Henry niet. Hij mag dan goed in het converseren zijn geweest, hij was niet iemand die zich veel aan de gevoelens van een ander gelegen liet liggen, zeker niet als die ander een tweederangs advocaat was die grote moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen en in een overbevolkt huis bij het British Museum woonde. Maar het is Henry wel degelijk. De dagboeknotities mogen dan geen duidelijk bewijsmateriaal vormen, toekomstige ontwikkelingen in zijn gevoelsleven vormen dat wel, evenals een brief die Louisa Henderson in december 1883 aan haar schoonzuster Dorothea Vincent schreef. Alleen het tweede vel van die brief is bewaard gebleven. Blijkbaar had mevrouw Henderson gezegd dat Kerstmis dit jaar geen mooie tijd voor de familie zal zijn:
... te vrezen. In dit huis van rouw zijn geen feestelijkheden mogelijk. Als we enige troost hebben – want ik kan de arrestatie en voorgeleiding van Bightford niet als troost zien – vinden we die in de voortdurende aandacht en vriendelijkheid van dokter Nanther. Henry, zoals ik heb geleerd hem te noemen en zoals hij wil dat ik hem blijf noemen, is een regelmatige bezoeker van ons huis en komt nooit zonder een klein geschenk. We worden zo door hem verwend dat we bloemen en snoepgoed al bijna als vanzelfsprekend gaan beschouwen, maar gisteren kwam hij met boeken, nieuwe romans gelukkig, niet zijn eigen geleerde boekwerken, al is het ondankbaar van me dat ik dat zeg. Als iemand me ervan had kunnen overtuigen dat we de werken van de voorzienigheid niet in twijfel moeten trekken maar met een nederig hart moeten accepteren wat Hij ons zendt, dan is het Henry wel, die zo mooi en welsprekend over Gods wonderbaarlijke wegen en Zijn streven naar een uiteindelijk glorieus doel heeft gesproken. Samuel zegt soms tegen me dat hij nooit de kracht zou hebben gevonden om zijn dagelijks werk te doen als hij zichzelf niet voortdurend kon herinneren aan de woorden van troost en ware vroomheid van Henry van de vorige avond. Het is waar dat we het doel niet in de middelen zien, zegt Henry, maar we moeten alleen maar geloof hebben en in het...
Henry was als wesleyaans methodist opgegroeid. In zijn brieven aan Couch en in zijn huiselijke preken voor de Hendersons deed hij zich voor als een godsdienstig man. Hij verwijst in het notitieboek en soms ook in zijn dagboek naar God. Het is dan ook vreemd dat hij in een brief aan T.H. Huxley, binnen enkele maanden na Eleanors dood, zichzelf ‘agnostisch’ noemt, een woord dat Huxley enkele jaren eerder had bedacht. Weer twee persoonlijkheden, denk ik, of nog meer.
Mijn betovergrootmoeder Henderson schrijft dat een zekere Bightford was gearresteerd en voorgeleid. Dat was Albert George Bightford, een werkloze stationskruier die enkele dagen na het gerechtelijk onderzoek in het veen van Dartmoor, waar hij zijn toevlucht had genomen, door de politie werd ontdekt. Hij was bij zijn ouders thuis geweest en had daar bekend dat hij Eleanor Henderson had gewurgd en haar lichaam uit de trein had geworpen. Zijn vader besloot hem niet in bescherming te nemen en ging naar de politie. Inmiddels was Bightford verdwenen, maar hij werd gevonden toen hij een herder, die hem voedsel weigerde, te lijf ging en bedreigde.
Op zijn proces in Exeter werd aan de orde gesteld of Bightford wist wat hij deed toen hij Eleanor doodde en of hij wist dat het verkeerd was. De openbaar aanklager wist aannemelijk te maken dat het antwoord op beide vragen ‘ja’ was. Bightford zelf mocht geen verklaring afleggen. Zijn advocaat zei dat zijn ontslag uit zijn baan bij de Great Western Railway, wegens brutaliteit tegen een chef, zwaar op zijn gemoed had gedrukt. Hij was in Plymouth in de trein gestapt en was een aantal rijtuigen in gelopen om tegen passagiers te spreken en te proberen hun sympathie te winnen, want, zei hij, er was hem een groot onrecht aangedaan. Enkele getuigen zeiden dat ze geschrokken waren van zijn woeste uiterlijk en agressieve manier van doen. De advocaat zei dat Bightford de coupé van mejuffrouw Henderson binnenging, tegenover haar ging zitten en aan zijn smartelijk verhaal begon. Mejuffrouw Henderson schrok hevig en dreigde aan de noodrem te trekken. Om haar tot zwijgen te brengen wurgde Bightford, die inmiddels ongetwijfeld in paniek was geraakt, haar met haar eigen halsdoek. Ergens tussen Alphington en Exeter, waar de trein een beetje langzamer gaat rijden, maakte hij een deur open en gooide haar lichaam naar buiten.
De jury bevond Bightford schuldig. Er was eigenlijk ook geen andere uitspraak mogelijk. In januari 1884 werd hij opgehangen voor de moord op Eleanor Henderson.
Intussen verrichtte Henry zijn diensten in
Windsor en Osborne. In april ging de koningin voor het huwelijk van
prinses Victoria van Hessen met prins Ludwig von Battenberg naar
Darmstadt. Op die bruiloft zou de jongste dochter van koningin
Victoria, prinses Beatrice, de broer van de bruidegom, prins
Heinrich, ontmoeten en verliefd op hem worden. Als mijn
overgrootvader voorzag dat de
lievelingsdochter en metgezellin van de koningin het ondenkbare zou
doen en zou gaan trouwen, moet hij met veel belangstelling naar de
toekomstige kinderen van prinses Beatrice hebben uitgekeken. De
koningin was draagster van hemofilie, haar dochter Alice was
draagster geweest, een van haar zoons en twee van haar kleinzoons
waren ‘bloeders’ geweest. Was prinses Beatrice ook een draagster en
zouden haar zoons, als ze die kreeg, de hemorragische ziekte
erven?
Henry schreef een artikel met de titel ‘Geërfde epistaxis’. Hij leverde regelmatig bijdragen aan medische tijdschriften, en gaf een lezing voor de Royal Society die door Herbert Spencer en Charles Bradlaugh werd bijgewoond, en ook een lezing voor de Royal Society of Physicians. Hij ontfermde zich over de Hendersons. Toen de rouwtijd voorbij was, organiseerde hij een picknick voor hen op de Hampstead Heath, waar ze in rijtuigen naartoe gingen, samen met Dorothea Vincent, die voor het ‘seizoen’ met haar dochter Isobel (die met een Amerikaan zou trouwen en misschien een Kodak-camera aan Edith gaf) in Londen was. Hij schrijft in zijn dagboek dat hij in juli een etentje gaf met als gasten ‘de heer en mevrouw Henderson, mejuffrouw Henderson en de heer Lionel Henderson, dokter en mevrouw Fetter en mejuffrouw Fetter’. In plaats van zijn huizenjacht na Eleanors dood op te geven, ging hij daar gewoon mee door. Aan het eind van juli noteert hij in zijn dagboek: ‘Vandaag een huis gekocht aan Hamilton Terrace, St. John’s Wood. Mevrouw Henderson heeft het op zich genomen een kokkin en twee dienstmeiden voor me te zoeken, die met mijn knecht en koetsier mijn kleine huishouden zullen vormen.’
Tegenwoordig zou het niet bepaald ‘klein’ zijn. Gezien haar eigen ‘personeel’ zou het me verbazen als mijn betovergrootmoeder veel van het kiezen van geschikt huispersoneel wist, maar Henry is blijkbaar erg op de Hendersons gesteld. Ze kunnen in zijn ogen niets verkeerd doen. Hij schrijft dat hij alleen met Lionel Henderson in een hotel heeft gedineerd, dat hij met mevrouw Henderson en Edith naar een bal is gegaan dat door Dorothea Vincent werd gegeven, en wat nog belangrijker is: hij brengt al zijn juridische zaken bij Samuels firma onder. Blijkbaar stelde hij een van hen nog meer op prijs dan de anderen. In augustus doet hij Edith een aanzoek en krijgt het jawoord. Dat is bijna precies een jaar nadat hij zijn aanzoek aan Eleanor had gedaan, waarschijnlijk in dezelfde kamer.
Deed hij die ring om haar vinger, de ring die van de hand van haar overleden zuster was genomen? Dat moet wel. Vroeg ze of ze tweede keus was, of zij hem alleen maar herinnerde aan de vrouw die er niet meer was? Ik weet het niet. Niemand weet het. Het hele gezin schijnt zijn geluk niet op gekund te hebben. Louisa Henderson schreef haar schoonzuster, die inmiddels naar Manaton was teruggekeerd, dat de ‘voorzienigheid’ – mijn betovergrootmoeder was dol op de voorzienigheid – Henry in hun beproeving naar hen toe had gezonden en nu ‘onze voldoening heeft bezegeld’ doordat hij ‘zich nauwer met onze familie wenst te verbinden’. Eleanor blijft niet onvermeld. Ze zou zich hebben ‘verheugd als ze zag dat haar dierbare Henry getroost werd en voorbestemd was voor een gelukkige toekomst met onze lieve Edith. Denk niet dat ik dwaas ben, lieve schoonzus, als ik zeg dat ze het wéét.’
Waarom deed Henry zijn aanzoek? Er is een aantal redenen mogelijk. Hij mocht de Hendersons graag. Ongetwijfeld was hij vele avonden met Edith alleen of bijna alleen geweest en hadden ze over Eleanor gesproken. De twee jonge vrouwen zagen er ongeveer hetzelfde uit; allebei waren ze blond en goed gebouwd, maar Edith was mooier en had de grote, zo niet de donkere ogen van Olivia Batho en Jimmy Ashworth. Misschien was ze ook ‘zachtmoedig, rustig en charmant’. Henry had een huis, hij had een vrouw nodig, en Edith was een volgzame, probleemloze vrouw, die hem niet meer moeilijkheden zou bezorgen dan haar zuster hem zou hebben bezorgd. Het werd tijd dat hij trouwde, meer dan tijd. Over twee jaar zou hij vijftig zijn.
‘Daar geloof ik geen woord van,’ zegt Jude. Elke keer dat ik met haar over Henry spreek, schijnt haar afkeer van hem groter te zijn geworden. ‘Hij voerde iets in zijn schild. Waarschijnlijk had hij op een slinkse manier ontdekt dat ze het geld van haar tante Dorothea zou erven. En nu haar zuster dood was, zou ze nog meer krijgen.’