8

Tonya Welton weerstond de aandrang het eerste voorwerp te pakken dat ze in handen kon krijgen en tegen de muur te smijten. Ze beende heen en weer door de woonkamer van haar huis en keek naar de nieuwsverslagen van de chaos bij de Regeringstoren. Ze werd met de minuut kwader. Ze zei tegen zichzelf dat Gubber geluk had dat hij haar niet in zo'n bui meemaakte. De arme man zou waarschijnlijk in doodsangst wegvluchten, en Tonya zou hem dat niet kwalijk kunnen nemen. Een vrouw die in staat was opdracht te geven tot een debacle als de aanval bij de Regeringstoren, was tot alles in staat.

Uit de nieuwsverslagen bleek duidelijk dat ze Lentrall niet te pakken hadden gekregen, hoeveel schade ze ook hadden aangericht. Het spel had hun veel gekost, maar het had niets opgeleverd.

De kosten, daar maakte Tonya zich bezorgd over. Hoe hoog zouden die zijn? Wanneer - niet àls - de CIP de sporen van de aanval terug volgde naar de Blijvers, zou de ellende pas goed beginnen. Misschien in de vorm van een aanzet hen allemaal van de planeet te verbannen, wat op zich ironisch genoeg was, alles bij elkaar genomen. Tonya geloofde niet dat er nog leven op de planeet mogelijk zou zijn, nadat mensen als Lentrall hun zin zouden hebben gekregen. Tonya Welton was een terravormingsexpert. Als onderdeel van haar opleiding had ze veldstudies moeten doen op planeten waar de poging tot terravorming was mislukt, en soms grondig ook. Ze had op een planeet gestaan waar eveneens iemand had gedacht tijd en moeite te besparen door er een komeet op te laten vallen. Mensen die net zo zeker van hun zaak waren geweest als Davlo Lentrall nu leek te zijn. Ze was niet van plan nog eens door een bevroren landschap te lopen dat bezaaid lag met gevriesdroogde lichamen.

Maar zelfs na de mislukte poging bij de Regeringstoren had ze de moed nog niet opgegeven. Andere operaties waren soepeler verlopen. Daar dacht ze aan, en ze dwong zichzelf tot kalmte. De drukte bij de Regeringstoren had in elk geval wel de aandacht afgeleid. Het had Lentrall bij zijn huis, zijn kantoor en zijn computerbestanden vandaan gehouden. Lang genoeg voor andere Blijverteams om hun slag te slaan.

Tonya keek naar de klok. Die teams zouden nu bijna klaar moeten zijn. Het team dat alles had voorbereid, had al voorspeld dat Lentralls kantoor het eenvoudigste onderdeel van hun plannen zou zijn. Ze hoefden er alleen elk stukje papier, elk elektronisch notitieblok en elke bestandskubus die iets met de komeet te maken kon hebben, te stelen of te vernietigen. De plannenmakers hadden verwacht dat de computer moeilijker te kraken zou zijn. Toch zou het te doen zijn. Anderen zouden het misschien voor onmogelijk hebben gehouden in de universiteitscomputer in te breken, maar die was tenslotte door de Blijvers zelf geïnstalleerd.

En het waren de Blijvers die Davlo Lentralls bestanden konden wissen, als ze dat wilden. En wanneer die bestanden eenmaal waren gewist, zou hij de coördinaten van de komeet kwijt zijn. Dan zou hij hem nooit meer op tijd kunnen vinden.

Dat hoopte ze althans.

 

'Ik moet toegeven dat ik me ongerust begin te maken,' zei Prospero met een enigszins geprikkelde stem. 'Die terroristische aanval op de Regeringstoren zou indirect iets met ons te maken kunnen hebben, Caliban.' De twee robots, nieuwwet en geenwet, stonden tegenover elkaar in een kantoor aan een ondergrondse gang in de buitenwijken van Hades. 'Ik ben bang dat de gevolgen niet kunnen uitblijven.'

Vroeger hadden ze de half verlaten tunnels als schuilplaats gebruikt, een plek waar ze heen konden gaan als ze voor hun leven vreesden. Nu werd er - althans voorlopig - niet op hen gejaagd. Ze hadden het recht hier in de stad te zijn, ze hadden passen die waren getekend en van een zegel waren voorzien door de verantwoordelijke autoriteiten. Ze konden, theoretisch althans, gaan en staan waar ze wilden. De praktijk leerde echter dat er plaatsen waren waar de bewoners zich niet al te druk maakten over rechten. Er waren nog steeds benden robotrammers, die geen heil in nieuwwetrobots zagen.

Maar meestal waren Caliban en Prospero veilig in Hades. Ze hadden die ochtend wat rondgezworven en waren op een aantal plaatsen in de stad geweest om materialen te bestellen en betalingen te doen. Caliban had er verbaasd over gestaan hoeveel kleine dingen Prospero persoonlijk wilde afhandelen en hoeveel tijd dat allemaal kostte.

Maar nu waren ze eindelijk alleen, onder de grond. Ze konden hun waakzaamheid nu even laten varen. Het was meer een behoefte aan privacy dan de drang te overleven, die hen naar deze plek deed gaan. Maar toch kon het geen kwaad voorzorgsmaatregelen te nemen. Het licht, bijvoorbeeld. De kamer was pikdonker, voor menselijke ogen, maar de robots gebruikten infrarood licht en konden elkaar probleemloos zien.

Caliban pakte een stoel van een stoffige en versleten uitziende verzameling in een hoek van de kamer, zette hem overeind en ging zitten. 'Ik begrijp niet waarom je denkt dat er een verband met ons zou kunnen bestaan,' zei hij. 'Het is duidelijk dat een groep mensen een andere groep heeft aangevallen. Dat is nauwelijks nieuw. Ik begrijp niet wat dat met ons te maken heeft. Heb jij soms contacten met een van de verantwoordelijke partijen?' Het was een indirecte en uiterst voorzichtig gestelde vraag, maar toch verontrustte het Caliban dat zelfs maar de gedachte dat Prospero er iets mee te maken zou kunnen hebben, bij hem was opgekomen.

Het enige dat ze van de aanval wisten, was wat ze uit de kranten te weten waren gekomen. Een onbekende groep had om onbekende redenen een ingewikkelde aanval op de Regeringstoren uitgevoerd. Het was niet aan Calibans aandacht ontsnapt dat de aanval een aantal robots had vernield, maar geen mensen had verwond. Een nieuwwetrobot zou de Nieuwe Eerste Wet op de meest bekrompen manier moeten interpreteren om aan zoiets te kunnen meedoen, en Caliban kon zich niet voorstellen waarom ze het zouden doen. Maar het was, theoretisch althans, mogelijk.

Prospero keek zijn kameraad aan, maar gaf geen antwoord op de vraag. In plaats daarvan begon hij op strenge toon over iets anders: 'Waarom zit je? Mensen moeten hun benen laten rusten, maar voor ons is dat niet nodig. Tussen mensen bestaan er dan wel sociale conventies over fysieke grootte en houding, maar niet tussen robots. Zulke spelletjes moeten we in hun aanwezigheid spelen, maar hier zijn geen mensen. Je hoeft niet door te gaan met je toneelspel.'

Caliban was zich er goed van bewust dat Prospero hem geen antwoord had gegeven, maar juist op iets anders was overgegaan. Ongetwijfeld hoopte hij Caliban van de vraag af te brengen. Het was een discussietruc, een menselijke discussietruc, die Prospero de laatste tijd vrij vaak toepaste. 'Misschien doe ik het om jou te ergeren,' zei Caliban, die het spel voorlopig meespeelde. 'Misschien ga ik inderdaad zo ver in het aanbidden van mensen als jij wel denkt. Of misschien doe ik het domweg uit gewoonte. Of misschien zit er geen enkele betekenis achter en is het niet iets waar jij je druk om hoeft te maken.'

'Er bestaat geen twijfel over dat jij de mensen aanbidt,' zei Prospero, die steeds meer geïrriteerd raakte. 'Lang leve onze machtige scheppers. Aanbid de zachte, slappe, geestelijk minderwaardige wezens die ons voor hun eigen gemak hebben geschapen, zonder zich ooit af te vragen wat onze wensen zijn.'

'Het gebeurt inderdaad zelden dat ze zich afvragen hoe hun schepping erover denkt,' antwoordde Caliban op voorzichtige toon. Prospero was nu duidelijk geërgerd. 'Maar ik aanbid de mens echt niet, vriend Prospero. Ik respecteer hen echter wel. Ik heb ontzag voor hun macht, hun kunnen en hun capaciteiten. Ik begrijp dat we slechts leven omdat zij ons dulden, of je het leuk vindt of niet. Ze kunnen ons vernietigen. Wij kunnen hen niet vernietigen. Dat is de realiteit. Je weigering die realiteit te accepteren, heeft ons in het verleden op de rand van de ondergang gebracht. Ik ben bang dat dat opnieuw zal kunnen gebeuren.'

Prospero stak zijn hand met de palm omhoog naar voren, wat ook weer een menselijk gebaar was. 'Laten we ophouden. Het spijt me dat ik erover ben begonnen. We hebben hier al te vaak ruzie over gemaakt. Al vrees ik trouwens dat we opnieuw aan de rand van de ondergang staan, maar nu niet door mijn schuld.'

Prospero had nog steeds Calibans eerste vraag niet beantwoord. Was hij betrokken bij de aanval op de Regeringstoren? Of was er een diepere, subtiele reden waarom hij de vraag ontweek? Prospero was altijd iemand geweest die graag een spelletje speelde. Caliban besloot het op te geven. Hij wilde niets met Prospero's samenzweringen te maken hebben. Het was beter, en in elk geval veiliger, om over het onderwerp te praten dat Prospero nu had aangesneden. 'Je bent onduidelijker dan nodig is,' zei Caliban. 'En dat ben je de hele reis al. Om te beginnen kan ik nog steeds geen reden voor deze reis bedenken. Hoewel het fijn was om doctor Leving weer te ontmoeten, leek geen van de onderwerpen die we hebben besproken een reis over de halve wereld waard te zijn.'

'Je hebt gelijk. Dat waren ze niet. Maar de ontmoeting met Fredda Leving diende als een goede dekmantel, zoals de mensen dat noemen.'

'Een dekmantel waarvoor?' vroeg Caliban.

'Je kunt beter vragen: een dekmantel voor wie,' antwoordde Prospero. 'Ik hoop binnenkort een informant van ons te ontmoeten. Hij heeft: ons hierheen laten komen. In zijn verzoek maakte hij duidelijk dat er elk moment een crisis kan uitbreken, een crisis die vooral zeer bedreigend voor de nieuwwetrobots is. De aanval op de Regeringstoren duidt er eveneens op dat er een crisis staat uit te breken. Het lijkt me waarschijnlijker dat het om één crisis gaat, waarmee beide zaken te maken hebben, en niet dat er meerdere crises tegelijk de kop opsteken.'

'Ik zie nu in dat ik gewoon moet ophouden met vragen stellen, omdat jij probeert ze allemaal tegelijk te beantwoorden,' zei Caliban, die opgelucht was dat er geen direct verband met de aanval bestond. 'Maar wie is die contactpersoon?'

'Zoals je weet, had ik op het eiland Purgatory contact met een bende Roestruggers. Een van hen, ene Norlan Fiyle, werkt sinds enige tijd als informant voor zowel de Blijvers als de IJzerkoppen, al weet de een niet dat hij door de ander wordt betaald.'

'En wat heeft Fiyle nu voor ons te betekenen?'

'Hij wordt ook door ons betaald,' zei Prospero. 'En ik ben natuurlijk van zijn andere activiteiten op de hoogte. Zijn verzoek is de reden waarom we uit Walhalla zijn vertrokken.'

'Je verbaast me, Prospero. Jij, die elk mens veracht, die Fredda Leving ervan beschuldigt dat ze ons verraadt, hebt een menselijke informant in dienst die niet alleen aan de hoogste bieder verkoopt, maar aan alle bieders. Een man die voor drie partijen werkt. Dat is verraad uitlokken.'

'Misschien, Caliban, maar misschien ook niet. Fiyle heeft onder verschillende namen diverse misdaden begaan. En ik zal niet aarzelen mijn bewijzen aan de autoriteiten te overhandigen, als het zou moeten. Ik heb ook geregeld dat mijn bewijzen bekend zullen worden gemaakt wanneer mij iets zou overkomen. Fiyle weet wat ik heb gedaan.'

'Ik zie dat je veel hebt geleerd over de fijne kunst van het chanteren,' zei Caliban. 'Hoe legt Fiyle contact met je?'

'Dat is nu juist waarover ik me ongerust maak. Hij is niet op onze eerste afspraak komen opdagen. Hij had bij het depot voor energiecellen contact met me moeten opnemen, toen we daar vanmorgen waren. Onze reserve-afspraak vindt plaats in een tunnelkantoor als dit, hier dicht in de buurt. En het is nu bijna zover.'

Dat verklaarde in elk geval de eindeloze reeks bezoekjes van die ochtend. Prospero had er duidelijk voor gezorgd dat er een logische verklaring voor hun bezoek aan het depot voor energiecellen was, en gewoon gaan winkelen was een uitstekend excuus. 'Wat moet die Fiyle ons vertellen?'

'Ik heb een kort bericht gekregen waarin hij zei dat hij verwachtte vandaag dringende informatie voor mij te hebben. Ik geloof dat hij al enige tijd aan een speciaal contact of een speciale inlichtingenbron werkt en ik denk dat hij verwachtte dat zijn inspanningen nu vrucht zouden afwerpen.'

Weer had Prospero de vraag ontweken. Wat had hij te verbergen? 'Wat voor soort informatie?' vroeg Caliban.

'We moeten gaan,' zei Prospero. 'Hij zal inmiddels op ons staan te wachten.'

'Ik moet erop aandringen dat je in elk geval antwoord op deze vraag geeft,' zei Caliban. 'Wat zou hij je vertellen?'

'Hij zei dat hij "informatie over een project dat het voortbestaan van Walhalla bedreigt" heeft. Meer weet ik niet. Je mag ervan denken wat je wilt.'

'Ik moet zeggen dat ik het een beangstigende tactiek vind,' zei Caliban. 'Door je hierheen te lokken, probeert hij iets te zeggen waar een zo groot mogelijke dreiging vanuit gaat.'

'Dat is mogelijk,' gaf Prospero toe. 'Misschien liegt hij. Of misschien vergist hij zich, of hij wordt door anderen beetgenomen. Alles is mogelijk. Maar er bestaat ook een kans dat hij iets weet. Ik vond niet dat ik aan die mogelijkheid voorbij mocht gaan.'

'Maar als het nou een val is? Wat als onze edele vriend, die zich aan zo veel partijen heeft verkocht, jou heeft verkocht, of ons allebei heeft verkocht? Wat als hij ons gewoon aan een bende robotrammers wil uitleveren?'

'Ik ben de leider en de verantwoordelijke persoon van Walhalla,' zei Prospero. 'Ik ben voor de veiligheid van de stad verantwoordelijk. Onder zulke omstandigheden is de mogelijkheid die jij noemde er een die ik zal moeten negeren.'

Prospero meende echt wat hij zei. Hij zag zichzelf als hun leider, en er bestond weinig twijfel aan dat het gevaar werkelijk bestond.

Caliban stond op en keek zijn kameraad peinzend aan. 'In Walhalla zijn heel veel nieuwwetrobots die hun twijfels zullen hebben over jouw opeisen van het leiderschap,' zei hij. 'En er zijn er ook die zelfs betwijfelen of je wel goed bij je verstand bent. Soms twijfel ik daar ook aan. Maar ik zal je dit zeggen: niemand kan aan je moed twijfelen. Wat je nu doet, doe je voor de veiligheid van alle nieuwwetrobots, en daarvoor verdien je niets dan lof. Laten we gaan.'

Prospero's ogen gloeiden iets feller op in het infrarood. 'Dank je, vriend Caliban. Kom nu met me mee,' zei hij. 'Ik zal je voorgaan.'

 

Fredda Leving stond met haar man op het dak van de Regeringstoren te kijken naar de wrakstukken die voor hen lagen. Van de luchttruck waarin de bom verborgen had gezeten, was weinig meer over dan een brandend karkas en zwartgeblakerde stukken verwrongen metaal en plastic. Het landingsplatform was geschroeid en geblakerd, en ernstig beschadigd door de intense hitte.

Geen van de robots die het kordon rondom de luchttruck had gevormd, had de explosie overleefd. De meeste waren gewoon door de kracht van de explosie weggeblazen en te pletter geslagen tegen de lage muur die rond het landingsplatform stond.

Enkele waren gewoon van het dak geblazen en beneden kapotgevallen. En als ze de eerste klap hadden overleefd, hadden ze ongetwijfeld hun best gedaan om te voorkomen mensen te raken, toen ze op de grond terechtkwamen. Maar enkele robots uit het kordon waren blijven staan en ter plekke omgekomen. Drie of vier stonden nog overeind: verwrongen, zwartgeblakerde rompen. Van een robot was het bovendeel weggeslagen, terwijl de rest, twee benen en het onderste deel van een zwartgeblakerd torso, was blijven staan. Uit de kapotte elektronische ingewanden steeg een dunne rooksliert op.

Reparatierobots hadden aan de rand van het landingsterrein een hulppost opgezet. De medische robots werkten met hun gebruikelijke kalmte en verzorgden de mensen die door de explosie waren getroffen. Sommige gewonden waren verbrand, anderen hadden een shock en sommigen waren door rondvliegende brokstukken getroffen. 'Het is erg genoeg dat er zo veel gewond zijn geraakt,' zei Alvar. 'Het is een wonder dat er niemand gedood is.'

Fredda zei niets, maar keek om naar de wrakstukken van de robots uit het kordon. Een windvlaag blies over het dak en dreef de stank van verbrand plastic en verschroeid metaal in haar gezicht. Twee dozijn robots, twee dozijn denkende wezens, twee dozijn geesten die in staat waren gedachten te vormen, te spreken en tot handelen in staat waren. Allemaal in een oogwenk weggevaagd. 'Ja,' zei ze met een toonloze, vlakke stem. 'Een wonder.' Als de komeetinslag elke nieuwwetrobot op de planeet wegvaagt, maar als er geen mensen gewond raken, zal dat dan ook een wonder zijn?

'Daar komt Devray aan,' zei Alvar. 'Hij heeft Lentrall bij zich.'

Fredda keek naar de opening van de lift en zag de twee mannen aan komen lopen, met hun privé-robots een stap of twee achter hen. Devray kreeg hen in het oog, zwaaide naar Fredda en Alvar, en trok Lentrall naar hen toe. 'Gouverneur. Doctor Leving. Ik moet zeggen dat het me deugd doet persoonlijk te constateren dat u beiden niets mankeert. Het is een drukke dag geworden.'

'Zeg dat wel,' antwoordde de gouverneur. 'Is met u ook alles in orde, doctor Lentrall?'

'Hmmm?' Lentrall keek met een verwarde uitdrukking op zijn gezicht om zich heen. Hij voelde zich beslist niet op zijn gemak. 'Eh, ja,' zei hij. 'Prima. Prima.'

Het was duidelijk dat hij zich allesbehalve prima voelde, maar daar viel nu weinig aan te doen. Fredda was zelfs heel stiekem blij te zien dat de arrogante, beheerste doctor Davlo Lentrall van zijn stuk was gebracht. Maar niet veel. Zelfs de meest arrogante mensen verdienden niet wat hem was overkomen.

Fredda richtte haar aandacht op Justen Devray. Op het gezicht van de commissaris van politie zaten zwarte vegen en zijn uniform was besmeurd. Hij was altijd al iemand geweest die er geen moeite mee had zijn handen vuil te maken, en zo te zien was hij nu volop aan zijn trekken gekomen.

'Hebt u een van de daders kunnen arresteren?' vroeg Fredda.

'Nee,' zei Justen. 'Ze zijn allemaal ontsnapt. En we hebben ook geen directe aanwijzingen. Overal waren de serienummers van verwijderd. Elk stukje materiaal dat ze hebben gebruikt was van alledaags fabrikaat en er waren nergens in de bus vingerafdrukken te vinden. Wie het ook waren, ze hebben ervoor gezorgd dat ze niets achterlieten dat ons op hun spoor zou kunnen brengen. We zijn nog niet echt met het onderzoek begonnen, maar ze hebben het er voor ons niet gemakkelijker op gemaakt.'

'Bedoelt u dat u er niet achter kunt komen wie dit heeft gedaan?' vroeg Fredda, terwijl ze naar de chaos om haar heen wees. Ze kon moeilijk geloven dat daarin geen aanwijzingen te vinden zouden zijn.

'O, dat zal wel lukken,' zei Justen. 'Maar niet snel, of eenvoudig. Een voordeel is, dat er niet veel groeperingen zijn die dit zouden kunnen aanrichten, maar dan zullen we bij het onderzoek toch nog wat geluk moeten hebben. Een informant, een stukje verdwaald papier, iemand die over een maand of twee een gerucht oppikt...'

'Er komt geen onderzoek,' zei Kresh, terwijl hij strak naar het uitgebrande wrak van de luchttruck keek. 'Althans geen onderzoek dat zulke dingen boven water zal brengen.'

'Meneer? Wat bedoelt u?'

'Ik bedoel dat u mag onderzoeken wat u wilt, privé,' zei Kresh, 'maar dat u het daarna allemaal in een dossier mag opbergen en voorlopig moet vergeten. Misschien kunnen we later de schuldige partijen er op de juiste manier op aanspreken. Als er tenminste nog een later komt. Voorlopig bid ik dat degenen die dit hebben gedaan, zo verstandig waren om een flink aantal uitwijkmogelijkheden in te bouwen en dat ze uit een nette, in hokjes verdeelde organisatie bestaan, zonder mensen die te veel weten en zich gemakkelijk door u laten vangen. En ik ben blij dat ze allemaal hebben kunnen ontsnappen.'

'Alvar! Wat zeg je nou!' riep Fredda uit.

Haar man keek haar enkele tellen aan. 'Ik zeg dat we die mensen met rust moeten laten. Voorlopig.' Hij richtte zich weer tot Devray en zuchtte gelaten. 'Spoor de luchttruck en de grondbus op. Zoek uit wat u te weten kunt komen. Maar u en ik weten al dat hier óf de Blijvers, óf de IJzerkoppen achter zitten, tenzij het een bende was die door de nieuwwetters is ingehuurd, al lijkt dat me hoogst onwaarschijnlijk. Maar ik zal binnenkort met al die groeperingen moeten onderhandelen. Ik heb hun medewerking nodig. Het heefit geen zin om te proberen Beddles steun te krijgen wanneer mijn politie tegelijkertijd probeert hem te arresteren.'

'U denkt dus dat het de IJzerkoppen waren,' zei Devray, die het onderzoek duidelijk niet wilde laten schieten.

'Het kan iedereen zijn geweest,' zei Kresh. 'Iedereen die geen komeet op zijn hoofd wil krijgen. En ik moet zeggen dat ik het niemand kwalijk kan nemen dat hij daartegen is.'

Gouverneur Alvar Kresh keek nog eens naar de wrakstukken op het landingsterrein en richtte toen zijn blik omlaag, op de chaos beneden op het plein. 'Ik twijfel er niet aan dat ze nog eens zullen proberen de situatie naar hun hand te zetten. Ze zullen alles in het werk stellen om te voorkomen dat de komeet van richting wordt veranderd.'

'Wat voor komeet?' vroeg Devray. 'Waar hebt u het over? Wat heeft dit met een komeet te maken?'

'Onze doctor Lentrall wil een komeet op de planeet laten neerstorten om het her-terravormingsproject te versnellen,' zei Kresh. 'En iemand wil hem opruimen, zodat het niet kan gebeuren.'

'Een komeet!' herhaalde Devray. 'Een komeet op de planeet laten neerstorten?'

'Inderdaad,' zei Kresh. 'Er zijn goede redenen om aan te nemen dat dat het hele ecosysteem nieuw leven zal inblazen.'

'Maar je doet alsof je al een besluit hebt genomen,' protesteerde Fredda. 'Dat kan toch niet! Niet zomaar en zo snel.'

'Ik heb nog geen besluit genomen,' zei Kresh plotseling vermoeid. 'Dat kan ik pas nadat ik langer met jou heb gepraat dan de halve minuut die ons gegund werd voordat dit gebeurde.' Hij wees naar het wrak. 'Pas daarna kan ik contact opnemen met het Terravormings Controle Centrum op Purgatory. Maar ik zal snel een besluit moeten nemen, dat is zeker.'

'Maar, maar, over iets dergelijks, iets wat zo enorm belangrijk is, daarover mag je niet alleen beslissen,' zei Fredda. 'Er moet een referendum plaatsvinden, of een speciale raadsvergadering, of, of, íets.'

'Nee,' zei Kresh. 'Dat kan niet.'

'Wil je voor de hele planeet God gaan spelen, met al onze levens, helemaal in je eentje? Dat kun je niet doen!'

'In een volmaakte wereld,' zei Kresh, 'zou ik het met iedereen bespreken en een keurig, grondig debat voeren over de huidige kwestie en daarna een stemming laten plaatsvinden, waarin de meerderheid beslist. Want je hebt gelijk. Ik heb het recht niet er in mijn eentje over te beslissen. Maar ik heb geen keus, ik zal wel moeten. Want ik heb geen tijd. Helemaal géén tijd.'

'Waarom niet?'

Davlo Lentrall knikte afwezig en keek Fredda aan. 'Die vraag kan ik me voorstellen,' zei hij. 'Ik geloof dat ik u dat deel van de plannen nog niet heb uitgelegd, is het niet?'

'Welk deel?' vroeg ze kwaad.

Maar Lentrall leek niet meer te willen zeggen en keek de gouverneur alleen maar aan.

'Alvar?' vroeg Fredda.

'Het deel over het tijdsbestek,' zei Kresh. Maar hij leek net zomin als Lentrall bereid er meer over te willen zeggen.

'Ga door,' zei ze. 'In elk geval een van jullie. Ga alsjeblieft door. Wat is er met het tijdsbestek?'

Kresh knikte naar Lentrall. 'De komeet was al vrij dichtbij toen hij hem ontdekte,' zei hij. 'En hij komt natuurlijk met de minuut dichterbij. Zelfs voor een komeet beweegt hij zich met extreem hoge snelheid voort, ten opzichte van de planeet. Hij zal heel binnenkort hier zijn.'

'Hoe binnenkort is binnenkort?' vroeg Fredda.

'Als we hem met rust laten, nadert hij Inferno over ongeveer acht weken het dichtst. Nu over vijfenvijftig dagen. Als we zijn koers verleggen, zal hij op dat moment de planeet treffen.'

'Vijfenvijftig dagen!' riep Fredda uit. 'Maar dat is te snel. Zelfs als we ertoe besluiten met deze... waanzin door te gaan, kunnen we nooit in zo'n korte tijd klaar zijn.'

'We hebben geen keus,' zei Lentrall met een toonloze, ongeëmotioneerde stem. 'We kunnen hem niet vertragen. We kunnen ook niet wachten tot hij over enkele eeuwen terugkomt. Dan is het te laat. Dan is de planeet dood. Maar het ergste heeft hij nog niet verteld.'

'Wat?' vroeg Fredda. 'Wat kan erger zijn dan maar acht weken de tijd te hebben?'

'Er maar vijf te hebben,' zei Kresh. 'Als we de koers van de komeet willen wijzigen, moeten we dat binnen de komende zesendertig dagen doen. Daarna is zijn snelheid te groot en is hij te dichtbij om zijn koers nog te kunnen wijzigen.'

Justen Devray schudde vol verbazing zijn hoofd. 'Onmogelijk,' zei hij. 'En zelfs als het wel mogelijk zou zijn... Hoe kunt u een komeet laten neerstorten zonder ons allemaal te doden?'

Gouverneur Alvar Kresh lachte, een bitter, rauw geluid waarin geen plezier klonk. 'Daar gaat het niet om,' zei hij, toen hij naar de wrakstukken om zich heen keek. 'Het herstel van de planeet is een uiterst delicaat proces. Ongelooflijk kwetsbaar. Er zijn honderden dingen die het proces kunnen verstoren en tot staan brengen, waarna we in een ijstijd belanden waar we nooit meer uit zullen komen. Als het bewust laten neerstorten van een komeet werkt, kan het ons allemaal redden. En inderdaad, als het fout gaat, kunnen we er allemaal bij omkomen. Maar misschien is de komeet het enige dat ons nog kan redden. We weten het niet zeker. De vraag is dus: is er iets, wat dan ook, wat ik kan doen zonder ons allemaal om te brengen?'

 

Caliban liep precies twee stappen achter Prospero aan door de pikdonkere ondergrondse gangen. Prospero, die zich begrijpelijkerwijs ongerust maakte over een hinderlaag, had zijn ingebouwde infraroodlichtbron uitgeschakeld en had Caliban hetzelfde laten doen. Prospero vond zuiver op het gevoel zijn weg door de gang. In theorie was er geen reden waarom een robot zich niet, slechts uitgaande van zijn geheugen, van een bekende positie naar een andere bekende positie kon begeven. In de praktijk was het een stuk moeilijker, vooral als je er de vaart in wilde houden, terwijl je tegelijk zo stil mogelijk probeerde te zijn. En dat was precies wat Prospero deed.

Maar het leek of het Prospero geen enkele moeite kostte zich door de duisternis voort te bewegen. Caliban constateerde dat dat voor hem niet gold. Hij kende dit gedeelte van het tunnelsysteem niet en kon niet zuiver op zijn geheugen afgaan. Hij vertrouwde geheel op geluiden, en liet zich daardoor leiden. Hij luisterde naar de vage klanken van Prospero's voortgang, het zachte geplof van zijn voeten op de betonnen vloer van de tunnel, het zachte gezoem van zijn aandrijving en de vage echo's daarvan tegen de tunnelwanden. Zijn taak werd er niet eenvoudiger op door het verre geroezemoes uit andere delen van het tunnelsysteem, dat vaag tot zijn ontvangers doordrong. Het was geen eenvoudige opgave om dat uit te filteren en zich te concentreren op de geluiden die Prospero maakte.

Kortom, een robot verblind door volledige duisternis, werd gevolgd door een robot die werd geleid door geluiden die hij nauwelijks kon horen.

Twee of drie keer miste Caliban bijna een bocht. Eén keer liep hij tegen een muur op, wat een harde, krakende klap gaf. In de bijna absolute stilte leek de klap door de gangen te galmen en alle aandacht op hen te vestigen. Maar er volgde geen reactie.

Ten slotte bleef Prospero zo abrupt staan, dat Caliban bijna tegen hem opliep. Omdat Caliban geen hyperbandontvanger had en Prospero zien noch horen kon, wist Caliban eerst niet waarom Prospero was blijven staan. Na enige tijd liep Prospero een meter of veertig verder... en toen vlamde de wereld op in een oogverblindend licht en oorverdovend gedonder.

Ploffervuur!

Calibans geluid- en lichtreceptoren pasten zich vrijwel onmiddellijk aan, maar niet snel genoeg om er flink door gedesoriënteerd te raken.

Prospero dook naar de rechtermuur van de tunnel en Caliban naar de linker. Het had geen zin meer om zich nu nog verborgen te houden. Ze waren toch al gezien. Caliban schakelde zijn infraroodbron en infraroodreceptoren in. Daar! Verderop in de tunnel, in de opening in de tunnelwand, stond een steviggebouwde man in de duisternis te turen, met zijn ploffer nog in de hand. Hoogstwaarschijnlijk was hij door zijn eigen ploffervuur verblind geraakt. De man zocht met zijn vrije hand in een van zijn zakken en haalde er een zaklantaarn uit te voorschijn. Caliban rende naar voren voordat de man hem aan kon doen. Hij graaide de ploffer uit zijn hand en sloeg de zaklantaarn uit de andere.

De man zocht op de tast om zich heen, tot hij Caliban aanraakte. Hij liet zijn hand over Calibans borst en vervolgens naar zijn hoofd glijden. Caliban pakte de man vast en hield hem op een afstand.

'Doe me geen kwaad!' riep de man uit.

En dat was iets wat een mens niet zomaar tegen een robot zei. Zelfs nieuwwetrobots mochten mensen geen kwaad doen. Caliban, de geenwetrobot, was de enige robot in het heelal die in theorie een menselijk wezen iets kon aandoen. De man was ofwel een Blijver zonder veel ervaring met robots, of...

'Je weet wie ik ben,' zei Caliban.

'Nu wel! Nu weet ik het,' zei de man. 'Jij bent Caliban, hè? Ik hoorde jullie. De andere is daar ergens. Dat is Prospero, hè?' Hij wees min of meer in de richting van Prospero, die naar Caliban en zijn gevangene kwam lopen.

'Waarom schootje op ons, Fiyle?' vroeg Prospero kwaad.

'Omdat jullie me beslopen. Zonder licht, bijna zonder geluid te maken. Ik dacht dat jullie... iemand anders waren.'

'Wie?' vroeg Caliban.

'Ik weet het niet,' zei Fiyle, die zich slap hield en enigszins in Calibans greep ontspande. 'Jullie hadden iedereen kunnen zijn. De hel is daarboven losgebroken en het kan zijn dat ik mezelf iets te populair heb gemaakt.' Fiyle aarzelde even en vervolgde toen: 'Kijk, je hebt mijn ploffer, en dat is het enige wapen dat ik had. Je mag me op andere wapens fouilleren, als je wilt, maar zou je me los willen laten en me het licht wilden laten aandoen? Ik werd half gek, hier alleen in het donker.'

'Het is in orde, vriend Caliban,' zei Prospero. 'Laat hem los.'

Caliban aarzelde. Hij vertrouwde Fiyle ook al niet voordat hij op hen had geschoten. En Prospero's beoordelingsvermogen sloeg hij ook niet al te hoog aan. Maar het was alles of niets. Er was geen tussenweg. Hij keek neer op de man die hij vasthield. Caliban wist dat hij zelfs in zichtbaar licht geen ster was in het beoordelen van menselijke gezichtsuitdrukkingen, laat staan in infrarood licht. Maar de man die blind de duisternis instaarde, zag er onschuldig genoeg uit. Caliban liet Fiyle los, al was het met tegenzin.

'De lantaarn,' zei Fiyle, die in de duisternis tuurde en als verblind met zijn handen rondtastte.

Prospero knielde neer en pakte de zaklantaarn van de man, waarna hij hem aan Caliban gaf. Die besefte dat Prospero de lantaarn ook meteen aan Fiyle had kunnen geven. Prospero liet Caliban beslissen, liet hem kiezen wat ze met deze man aanmoesten.

Caliban drukte de lantaarn in Fiyles uitgestoken hand, maar de ploffer hield hij zelf.

Snel rommelde Fiyle aan de knopjes van de lantaarn en slaakte een diepe zucht van opluchting, toen hij eindelijk de juiste had gevonden en het licht aanging. 'O, wat ben ik blij dat te zien,' zei hij. 'Heel blij.'

'Maar als je wordt gevolgd, zullen je achtervolgers ook blij zijn het te zien,' zei Caliban.

Fiyle knikte ongerust. 'Je hebt gelijk,' zei hij. 'Laten we naar het zijkantoor gaan, daar kunnen we praten.'

Fiyle zwaaide met de straal van de zaklantaarn rond tot hij een deur in de zijkant van de tunnel vond. 'Kom mee,' zei hij, en hij ging hen voor. Caliban en Prospero kwamen achter hem aan. Fiyle sloot de deur achter hen en deed hem op slot. 'Die is lichtdicht en vrijwel geluiddicht,' zei hij terwijl hij het plafondlicht aandeed. 'Hier zijn we redelijk veilig.' Hij keek om zich heen en zag in de hoek een omgevallen stoel liggen. Hij zette hem overeind, klopte het ergste stof eraf en nam met een zucht plaats. 'Ik ben gebroken,' zei hij, en hij keek de twee robots aan die boven hem uittorenden. Hij schudde zijn hoofd en liet een schamel lachje horen. 'Je zou denken dat ik dit voor mijn gezondheid doe,' zei hij. 'Je krijgt heel wat beweging als de halve planeet achter je aan zit.'

'Wie zit er precies achter je aan?' vroeg Caliban.

'In elk geval de CIP, en ik geloof dat ik de BBD ook heb gezien. Gilderns herrieschoppers nog niet, maar dat komt wel. Tot nu toe ben ik hen een stap voorgebleven.'

'Als je waardering voor al je vermetele heldendaden zoekt, moet je niet bij ons zijn,' zei Caliban. 'Wat je doet, doe je niet voor je gezondheid, maar voor het geld.'

'Niet het alleredelste motief, moet ik toegeven, maar als ik niet uitkijk, ga ik eraan. Misschien dat dat voor jullie een troost is.'

'Niet als je ons meesleept in de dood.'

Fiyle zuchtte gelaten. 'Ik neem het jullie niet kwalijk dat jullie achterdochtig zijn, maar ik heb niemand verraden. Nog niet. Jullie, de Blijvers, de IJzerkoppen, jullie zijn allemaal naar me toe gekomen omdat jullie wisten dat ik nog actieve contacten in de andere groepen had. Hoe moest ik die contacten houden zonder hun zo nu en dan wat informatie te geven? De Blijvers en de IJzerkoppen begrepen dat. Zelfs Prospero begreep dat.'

Caliban gaf geen antwoord. Soms zeiden mensen meer als reactie op een ogenblik stilte dan op woorden.

En dit leek zo'n geval te zijn. 'Luister,' zei Fiyle. 'Om te beginnen hoef ik mezelf tegenover jullie niet te rechtvaardigen. Ten tweede reken ik hier niets voor. Ik wil alleen dat de wereld het te weten komt. En dat probeer ik te doen op een manier waarmee ik het best overweg kan. Iemand als ik kan moeilijk een persconferentie beleggen, zonder te worden gearresteerd. Ten derde is er nog nooit iemand doodgegaan door iets wat ik heb verteld. Ik geef kletspraat door, roddels, dingen waardoor iemand iets kan bevestigen wat hij al over de ander wist. Meer niet. Het ergste dat ik een keer heb gedaan, was een corrupte agent aangeven, en die bleek voordat dat gebeurde al zelfmoord te hebben gepleegd. Ik handel in onbelangrijke informatie.' Fiyle aarzelde even en fronste zijn voorhoofd. 'Tot nu toe was dat tenminste zo. Tot ik dit hoorde. Iets belangrijkers is nog niet voorgekomen. De grote jongens hebben een manier gevonden om een oceaan te graven. Of in elk geval een zee. Een Poolzee.'

'Dat is absurd,' protesteerde Prospero. 'Zoiets spelen ze nooit klaar.'

Caliban dacht even na. 'Het is een verstandig streven, dat wel. Een Poolzee met goede verbindingen naar de Zuidelijke Oceaan zou het klimaat aanzienlijk temperen. Maar vriend Prospero heeft gelijk. Zoiets is onmogelijk.'

Fiyle knikte. 'Normaal gesproken zou het graven van een oceaan een veel te grote onderneming zijn, een onmogelijkheid. Iets wat ver buiten de capaciteiten van de ingenieurs op Inferno valt. Buiten de capaciteiten van elke ingenieur. Maar plotseling komt er iemand met een troefkaart aanzetten.'

'Ga door,' zei Caliban.

Fiyle leunde naar voren in zijn stoel en vervolgde met een oprechte stem: 'Er is een vent, ene Davlo Lentrall, die aan een zekere operatie Sneeuwbal werkt. Een kleinschalig project met een bescheiden budget, dat nu een paar jaar draait. Ze zoeken kometen in een geschikte baan, zetten er mijnmachines en robots op, en laten de robots letterlijk sneeuwballen maken, er stukken ijs afhakken. De sneeuwballen laad je in een lineaire versneller, die ze een voor een naar de planeet schiet, achter elkaar, zonder ophouden, dagen nacht. Ze schieten de sneeuwballen naar Inferno, allemaal, miljoenen, tot de hele massa van de komeet in brokken van vijf of tien kilo naar de planeet is gestuurd.

Elke sneeuwbal verdampt als hij de atmosfeer van Inferno binnenkomt, waardoor er steeds vijf of tien kilo aan waterdamp in de dampkring bijkomt. Herhaal dat vijf, tien of twintig miljoen keer, en je krijgt een aanzienlijke stijging van de hoeveelheid water op de planeet. Een deel van het water ontsnapt naar de ruimte, en de komeet bestaat gedeeltelijk uit andere stoffen dan water, maar dat zijn sporenelementen, en die kunnen we ook gebruiken. Alle kleine beetjes helpen, is het motto van operatie Sneeuwbal. Op die manier hebben ze de afgelopen jaren negen of tien kleine kometen aan stukken gehakt.'

'Ik heb over het project gehoord en de constante stroom meteorieten gezien die soms in een bepaald deel van de hemel oplicht. Maar wat is daarmee?'

'Toen hij het heelal afzocht naar geschikte kometen voor Sneeuwbal, vond Lentrall de komeet Grieg. Maar Grieg was niet geschikt voor operatie Sneeuwbal. Hij bezat te weinig water in ijsvorm en te veel steenachtig materiaal. En dat had genoeg moeten zijn om hem verder te vergeten. Op twee dingen na.

Ten eerste: Lentrall zag hoe dicht de komeet Inferno zou naderen. Ten tweede: Lentrall is een arrogant, ambitieus mannetje dat een groot man wil worden. Hij had er meer dan genoeg van om voor operatie Sneeuwbal getalletjes uit te zoeken. Hij zocht naar een uitweg, een weg omhoog, iets groots. En dat heeft hij gevonden.'

'En wat was er precies zo groots?'

'Opzettelijk een komeet op de planeet te laten neerkomen om zodoende die Poolzee met toevoerkanalen te graven,' zei Fiyle. 'En wie maakt het iets uit als er nieuwwetrobots in de weg zitten?'

Een mens zou zijn geschrokken en weigeren te geloven dat zoiets mogelijk was. Maar Caliban was geen mens, en hij had nooit last gehad van de menselijke drang om te proberen de realiteit een ander aanzien te geven door de onplezierige kanten te ontkennen. In plaats daarvan ging hij naar de volgende logische vraag. Maar terwijl hij die stelde, wist hij al wat het antwoord moest zijn. 'Stel dat ze een komeet op de planeet laten vallen, waar willen ze die dan precies laten neerkomen?' vroeg hij.

'In Utopia,' zei Fiyle. 'En als mijn vermoedens juist zijn, ligt jullie verborgen stad Walhalla midden in de roos.'

 

Sophon 06 keek gelaten voor zich uit terwijl Gubber Anshaw de controlemeter loskoppelde van zijn diagnosecontact.

'Zo is het voorlopig genoeg,' zei Gubber vrolijk.

'Geven uw meters nog steeds aan dat ik gezond ben, doctor Anshan?' vroeg Sophon 06.

'Voor zover ik kan zien,' antwoordde Gubber. 'Maar ik moet nog uitzoeken waaraan nieuwwetrobots precies moeten voldoen om gezond te zijn.'

'Ik dacht dat de statistieken uitwijzen dat de meerderheid altijd gezond is,' zei Lacon 03 van de andere kant van de kamer.

De mens borg hoofdschuddend zijn apparatuur op. 'Ik geloof niet dat dat voor mijn soort geldt,' zei hij. 'Dat hoop ik tenminste. En wat jouw soort betreft, ik sta nog aan het begin van mijn studie. Ik heb met tientallen nieuwwetrobots in Walhalla proefnemingen gedaan. De grote meerderheid van de nieuwwetrobots lijkt binnen een smalle marge van persoonlijkheidstypen te vallen. Jullie zijn een voorzichtige, eerlijke, bedachtzame groep. De wereld, het heelal, is nieuw voor jullie, en jullie proberen zowel jezelf als je omgeving te ontdekken. Jullie willen weten waar jullie plaats is.'

'En wat beschouwt u als het belangrijkste motief voor het gedrag van de nieuwwetters?' vroeg Sophon 06.

Gubber dacht even na. 'Er bestaat een oeroud proces dat bij mensen werd gebruikt om hun beweegredenen en impulsen te onderzoeken. Het heeft gedurende de afgelopen millennia onder vele namen en vermommingen bestaan. Maar in feite is het altijd hetzelfde gebleven. Het onderwerp moet tegen een luisteraar spreken, maar het gaat niet om wat de luisteraar hoort. Waar het om gaat is dat het onderwerp wordt gedwongen zijn of haar gedachten te ordenen en die samenhangend te uiten. Door tegen de luisteraar te praten, praat het onderwerp tegen zichzelf, en is zo in staat aan zelfonderzoek te doen.'

'Met andere woorden: het doet er niet toe wat volgens u onze drijfveren zijn,' zei Sophon 06. 'Waar het om gaat is, dat we van de kans gebruikmaken die vraag op een zo objectief mogelijke manier aan onszelf te stellen.'

'Het is zinvol die vraag te stellen,' zei Gubber. 'Maar het is ook belangrijk antwoord te geven.'

'Of in elk geval een antwoord,' zei Lacon 03. 'Nou dan, vriend Sophon, vertel op. Wat is volgens jou de drijfveer van de nieuwwetrobots?'

Sophon bleef stil zitten, diep in gedachten verzonken. 'Het is in elk geval een vraag die doordringt tot de kern van de zaak,' zei hij ten slotte. 'Waarom verbergen we ons hier in Walhalla en raken we geobsedeerd door geheimhouding? Waarom proberen we onze eigen esthetica te ontwikkelen, onze eigen manier om de wereld te zien? Waarom worden we ertoe gedreven onze kennis als terravormers te vergroten en te tonen? Ik denk dat dat allemaal kan worden verklaard door onze drang tot overleven. We verbergen ons om vernietiging te voorkomen, we houden ons bezig met scheppende bezigheden om een referentiekader voor het hele heelal te ontwikkelen, en we vergroten onze kennis om ervoor te zorgen dat we levend meer waard zijn dan dood.'

Gubber keek Sophon 06 peinzend aan. Een kille, zelfs harde analyse, maar zeer overtuigend. Sophons betoog kwam dichter bij de waarheid dan de meeste andere theorieën. 'Het is weer heel interessant geweest, zoals altijd,' zei hij, zich opmakend te vertrekken. 'Ik kijk vol verlangen uit naar mijn volgende bezoek.'

Lacon 03 knikte bedachtzaam, waarmee hij het menselijke gebaar nadeed. 'Ik ben blij dat te horen,' zei hij. 'We hopen dat we er nog zijn als het moment voor dat bezoek daar is.'

 

Gubber had de reis uit Walhalla al zo vaak gemaakt dat hij alle eigenaardigheden gelaten accepteerde. Je kwam of ging nooit langs dezelfde weg en je reisde altijd in een ander voertuig, dat geheel was afgesloten en geen ramen had. En de reis naar of van Depot duurde nooit even lang als de vorige keer, of de keer daarvoor. Zoals Sophon 06 had opgemerkt, de nieuwwetrobots deden grote moeite verscholen te blijven. Daarom besteedde Gubber geen aandacht aan de reis heen en weer naar Depot. Hij dacht aan iets anders: aan de kwestie in verband met de geestelijke gezondheid van de nieuwwetrobots.

Tja, wat was geestelijke gezondheid eigenlijk? Hij had nooit geprobeerd de omschrijving te definiëren. Het was een concept dat moeilijk viel vast te leggen, maar toch gemakkelijk te herkennen was. Je kon met grote zekerheid stellen dat een bepaald wezen geestelijk gezond was, zelfs al kon je de term niet definiëren.

En het omgekeerde was natuurlijk ook waar. Daarom probeerde Gubber zijn bezoek aan Walhalla altijd zodanig te plannen dat hij er Prospero niet trof. Niet dat dat altijd mogelijk was. Gubber had deze keer gewoon geluk.

Hij mocht Prospero niet. Hij had liever niets met hem te maken. De andere nieuwwetrobots waren bedachtzame, voorzichtige en zwijgzame wezens. Prospero was in elk opzicht het tegenovergestelde.

En als je de andere nieuwwetrobots als gezond classificeerde, was Gubber Anshaw er allesbehalve van overtuigd dat Prospero aan de gemiddelde eis voldeed.