Hoofdstuk 2
Ik vind het niet fijn om wakker te worden gebeld. Dat betekent meestal dat er iets naars is gebeurd. Net als toen Jo me een keer ’s ochtends om zeven uur belde en zo hartverscheurend snikte, dat ik dacht dat haar moeder was overleden. Maar dat was niet zo, ze had alleen per ongeluk haar eigen tamme rat doodgetrapt.
Vanochtend gebeurde het weer. Een keiharde trompetfanfare drong ruw mijn droom binnen. Mijn eerste gedachte was dat ik de ringtone van mijn telefoon moest veranderen in iets waarvan ik niet wakker werd. Vervolgens dacht ik dat het vast mijn vader was, klaarwakker en met de mededeling hoe laat hij vandaag zou thuiskomen.
– Je hebt me wakker gemaakt, mopperde ik.
– Sorry ... met Bettan.
Verkeerd verbonden, dacht ik. Net nu! Normaal gesproken ben ik beleefd, maar ’s ochtends vroeg niet. Ik wilde al weer ophangen, maar degene die ik aan de lijn had bleef doorpraten, in de veronderstelling dat ik luisterde.
Ik werd nieuwsgierig en bracht het mobieltje weer naar mijn oor. – ... de moeder van Mikaela. Weet jij waar ze is?
– De moeder van Mikaela?
– Ja.
– Hoe moet ik nou weten waar de moeder van Mikaela is?
– Nee, Mikaela.
– Wat?
– Mikaela.
De vrouw klonk ongeduldig. – Weet jij niet waar ze is?
Behalve beleefd, ben ik ook erg slim. Maar niet als ik ’s ochtends om - nu keek ik op de klok - kwart over zes wakker word gebeld. Ik had echter wel begrepen dat iemand naar Mikaela op zoek was.
– Is ze niet thuis?
– Dan had ik toch niet gebeld!
Nu pas begreep ik het. De stem was die van de moeder van Mikaela. Heette zij Bettan? – Ik wist niet dat je Bettan ...
Ze onderbrak me.
– Ze zou bij Hannamaria blijven slapen, maar daar is ze niet. Daarom bel ik jou.
– Ik heb geen idee waar ze is, zei ik. Maar ik loog dat ik barstte. Ik had wel degelijk een vermoeden waar Mikaela kon zijn. Bij Oscar uit klas 2 B, op wie ze smoorverliefd is. Ze heeft het elke ochtend over hem en maandag zei ze nog dat ze deze week een keer na school met hem mee naar huis zou gaan. Maar klikken doe ik niet.
– Weet je iemand die het wel zou kunnen weten? vervolgde Mikaela’s moeder haar verhoor.
– Ebba, suggereerde ik. Of Faduma.
Ze zei geen ‘bedankt’ of ‘doei’, maar hing gewoon op. Mikaela krijgt vet op haar donder, dacht ik vol leedvermaak. Ze zullen haar ook uitlachen. Haar moeder zou vast iedereen op de klassenlijst wakker bellen.
Plotseling schoot me iets te binnen. Mijn vloek had gewerkt! Nu had ik mijn kans met Linus. De vreugde was echter van korte duur. Ik had immers geen fiets. Bovendien zou Mikaela vast al weer zijn opgedoken als het tijd was om naar school te gaan.
Ik stond op omdat ik nu toch al klaarwakker was, ging ontbijten en kleedde me aan. Ik had een half uurtje extra dat ik aan een lange wandeling met Woef wilde besteden. Toen we naar buiten gingen, droop de ochtend van de nattigheid door de regen van de dag ervoor. Op het dak en het hek van de veranda lag een laag grijze dauw, die op damp leek.
We wonen ruim twintig kilometer buiten de stad, in een gebied waar de huizen tegen een steile heuvelrug zijn gebouwd. Hier staan geen flats, alleen maar rijtjeshuizen en vrijstaande huizen. In onze buurt zijn de bossen diep en de omgeving is rijk aan runenstenen en andere archeologische overblijfselen.
De tuinen lagen er door de gele en rode herfstkleuren nog steeds prachtig bij, maar in het bos achter ons huis was de wind afgelopen nacht flink tekeergegaan. Het pad was verborgen onder een dikke laag ritselende bladeren.
Met moeite liep ik langs de gladde helling naar beneden in de richting van het sprookjesachtige bosmeer. Zoals altijd zou ik dan het pad Sörmlandsleden volgen, dat naar de noordelijke landtong van het meer leidt. Daar sla ik altijd rechtsaf en loop dan langs de ruige oostelijke oever terug.
Woef mocht los, maar ik lette wel op mogelijke reeën. Als ze lucht krijgt van vluchtend wild, is ze moeilijk tegen te houden. Maar ze was bezig een spoor te volgen en zou zelfs een neushoorn niet hebben opgemerkt, al was ze er recht op afgegaan.
Toen we bij het meer kwamen ging mijn mobieltje. Nog een opgewekte vroege vogel. Pappa, stond er op het schermpje. Eindelijk!
– Ik heb je toch niet wakker gebeld?
– Nee, hoor. Ik ben buiten met Woef. Waarom belt hij als hij denjt dat ik lig te slapen?
– Er is toch niets gebeurd? vroeg ik.
Zijn antwoord liet even op zich wachten. – Nee. Ik wilde alleen maar ...
Ik weet niet wat hij wilde zeggen. Iets deed hem van gedachten veranderen. Hij haalde diep adem, zijn stem klonk enthousiast.
– Ik heb een proefrit gemaakt met een jeep. Wat een wagen, Nisse. Hij trok bliksemsnel op van nul tot honderd!
– Mamma vindt ze te lawaaierig.
– Deze niet.
– Hij is niet echt zuinig, toch?
– Nee, dat is het probleem. Hij is duur in het gebruik. Maar hartstikke mooi. En sterk ... Hoe gaat het trouwens met jullie?
– Goed. Ik vertelde hem niet dat de moeder van Mikaela had gebeld.
Hij leek zich niet eens af te vragen waarom ik al op was en in alle vroegte aan de wandel.
– Haal je me uit school om te gaan zwemmen?
– Ik weet niet of ik dat haal ...
– Ik kan wel wachten. Het zwembad is tot acht uur open.
– Ga jij maar.
– Wie is er overleden?
– Wat zeg je?!
– Toen we begonnen met zwemmen op vrijdag en hardlopen op zondag, zei je dat alleen een sterfgeval een geldig excuus zou zijn om niet te gaan.
– Ja, ja, maar dat telt vandaag niet.
– In dat geval moet je zondag een extra rondje maken.
Nu bromde hij geïrriteerd. – We zien wel.
Ik hing op, maar iets in het gesprek bleef me dwarszitten. Hij klonk anders dan anders. Hij zei ook niet dat hij ernaar uitkeek om thuis te komen. Misschien was hij gewoon gestrest.
Omdat ik tijd genoeg had, liep ik verder naar de grindweg, de sluipweg naar huis. Deze weg is smal en bochtig en de kuilen in het grind zijn erg slecht voor auto’s. De meeste mensen rijden daarom liever via de asfaltweg, ook al betekent dat dat ze moeten omrijden. Onze buren gebruiken de zuidelijke grindweg wel, maar de mensen die op kantoor op het industrieterrein Stormalm werken of in de huizen eromheen wonen, nemen meestal de nieuwe noordelijke asfaltweg.
Ik zag al een glimp van de weg, toen Woef abrupt stilstond. Ze hield haar staart recht omhoog en had haar blik op het struikgewas verderop gericht.
Ik vond het eng. Er gingen geruchten dat er in het bos dassen en wilde zwijnen rondzwierven. Als die in het nauw komen, kunnen ze zowel mensen als honden aanvallen. Woef gromde laag. Er was een dier. Het kon natuurlijk gewoon een kat zijn, maar ook die zijn niet ongevaarlijk. Ze kunnen een hond met gemak de ogen uitkrabben.
– We gaan nu naar huis, Woef, zei ik.
Maar Woef bleef koppig staan. Met een kromme rug en haar staart laag kwispelend tuurde ze naar de bosjes. Ze hield haar neus omhoog en jankte zachtjes. Plotseling hief ze haar staart. Hij zwiepte een paar keer op en neer terwijl ze ongeduldig haar poten bewoog.
Ik raadde wat er in haar kop omging. – Blijf hier!
Ze gluurde naar me, het leek alsof ze overwoog of ze me zou gehoorzamen of niet. Haar staart zwiepte steeds sneller, ze jammerde luider, jankte en liet een korte blaf horen. Plotseling sprong ze naar voren.
– Nee, Woef! Blijf hier!
Ik holde haar achterna.
Een meter voor de bosjes bleef Woef staan. Er lag iets voor haar op de grond. Iets zwarts en groots. Het was een hond. Een rottweiler.
Ik keek wat beter en twijfelde. Was het ...? Het was Tingeling, de hond van Linus. Ze lag helemaal stil. Haar zwarte vacht was kleverig van het bloed.