Hoofdstuk 21
Terwijl ik zat te wachten tot mijn vader thuiskwam, besloot ik naar het zwembad te gaan. Voor het project ‘vind de fiets van Ditte’ had ik geen tijd meer gehad. Maar de fiets van mijn moeder stond in de garage. Ik moest alleen nog even de banden oppompen.
Terwijl ik de fietspomp al in mijn hand had, zag ik dat de banden al waren opgepompt. Die lieve pappa!
Toen ik aan mijn vader dacht, kreeg ik het gevoel dat mijn keel werd dichtgeknepen. Ik was volstrekt geflipt door zulke idiote dingen te denken. Zodra ik hem gesproken zou hebben, zou alles weer in orde zijn! Toen ik van het zwembad thuiskwam, rook ik in de gang een geur van parfum. Daarna kwam mijn moeder in een nette broek en een fluwelen jasje de gang in lopen. Ze had zich opgemaakt, haar haar hing los en was gekruld.
– Waar ga jij naartoe? vroeg ik argwanend.
– Uit eten met Elin.
– Maar pappa dan?
– Die komt wat later thuis. Hij moest nog iets doen. Was het leuk in het zwembad?
– Ja hoor.
– Was het druk?
– Dat viel mee. Een paar jongens waren aan het klieren en spatten met water, maar ze hielden ermee op toen de badmeester er wat van zei.
– Mooi zo. Ik heb een omelet met garnalen voor je gemaakt en er ligt ijs in de vriezer. Je vindt het niet erg om vanavond alleen thuis te zijn, toch? We zijn geen van beiden erg laat thuis.
Eigenlijk had ik met al mijn vermoedens juist vanavond niet alleen thuis willen zijn, maar ik wilde niet als een klein kind gaan mekkeren. Ze straalde helemaal, zoals altijd als ze met Elin uitging. Ze zijn al van jongs af aan vriendinnen en hebben altijd plezier met elkaar.
– Ga maar. Er is een goede film op tv. Ik wilde dat het waar was.
Na het eten wachtte ik totdat Linus iets van zich liet horen om voor te stellen samen een avondwandeling te maken. Dat gebeurde niet. Uiteindelijk ging ik alleen met Woef naar buiten.
Vroeger hield ik van het bos dat zich achter ons huis uitstrekt, ook als het donker was. In het bos vond ik rust en kon ik met mijn gedachten alleen zijn. Nu niet meer, niet nadat een van mijn vriendinnen daar wreed is vermoord terwijl de rest van ons het avondeten naar binnen had zitten werken. Het bos was veranderd in een gevaarlijke plek. In de schaduwen van de bomen lag het kwaad op de loer.
Ik bleef in de verlichte straten, maar gluurde af en toe over mijn schouder en luisterde of ik voetstappen hoorde. Als ik van de ene straatlantaarn naar de andere liep, werd voor me op de weg mijn schaduw langer en korter. Het ene moment was hij zo klein als een dwerg en dan weer zo groot als een reus. Overal lagen gele bladeren die de straat glad maakten. Woef was erg actief en trok aan haar riem, maar pas toen we bijna thuis waren, durfde ik haar los te laten.
Meestal sprint ze de laatste meters regelrecht naar de voordeur.
Ze rende nu weliswaar ook het erf op, maar tot mijn schrik holde ze in volle vaart om het huis heen naar de achterkant.
– Stop! schreeuwde ik. Waarschijnlijk had ze een kat gezien.
Ik liep op een sukkeldrafje rond het huis in de hoop een hond te vinden die beschaamd haar snuit likte omdat ze weer eens vergeefs een kat had achternagezeten.
Achter ons huis was het donker. De boomtoppen van het aangrenzende bos leken tegen de donkerblauwe lucht op zwarte schimmen. Woef was nergens te bekennen. Ik luisterde. Om me heen hoorde ik een geluid dat leek op regen, maar het waren slechts vallende bladeren.
Verderop in het bos glinsterde het meer en hoorde ik het gekraak van brekende takken. Woef jaagde op iets wat groter was dan een kat. Het was vast een ree! Die komen vaak ons erf op om iets eetbaars te zoeken. Wat het ook was, Woef rende weg, recht het bos in. Even later hoorde ik haar niet meer. Alleen nog de wind die de bladeren van de bomen rukte.
– Woef, kom hier! schreeuwde ik. Kom, kom, kom!
Ik luisterde terwijl ik mezelf verwenste dat ik haar had losgelaten. En Woef vervloekte ik omdat ze niet luisterde. Stel je voor dat ze niet terugkwam! Het bos strekte zich voor me uit, donker en dreigend. Zou ik daar naartoe durven gaan? In mijn eentje?
Typisch, typisch, typisch dat mijn moeder nu net vanavond niet thuis was! Of mijn vader. Ik dacht aan Tingeling, die was weggelopen en aangereden. Ik kon hier niet gewoon blijven wachten. Misschien lag Woef al gewond op de grindweg! Ik moest doorbijten. Ik liep het donker in.
Duisternis is slechts afwezigheid van licht, mompelde ik in mezelf. Ik had immers mijn zaklamp nog. Zo donker was het tenslotte niet. Extra licht had ik nu nog niet nodig. Ik volgde het pad en probeerde moed te verzamelen door te denken hoe kwaad ik was op mijn weggelopen hond. Als we weer thuis waren, kon ze onmiddellijk gaan slapen. Niks bedelend en kwijlend bij me staan terwijl ik die avond mijn laatste boterham at.
Maar mijn bezorgdheid kreeg de overhand. Alstublieft, laat haar niks overkomen, bad ik. Laat me haar vinden!
De bosweg loopt steil af naar het meer. Ik gluurde achterom, kon het niet laten. Af en toe leek het alsof iemand me beetpakte, maar het waren slechts takken. Struiken die door de wind bewogen veranderden in mijn fantasie in krankzinnige moordenaars die me stonden op te wachten om me daarna te overvallen. Ik probeerde er niet aan te denken hoe het lichaam van Mikaela eruit zag toen ze werd gevonden. Dat lukte me niet. Ik was bijna bij het meer - het water was eventjes zichtbaar als een groot zwart gat in de grond - toen ik plotseling iets hoorde. Het waren zware voetstappen die dichterbij kwamen. Ik wist dat ik me moest verstoppen, maar ik was zo bang dat ik geen stap kon verzetten.
Een ogenblik later stortte iemand zich op me. De aanval kwam zo onverwacht dat ik achterover viel. Mijn schreeuw stokte in mijn keel toen mijn gezicht nat werd van een lange, warme tong.
Woef! Al mijn boosheid was meteen verdwenen. Ik was zo blij dat ik mijn hond had teruggevonden, of beter gezegd: zij mij.
– Je mag niet zomaar wegrennen, zei ik waarschuwend. Maar vriendelijk.
Ik veegde de bladeren en het mos van me af en wilde me net omdraaien om naar huis te gaan, toen ik weer wat hoorde. Een auto.
Geluid draagt ver over water. Dit geluid kwam van de grindweg aan de andere kant van het meer. Het gekke was dat het steeds luider werd en dichterbij kwam. Daar was helemaal geen weg, alleen maar een smal pad.
Woef stond ongeduldig met haar poten in het zand te krabben, ze wilde naar huis.
– Wacht. intuïtief fluisterde ik.
Het licht van de koplampen zwiepte heen en weer tussen de boomstammen. Nu zag ik de contouren van de auto die over het onbegaanbare terrein hobbelde. Ik verstopte me achter een boom en trok Woef achter me aan, ook al kon waarschijnlijk niemand me van zoń grote afstand zien.
Plotseling zag ik iets griezeligs. Ik haalde diep adem en onderdrukte een gil. Op de andere oever verscheen in het licht van de autolampen een bleek, spookachtig gezicht. Ik moest denken aan die keer dat Mikaela me bijna de stuipen op het lijf joeg door in een pikdonkere kamer een brandende zaklamp onder haar kin te houden. Ik kon toen onmogelijk zien dat zij het was en het was nu net zo onmogelijk om te zien of het het gezicht van een man of een vrouw was, of dat van een jongen of meisje.
Een ogenblik later was het gezicht weer in het donker verdwenen. Wie was dat en waarom sloop hij of zij rond in het bos? De auto reed door tot aan de oever en stopte daar. De koplampen verlichtten het meer, dat glinsterde als het water door de wind werd bewogen.
Ik stond te ver weg om het echt goed te kunnen zien, maar dat de auto een stationcar met een lichte kleur was, zag ik wel. Daarna doofden de lichten. Er ging een portier open. Even later nog eentje, maar er werd er maar één dichtgesmeten.
Waren ze met zijn tweeën? Of had de bestuurder twee deuren opengedaan en er slechts eentje weer dichtgeslagen? Had de bestuurder een afspraak met haar of hem met het bleke gezicht?
Ik had meer vragen dan antwoorden. Ik drukte me dichter tegen de stam aan, blij dat ik in elk geval mijn dappere hond bij me had.
Woef? Ze verstopte zich achter mijn benen en gromde zacht.
– Sst! zei ik tegen haar. Ze mocht niet beginnen te blaffen! Mijn nieuwsgierigheid weerhield me ervan naar huis te gaan en ik bleef turen naar de oever aan de overkant. Naast de auto zag ik een donkere schaduw. Hij of zij sleepte iets groots de rotsige heuvel op, naar het hoogste punt boven het meer en gooide het daarna over de rand van de rots. Met een plons viel het in het water. Woefs geblaf klonk als een echo.
De bestuurder rende onmiddellijk naar zijn auto en trok het portier dicht terwijl hij de motor startte. In razende vaart reed de auto achteruit naar de grindweg.
Eerst slaakte ik een zucht van verlichting. Toen realiseerde ik me dat de bestuurder misschien juist haast had om mij in het bos te onderscheppen. Hij of zij met het bleke gezicht was misschien aan deze kant van het meer al bezig jacht op me te maken. Ik deed Woef aan de riem en begon aan mijn gevaarlijke vlucht naar huis.
Het was onmogelijk te rennen zonder geluid te maken. Bezeten van angst stampte ik als een olifant door de ritselende zee van bladeren. Ik verwenste mijn nieuwsgierigheid die ervoor had gezorgd dat ik in het bos was gebleven in plaats van naar huis te gaan nadat ik Woef had gevonden.
Hijgend rende ik de heuvel op naar ons erf en om het huis heen naar de veranda. Ik trilde zo dat ik nauwelijks de sleutel uit mijn jaszak kon krijgen, maar uiteindelijk lukte het me. Met trillende vingers deed ik de deur van het slot en sprong de veiligheid tegemoet.
– Mamma! Pappa!
Geen antwoord. Ze waren nog niet thuis.
Ik liep door het huis en controleerde nog een keer goed of ik de deur wel achter me op slot had gedaan. Daarna rende ik naar mijn kamer en voor ik het licht durfde aandoen, trok ik de luxaflex naar beneden en deed de gordijnen dicht. Ik ging op bed liggen en pas toen begon ik in mijn hoofd de gebeurtenissen van het afgelopen uur na te lopen.
Wat had ik gezien? Iemand die in het bos rondsloop. Een auto op een bospaadje. Iets groots dat in het meer werd gegooid.
Hoewel het donker was geweest, durfde ik te zweren dat de auto een witte of grijze stationcar was. Bovendien wist ik bijna zeker dat het om een Volvo ging. Maar kon ik in het donker echt verschillende stationcars onderscheiden? Linus zag het verschil overdag niet eens. Toen schoot me iets te binnen. Altijd als mijn vader thuiskwam, werd Woef helemaal wild, lang voordat mijn vader de auto op de oprit had geparkeerd. Ook blafte ze altijd als Samuel thuiskwam en de vader van Linus. Die hadden alle drie een Volvo. Daarentegen reageerde ze totaal niet als er andere buren thuiskwamen.
Ze was dus op het geluid van de motor afgegaan! Net als ik. De auto klonk als een Volvo. Bovendien was hij licht van kleur, maar hij kon net zo goed wit als lichtgrijs zijn. Of een andere lichte kleur hebben.
Maar wat had de bestuurder in het meer gegooid? Wat dumpen mensen meestal in de natuur?
Van alles! Het kon evengoed een oude accu als een motor zijn geweest. In het bos heb ik van alles zien rondslingeren, van oude koffiezetapparaten, kleren en matrassen tot dingen als luiers en koffiefilters. Veel mensen gedragen zich als varkens, zonder ook maar een seconde te denken aan de dieren die hun poten kunnen openhalen aan glas, spijkers en andere scherpe voorwerpen.
Nu was er weer zoiets gebeurd. Iemand had een oude autoaccu of iets dergelijks weggegooid om het vervolgens in ons mooie sprookjesachtige meer te laten wegroesten. Maar waarom was hij helemaal naar het meer gereden en had hij het niet gewoon in de sloot gegooid? Het moet iets zijn geweest waarvan de bestuurder wilde dat het niet per ongeluk zou worden gevonden.
Alleen de mensen uit onze omgeving kenden het meer. Er waren geen borden die ernaar wezen en vanaf de hoofdstraat kon je het niet zien liggen. Mikaela was ook bij het meer gevonden.
Was de moordenaar teruggekeerd? Waarom? Was het om van het ... moordwapen af te komen?
Het werd nog steeds geheimgehouden hoe Mikaela om het leven was gekomen. Dat wat in het water was gegooid, was iets groots, veel groter dan een mes of een pistool. Misschien een krik? Of een grote steen? In de krant stond een telefoonnummer dat je kon bellen. Anoniem, als je dat wilde.
Ik haalde de krant tevoorschijn en had de telefoon al in mijn hand.
Maar toen begon ik te twijfelen. Misschien was het slechts oude rotzooi die hij in het water had gegooid. Koortsachtig dacht ik na.
Ik luisterde. Mijn vader en moeder waren nog steeds niet thuis. Ik moest met iemand praten! Het was al bijna elf uur, te laat om nog iemand te bellen.
Ik ging aan de computer zitten in de hoop dat Jo of Linus op MSN zou zijn. Linus was online!
Mijn hart maakte een sprongetje en ik schreef: ‘Kun jij ook al niet slapen?’ Zijn antwoord kwam binnen een minuut: ‘Ik ben aan het slaapwandelen.’
Het was natuurlijk grappig bedoeld, maar wat mij bezighield was bloedserieus. Ik vertelde in het kort wat er allemaal in het bos was gebeurd en sloot af met de woorden: ‘Ik moet erachter komen wat dat was.’ Daarna wachtte ik gespannen zijn antwoord af en ik hoopte dat het niet ‘succes’ was.
‘Ik ga met je mee. Morgenochtend negen uur?’
Ik stak mijn armen in de lucht. – Yes! Yes! Yes!
Op dat moment hoorde ik een auto buiten. De staart van Woef begon ritmisch tegen het matras te zwiepen. Absoluut een Volvo. Ik herkende het geluid van de motor al voor ik door een kier van de luxaflex naar buiten tuurde. Het was de auto van mijn vader. Mijn moeder stapte uit voordat mijn vader de garage binnenreed.
Op de een of andere manier was ik opgelucht. Als hij mijn moeder had opgehaald, kon hij in elk geval niet bij het meer zijn geweest. Hoewel Elin slechts tien minuten bij ons vandaan woonde ...
Toen mijn moeder de sleutel in het slot stak, logde ik uit. Hoewel er talloze gedachten in mijn hoofd rondtolden, voelde ik me nu beter.
Ik had nu Linus om mijn zorgen mee te delen en bovendien was ik niet meer alleen thuis.