Epiloog

Davlo Lentrall keek glimlachend door het raam van de winterresidentie naar buiten, naar de mistroostige, druilerige regen. Het weer was op de hele planeet nu al maandenlang vreselijk sinds de komeet Grieg was ingeslagen. Maar het chaotische weer zou voorbijgaan. Iedereen, zelfs de Eenheden Dee en Dom, was tevreden over de ontwikkeling van het klimaat op de planeet. Misschien dat het weer in veel bewoonde gebieden voorlopig nat zou blijven, maar elke projectie toonde aan dat het klimaat na de post-impactfase veel beter zou worden dan het vroeger was geweest. Zelfs Eenheid Dee, die haar Eerste Wet-crisis goed had doorstaan, was heel positief. Nu ze wist dat de wereld echt was, bekeek Dee de dingen met een iets andere blik. Maar het belangrijkste was, dat ze er groot vertrouwen in had dat het klimaat op de lange duur beter zou zijn. Veel beter.

Het zou wel enige tijd duren voordat de laatste, naar verhouding kleine werkzaamheden aan de twaalf kraters waren afgerond. Wanneer de kraterwanden goed waren doorbroken, zouden ze vol met water stromen en zou het Twaalf-Kraterkanaal het water van de Zuidelijke Oceaan naar de Pooldepressie laten stromen en eindelijk de Poolzee vormen. Of misschien zouden ze het het Kreshkanaal noemen, en de Zee van Grieg.

Fredda glimlachte. Nou, als ze dat zouden doen, zou niemand ooit kunnen bewijzen dat zij achter de briefcampagne had gezeten waarin daarop werd aangedrongen.

Er zou in elk geval geen Beddlebaai komen, of iets dergelijks. Nu niet en nooit niet. Maar de omwenteling was pas gekomen toen de nieuwwetters, onder leiding van Caliban, ijverig aan het werk waren gegaan om de menselijke evacués te helpen repareren en opknappen, hen te helpen hun wereld opnieuw op te bouwen. Allemaal gratis.

De nieuwwetters hadden met hun edelmoedige hulp aan hun buren vreselijk veel goodwill verzameld. De monsters, zoals ze door de IJzerkoppen waren afgeschilderd, bleken behulpzame en nuttige, zij het soms irritante leden van de gemeenschap te zijn. Nu hun voorman was uitgeschakeld, verzandde de organisatie van de IJzerkoppen al snel in wat ze in het begin was geweest: een politiek onbelangrijke groep boeven en lawaaischoppers.

Maar Fredda was eindelijk tot de onmiskenbare conclusie gekomen dat ze een fout had gemaakt door de nieuwwetters te scheppen. Ze had allerlei mooie, edelklinkende redenen opgesteld om te verdedigen wat ze had gemaakt, maar het kille feit bleef dat ze niet goed in de echte wereld pasten. Het heelal had geen behoefte en geen plaats voor wezens die eeuwig klem zouden zitten tussen slavernij en vrijheid.

Natuurlijk was het veel te laat haar daden ongedaan te maken. Ze had net zomin het recht hen allemaal op te ruimen als Simcor Beddle. Maar ze kon de schade wel beperken. Ze kon ervoor zorgen dat er geen nieuwe nieuwwetters werden gebouwd en dat degenen die nu bestonden niet zouden worden vervangen als ze versleten of defect raakten.

Wat haar terugbracht bij de driewetrobots. Want Fredda was tot de conclusie gekomen dat die ook een 'fout' waren. Ze hadden de mensheid goed gediend, maar hun tijd was voorbij, of zou binnenkort voorbij zijn. Het goed dat ze de mens konden doen, woog niet langer op tegen de schade die ze de menselijke geest aandeden.

Robots wilden mensen altijd veilig houden. De beste manier om mensen veilig te houden, kwam er vrijwel altijd op neer dat ze alles bij het oude hielden, ervoor zorgden dat de volgende dag zo veel mogelijk leek op de vorige. Maar iets wat niet veranderde, kon niet groeien, en iets wat niet groeide, zou onvermijdelijk verzwakken, in verval raken en sterven. Fredda herinnerde zich ergens in een antieke tekst van vóór het ruimtevaarttijdperk te hebben gelezen dat slavernij het leven van de slaven en de geest van de meesters vernietigde. Elke dag die verstreek, vond ze nieuwe tekenen die de waarheid van die uitspraak aantoonden.

De Ruimters bevonden zich in een neerwaartse spiraal, en dat zou zo doorgaan, als ze werden aangevoerd door robots die vastbesloten waren dat niets mocht veranderen door robotslaven die waren geprogrammeerd om de levens en vrijheden van hun meesters in naam van de veiligheid te beperken.

Een grimmige gedachtengang, dat wel.

Maar ook misleidend. Want de Ruimters vormden niet de hele mensheid. De Blijvers waren er ook nog. En er was nog een groep, een groep die er ergens tussenin stond. Een groep die nog maar net tot ontwikkeling was gekomen, hier op Inferno.

Want de Blijvers die naar Inferno waren gekomen, waren geen Blijvers meer. Ze hadden huizen gebouwd, waren met plaatselijke bewoners getrouwd en hadden kinderen gekregen. Sommigen van hen hadden zelfs nieuwwetrobots als bedienden gehuurd, of waren zelfs zover gegaan driewetrobots te kopen.

Maar de Blijvers waren niet de enigen die waren veranderd. De oude Infernalen zouden nooit zoveel lef en durf hebben gehad om een komeet op hun eigen hoofd te laten neerkomen, laat staan een persoonlijk offer te accepteren in ruil voor een betere toekomst. De Infernalen hadden risico's genomen, hun leven in eigen hand genomen, op een manier die talloze generaties lang geen Ruimter meer had aangedurfd. Deze Infernalen, deze Ruimters, waren ook niet langer Ruimter.

Dus, vroeg Fredda zich af toen ze naar de regen keek, als we geen Ruimters en Blijvers meer zijn, wat zijn we dan?

Misschien was het een halve seconde later, of een half uur, toen ze een geluid achter zich hoorde en omkeek, waarop ze Alvar met Tonya Welton zag binnenkomen.

'Daar ben je,' zei Alvar. 'Ik wilde vragen of je met ons mee wilde doen aan een saaie werklunch.'

Fredda glimlachte. 'Beslist,' zei ze. Tonya en Alvar hadden het de afgelopen dagen heel druk gehad. Ze hadden veel moeten onderhandelen en Tonya leek veel meer tot medewerking genegen dan vroeger. Misschien had haar houding iets te maken met een zeer volle datakubus met het opschrift incident op het plein voor de regeringstoren, of misschien ook niet. Tonya was niet gek. Zij kon ook vaststellen dat de wereld was veranderd.

'Hallo, Tonya,' zei Fredda.

'Hallo, Fredda,' zei Tonya. 'Wat keek je bedachtzaam. Waar dacht je aan?'

'Verandering,' zei Fredda, weer naar de neervallende regen kijkend. 'Verandering en evolutie, en vergeten voorouders. Ik vroeg me af wiens voorouders wij zullen zijn.'

Alvar hield zijn hoofd scheef en keek haar verbaasd aan. 'Dat is een vreemde manier van denken. Waar heb je het precies over?'

'Ik dacht aan de Aarde uit de tijd vóór de ruimtevaart,' zei Fredda. 'Alle verhalen erover, die we niet meer kennen. Alle koningen en koninginnen, leiders en volgelingen, helden en boeven. Alle groepen, stammen en landen die tegen elkaar streden, aartsvijanden die tot de dood vochten.'

'Wat is er met hen?' vroeg Tonya.

'Ik dacht aan wat er met hen moet zijn gebeurd. Hoe zijn ze verdwenen? Denk aan al de oorlogen, huwelijken, volksverhuizingen en verbonden die die groepen allemaal moeten hebben meegemaakt, al die oude vijanden en bondgenoten die geleidelijk tot één volk versmolten, tot Aardbewoners, tot de voorouders van de Blijvers en de Ruimters. We weten zo weinig over al die oude landen en volken. En toch zouden wij er niet zijn, als zij er niet waren geweest. We zijn hun namen vergeten, maar hun bloed stroomt in onze aderen.'

'Waarom maak je je druk over de antieke geschiedenis?' vroeg Tonya.

'Waarom? Omdat ik denk dat het opnieuw gebeurt. Ruimters zijn op de terugtocht. Hun tijd, onze tijd, is bijna voorbij. Of we sterven uit, of we worden opgenomen in de Blijvercultuur. Dat weten we allemaal, hoe we ook onze best doen het te ontkennen. Maar wat niemand beseft, is dat als er geen Ruimters meer zijn, er ook geen Blijvers meer kunnen zijn. Blijvers hebben zichzelf altijd gedefinieerd als niet-Ruimters. Ik vraag me af hoe Blijvers als jij zichzelf zullen zien als er geen Ruimters meer zijn.'

Fredda wees naar Tonya en Alvar, twee leden van twee volken. 'Toen herinnerde ik me dat Ruimters en Blijvers de afstammelingen zijn van menselijke rassen die nu vergeten zijn. En ik besefte dat Ruimters en Blijvers op hun beurt in de vergetelheid zullen raken, maar belangrijk zijn als voorouders voor afstammelingen die pas over duizenden jaren zullen worden geboren. Onze versmolten culturen zullen de onzichtbare basis vormen waarop zij hun samenlevingen bouwen.'

Alvar Kresh knikte peinzend. 'Tonya en ik hebben het een klein beetje daarover gehad. We vroegen ons af wat we met de Blijvers hier op de planeet aan moeten, hoe lang ze kunnen blijven, wat hun rechten zullen zijn, enzovoort. En ik denk, Fredda, dat je me een besluit hebt laten nemen. Ik denk dat we hen moeten laten blijven, allemaal, zo lang als ze willen, met precies dezelfde rechten als geboren en getogen Infernalen.'

Tonya keek hem verrast aan. 'Dat is een mooi aanbod,' zei ze.

'We zullen alle hulp nodig hebben die we kunnen krijgen, als we Inferno willen helpen erbovenop te komen,' zei Alvar. 'Wat vind je ervan? Laat de Blijvers doen waar ze zin in hebben, en verder zand erover? Ze kunnen zich hier voorgoed vestigen, op Inferno.'

'In het land hiernaast?' vroeg Tonya achterdochtig. 'In onze eigen, kleine nederzettinkjes, veilig uit de weg?'

'Nee,' antwoordde Kresh. 'In dezelfde dorpen, dezelfde steden, straten en huizen. Fredda heeft gelijk. De dag nadert waarop er geen Ruimters of Blijvers meer zullen zijn. Alleen mensen. Dus waarom zouden we daar niet op Inferno mee beginnen? Laten we samen mens zijn.'

Hij liep naar zijn vrouw en pakte haar rechterhand in zijn linker. Hij draaide zich om naar Tonya en bood haar zijn andere hand aan, een handdruk die over alle generaties van hun beider talloze, vergeten voorvaderen heen reikte. 'Laten we een nieuw volk zijn,' zei hij. 'Samen één volk.'