Hoofdstuk 7

Toen ik naar de voordeur liep, zag ik licht door de kieren van de grote garagedeur. Ik had het licht uitgedaan toen ik er wegging. Stond mijn vader aan zijn auto te sleutelen?

Een geluid dat uit de garage kwam was het antwoord op mijn vraag. Zo’n gepiep dat pijn doet aan je oren en tanden, hetzelfde geluid als wanneer iemand met zijn nagels over het bord krast.

Ik liep gauw ons huis binnen, trok mijn jas uit, schopte mijn kaplaarzen uit en droogde snel de poten van Woef.

Ik ben al jaren het hulpje van mijn vader. Hij beweert weliswaar dat ik het verschil tussen een moer en een bout niet zie, maar we hebben het gezellig samen. Aan de auto sleutelen is echt ons ding. In onze garage: de sleutelgarage van Nisse en Janne.

Ik gaf Woef een bot om op te kauwen, zodat ze voorlopig even rustig zou blijven en holde naar de garage. Mijn vader stond in een onnatuurlijke houding over de motorkap gebogen.

– En wat gebeurt hier? zei ik terwijl ik probeerde een politieman te imiteren.

Mijn vader deinsde achteruit en stootte zijn hoofd toen hij rechtop ging staan. – Shit meid, wat laat jij me schrikken!

Hij staarde me aan. Op zijn voorhoofd zag ik een ader kloppen.

Ik greep naar een steeksleutel en zwaaide die als een wapenstok in de lucht. – Hiervan moet aangifte worden gedaan. Uw rijbewijs alstublieft ...

– Hou even op, zeg! Hij klonk zeurderig en zijn hoofd was rood geworden.

– Humor, pappa, humor! Wacht even, dan doe ik mijn overall aan.

Aan een haakje aan de muur hing mijn werkoverall, die sterk naar benzine, olie en een antiroestmiddel rook. Nu had mijn vader - zoals altijd - moeten zeggen: ‘wat zou ik zonder je moeten, Nisse?’

Maar dat zei hij niet. – Ik heb geen hulp nodig, zei hij bars.

– Maar ik ... – Dit is geen spelletje.

Woef was kennelijk uitgekauwd op haar bot en kwam aandraven met een beer in haar bek. Niemand van ons had tijd om met haar te spelen. Ik draaide me om en keek mijn vader beledigd aan. Wilde hij daarom niet mee naar het zwembad? Hij wilde zonder mij aan de auto sleutelen.

– Je hebt op een vrijdagavond toch wel iets beters te doen? zei hij op een iets mildere toon.

– Bedoel je roken, zuipen en achter de jongens aan zitten?

Hij schrok. – Wat?

– Ik wil je graag helpen, zei ik op jengelende toon.

– Maar meiske, je hebt toch wel vriendinnen om mee uit te gaan. Zonder dat je hoeft te ... eh.

– Roken en zuipen, zei ik op scherpe toon, omdat ik wist dat hij daar zo’n hekel aan had. Maar ik vond het ook niet leuk dat hij me meiske noemde.

– Wat doe je? zei ik. Ik dacht dat je zei dat de motor stuk was.

Mijn blik gleed langs de glanzende zilverkleurige lak tot mijn oog op iets viel, rechts aan de voorkant. Het leek wel een deuk. Maar misschien was het alleen maar een schaduw, dacht ik toen. Ik deed een stap naar voren om ernaar te kijken, maar mijn vader ging ervoor staan.

– Nu wil ik met rust gelaten worden. Ga maar ...

Hij maakte zijn zin niet af, maar maakte een gebaar waaruit ik duidelijk kon opmaken dat hij wilde dat ik wegging.

Ik voelde plotseling een ijskoud brok in mijn maag. Ik was kennelijk niet goed genoeg. Ooit heb ik eens een paar woorden opgevangen van mijn oma, woorden die niet voor mijn oren waren bestemd. Ook mijn vader heeft zelf een keer iets dergelijks gezegd, toen hij niet wist dat ik luisterde.

– Je had me niet weggestuurd als ik een jongen was geweest, zei ik.

– Wat?

– Je had liever een zoon gehad.

– Maar dat is niet waar, je ...

– Dat heb je zelf gezegd. Je had een echte Nisse gewild. Ik draaide me abrupt om en liep naar buiten. Ik had tranen in mijn ogen en ik wilde niet dat hij dat zou zien.

Typisch! Afrodite stond te huilen. Een echte knul, een Nisse zou zijn vuist tegen de muur hebben geslagen.