Hoofdstuk 27

Dinsdagmiddag, een week nadat Mikaela was gevonden, kwam een politieman onze klas binnen.

Hij stelde zich voor als Klas en mompelde zijn achternaam die eindigde op –son, maar meer verstond ik er niet van. Hij was ongeveer even oud als mijn vader en zag er niet uit als een politieagent, omdat hij een spijkerbroek en een donkere trui droeg. Hij praatte kalm, bijna traag over de lastige klus om Mikaela’s moordenaar op te sporen.

Hij kon niet ingaan op details, maar zei dat Mikaela slachtoffer was van zwaar geweld. Ze had een wond op haar hoofd en ze was niet overleden op de plek waar ze was gevonden. Het was als een soort puzzel die ze probeerden op te lossen. En elk stukje, hoe onbelangrijk het ook leek, kon helpen die puzzel compleet te maken. Daarom deed hij een oproep aan iedereen die in de buurt was geweest van de plek waar Mikaela was gevonden, te vertellen of ze iets hadden gezien. Alles kon belangrijk zijn.

Het hoefde niet alleen maar te gaan om geheimzinnige figuren die rondslopen en zich vreemd gedroegen. Het kon gaan om een auto, een fietser, een hardloper die op hun beurt misschien weer iets hadden gezien. Bovendien was de rugzak van Mikaela zoek. Een rode rugzak.

Een rode rugzak ... Ik dacht aan de rugzak bij Hedvig, die voor de fiets had gestaan. Zou ik iets moeten zeggen? Maar het was niet erg waarschijnlijk dat Hedvig iets met de dood van Mikaela te maken had. Bovendien kon iedereen een rode rugzak hebben. Zelfs Hedvig.

Ten slotte spoorde hij ons aan om vragen te stellen. Ik stak mijn hand op.

Hij knikte naar me. – Ja. Ga je gang.

– Was die rugzak licht of zwaar?

– Zwaar.

Net zoals de rugzak bij het huis van Hedvig!

Peinzend streek hij over zijn kin. – Heb je die rugzak gezien?

– Nee, ik zat alleen maar even na te denken. Ik bedoel, voor het geval ik hem zie als ik mijn hond aan het uitlaten ben.

– Waar laat jij je hond meestal uit?

– Waar ze haar hebben gevonden. Maar … nu niet meer.

Klas knikte en keek me bedachtzaam aan, maar Samir leidde hem af. – Ik heb ook een vraag, riep hij.

– Je hand opsteken en op je beurt wachten, zei Per.

Samir stak zijn hand op en tegelijk vroeg hij: – Er wordt gezegd dat het iemand uit deze omgeving is. Denkt u dat ook?

– Sommige details wijzen erop dat degene die we zoeken, hier goed bekend moet zijn. Het is mogelijk iemand die hier woont of heeft gewoond en die het recreatiegebied goed kent.

– Ditte bijvoorbeeld, zei Micke. En haar woef-woef-woef , ha ha.

– Dat was niet grappig, zei Per. Nog andere vragen?

– Is ze overleden op dezelfde avond dat ze is verdwenen? vroeg Hannamaria zacht.

– Daar lijkt het wel op.

– Is ze aangereden? vroeg Alexander.

– Nee.

– Maar hoe is ze dan om het leven gekomen? vroeg Ranjan. Door een klap op haar hoofd met een honkbalknuppel? Of is ze zo hard geschopt dat ze …

– Hou op! schreeuwde Ebba.

– Zoals ik al zei, zwaar geweld, tegen haar hoofd. Ze is aan haar verwondingen bezweken.

Er ging een zacht gemompel door het lokaal. Hannamaria was lijkbleek en ik werd helemaal koud. Ik dacht aan Mikaela. Alleen in het bos. Ik dacht ook aan Tingeling. Die was aangereden op de avond dat Mikaela was overleden. In hetzelfde bos, niet ver van elkaar.

Ik had Tingeling gevonden. Stel je voor dat ik Mikaela ook had gevonden! Ik overwoog iets over Tingeling te zeggen, maar herinnerde me toen dat de moeder van Linus er aangifte van had gedaan. De politie wist het dus al.

Het verbaasde me wel dat niemand anders van de klas er iets over zei, maar ze legden waarschijnlijk de link niet tussen Tingeling en Mikaela.

– Zo, ik denk dat we het hier wel bij kunnen laten.

In de klas was het nu muisstil. Iedereen zat met gebogen hoofd. Hannamaria en Ebba huilden. De politieagent liet een telefoonnummer achter dat we konden bellen. Er hing een sombere sfeer in de klas.

We hadden alleen nog een blokuur met Per. Daarna begon de herfstvakantie. Maar Per vond dat het voor vandaag wel genoeg was geweest. Iedereen was verdrietig en ongedurig.

We pakten stilletjes onze spullen en glipten naar buiten zonder het gebruikelijke gejoel waarmee een vakantie meestal wordt ingeluid. Toen ik het lokaal uit wilde lopen sprak Per me aan.

– Wat je me destijds hebt verteld over die aangereden hond, op welke dag was dat?

– De dag nadat Mikaela is verdwenen.

– Het was toch in hetzelfde bos? Ik knikte.

– Maar daar heb je niets over gezegd?

– De politie weet het al.

Nu was het zijn beurt om te knikken. – Goed. Ik hoop dat je een fijne vakantie hebt. Zonder iets te zeggen liep ik naar buiten

Maar zo fijn zou het natuurlijk niet worden. Met de schaduw van de dood van een vriendinnetje.

Omdat ik tijd nodig had om tot rust te komen, om te proberen aan andere dingen te denken dan aan Mikaela, wandelde ik langzaam naar huis. Het lukte me, tot ik onze straat in liep. Daar zweefde haar geest. Toen ik naar hun huis keek verwachtte ik bijna dat ik zou zien hoe de deur zou openzwaaien en Mikaela met haar volle haardos en zelfverzekerde glimlach op haar gezicht naar me toe zou rennen.

– Het is vreselijk, zei iemand. Zo'n jong meisje.

De bazin van Hero, de herdershond waar Woef vaak mee speelde, kwam aanlopen met haar hond aan de lijn toen ik voor het huis van Mikaela stond.

– Ja, zei ik.

– Ze is vast door die man meegelokt die hier rondrijdt en jonge meisjes zijn auto in sleurt. Afgelopen zondag is een meisje van elf bijna zijn slachtoffer geworden.

– Ja, zei ik opnieuw. Wat moest ik anders zeggen? Het waren immers alleen maar vermoedens.

– Ik snap niets van wat er tegenwoordig allemaal gebeurt. Vroeger was alles hier zo rustig. Neem nou die akelige figuren die daar op Stormalm bezig zijn. Nu begon het interessant te worden.

– Bedoelt u in die grote garage?

– Ja, of werkplaats, wat het ook mag zijn. Ze zeggen dat er illegaal gegokt wordt. Ik houd me er verre van. Er schijnen van die griezelige types rond te lopen, groot en sterk, met van die rare emblemen op hun leren jacks. Zulke figuren wil je niet in een donker steegje tegenkomen.

– Nee!

– Ik sprak uit ervaring. Ik probeerde na te denken over dat illegaal gokken, maar ze liet me niet rustig nadenken.

– Hoe gaat het trouwens met die arme Bettan?

Ze ging er kennelijk van uit dat ik dat wist. De buren hadden mij en Mikaela natuurlijk samen gezien. Ze dachten vast dat we de allerbeste vriendinnen waren. Maar ik had niet eens nagevraagd hoe het met Mikaela’s moeder ging. Dat had ik wel moeten doen.

– Niet zo goed, gokte ik. Dat klopte vast wel.

Ik sloop weg, voordat me nog meer vragen gesteld zouden worden waarop ik geen antwoord wist.