9

2004

De vervolging

Het was een vrijdagochtend in april 2004, bijna twee jaar na de parlementaire enquête. Ad zat aan tafel de krant te lezen toen Joke binnenkwam.

Ze leek geschrokken. ‘Ad, er staat geen geld meer op de rekening. Ik probeerde net te pinnen, maar dat lukte niet.’

Ad voelde zich betrapt als een klein jongetje dat een rolletje snoep gestolen heeft.

Hij probeerde er altijd voor te zorgen dat er voldoende geld stond op de rekening waar Joke het geld van af haalde. Hij wil de Joke niet confronteren met een weigerende pinpas. Dat wilde hij haar niet aandoen. Maar dit keer had hij gefaald.

Hij haalde honderd euro uit zijn zak. ‘Gebruik dit maar.’ Hij vertelde Joke niet dat hij het geld had geleend van zijn broer. Hij had nu al verschillende keren geld geleend van vrienden en van familie, maar daar voelde hij zich ongemakkelijk bij, vooral omdat hij niet wist wanneer en of hij het ooit kon terugbetalen.

Ad keek naar buiten. Er vlogen zes ganzen over. De grote tuin rond hun huis lag er mooi bij. Joke werkte nog steeds vaak in de tuin. De borders stonden vol bloeiend goed. Hij wist dat hij het mooie huis kwijt zou raken. Zijn hoop op financiële compensatie was zogoed als verdampt. Van het kabinet had hij na de parlementaire enquête niet eens een bedankje gekregen, laat staan dat er werd gesproken over een financiële compensatie voor zijn werk en rol als tipgever en informant.

Het leek Ad inmiddels wel meer dan redelijk. De overheid had sinds de parlementaire enquête veel aan hem verdiend. De NMa ging meer boetes opleggen – naar verwachting kon het bedrag oplopen tot vele honderden miljoenen. Bovendien betaalde de overheid dankzij hem niet meer stelselmatig te veel voor bouwwerken. Opdrachtgevers waren wakker geschud en de bouwers zouden voortaan een stuk voorzichtiger zijn. Ad geloofde niet dat er helemaal geen geheime prijsafspraken meer werden gemaakt, maar het moest zeker minder zijn geworden.

Twee maanden geleden had hij een mogelijke oplossing bedacht voor hun financiële problemen. Het perceel aan de Kapel weg was groot genoeg om er een tweede huis op te zetten. Als hij er een nieuw, goedkoper huis op bouwde en het huis waarin ze nu woonden verkocht, kon hij geld overhouden om voorlopig van te leven.

Hij was naar de gemeente gegaan om te informeren naar de mogelijkheden. Omdat er een klein tuinhuisje op de grond stond toen hij het kocht, was het mogelijk om een extra woning te bouwen, had de gemeente hem laten weten. Het huisje was nooit van de plankaart gehaald, dus hij had geluk. Hij had inmiddels een bouwvergunning aangevraagd. Het tweede huis werd weliswaar bescheidener in omvang, maar zou nog steeds een prettig huis zijn om in te wonen. Zijn jongste zoon kon er weer een eigen ruimte krijgen. Een plek voor Seth was niet meer nodig; die was een paar maanden geleden gaan samenwonen met zijn vriendin Tessa in Alkmaar.

Van de bank kon hij een ton krijgen om het nieuwe huis te bouwen. De oude woning aan de Kapelweg diende als onderpand. Hij wilde zo snel mogelijk beginnen met de bouw, zodat ze voorlopig uit de financiële zorgen waren. Om kosten te besparen wilde hij alles zelf regelen. Als bouwer wist hij als geen ander dat het niet mogelijk was om voor een ton een nieuw huis neer te zetten. Hij moest nog zien hoe hij het kon afkrijgen.

Joke was aanvankelijk niet blij toen hij haar vertelde over zijn plan. Het oude huis aan de Kapelweg was haar droom. Bovendien zag ze op tegen al het gedoe dat de bouw van een nieuw huis met zich mee zou brengen. Maar toen Ad haar uitlegde dat ze geen keus hadden stemde ze toe. Het alternatief was het huis verkopen en een huurhuis zoeken, maar dat ging ook Joke te ver.

Vanaf dat moment noemden Ad en Joke de twee huizen op het perceel aan de Kapelweg Kapelweg 1 en 2. Eén was het oude huis, twee de nieuw te bouwen woning.

Joke ging die middag sporten. Om halftwee fietste ze naar sportschool Het Vennewater in Heiloo. Het zat haar dwars dat ze ’s ochtends niet had kunnen pinnen. Ze wist niet dat ze zó weinig geld hadden. Ad was er nooit echt duidelijk over. Ze moest haar gedachten verzetten.

Het Vennewater was een prettige sportschool, vond ze. Niet zo’n sportschool waar de muziek keihard stond en waar mannen trainden die te veel anabole steroïden slikten. Er kwamen meer vrouwen van haar leeftijd, al praatte ze daar meestal niet mee.

Zoals gewoonlijk werkte ze een vast programma af. Na de warming-up roeide ze drie kilometer op het roeiapparaat, ze stepte tien minuten, deed buikspieroefeningen. Anderhalf uur was ze bezig. Ze voelde al haar spieren. Het deed haar goed. Hoe harder haar lichaam moest werken, hoe leger haar hoofd raakte.

Ze ging meestal twee keer per week. Er gebeurde zoveel. Het sporten hielp haar om te ontspannen. Ze wilde ook fit blijven. De afgelopen jaren ging het minder slecht met haar gezondheid, maar ze wilde niet dat de ME weer net zo erg werd als in de beginjaren van haar ziekte. Dat kon altijd gebeuren, wist ze. De artsen hadden haar geadviseerd om goed in conditie te blijven en haar grenzen goed te blijven bewaken.

Met Ad lukte dat niet altijd. In zijn enthousiasme was hij soms net een ongetemd paard. Vaak kon ze niet bijhouden waar hij allemaal mee bezig was. Hij was de hele dag in de weer. Vaak kwam hij pas om tien uur ’s avonds thuis. Ad vertelde haar dan enthousiast wat hij die dag allemaal had meegemaakt en voor ze het wist, zaten ze tot middernacht te praten. Dat was niet goed voor haar. Om halfelf ’s avonds was ze eigenlijk te moe voor een intensief gesprek. Soms lag ze uren wakker over wat Ad haar allemaal had verteld. Het kwam haar gezondheid niet ten goede.

Ze moest voor zichzelf opkomen. Dat had ze nooit geleerd. Ze was een vrouw die naast haar man wilde staan en hem wilde steunen. Maar soms miste ze er de energie voor. De bouwfraudezaak vroeg óók veel van haar. Aanvankelijk had Ad haar er niet echt bij betrokken, maar nu zat ook zij ermiddenin.

Vaak vroeg ze zich af hoe lang het allemaal nog ging duren. Ad gaf zichzelf volledig, maar ondertussen hadden ze dus geen geld meer en moesten ze hun huis gaan verkopen. Soms dacht ze dat ze het beter konden opgeven. De boel laten klappen en de bank het huis laten verkopen. Misschien kwam iemand hen dan redden. Maar Ad wilde er niet van horen. ‘Dan zijn we nog verder van huis,’ zei hij. Als de bank de Kapel weg ging verkopen, kregen ze er veel minder voor.

Ad wilde zelf de regie hebben en probeerde hun leven op de rails te houden. Joke hoopte maar dat Ad gelijk had en de bouw van het nieuwe huis op de Kapelweg hun problemen voorlopig kon oplossen.

In het buitenland was de positie van klokkenluiders volledig anders. Had Ad in de Verenigde Staten gewoond, dan was hij inmiddels multimiljonair geweest. Daar bestond voor klokkenluiders de regeling van de ‘qui tam provision’, die erin voorzag dat klokkenluiders een percentage van dertig procent ontvingen van het bedrag dat de staat dankzij hen had bespaard. Hij had het voor de grap weleens uitgerekend. Dertig procent van de honderd miljoen euro aan boetes die de NMa tot nu toe had opgelegd was al dertig miljoen. Hij kon het zich niet voorstellen dat hij zo’n bedrag op zijn bankrekening had staan.

Ook in andere landen, bijvoorbeeld in Engeland, werden klokkenluiders doorgaans ruimschoots gecompenseerd. Maar Nederland kende geen enkele regeling voor klokkenluiders.

Op 10 februari 2004 beloofde minister-president Balkenende in de Kamer klokkenluiders beter te beschermen. Een maand later, op 18 maart 2004, schreef Ad aan minister-president Balkenende een brief over de zaak. Hij was er uren mee bezig. Zijn broer Rob hielp hem. Het was een nette brief geworden, vond hij. Hij vroeg Balkenende om schadeloosstelling en een bevestiging dat hij niet als verdachte werd gezien.

Nadat hem een gerechtelijk vooronderzoek was uitgereikt had hij er weliswaar nooit meer iets over gehoord, maar het leek Ad toch goed het zekere voor het onzekere te nemen.

Zeer geachte heer Balkenende,

Op 12 december 2002 is het eindverslag van de parlementaire enquêtecommissie Bouwfraude aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit verslag vormt een weergave van het onderzoek naar de aard en omvang van de fraude, de systematiek en naar de economische en maatschappelijke schade welke door de overheid is geleden.

Tevens worden er aanbevelingen gedaan om zaken als kartelvorming, prijsafspraken en marktbescherming in de toekomst te voorkomen.

De maatschappelijke en economische schade van de bouwfraude blijkt enorm te zijn. Deze misstanden zijn mede aan het licht gebracht door de rol die ik als klokkenluider op mij genomen heb. De maatschappelijke en persoonlijke consequenties ervan zijn voor mij persoonlijk eveneens ‘enorm’.

Vanaf het moment dat de kwestie in de publiciteit is gekomen (Zembla-uitzending november 2001) is het voor mij onmogelijk geworden om mijn maatschappelijke positie te handhaven cq uit te bouwen.

Het opnieuw verwerven van een positie binnen de bouw of aanverwante sectoren is mij onmogelijk gemaakt. De vele verzoeken aan mij om ondersteuning vanuit de verschillende onderzoekende instanties en de daarmee gepaard gaande publiciteit, hebben mij tot een publiek figuur gemaakt en daardoor mij gedurende vele jaren beperkt in mijn maatschappelijk functioneren.

Gezien het grote belang van mijn rol bij het aan het licht brengen van de misstanden in de bouwsector en gezien de maatschappelijke ‘prijs’ die ik daarvoor moet betalen, acht ik het billijk indien de Nederlandse overheid bereid is om met mij in gesprek te gaan over de wijze waarop zij een bijdrage kan leveren aan het veiligstellen van mijn toekomst.

Over de inhoud en voorwaarden waaronder een vorm van schadeloosstelling kan plaatsvinden, heb ik nog geen uitgesproken mening, mits het bijdraagt aan het realiseren van het gestelde doel, te weten: het voorkomen van nog meer toekomstige persoonlijke en maatschappelijke schade.

Daarnaast acht ik het vanzelfsprekend dat het Openbaar Ministerie officieel bevestigt dat ik in de zaak van de bouwfraude geen verdachte ben.

Ik vertrouw erop dat u bereid bent om het gesprek met mij over de vorm en inhoud van een schadeloosstelling te initiëren.

Hoogachtend,

Ing. A.M. Bos

Op 7 juni, drie maanden na de brief van Ad, kwam het langverwachte antwoord van Balkenende. Ad had inmiddels een bouwvergunning gekregen voor de bouw van een nieuw huis op het perceel aan de Kapelweg. In het najaar wilde hij beginnen met de bouw. Gelukkig had hij een belastingmeevaller gehad. Ze konden het weer een paar maanden uitzingen. Ad liep die ochtend naar de postbus en herkende direct het stempel van het ministerie van Algemene Zaken dat op de achterkant van de enveloppe stond. Zodra hij binnen was, scheurde hij de brief open en las hij staand wat de ministerpresident hem schreef.

Geachte heer Bos,

In uw brief van 18 maart jongstleden verzoekt u mij om een schadeloosstelling vanwege de rol die u als klokkenluider op u heeft genomen in de bouwfraude. Tevens vraagt u officiële bevestiging van het Openbaar Ministerie dat u in de bouwfraude geen verdachte bent.

Over uw verzoek is door mijn medewerkers overleg gevoerd met die van de minister van Justitie.

Daaruit is naar voren gekomen, dat het College van procureursgeneraal vanuit strafrechtelijk perspectief geen reden ziet om op uw verzoek tot financiële compensatie in te gaan. Ook vanuit de maatschappelijke plicht die op eenieder rust om misstanden in de samenleving aan het licht te brengen, vloeit voort dat u heeft gehandeld zoals u had moeten doen. Om die reden zie ik derhalve geen noodzaak om op uw verzoek in te gaan.

Voorts heb ik van de minister van Justitie begrepen dat u – zoals u bekend – wordt beschouwd als verdachte van meerdere strafbare feiten in het zogenaamde Bouwfraude-onderzoek. De wijze waarop strafzaken tegen u zullen worden afgedaan is aan het Openbaar Ministerie. De minister van Justitie treedt in beginsel niet in individuele strafzaken. Hetzelfde geldt uiteraard voor de minister-president.

Gezien mijn drukke werkzaamheden is het voor mij niet mogelijk u in een persoonlijk gesprek nadere uitleg te geven.

In de hoop u voldoende te hebben geïnformeerd.

Met de meeste hoogachting,

Mr. Dr. J.P. Balkenende

Ad las de brief drie keer. Hij begreep er niets van. Eerst hadden ze hem leeggetrokken en nu werd hij afgeserveerd. Zo voelde hij het.

Joke was net koffie aan het maken in de keuken en kwam naast hem staan. Ze las mee over zijn schouders.

‘Maar dit is toch ongelofelijk, Ad!’ riep ze nadat ze de brief had gelezen.

Ze konden er niet over uit. Ad had een miljoenenfraude aan het licht gebracht. En nu schreef Balkenende dat het een burgerplicht was van Ad en dat hij geen financiële compensatie kreeg. Dat hij schreef dat Ad verdachte was in de bouw fraudezaak was zo mogelijk nog erger.

Ze keken elkaar aan. Hoe moesten ze nu verder? Als het nieuwe huis af was konden ze het weer even volhouden, maar ook dat geld zou na één of twee jaar op zijn.

Ze gingen aan de ronde tafel zitten. Hoe konden ze de brief van Balkenende verklaren? Ze begrepen er werkelijk niets van. Had het dan geen enkele betekenis dat Ad zijn leven nu al jaren aan de bouwfraude wijdde?

‘In Nederland houden ze niet van nestbevuilers,’ zei Ad. ‘Ze maken me liever zwart dan dat ze me een bedankje geven.’

Joke maakte zich het meest druk om het woord ‘verdachte’. Balkenende zette Ad neer als een crimineel, vond ze. Wat had Ad in godsnaam gedaan? Ze was bang dat alles voor niets was geweest. Straks gingen de bouwers vrijuit en werd Ad vervolgd.

‘Zolang ze me als verdachte kunnen neerzetten, hoeven ze me ook niet te compenseren,’ zei Ad. ‘Het komt de overheid gewoon goed uit om me op deze manier te behandelen. En ze kunnen het natuurlijk niet uitstaan dat ze die bouwfraude niet zelf hebben opgespoord en dat er eerst een ingewijde moest opstaan om de zaak aan het rollen te krijgen.’

Moest Ad soms als bliksemafleider dienen? Wilde de overheid Ad soms de schuld in de schoenen schuiven, zodat alle aandacht naar hem ging en het niet opviel dat het kabinet weinig deed met de uitkomsten van de parlementaire enquête? Was het makkelijker om een klokkenluider te vervolgen dan de bouwers van de grote bouwondernemingen? Wilden ze de grote mannen misschien helemaal niet echt aanpakken? Waren er te veel belangen in het spel? Spande de overheid samen met de bouwers?

Ze wisten het niet. Maar ze hadden geen goed gevoel over de brief van Balkenende.

Ze moesten hun gedachten verzetten en reden naar Egmond aan Zee. Zoals gewoonlijk parkeerden ze de auto aan het begin van de Voorstraat en liepen ze via het gezellige winkelstraatje richting de strandafgang. Ze passeerden hun geliefde café De Klok, een plek die ze al vaak bezochten toen de kinderen nog klein waren en waar Seth altijd een ‘toast Egmond’ wilde – een broodje met half paling, half zalm. Langs de ijssalon Miramare en het beeld van Jaepie-Jaepie gingen ze richting de strandafgang. Rechts van hen stak de witte vuurtoren Jan van Speijk boven de duinen uit, het monument voor de legendarische luitenant-ter-zee Van Speijk, die zijn schip in de lucht liet vliegen omdat hij niet wilde dat het in handen van de Belgen kwam.

Ze hielden van het dorpje aan zee. Het bestond uit een merkwaardig samenraapsel van woningen – er stonden dure villa’s langs de duinrand, maar ook afzichtelijke flats die in de jaren zestig gebouwd waren. In de Voorstraat waren leuke winkeltjes en barretjes en het dorp had een mooi strand.

Er stond een stevige wind, maar het was een mooie dag; op het strand hadden zonaanbidders zich verschanst achter windschermen. Ad wapperde met zijn handen over zijn schouders; het gebaar dat zijn moeder altijd maakte in moeilijke situaties. ‘Gooi de hele boel maar over je schouders, Jook. Het komt wel weer goed.’

Ze moesten er vertrouwen in houden, vonden ze. Op een dag zou het recht zegevieren. In de tussentijd moesten ze ervoor zorgen dat de problemen hun leven niet gingen beheersen. Ze wilden geen zure mensen worden. Ad en Joke hielden niet van klagen.

Ze liepen tot Bergen aan Zee en terug; een fikse wandeling van anderhalf uur. Zoals altijd als ze naar Egmond aan Zee gingen dronken ze na afloop iets in De Klok, op hun vaste plek, aan de ronde tafel voor het raam, in de rechterhoek van het café. Het etablissement was in de loop der jaren nauwelijks veranderd. Aan de muur hingen bordjes met oer-Hollandse boerenwijsheden als ‘Die gezond is weet niet hoe rijk hij is’ en ‘De zee kan veel afwassen’. De inrichting was van zwaar eiken. De schilderijen aan de bruine wanden hadden het dorpsleven als onderwerp: de garnalenvangst, de vuurtoren, de duinen.

Ze moesten de positieve kant van alles blijven zien, vonden ze. ‘Ik leer in ieder geval met het leven mee te meanderen,’ zei Joke, terwijl ze achteroverleunde in de stoel. Haar toekomst was ongewis; het enige wat ze had, was de dag van vandaag. Ad had het haar al vaker gezegd: ze moest het allemaal maar zien als een levensles.

De brief van Balkenende wekte de irritatie van de Tweede Kamer. Ad had recht op een tegemoetkoming van de overheid voor zijn rol als klokkenluider, vonden PvdA, D66, GroenLinks, ChristenUnie, SP en LPF. Hij moest een financiële compensatie krijgen, vonden ze. De PvdA zei dat de overheid voor Ad moest bemiddelen bij het vinden van nieuw werk. D66-woordvoerder Boris Dittrich vond dat Ad niet alleen geld moest krijgen, maar dat Balkenende Ad ook ‘fatsoenlijk’ moest bedanken. Maar Balkenende was onvermurwbaar.

Drie weken later, op 29 juni, reed Ad om halfzes ’s avonds terug uit Den Haag toen zijn mobiel ging. Hij had die dag een debat in de kamer bijgewoond over de bouwfraude, waar GroenLinks een motie had ingediend voor een regeling voor klokkenluiders.

Het was officier van justitie Van der Meijden. ‘We willen u een vervolging sturen,’ zei hij. ‘Kunt u even uw fax aanzetten?’

Ad wist niet hoe hij moest reageren. ‘Als u mij om halfzes nog zo nodig moet bellen, zal het wel belangrijk zijn,’ zei hij.

Hij reed ongerust naar huis. ‘Ze willen me gaan vervolgen of zo,’ mompelde hij tegen Joke toen hij binnenkwam. Waarschijnlijk verstond Joke hem niet; ze zat de krant te lezen en er kwam geen reactie.

Hij liep meteen door naar zijn werkkamer en zette zijn faxapparaat aan. Er rolden vrijwel meteen twee velletjes uit. Hij ging aan zijn bureau zitten en las de papieren door. De tekst was kort en duidelijk.

Geachte heer Bos,

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van uw overdracht van de schaduwboekhouding bericht ik u in uw strafzaak het volgende. Op 16 mei 2002 is aan u een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek betekend. De feiten op deze verordening zijn:

  1. omkoping van ambtenaren

  2. feitelijk leiding geven aan een rechtspersoon, welke rechtspersoon anderen heeft opgelicht
  3. feitelijk leiding geven aan een rechtspersoon, welke rechtspersoon valsheid in geschrifte heeft gepleegd

Zo stonden er nog drie punten, onder meer dat hij verdacht werd van het stelen van de schaduwboekhouding. Maar daar werd hij niet voor vervolgd.

Ik vervolg u niet voor de feiten 2 tot en met 6 wegens het feit dat u in uw maatschappelijke positie en in de verhouding tot uw naaste omgeving ernstig bent getroffen, doordat u de schaduwboekhouding heeft overgedragen. U bent daardoor in een maatschappelijk isolement terechtgekomen.

Ik heb besloten u ten aanzien van feit onder 1, waarbij de integri teit van ambtenaren in het geding is, hetgeen als een ernstige aantasting van de rechtsorde kan worden aangemarkt, wel verder te vervolgen.

Na de brief van Balkenende wist hij dat hij als verdachte werd beschouwd. Dit was dus de genadeslag. Vanaf nu was hij officieel verdachte en kon hij geen kant meer op. De overheid zou hem nooit financieel compenseren zolang hij de status had van verdachte.

Hij las de fax nog een keer door. Hoe verzinnen ze het, dacht hij. Hij moest zeker nog blij zijn dat hij alleen voor het eerste punt werd vervolgd. Hoe hadden ze de informatie die hij had gegeven, de dozen vol administratie die ze hadden meegenomen en de verklaringen van de aannemers in godsnaam geïnterpreteerd?

Hij werd dus beschuldigd van omkoping. Hij begreep niet waar ze op doelden; dat stond niet in de fax. Tijdens de gesprekken met de overheidsinstanties had hij nauwgezet verteld hoe het eraan toeging in de bouwwereld. Dat vond hij als klokkenluider zijn taak. Hij had gedacht dat zijn informatie justitie kon helpen om de bouwers en ambtenaren te vervolgen. Zelf had hij zich nooit schuldig gemaakt aan omkoping, vond hij. Hij had de bouw juist de rug toegekeerd toen hij daar vermoedens over kreeg. Maar nu kwam hij dus wel in het verdachtenbankje.

Ad vertelde niets tegen Joke. Blijkbaar had ze zijn eerdere gemompel niet verstaan, want ze vroeg hem niets. Ad wilde het Joke wel vertellen, maar hij wist niet hoe. Hij besloot te wachten op een goed moment.

De volgende dag keken ze ’s avonds voetbal bij Ads moeder. De hele maand draaide het in Nederland al om de Europese kampioenschappen. Nederland had het tot de halve finale geschopt en speelde vanavond om kwart voor negen tegen Portugal. Ad en Joke misten geen wedstrijd en keken altijd bij de moeder van Ad.

Voor de wedstrijd keken ze naar het achtuurjournaal. Het item over Ad kwam als zevende, na een vooruitblik op de wedstrijd van die avond en items over de arrestatie van Radovan KaradžiImages en de beveiliging van de Rotterdamse haven tegen terrorisme. ‘Het Openbaar Ministerie gaat Ad Bos, de klokkenluider van de bouwfraude, vervolgen wegens het omkopen van ambtenaren,’ zei Sacha de Boer.

Joke keek Ad aan. ‘Mijn God,’ zei ze ontsteld. Ze voelde een rilling over haar rug lopen, zou ze later over dat moment vertellen. Ze was volledig uit het veld geslagen. ‘Dit is niet te geloven,’ zei ze. ‘Ze doen alsof je een zware crimineel bent.’

Omdat Ads moeder erbij zat probeerde ze zich in te houden. Ze wilde zijn moeder niet te veel van streek maken.

Zo goed en zo kwaad als het ging vertelde Ad Joke en zijn moeder over de fax die hij een dag eerder had gekregen. Dat het journaal het nieuws zou brengen, had hij niet verwacht. Maar hij begreep nu opeens wel waarom een officier van justitie hem gistermiddag nog zo laat had gebeld en snel een fax had gestuurd. Die wist natuurlijk dat het op het nieuws kwam. Joke kon het niet geloven. ‘Hoe durven ze,’ zei ze. ‘Dit is te erg.’

Joke belde de kinderen. Dat deed ze altijd als eerste als er iets belangrijks gebeurde. Ook de kinderen konden het niet geloven.

De televisie bleef aanstaan. De spelers van Oranje kwamen het veld op lopen. Ad en Joke keken met een half oog, maar konden zich niet op het spel concentreren.

De telefoon ging onophoudelijk. De hele familie had het jour naal gezien, net zoals miljoenen andere Nederlanders – iedereen zat vanavond voor de televisie. Ads broers en zussen wilden weten wat er was gebeurd. De belangstelling deed Ad en Joke goed. De familie zou hen altijd steunen.

Ad vroeg zich af of hij beter zijn mond had kunnen houden over de corrupte ambtenaren. Hij had geen geheimen gehad voor instanties als de recherche. Ook tegenover de parlementaire enquêtecommissie had hij van alles verteld. Als hij niets had verteld over het fêteren, was het een verborgen wereld gebleven. Had hij zich beperkt tot de schaduwboekhouding en het systeem van geheime prijsafspraken en zijn mond had gehouden over ambtelijke corruptie, dan was er geen aanleiding geweest om onderzoek te doen en zat hij nu niet in de problemen. Hij vond dat hij niets verkeerds had gedaan – de contacten die hij had gehad met ambtenaren hoorden voor hem bij het netwerken – maar blijkbaar had hij ze toch voer gegeven voor onderzoek. Zwijgen was het beste wapen, had hij inmiddels wel door. De bouwers en politici die gehoord waren voor de parlementaire enquête en zeiden dat ze het ‘niet meer precies’ wisten of het zich niet konden ‘herinneren’, waren er ook mee weggekomen.

Hij was stom geweest, dacht Ad, terwijl hij naar de poppe tjes op het voetbalveld staarde. Met zijn eerlijkheid had hij een val gegraven voor zichzelf. Hij had moeten zwijgen. De bouwers en politici die waren ondervraagd werden omringd door persvoorlichters en communicatiedeskundigen. Zij wisten pre cies wat ze wel en niet konden zeggen. Hij had het allemaal zelf moeten bedenken, zonder bijstand van een advocaat.

Hij was in een wereld terechtgekomen die niet de zijne was en hij had fout na fout gemaakt.

Die avond lagen ze naast elkaar in bed. Nederland had net als Ad vandaag verloren. De wedstrijd was geëindigd in 2-1 voor Portugal. Het had het humeur van Ad en Joke nog verder verpest.

Ad lag aan de rechterkant van het bed, zoals altijd. ‘Ik ben doodmoe,’ zei Joke, ‘maar ik ben bang dat ik niet kan slapen. Ik voel me zo boos.’

‘Probeer maar te slapen,’ zei Ad. ‘Je moet op jezelf letten.’

Ad was blij dat het redelijk goed ging met de gezondheid van Joke. Ze fietste nu zelf weer lange einden. Net als vroeger ging ze vaak alleen wandelen. Hij hoopte niet dat het nieuws van vanavond zijn weerslag zou hebben op haar lichaam.

Het ging een lang proces worden, realiseerde hij zich. Voorlopig waren hij en Joke er nog niet van af. Hij was bang dat de overheid er alles aan zou doen om hem veroordeeld te krijgen.

Die avond piekerde hij lang voor hij in slaap viel, terwijl hij gewoonlijk een makkelijke slaper was. Hij had sterk het gevoel dat er mensen tégen hem waren en wilden dat hij zou hangen. De overheid was net een veelkoppig monster, dacht hij. Het ene kamp in het systeem deed zijn werk en probeerde de corrupte bouwers daadwerkelijk aan te pakken, maar er waren in het systeem ook mensen die hem als een vijand beschouwden. Directeuren van grote bouwbedrijven, officieren van justitie, ministers, hoge ambtenaren: in Nederland moest een fijnmazig netwerk bestaan van mensen die elkaar de hand boven het hoofd hielden en die het goed uitkwam de schuld op hem af te schuiven. Dat was althans de enige verklaring die hij kon bedenken voor de opstelling van de overheid.

Maar misschien waren het wel wanen, dacht hij vlak voordat hij in slaap viel. Hij moest blijven relativeren. Mogelijk was hij simpelweg het slachtoffer van het principe van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Nu de bouwers en corrupte ambtenaren vervolgd werden, konden ze hem niet laten gaan. Misschien was dat het. Hij wist het niet.