Hoofdstuk 30

Toen ik vrijdagmiddag van huis vertrok, werd het bewolkt. Mijn zwempak, handdoek en shampoo zaten al in mijn tas. Ik was van plan om bij Linus thuis op mijn vader te wachten.

– Hu! zei Linus toen hij de deur opengooide. Hij deinsde achteruit en hield zijn armen beschermend voor zijn borst.

– Niets doen, lief spook, piepte hij.

– Erg grappig, zei ik droog. Ik wurmde me langs hem heen naar binnen.

– De kinderen hebben hier dus al om snoepjes gebedeld? zei ik.

– Ze maakten me wakker en joegen me de stuipen op het lijf.

Ik was helemaal vergeten dat het Allerheiligen was. Is die groep Halloween-spoken ook al bij jullie geweest? – Ze komen vanavond vast wel.

– Ging jij toen je klein was ook altijd als spook verkleed langs de deuren?

– Ja, maar wij gingen altijd ’s avonds. Mikaela en ik …

Toen ik ophield met praten en een paar keer slikte, keek Linus me met gefronst voorhoofd aan. Maar ik kon me inhouden. Ik gaf hem een plagerige por in zijn buik.

– Zullen wij samen gaan rondspoken? vroeg ik. Wij kregen altijd van alles: hele repen chocola en hartstikke veel geld.

– Waar wachten we dan nog op? Jij hoeft je niet eens te verkleden, ha, ha.

Hoewel dit niet het ideale commentaar was van de jongen van mijn dromen, koos ik ervoor te lachen. Zoals altijd zag hij er goed uit. Hij droeg een T-shirt met een afbeelding van twee vuurspuwende draken in goud en paars.

– Moet jij nodig zeggen, zei ik alleen maar.

Tingeling liet een ongeduldig gejank horen. – Ligt ze nog steeds in de keuken? vroeg ik.

– Ja. Kom binnen. Het gaat al veel beter met haar.

Tingeling strompelde naar me toe terwijl ze hevig met haar staart kwispelde. Ik werd meteen weer serieus. Omdat ze zo’n pijn had, had ik medelijden met haar. Ik aaide haar en krabde haar achter de oren en op haar rug. Ze vond het fijn en liet haar oren hangen.

– Heeft de politie jou nog gebeld? vroeg ik.

– Nee, hoezo?

– Ze …

Hij onderbrak me. – Ik zou net wat lekkers nemen. Wil je ook wat?

Ik heb al ontbeten.

Op de keukentafel stond een kan limonade en een hele cake. Ernaast lag een mes. Hij begon de cake in flinke stukken te snijden.

– … maar een plak cake gaat er wel in, zei ik. Heb je die zelf gebakken?

– Het is gewoon kant-en-klaar cakebeslag dat je alleen maar even door elkaar moet roeren

– Door elkaar roeren?

– En daarna zet je hem natuurlijk in de oven.

Ik knikte langzaam. – Aha!

– Wist je dat niet?

– Jawel. Maar ik heb het liefst warme broodjes en chocolademousse.

– Dat moet ik ook nog eens proberen.

Elke dag, als je wilt, dacht ik. – Als je durft, zei ik.

– En wat die cake betreft, er bestaat zelfs cakemix die je niet eens in de oven hoeft te bakken.

– Dat bedoel ik maar.

Hij grijnsde. – Waarom zou de politie mij bellen? vroeg hij terwijl ik een dikke plak cake pakte.

– Ik heb ze van Tingeling verteld.

– Heb jij de politie gebeld? Maar mijn moeder heeft al aangifte gedaan.

– Ze kwamen bij ons aan de deur.

Ik zuchtte geërgerd voor ik verder vertelde. – Ik had per ongeluk op school een paar meiden verteld van de ruzie tussen Mikaela’s moeder en Samuel, en toen de politie dat ter ore kwam wilden ze er meer van weten. En zo kwamen we op Tingeling en moest ik de plek aanwijzen waar ik haar heb gevonden.

– Denken zij dat degene die Tingeling heeft aangereden ook de moordenaar van Mikaela is?

– Ze onderzoeken elk spoor, zei ik. Ik vertelde hun ook van die dure gestolen auto’s en hij vond dat we bij Stormalm weg moesten blijven.

– Ik ben het met ze eens.

– Trouwens, had ik hem ook niet moeten vertellen van die auto bij het meer en dat er iets in het water is gegooid?

– We hebben toch niets gevonden?

– Nee, maar die rode rugzak bij Hedvig dan?

– Wat is daarmee?

– Het is wel een beetje merkwaardig dat er bij Hedvig in de tuin een rode rugzak staat, terwijl de rode rugzak van Mikaela wordt vermist.

– Ja, inderdaad.

– Bovendien stond die er de eerste keer niet, tenminste, niet dat ik me herinner.

– Ik herinner me dat ook niet. Bel de politie nu maar.

– Dat kan ik niet doen. Dan moet ik ook vertellen wat we daar deden en dan komen ze erachter dat we haar fiets hebben gestolen.

– Haar fiets? Hij is toch van jou?

Ik zuchtte en schudde mijn hoofd zonder iets te zeggen.

– Oh shit! zei hij met een zucht.

We zwegen een tijdje.

– Bel jij anders maar, stelde ik toen voor.

– Ik? Maar ik was er toch ook bij. Ik ben net zo schuldig als jij.

Ik kan wel bellen.

Ik schrok. In de deuropening stond de vader van Linus. Ik ben niet iemand die zit te loeren naar mannen die net zo oud zijn als mijn vader, maar als ik een mooie man zie, kijk ik daar wel iets langer naar dan naar iemand als Ubbe, onze wiskundeleraar die droog en saai is als een grijze muis. Maar naar Linus’ vader kun je wel een tijdje kijken. Een stralend witte lach en bruingebrand door de zon, hij is namelijk vaak in het buitenland. En hij kijkt naar je alsof je heel belangrijk bent.

– Ben jij thuis? vroeg Linus verbaasd.

– Ik woon hier. Maar ik zou eigenlijk net naar mijn werk gaan. Hoe is het met Ditte? Lekker om vrij te zijn?

– Nou en of!

– Ik herinner me …

– Jouw herinneringen interesseren ons niet, zei Linus.

– De vader van Linus stak zijn armen met een verontschuldigend gebaar in de lucht.

– Het was niet mijn bedoeling jullie te storen.

– Maar dat doe je wel.

– Eén ding nog. Ik hoorde toevallig een klein stukje van jullie gesprek …

– Sta je ons af te luisteren?

De vader van Linus zuchtte geïrriteerd. Ik vond dat Linus eigenlijk onnodig flauw tegen zijn vader deed, terwijl die alleen maar aardig wilde zijn. Hoewel, als het mijn vader was geweest, zou ik het ook erg pijnlijk hebben gevonden.

– Ik stond in de gang en jullie zaten in de keuken. Ik ben niet doof. Waarom hebben jullie een fiets gestolen?

– We dachten dat het mijn fiets was, zei ik.

– Je gaat hem natuurlijk weer terugbrengen, toch?

– Ja, zei ik morrend.

– Mooi. Jullie hadden het ook over een rode rugzak?

– De politie is op zoek naar de rode rugzak van Mikaela en wij zagen op het erf van Hedvig een rode rugzak rondslingeren, zei ik.

– Wie is Hedvig?

– Een oude mevrouw die in het bos woont en een beetje ... raar is. Een vreemd wijf wilde ik haar niet noemen.

– Is het die vrouw die in dat vervallen huis bij het meer woont?

– Yep.

– Dan weet ik het wel. Ik kan de politie wel bellen als je wilt.

– Ja … maar wat ga je dan zeggen? Ik bedoel hoe kan jij die rugzak dan hebben gezien?

– Ik verzin wel wat, zei hij en gaf me een knipoog.

– Niets zeggen over die fiets, zei ik smekend.

– Dat beloof ik. Trouwens, waar hadden jullie het nog meer over? Een auto bij het meer en dure, gestolen auto’s …

– Ga nu maar weg! zei Linus met een zucht.

– Ik keek Linus aan, maar gaf antwoord op de vraag die zijn vader had gesteld.

– Afgelopen vrijdag zag ik iemand iets groots in het meer gooien.

– Afschuwelijk! De mensen gooien zoveel rotzooi in de natuur. Heb je de bestuurder ook gezien? Of de auto?

De auto leek op de Volvo van mijn vader. En ook op die van de vader van Linus. – Nee. Het was te donker.

Hij keek snel op de klok. – Nee, nu moet ik gaan. Nu we het trouwens over vreselijke dingen hebben: Kalle belde me net, hij was helemaal over zijn toeren. Iemand heeft een molotovcocktail naar zijn auto gegooid …

– Een wat? vroeg ik.

– Een met benzine gevulde fles met een lont in de hals, die steken ze aan voor ze hem gooien.

– Nee?! Wat is er toen gebeurd?

– Hijzelf is er goed van afgekomen, maar zijn auto is er niet best aan toe. Gelukkig heeft hij zelf een garage.

– Weet hij wie het heeft gedaan? vroeg ik.

– Hij heeft niet zoveel gezegd. Ik krijg straks vast meer te horen.

– Je had toch beloofd de politie te bellen? zei Linus.

– Ik bel op kantoor, nadat ik met Kalle heb gesproken.

– Wil je mijn kamer zien? vroeg Linus toen zijn vader weg was.

Jaa!!! – Best, zei ik en haalde onverschillig mijn schouders op.

We ruimden eerst de tafel af, zodat we met de resten van de cake Tingeling niet in verleiding zouden brengen. Ze wilde met ons mee maar het was nog te vroeg voor haar om de trap af te lopen. Hun huis heeft een souterrain en de slaapkamers zijn beneden.

De kamer van Linus was bijna twee keer zo groot als de mijne. Het eerste dat me opviel was het brede bed. Ik hield mijn blik erop gevestigd.

– Ik deel mijn bed met Tingeling, zei hij. Althans, meestal.

Hij had het niet hoeven uitleggen. Maar ik vond het toch wel fijn om te horen. Dan hoefde ik ook niet te piekeren. Over een eventueel vriendinnetje, bijvoorbeeld.

– Er stond ook een tweezitsbank en een bureau met een aparte computertafel. Drie muren waren in een lichte kleur geverfd, de vierde muur hing vol posters van rockbands die ik niet kende. Ik bekeek zijn cd’s. Zowel oude als nieuwe muziek. Moderne hits, verrassend veel Zweedse popmuziek. Maar ook klassieke muziek en opera.

– Heb je iets gevonden om naar te luisteren?

– Ik weet niet.

– Zal ik iets uitkiezen?

– Graag.

Hij zette een cd op. Het nummer begon met een zwierig wiegende gitaarintro die je meteen te pakken had. De zanger zong over misdaden die voorkomen konden worden als we maar wat minder onverschillig zouden zijn. Daar was ik het roerend mee eens.

– Welke band is dat?

– Piece of Mind.

– Nog nooit van gehoord.

– Dan wordt dat hoog tijd.

– Hoe ziet hun videoclip eruit?

– Ze springen gewichtloos rond op de maan.

– Oh.

– Ik maakte maar een grapje. Ik weet niet of ze een videoclip hebben gemaakt.

– Maar hoe zien ze eruit?

– Twee armen, twee benen en een hoofd, dacht ik zo.

De boodschap kwam over. Je moest alleen maar luisteren en de muziek voor zich te laten spreken. Het volgende nummer ging over feesten. Wij gingen verder met ons tweepersoons feestje. Ik liet me op de bank zakken en hij kwam naast me zitten, zo dichtbij dat zijn knieën die van mij heel even aanraakten. Ik wilde eerst van houding veranderen, maar bleef toch zitten. Het was een teken. Wij hoorden bij elkaar.

Zo vatte ik het in elk geval op. Al gauw was ik er zekerder van. Hij rekte zich uit en legde vervolgens zijn arm op de rugleuning van de bank. Zijn vingers konden net bij mijn haar en voorzichtig begon hij ermee te spelen.

Ik zat wat ongemakkelijk, maar durfde niet van houding te veranderen. Eén kleine beweging zou hem misschien doen denken dat ik niet wilde dat hij me aanraakte. Zijn knie tegen mijn knie, zijn vingers spelend in mijn haar. Hij hoefde me slechts heel eventjes met zijn vingertoppen aan te raken of er ging al een schok door mijn lijf. Al mijn zorgen waren ver weg.

– Wat is je haar zacht, zei hij. Ik vind het mooi!

Mijn dunne haar!

Jij bent mooi, zei hij vervolgens.

Nu kreeg ik het vermoeden dat er iets mis was in zijn hoofd waardoor hij waandenkbeelden kreeg. Maar tegelijkertijd vond ik dat het mijn beurt was iets te doen, in plaats van als een zoutzak te blijven zitten. Ik heb maar weinig ervaring met lichaamscontact met jongens. Met mijn neefje Anders heb ik wel eens gestoeid, maar op romantisch gebied heb ik alleen maar geknuffeld met Ahmed, op het kinderdagverblijf. Alweer een tijdje geleden dus.

Ik keek stiekem naar Linus. Ik wilde op de een of andere manier laten merken dat ik om hem gaf. Ik overwoog dichter bij hem te gaan zitten, met mijn hoofd tegen hem aan te gaan liggen, mijn gezicht in zijn nek te verstoppen. Dat had ik in een film gezien.

Het had er heel erg knus uitgezien. Maar in deze houding kon dat absoluut niet. Ik veranderde van houding om mijn arm te kunnen strekken.

Precies op dat moment klonk er een hard geluid uit zijn broekzak. Het was dezelfde gitaarsolo die ik nog maar een paar minuten geleden op de cd had gehoord in het lied dat hij zo mooi vond.

Linus boog zich naar me toe om zijn mobieltje te pakken. Mijn rechtervuist raakte zijn voorhoofd.

– Au!

– Nee, ik kreeg een … ach, het was niets. Hoe is het? Waar ben je nu? Ik bel je nog.

Hij had een coole telefoon, felblauw met Chinese tekens erop. Ik had er nog nooit zo een gezien en vermoedde dat zijn vader die in het buitenland had gekocht. Hij hing op en wreef over zijn hoofd. Ik bekeek het gezicht waarvan ik steeds meer was gaan houden. Zelfs met deze nieuwe blauwe plek.

Ik besefte op dat moment dat ik zojuist de romantiek knock-out had geslagen. Het was uiteraard niet mijn bedoeling geweest hem te slaan. Maar aan zijn starre blik te zien, dacht hij van wel.

Ik stond op, mompelde ‘bedankt, tot later’ en droop af.

Bij elke stap wilde ik me omdraaien en teruggaan om het hem uit te leggen. Als zijn stomme telefoon niet was afgegaan, was alles goed geweest. Dan had ik nog steeds op de bank gezeten, dichtbij hem. Dan had ik mooi haar gehad. Was ik mooi geweest. Dan was ik niet mijn oude, klunzige zelf geweest.

Ik draaide me niet om.