April 2003
Ad wordt verdachte
Ad en Joke waren op de fiets onderweg naar Ads moeder, die sinds het overlijden van zijn vader in De Luchte woonde, een serviceflat in Driehuis. Het was zondagmiddag en een van de eerste mooie lentedagen; fris nog, maar zonnig. Het was april 2003 en driekwart jaar na de parlementaire enquête.
Ad en Joke maakten de fietstocht regelmatig. Anderhalf uur deden ze er ongeveer over. Helemaal door het duingebied konden ze fietsen; via Castricum, Heemskerk en Wijk aan Zee. Bij Velsen-Noord staken ze via de sluizen het Noordzeekanaal over richting IJmuiden.
‘Kom, we gaan even bij de plek van ome Frans kijken,’ zei Ad tegen Joke toen ze Driehuis binnen fietsten.
Ome Frans was vroeger zijn lievelingsoom. Hij was getrouwd met tante Dora en hij had een grote Scania-Vabisvrachtwagen, waar Ad vaak op mee mocht rijden. Dan kreeg hij altijd een kogelflesje Coca-Cola als ze ergens bij een café stopten. Ome Frans was allang dood, maar de boerderij waar hij vroeger zijn vrachtwagen parkeerde stond er nog. Het lag aan een doodlopend, ongeasfalteerd weggetje.
Ze reden het paadje op. Hier stond de vrachtwagen vroeger altijd. Langs het toegangspad stond nog dezelfde bomenrij. Het stille plekje, aan de rand van de bebouwde kom van Driehuis met op de achtergrond de hoge fabriekspijpen van Hoogovens, was de afgelopen vijftig jaar niets veranderd. De witte boerderij, de hooiberg met de stalen kap waar hij als kind zo vaak met zijn broers in had gespeeld, het modderige erf eromheen – het was er allemaal nog.
Ad had goede herinneringen aan ome Frans. Vroeger gingen zijn ouders elk jaar een weekje met zijn tweeën op vakantie. Alle kinderen werden dan bij familie ondergebracht. Voor de vakantie stond er een rij van negen dozen met kleren in de gang met de namen van zijn broers en zussen erop. Zijn vader bracht alle kinderen met hun doos naar een oom of tante. Ad mocht altijd naar ome Frans. Als kind vond hij het geweldig. Hij herinnerde zich de weekjes als een groot feest. Hij werd door en door verwend door zijn oom als hij kwam logeren.
Als Ad te veel zijn eigen zin deed, zei Joke nu soms: ‘Jij bent vroeger gewoon veel te veel verwend door ome Frans.’
Ze reden verder over de P.C. Hooftlaan, waar Pim Fortuyn als kind woonde. De Hofdijklaan, waar het gezin Bos woonde, lag om de hoek. Pim was vroeger een vriendje van Ad. Hij werd altijd door zijn moeder om zeven uur buiten de deur gezet en dan kwam hij bij de familie Bos ontbijten. Op latere leeftijd verloor Ad hem uit het oog, maar toen hij later politicus werd volgde Ad met veel interesse zijn onconventionele manier van politiek bedrijven. Hij moest altijd aan vroeger denken als hij Pim hoorde lachen op de manier die hij zo goed kende: vanachter uit zijn keel en met een overslaande klank. Vorig jaar was hij zomaar doodgeschoten.
Bij het oude huis aan de Hofdijklaan stopten ze. Ze zagen zo weer voor zich hoe ze er woonden en hoe gezellig het altijd was, met al die broers en zussen aan tafel. Een echt katholiek gezin waren ze – tussen alle kinderen zat niet meer dan anderhalf jaar. Alleen Ads jongste broer Ruud was een nakomertje geweest; hij was vijf jaar jonger dan Ads broer Rob.
De Luchte lag vlak bij het ouderlijk huis aan de Hofdijklaan. Het gaf Ad een prettig gevoel dat zijn moeder nu in de serviceflat woonde. De flat stond op een mooie plek, aan een groen plantsoen en zijn moeder kon er, na een leven van hard werken, genieten van de tijd die haar nog restte.
Ondanks haar gevorderde leeftijd – ze was nu tachtig – was zijn moeder een energieke en montere vrouw. Ze fietste nog regelmatig naar het strand. Tot haar zevenenzeventigste deed ze elk jaar mee aan de strandvierdaagse.
Joke zei vaak dat het in de genen moest zitten. Ads moeder had net als Ad een enorme energie. Je kon haar rustig tot ’s avonds laat meenemen naar een feestje; ze klaagde nooit dat ze moe was. Elk jaar vierde ze haar verjaardag in een café, waar dan wel honderd mensen kwamen. Het was allemaal directe familie.
Ad begroette zijn moeder met drie zoenen. Hij vond het heerlijk dat ze nog leefde en hij ging vaak bij haar op bezoek. In het voorjaar reden ze altijd een keer kriskras door de Bollenstreek en bekeken ze de bloeiende velden.
De Luchte was voor zijn moeder een weldaad. Ze hoefde er niet zelf te koken en ze had leuke contacten in het gebouw. Een paar keer per week ging ze naar de gym die werd gegeven in de gymzaal op de benedenverdieping. In haar kleine woonkamer had ze foto’s hangen van alle kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Vanwege de grote schare kinderen die er de afgelopen jaren geboren was, volstond één wand niet meer en was zijn moeder met de foto’s de hoek om gegaan.
Zijn moeder volgde alles wat Ad deed op de voet. Ook nu informeerde ze hoe het ervoor stond. Ad vertelde over de uitkomsten van de parlementaire enquête en over hoe druk hij het nog steeds had.
‘Wat jammer dat je vader niet meer leeft, die zou je vast goede adviezen kunnen geven,’ zei zijn moeder. Ze vond het fantastisch dat Ad zich net zoals haar overleden man verzette tegen dat ‘verrotte’ overlegsysteem in die mooie bouw.
Ook zei ze: ‘Je moet maar handelen naar de omstandigheden.’ Het was een gevleugelde uitspraak van zijn moeder. Zijn moeder wist als geen ander dat het leven niet altijd liep zoals je wilde en dat je je moest aanpassen. Zijn moeder was er een kei in. Ze had zich nooit gek laten maken door de tegen slagen in haar leven. Als dingen te moeilijk werden maakte ze steevast met haar handen hetzelfde wegwerpgebaar over haar schouders. ‘Láát het los,’ zei ze dan.
Na de parlementaire enquête probeerde ook Ad zich niet gek te laten maken. Er kwam veel op hem af. Hij had gedacht dat zijn taak erop zou zitten na de enquête, maar omdat hij zoveel wist van de bouwwereld was hij voor de instanties nog steeds een onmisbare informant. Hij ging nog altijd dagelijks het land in om de instanties te adviseren.
Er waren dagelijks nieuwe ontwikkelingen. De NMa wilde een groot aantal bouwbedrijven beboeten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten vorderde namens veertig gemeenten geld terug van de bouwers. Vierenzestig directieleden en directeuren van bouwbedrijven werden na de enquête aangehouden. Ook de directeur en de eigenaar van het bedrijf waar hij voor had gewerkt werden gearresteerd.
Op het moment dat Ad het bestaan van de schaduwboekhouding had gemeld bij justitie, kon hij niet overzien dat de zaak zo groot zou worden. Hij had geen idee gehad, toen. Nu was er een parlementaire enquête geweest, had de enquêtecommissie aangetoond dat de bouwwereld van fraude en corruptie aan elkaar hing en stonden de kranten elke dag bol van de nieuwe onthullingen.
Nu hij ermiddenin zat kon hij niet anders dan ermee doorgaan. Hij leefde bij de dag en reageerde op de dingen die op zijn pad kwamen. De informatieverzoeken kwamen uit alle hoeken: van overheidsinstanties, van gemeenten, van universiteiten die onderzoek wilden doen, van burgers die zijn hulp vroegen. Ads mobiel ging nog steeds de hele dag.
Solliciteren deed hij niet meer. Het had geen zin. Hij werd overal herkend als Ad Bos, de klokkenluider. Mensen wilden niet samenwerken met iemand die hun wereld te kijk had gezet. Ook werk vinden in een andere sector achtte hij onmogelijk. Hij was inmiddels vijfenvijftig – een leeftijd waarop je gewoonlijk al niet makkelijk een nieuwe baan vond. Hij had geen idee op welke soort functies hij zou kunnen solliciteren. De bank wilde de hypotheek niet verder verhogen. De afgelopen maanden had hij allerlei trucs moeten verzinnen om extra geld binnen te krijgen. Hij was er behendig in geworden. Hij had de kredietmogelijkheden van banken ten volle benut. Hij had inmiddels verschillende bankrekeningen waar op hij rood kon staan en ook zijn Visa- en Mastercard hadden hem al een aantal keer gered. Verder werd hij geholpen door vrienden en familie.
Hij wist dat hij het op deze manier niet lang meer kon volhouden. De bank had hem inmiddels aangemeld bij het Bureau Kredietregistratie. Hij stond te boek als wanbetaler.
Toch bleef Ad geloven in een goede afloop. Nu zijn gelijk door de parlementaire enquête was aangetoond en de staat miljoenen aan boetes kon gaan binnenhalen, zou hij wellicht toch steun krijgen van de overheid, hoopte hij. Ook Joke ging ervan uit dat de overheid iets voor Ad zou doen. Ze kon zich niet voorstellen dat ze Ad in de kou lieten staan. Nu hij al zoveel tijd in de zaak had gestoken, leek een finan ciële compensatie hun redelijk, er moest een of andere verborgen regeling zijn. Maar ze hadden geen idee of de overheid dat van plan was en hoe lang hij er nog op moest wachten. In de tussentijd moesten ze zien te overleven.
Ad en Joke spraken nog altijd zelden over hun benarde financiële situatie. Ad deed het voorkomen alsof ze nog geld hadden, ook al was dat niet zo. Hij wilde Joke nog steeds zo min mogelijk belasten met geldzorgen. Joke confronteerde Ad er zelden mee, al vermoedde ze wel dat hun situatie steeds penibeler werd. Zij zag ook de stapel ongeopende rekeningen op Ads bureau groeien en steeds vaker meldden zich deurwaarders aan de Kapelweg. Maar ze kon de situatie toch niet oplossen. De problemen waren zo groot geworden dat het simpelweg geen zin had om erover te praten.
Soms had Ad het gevoel dat hij rondspartelde in een eindeloos groot zwembad. Blijven drijven, dacht hij, blijven drijven. Hij mocht niet zinken. Als hij op de bodem van het bad terechtkwam zou hij daar voor altijd blijven liggen. Niemand zou hem komen redden. Hij moest ervoor zorgen dat hij de langste adem had.
Bijna een jaar geleden, nog voor de parlementaire enquête, had Ad iets raars meegemaakt. Hij zat die dag in een klein kamertje in het gebouw van het Korps Landelijke Politiediensten in Driebergen. De dienst had hem gevraagd te komen. Ad dacht dat ze opnieuw informatie van hem nodig hadden, maar het gesprek kreeg een heel andere wending. ‘We moeten u een gvo uitreiken,’ zei de rechercheur die tegen over hem zat. De rechercheur keek Ad strak aan. Hij overhandigde hem een dik pak papier.
Ad twijfelde op dat moment of hij de papieren moest aannemen. Hij was naar de afspraak met de recherche gegaan omdat hij dacht dat ze zijn hulp weer nodig hadden. Hij begreep niet wat de rechercheur bedoelde. Hij vroeg zich af wat het inhield, een gvo. Pas toen de rechercheur hem vertelde dat het om een gerechtelijk vooronderzoek ging, werd het hem enigszins duidelijk.
Nooit kwam het bij Ad op dat hij zelf onderwerp van onderzoek kon worden. Zijn broer had hem er weliswaar voor gewaarschuwd, maar hij kon het zich niet voorstellen. Hij zag zichzelf als een klokkenluider en tipgever die een grote maatschappelijke misstand openbaar had gemaakt. Het was zijn taak om informatie te verschaffen en hij hoefde zich over zijn eigen positie geen zorgen te maken. Natuurlijk had hij zelf óók deel uitgemaakt van de bouwwereld. Zonder zijn eigen ervaringen had hij de overheidsinstanties nooit zoveel kunnen vertellen. Het leek hem gezien zijn verdiensten voor de samenleving onmogelijk dat die ervaringen zich tegen hem konden keren. Bovendien had hij in zijn ogen nooit dingen gedaan die niet door de beugel konden.
Die dag nam Ad de rechercheur daarom niet serieus. Dat hij zelf onderwerp van onderzoek kon worden, wilde hij misschien ook liever niet weten. Hij verdrong het. Toen hij de papieren kreeg moest de parlementaire enquête nog beginnen. Ook nu werd zijn zaak nog elke dag groter. De verwachting was dat de NMa honderden miljoenen aan boetes ging opleggen aan bouwbedrijven. De directeuren van de gro te bouwondernemingen konden in de gevangenis komen. Het was onmogelijk dat justitie haar pijlen op hem zou richten.
Hij stopte de stapel papier die dag dan ook ongelezen in zijn tas en gaf de rechercheur een hand, amicaal als altijd. Die man moet ook gewoon zijn werk doen, dacht hij. Het zal wel een formaliteit zijn, besloot hij. Eenmaal thuis wierp hij nog een snelle blik op de stapel papier. Hij begreep weinig van de ambtelijke taal die hij las. Na een bladzijde gooide hij de papieren in een bureaula, om er niet meer in te kijken en aan te denken.
Eind 2003 begon de NMa met het uitdelen van boetes: dertig bedrijven kregen samen een boete van meer dan honderd miljoen euro. Het Openbaar Ministerie maakte bekend dat twaalf vertegenwoordigers van vier bouwondernemingen strafrechtelijk werden vervolgd. Vijftig ambtenaren waren als gevolg van de bouwfraude inmiddels uit hun functie ontheven. De Rijksrecherche was dus wel onderzoek gaan doen. Bij de provincie Zuid-Holland was het hardst ingegrepen: daar hadden vijfentwintig ambtenaren als gevolg van malversaties en integriteitschendingen andere functies gekregen, had hij in de Volkskrant gelezen. In de gemeente Hoorn waren tien ambtenaren overgeplaatst of met ziekteverlof naar huis gestuurd. Naar meerdere ambtenaren was een strafrechtelijk onderzoek gestart.
In februari 2004 dook een nieuwe schaduwboekhouding op: van het bedrijf Boele & Van Eesteren, over prijsafspraken in de utiliteitsbouw. Ook de naam van het bedrijf van de man van Annemarie Jorritsma en de naam van de minister zelf kwamen voor in de boekhouding. De tweede schaduwboekhouding was opnieuw groot nieuws. Het publiek had allang geen twijfels meer: de aannemers die hun wegen, bruggen en tunnels bouwden, waren mannen die zelfverrijking bepaald niet schuwden. En blijkbaar ging het nog steeds door en speelde het ook in een tak als de utiliteitsbouw.
Ad ging volledig op in de zaak. Hij was er van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat mee bezig. Alle artikelen over het onderwerp archiveerde hij. Geen debat over de bouwfraude in de Kamer sloeg hij over. Regelmatig sprak hij met journalisten af in het visrestaurant Kop van de Haven in IJmuiden, waar hij hun input gaf voor artikelen. Ook werkte hij mee aan het boek De bouwbeerput van de journalisten Joep Dohmen en Jos Verlaan. En hij praatte urenlang met zijn vriend Hans Boer, die net als hij alles volgde over de bouwfraude.
Ad was niet iemand die pochte over wat hij had gedaan, maar hij was wel trots, zeker sinds hij in het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie in alles gelijk had gekregen. Op straat werd hij nog steeds regelmatig aangesproken. Een keer dronk hij met Joke na een lange strandwandeling een biertje in De Klok in Egmond aan Zee. Ook toen was er iemand op hem afgekomen. ‘Ik vind het fantastisch wat u allemaal doet,’ zei de man. ‘Het is hier net Italië, alleen zijn de hoge heren in Nederland schijnheiliger. In Italië komt men er openlijk voor uit dat corruptie bestaat, terwijl men hier alles probeert te bedekken.’
Het kabinet deed echter weinig met de uitkomsten van de parlementaire enquête, vond Ad. ‘De noodzakelijke veranderingen ten aanzien van gedrag en cultuur kunnen alleen door de sector zelf tot stand worden gebracht,’ had Henk Kamp, minister van VROM, gezegd. Het kabinet nuanceerde een aantal conclusies van de commissie. Voor de ministers Jorritsma en Netelenbos hadden de uitkomsten geen politieke consequenties. Er werden actieplannen en toekomstperspectieven opgesteld. In februari 2004 werd een Regieraad Bouw ingesteld. Deze raad moest een cultuuromslag bewerkstelligen in de bouw en zou bestaan uit onafhankelijke personen. Maar er zaten allerlei mensen uit de bouwwereld in en volgens Ad was er van onafhankelijkheid geen sprake.
De teneur van de verschillende initiatieven was dat de overheid en de bouwwereld weer vertrouwen moesten kunnen krijgen in elkaar. De betrekkingen moesten genormaliseerd worden. Het leek er volgens Ad op dat de politiek de bouwers niet keihard wilde aanpakken.
Het maakte hem soms opnieuw wantrouwend. Toen hij de schaduwboekhouding meldde bij justitie riep iedereen in eerste instantie ook dat de bouwers hard moesten worden aangepakt, maar vervolgens had men het laten rusten. Ad was bang dat nu hetzelfde zou gebeuren. Dan zou blijken dat de bouwers meer macht hadden dan de overheid. Het kabinet stelde zich afhankelijk op van de bouwers: men vreesde voor faillissementen en duizenden ontslagen als bedrijven vervolgd werden en uitgesloten van werk. De sector moest over-eind blijven en de overheid durfde daardoor niet keihard op te treden. Bovendien was het de vraag of de overheid wel wilde dat de onderste steen boven kwam. De uitkomsten van de parlementaire enquête hadden immers ook de overheid te kijk gezet, die als belangrijkste opdrachtgever van de bouw niet bepaald krachtig had opgetreden. Iedereen wist van de geheime prijsafspraken, maar iedereen keek de andere kant op.
Het kabinet leek zo snel mogelijk over te willen gaan tot de orde van de dag. Er werd met de bouwers al onderhandeld over een schikking. Marijke Vos was kritisch over de houding van het kabinet. ‘Zij lijken het verleden maar liever dood te zwijgen,’ zei ze.
De overheid vroeg de bouwbedrijven begin 2004 hun schaduw boekhoudingen vrijwillig in te leveren bij de NMa. ‘Schoon schip maken,’ noemde minister Laurens Jan Brinkhorst van Economische Zaken het. In ruil daarvoor konden ze een beroep doen op een voor de gelegenheid in het leven geroepen clementieregeling van de NMa en korting krijgen op hun boete. Ook ontliepen de bouwbedrijven hierdoor strafrechtelijke vervolging. Nog een voordeel: de bedrijven bleven kans houden op overheidsopdrachten en kwamen niet op een zwarte lijst, wat ze zou uitsluiten van werk. Voor de bouwbedrijven was het een gouden kans: driehonderdveertien bedrijven dienden een clementieverzoek in.
Ad begreep het niet. Als hij door rood licht reed kreeg hij geen korting op zijn boete. Waarom kregen de bouwers die korting wel?