Dart vond het vreemd dat hij zoveel mensen op een begraafplaats kende. Agent Bernie Denton was aan de westkant bijgezet in een familiegraf. Hij was het slachtoffer van een gangsterschietpartij en zijn begrafenis was een paar jaar eerder landelijk in het nieuws geweest.
Er waren twee plaquettes onder de honderden op een lange betonnen muur die was opgericht voor degenen die voor cremeren in plaats van begraven hadden gekozen. Walter Zellers naam stond daar naast die van Lucky, al werd Lucky niet met haar bijnaam genoemd. Hij wist niet goed wat hij over een leven na de dood moest denken - maar als er zoiets bestond, had Zeller het moeilijk.
De zon was tientallen malen opgekomen en ondergegaan sinds Joe Dart als gedecoreerde politieman het ziekenhuis was uitgekomen, en toch was hij nog steeds onzeker, eenzaam, rusteloos. Kowalski was niet in staat van beschuldiging gesteld, en hoewel Dart had verwacht dat hij dezelfde zou zijn als hij bij het korps terugkeerde, waren er subtiele maar onmiskenbare veranderingen in zijn onvriendelijke houding te bespeuren - er was iets veranderd.
Het nieuws had de televisiejournaals een tijdje beheerst: de instorting van Roxin Laboratories en de eindeloze ethische discussie die was ontstaan toen er iets over het middel Laterin bekend was geworden. Sommigen, bijvoorbeeld een senator uit Michigan, noemden dr. Arielle Martinson een heilige. Sommige anderen zeiden dat Martinsons zaak nooit voor de rechter zou komen - dat alleen Proctor en Alverez een tijdje in de gevangenis zouden doorbrengen. Martinson was overigens verdwenen. Er deden allerlei geruchten de ronde, bijvoorbeeld dat ze nu voor een Frans bedrijf werkte dat een aantal van haar genetische patenten uit de failliete boedel van Roxin had gekocht. Ook werd verteld dat ze zelfmoord had gepleegd, in navolging van haar proefpersonen.
Het was allemaal te sensationeel voor Dart. De wereld veranderde zo snel - er viel niets te voorspellen. De angst van vandaag was de belofte van morgen.
Hij had geen bloemen om bij haar neer te leggen. Hij had haar niets gebracht. Hij was haar niets verschuldigd - zo dacht hij erover. Maar toch bleef hij bij haar graf staan, want hij kon het niet voorbijlopen. Hij had haar nodig. Hij had het nodig om zich verbonden te voelen met de vrouw die hem het leven had geschonken, met die persoon, hoe afschuwelijk het ook was geweest. Ze lag daar, onder de sneeuw en het gras en de aarde, en Dart was daar blij om. Wij zijn allemaal waar we thuishoren, dacht hij.
Hij voelde dat zijn keel zich samentrok, en hij vervloekte haar omdat ze nog steeds macht over hem had. Hoe durft ze! Zijn ogen dreigden vol te lopen met tranen en hij wilde haar haten, maar kon het niet.
Hij boog zich voorover en drukte zijn gips in de sneeuw, zodat er een geheimzinnige afdruk achterbleef. Hij sloot zijn ogen. Korte tijd haatte hij haar, maar dat ging voorbij.
'Ik vergeef je,' fluisterde hij, en de tranen begonnen te vallen. Er daalde een onrustige stilte over hem neer, met in de verte het geluid van een druk viaduct.
Hij stond op en liep weg, zijn gezicht tegen de kraag van zijn jas. Hij vloekte op zijn zwakheid.
Hij volgde zijn eigen voetafdrukken door de diepe sneeuw terug en was zich er pijnlijk van bewust dat er geen andere sporen te volgen waren. Het geeft niet, dacht hij met een blik op de muur die Zellers naam droeg.
Abby had de motor laten draaien. Ze had de dingen warm gehouden. Mac lag op de achterbank te slapen.
Zij reed. Dart kon niet rijden met zijn gips.
'Alles goed?' vroeg ze. Ze streek even over zijn gezicht, veegde een van zijn tranen weg.
'Beter,' antwoordde Joe Dartelli. Aan 'goed' was hij nog niet toe.