3
Om vijf voor vijf zette Banks zijn auto stil aan het eind van de hobbelige oprit vol gaten en kuilen en liep hij naar het vierkante stenen huis. Gristhorpe woonde in een afgelegen boerderij op de noordelijke helling even buiten het dorpje Lyndgarth, ongeveer halverwege Eastvale en Helmthorpe. De boerderij was niet langer in bedrijf, hoewel de hoofdinspecteur nog altijd enkele tientallen aren land bezat waarop hij zijn eigen groenten verbouwde. Nadat zijn vrouw vijf jaar geleden was overleden, was hij er in zijn eentje blijven wonen en een vrouw uit het dorp kwam elke ochtend voor hem schoonmaken.
Het gebouw was te sober naar Banks’ smaak, maar hij kon wel zien dat het prima bij de omgeving paste. In dit gedeelte van het land, dat een groot deel van het jaar door harde wind en regen werd geteisterd, moest elk menselijk onderkomen een soort fort zijn om ook maar enig huiselijke gemak te kunnen bieden. Vanbinnen was Gristhorpes huis echter net zo warm en vriendelijk als de goede man zelf.
Banks klopte op de zware eikenhouten deur, verbaasd over de holle klank die door de omringende stilte galmde, maar er werd niet opengedaan. Op zo’n prachtige middag was de kans groot dat hij Gristhorpe in zijn tuin zou aantreffen, bedacht hij, dus hij liep om het huis heen naar de achterkant.
Hij vond de hoofdinspecteur op zijn hurken voor een stapel stenen, blijkbaar druk bezig met het verlengen van zijn stapelmuur. De oudere man kwam bij het horen van zijn voetstappen met een vuurrood hoofd overeind en vroeg: ‘Is het al zo laat?’
‘Het is bijna vijf uur,’ antwoordde Banks. ‘Ik ben een paar minuten te vroeg.’
‘Mmm… Ik raak hier blijkbaar alle gevoel van tijd kwijt. Goed, ga even zitten.’ Hij gebaarde naar het hoge gras naast de stenen. De hoofdinspecteur liep in zijn overhemd rond en het eeuwige tweedjasje lag naast hem op het gras. Een zacht briesje blies door zijn dikke bos zilvergrijs haar. Daaronder keek een rood, pokdalig gezicht met een bovenlip die vrijwel geheel schuilging onder een flinke grijze snor grijnzend op Banks neer. Het opmerkelijkste aan Gristhorpes uiterlijk – een kenmerk dat zowel collega’s als criminelen van hun stuk bracht – waren zijn ogen. Diep weggezonken onder zijn borstelige wenkbrauwen zaten de ogen van een kind: groot, blauw, onschuldig. Ze vormden een enorm contrast met zijn bijna een meter negentig lange lijf dat de bouw had van een worstelaar en het was algemeen bekend dat ze zelfs aan de meest geharde misdadigers een bekentenis konden ontlokken; ook hadden ze al heel wat werknemers die waren betrapt op het fingeren van getuigenverklaringen of een iets te enthousiaste manier van ondervragen hoogrode konen van schaamte bezorgd. Verliep alles echter naar behoren en was de wereld zo fris en helder als die dag, dan glansde er in Gristhorpes ogen een zachtmoedige liefde voor het leven en een invoelingsvermogen dat met dat van Boeddha in hoogsteigen persoon kon wedijveren.
Banks bleef een tijdje zitten en hielp Gristhorpe met de stapelmuur. Het was een project waaraan de hoofdinspecteur de voorafgaande zomer was begonnen en diende geen vastomlijnd doel. Banks had een paar keer een poging gedaan om een steen toe te voegen, maar had ze aanvankelijk verkeerd om neergelegd, zodat bij de eerste de beste regenbui het water naar binnen zou zijn gestroomd en de muur zou zijn ingestort zodra de vorst had ingezet. Vaak ook had hij stenen uitgezocht die eenvoudigweg niet pasten. De laatste tijd was hij echter vooruitgegaan en hij vond de spaarzame middagen waarop hij met Gristhorpe aan diens muur werkte bijna net zo ontspannend en verfrissend als het kijken naar Brians treinen. Er bestond inmiddels een stilzwijgende afspraak tussen hen over wat een steen moest doen en wie hem op de juiste plek zou schuiven.
Na een minuut of vijftien verbrak Banks de stilte: ‘Ik neem aan dat u hebt gehoord dat iemand gisteravond zo’n muur heeft afgebroken om een stoffelijk overschot te bedekken?’
‘ Aye ,’ zei Gristhorpe, ‘dat heb ik inderdaad gehoord. Kom mee naar binnen, Alan, dan zet ik een verse pot thee. Als ik me niet vergis, zijn er ook nog een paar van mevrouw Hawkins’ scones over.’ Zijn uitspraak van het woord ‘scone’ rijmde op ‘ton’, en niet, zoals die van mensen uit het zuiden, op ‘toon’.
Ze namen plaats in een paar diepe, uitgewoonde leunstoelen en Banks liet zijn blik langs de boekenplanken glijden die één hele muur van vloer tot plafond in beslag namen. Er stonden boeken over alle mogelijk denkbare onderwerpen – mythen en legenden uit de streek, geologie, criminologie, topografie, geschiedenis, plantkunde, reizen – en hele planken waren gevuld met in leer gebonden klassiekers, variërend van Homerus, Cervantes, Rabelais en Dante tot Wordsworth, Dickens, James Joyce, W.B. Yeats en D.H. Lawrence. Op de tafel lag Jane Austens Trots en vooroordeel ; de positie van de boekenlegger duidde erop dat Gristhorpe het bijna uit had. Zoals altijd wanneer hij bij de hoofdinspecteur op bezoek was, nam Banks zich voor om meer te lezen.
In Gristhorpes kantoor in Eastvale was het al niet anders: overal lagen boeken en lang niet allemaal relevant voor zijn werk. Hij stamde af van een oude boerenfamilie uit de Dales en het feit dat hij na zijn universitaire studie en het vervullen van zijn dienstplicht bij de politie was gegaan, had veel problemen veroorzaakt. Toch had hij doorgezet en in zijn vrije tijd had hij ook nog eens meegeholpen op de boerderij. Toen Gristhorpes vader inzag dat zijn zoon door zijn natuurlijke aanleg en bereidheid om hard te werken vooruitkwam in de wereld, hield hij op met klagen en accepteerde hij de situatie. Voor zijn dood had Gristhorpes vader tot zijn grote verdriet nog moeten meemaken dat er van de boerderij weinig meer was overgebleven dan een flinke achtertuin, maar hij was trots geweest op wat zijn zoon had bereikt en de status die deze daarmee in de omgeving had verworven, waardoor het hem iets gemakkelijker viel en hij niet als verbitterd man was gestorven.
Gristhorpe had Banks dit alles stukje bij beetje verteld, meestal wanneer ze aan de muur hadden gewerkt en na afloop samen genoten van een goed glas single malt whisky. De openhartigheid van de oudere man, in combinatie met zijn praktische adviezen, had Banks het gevoel gegeven dat hij diens leerjongen of protégé was. Hun relatie had zich in die richting ontwikkeld sinds de zaak-Gallows View, Banks’ gruwelijke kennismaking met het politiewerk in het noorden. Hij vertelde de hoofdinspecteur wat hij over de moord op Steadman wist en luisterde intussen met gespitste oren naar de tips die zijn chef mogelijk voor hem had.
‘Het zal niet meevallen,’ merkte Gristhorpe na een korte stilte op. ‘En ik zal zeker niet het tegendeel beweren. Om te beginnen zit je met al die toeristen en kampeerders. Als Steadman in het verleden een vijand heeft gemaakt, zou dit een ideale manier zijn om de klus te klaren. Voorzover ik weet houden ze op die camping nooit een overzicht bij. Het enige waar zij op letten is dat er wordt betaald.’ Hij nam een hap van zijn scone en een slok sterke, donkere thee. ‘Maar goed, de moordenaar kan natuurlijk ook van dichter bij huis komen. Je hebt toch nog geen sporen of bewijzen? Het kan best zijn dat iemand een auto heeft gehoord, maar ik betwijfel of ze er echt op hebben gelet. Ik ken die weg. Hij loopt in noordoostelijke richting helemaal door tot aan Sattersdale. Nu ja, ik hoef jou natuurlijk niet te vertellen hoe je je werk moet doen, Alan. Uiteraard moet je eerst zo veel mogelijk over Steadman te weten zien te komen. Vrienden, vijanden, verleden, alles. Vraag eens wat rond in het dorp. Ga met de mensen praten. Laat het echte veldwerk maar aan je mensen over.’
‘Ik ben anders wel een buitenstaander,’ zei Banks. ‘En dat zal ik voor de mensen hier in de omgeving altijd blijven ook. Ik zie er anders uit en ik klink anders. Niemand zal mij iets willen vertellen.’
‘Onzin, Alan. Bekijk het eens van deze kant. Je bent toch nieuw in Helmthorpe?’ Banks knikte. ‘Dan val je op. De mensen zullen snel te weten komen wie je bent. Je ziet er niet uit als een toerist en geen enkele dorpsbewoner zal je er voor een aanzien. Je bent zelfs een beetje een beroemdheid, voor degenen die hier de krant lezen, tenminste. Ze zijn natuurlijk nieuwsgierig naar je en willen weten hoe hun nieuwe inspecteur in elkaar steekt. Je zult er nog van opkijken wat ze je straks allemaal vertellen, alleen maar om te zien hoe je erop reageert.’ Hij grinnikte. ‘Nog voordat deze zaak achter de rug is, zul je het gevoel hebben dat je een priester bent die zojuist iedereen de biecht heeft afgenomen.’
Banks glimlachte. ‘Ik ben zelf met de anglicaanse kerk grootgebracht.’
‘Aha. Hier in de omgeving is iedereen methodist of baptist,’ zei Gristhorpe. ‘Hoewel sommigen afvalliger zijn dan anderen en de meeste rare groeperingen – de sekte van Sandeman bijvoorbeeld – vrijwel helemaal zijn verdwenen.’
‘Ik hoop wel dat de geheimhoudingsplicht van een priester voor mij niet geldt.’
‘Lieve hemel, nee zeg!’ riep Gristhorpe uit. ‘Ik wil juist dat je me alles vertelt. Je hebt geen idee wat een geweldige kans dit voor me is om de laatste roddels van Helmthorpe te horen. Maar nu even serieus, Alan; begrijp je wat ik bedoel? Neem Weaver nu eens. Een heel aardige knul. Betrouwbaar, gedegen, nauwgezet. Wat de dorpsbewoners betreft is hij echter een vaste constante, zo saai als een doorsnee regenachtige dag, hoewel ik die vergelijking in deze omgeving misschien beter niet kan maken. Snap je wat ik bedoel? De helft van de vrouwelijke bewoners in Helmthorpe heeft waarschijnlijk wel een keer zijn luier verschoond toen hij nog een peuter was en meer dan de helft van de mannelijke bewoners zal hem ongetwijfeld ooit een draai om zijn oren hebben verkocht. Niemand zal Weaver iets vertellen. Ze nemen hem echt niet in vertrouwen. Daar hebben ze zelf niets aan. Jij daarentegen… Jij bent voor hen de exotische nieuweling, de biechtvader.’
‘Ik hoop maar dat u gelijk hebt,’ zei Banks en hij dronk zijn thee op. ‘Ik zat erover te denken om vanavond even bij The Bridge langs te gaan. Weaver heeft me verteld dat Steadman daar regelmatig wat dronk met een paar vrienden van hem.’
Gristhorpe wreef over zijn pokdalige, rode huid en fronste nadenkend zijn borstelige wenkbrauwen. ‘Uitstekend idee,’ zei hij. ‘Ik verwacht dat er vanavond wel een soort dodenwake zal worden gehouden. Een goed tijdstip om hier en daar wat losse opmerkingen op te pikken. Ze zullen inmiddels allemaal wel weten wie er is vermoord en waarschijnlijk ook hoe. Is die Barker toevallig soms ook een van Steadmans pubmaatjes?’
‘Ja. Jack Barker, de schrijver.’
‘Schrijver? Ammehoela!’ Gristhorpe verslikte zich bijna in een flinke hap scone. ‘Omdat hij toevallig zijn brood verdient met die klinkklare onzin wil dat echt nog niet zeggen dat hij schrijver is. Maar het is een goed plan. Je krijgt ongetwijfeld wel iets uit hen los, hoe nietszeggend het in eerste instantie misschien ook lijkt. Hoe laat is het nu?’
‘Tien voor zes.’
‘Wil je iets eten?’
‘Graag, als u ook zover bent.’ Banks was bijna vergeten hoeveel trek hij had.
‘Het is niets bijzonders, hoor,’ riep Gristhorpe achterom toen hij naar de keuken liep. ‘Alleen wat sla en een restje rosbief.’
Sally en Kevin liepen de laatste paar meters om het hardst en lieten zich bij Ross Ghyll hijgend op de grond vallen. Ze waren naar de bron gewandeld van een van de talloze beekjes die kronkelend omlaag stroomden naar de Swain en bevonden zich nu hoog op Tetchley Fell aan de zuidkant van de Dale.
Toen ze weer op adem waren gekomen, kuste Kevin haar, waarbij hij zijn tong diep in haar mond stak, en ze lieten zich samen op het lichte, verende gras zakken. Hij streelde haar borsten, voelde door de dunne katoen hoe de tepels hard werden en liet zijn hand toen langzaam tussen haar benen glijden. Ze had haar spijkerbroek nog aan en toen de dikke naad tegen haar geslacht drukte, trok er een rilling van opwinding door haar heen. Ze wurmde zich echter los en ging rechtop zitten.
‘Ik ga het aan de politie vertellen, Kevin,’ zei ze.
‘M-maar we…’
Ze lachte en sloeg hem speels op zijn arm. ‘Niet dit, stommerd. Dat van gisteravond.’
‘Maar dan komen ze het te weten van ons,’ sputterde hij tegen. ‘Dat vertellen ze geheid door.’
‘Welnee, dat doen ze heus niet. Waarom zouden ze? Niet als je hun in een vertrouwelijk gesprek iets vertelt, net als katholieken en hun pastoor. Trouwens, mijn moeder en vader weten al dat we bij elkaar waren,’ voegde ze eraan toe en ze draaide een pluk haar om haar vingers. ‘Ik heb hun verteld dat we bij jou thuis waren en de tijd zijn vergeten.’
‘Ik vind gewoon dat we ons er niet mee moeten bemoeien, dat is alles. Je als getuige aanmelden kan heel gevaarlijk zijn.’
‘Ach, doe niet zo raar. Ik vind het juist wel spannend.’
‘Dat is typisch iets voor jou. Stel nu eens dat de moordenaar denkt dat we echt iets hebben gezien?’
‘Niemand wist dat we daar waren. Niemand heeft ons gezien.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Het was donker en we waren veel te ver weg.’
‘Maar misschien ziet hij wel dat je naar het politiebureau gaat.’
Sally lachte. ‘Dan zal ik me wel vermommen. Nu gedraag je je echt heel dom. Er is niets om bang voor te zijn.’
Kevin zweeg. Voor de zoveelste keer had hij het idee dat zijn meisje hem weer eens te slim af was geweest.
‘Als je er echt zo mee zit, zal ik hun niet vertellen wie je bent,’ ging Sally verder om hem gerust te stellen. ‘Dan zeg ik wel dat ik met iemand was van wie ik de naam liever niet zeg. En dat we alleen maar wat hebben zitten praten.’
‘Praten!’ Kevin lachte en pakte haar vast. ‘Noem je dit zo?’
Sally giechelde. Zijn hand lag weer op haar borst, maar ze duwde hem weg, stond op en veegde het gras van haar spijkerbroek.
‘Toe, Sally,’ smeekte hij. ‘Je weet best dat jij het net zo graag wilt als ik.’
‘Zou je denken?’
‘Ja.’ Hij graaide naar haar enkel, maar ze deed vlug een stap opzij.
‘Misschien wel,’ zei ze. ‘Maar niet nu. En al helemaal niet met iemand die zich ervoor schaamt om toe te geven dat hij gisteravond bij me was. Bovendien moet ik op tijd terug zijn voor de thee, want anders vermoordt mijn vader me.’ Ze ging er vliegensvlug vandoor. Kevin stond met een zucht op en sjokte achter haar aan.
‘Als je iemand op zijn hoofd slaat, Doc,’ vroeg Jack Barker, ‘spuit, stroomt of druppelt het bloed er dan uit?’
‘Dat is op een moment als dit wel een erg smakeloze vraag, vind je zelf ook niet?’ zei Barnes.
Barker strekte zijn hand uit naar zijn bierglas. ‘Het is voor mijn boek.’
‘In dat geval doet het er volgens mij niet echt toe of het klopt of niet. Gebruik gewoon het gewelddadigste woord dat je kunt bedenken. Je lezers weten waarschijnlijk nog minder dan jij.’
‘Dat zie je helemaal verkeerd, Doc. Je zou de brieven eens moeten lezen die ik soms krijg. Er zitten heel wat bloeddorstige monsters onder mijn lezerspubliek. Heb je enig idee hoeveel van die kleine, oude dametjes helemaal verslaafd zijn aan de gruwelijkste forensische details?’
‘Nee. En ik wil het niet weten ook. Ik zie tijdens mijn werk al meer dan genoeg bloed. En ik vind het nog steeds van bar slechte smaak getuigen dat je over dergelijke dingen wilt praten voordat die arme Harry zelfs maar begraven is.’
Het was vroeg op de avond. Barnes en Barker waren de enige leden van het vriendengroepje die al in een rustig hoekje van de pub zaten.
‘Dood gaan we uiteindelijk allemaal, Doc,’ antwoordde Barker. ‘Dat zou jij toch moeten weten. Je hebt genoeg mensen geholpen om dit tijdelijke bestaan voor het eeuwige te verwisselen.’
Barnes keek hem kwaad aan. ‘Hoe kun je in vredesnaam zo luchthartig doen? In godsnaam, toon eens een beetje fatsoen, Jack. Zelfs jij zult toch moeten toegeven dat zijn dood vroegtijdig is.’
‘Voor de moordenaar anders waarschijnlijk niet vroeg genoeg.’
‘Ik begrijp jou echt niet, Jack. Nog in geen miljoen jaar…’ Barnes staarde zuchtend in zijn glas. ‘Ik zal het er maar op houden dat het komt doordat jij altijd over dit soort dingen schrijft.’
‘Dat komt puur door de shock,’ zei Barker en hij pakte een sigaret. ‘Misschien vind je het moeilijk te geloven, maar ik ben echt niet persoonlijk getuige geweest van elke moord die ik heb beschreven. En je weet ook best dat ik zelfs nog nooit in Amerika ben geweest.’ Hij streek met een hand over zijn achterover gekamde haar. ‘Het is een verdomd trieste affaire. Ik weet ook wel dat we die arme kerel vaak hebben gepest met zijn roestige spijkers en loden varkens, maar ik zal hem echt missen.’
Barnes beantwoordde de eerbetuiging met een kort knikje.
‘Heeft de politie al met jou gesproken?’ vroeg Barker.
De dokter keek verrast op. ‘Met mij? Grote goedheid, nee. Waarom zouden ze?’
‘O, kom op zeg, Doc. Ik weet dat je een vooraanstaand arts bent, een steunpilaar voor de gemeenschap en nog meer van die onzin. Maar dat kan de cid allemaal niets schelen, beste kerel. En het doet evenmin iets af aan het feit dat je gisteravond net als de rest van ons hier bent geweest en heel wat vroeger dan gebruikelijk weer bent vertrokken.’
‘Je denkt toch zeker niet dat de politie…?’ begon hij. Toen ontspande hij zich en mompelde hij: ‘Ja, natuurlijk moeten ze alle kanten van de zaak onderzoeken. Ze moeten hemel en aarde bewegen.’
‘Laat die clichés maar zitten,’ zei Barker. ‘Die doen pijn aan mijn oren.’
Barnes snoof verachtelijk. ‘Ik zie niet in waarom; je gebruikt ze in die schrijfsels van je ook te pas en te onpas.’
‘Het publiek geven waar het om vraagt en de uitgever waarvoor hij betaalt is één ding, maar het is iets heel anders om ze in intelligent gezelschap uit te kramen. Zeg, het lijkt wel alsof je je zorgen maakt, Doc. Wat voor geheimen probeer je allemaal te verbergen?’
‘Doe niet zo belachelijk,’ zei Barnes. ‘En ik vind het ongepast dat je de spot drijft met zo’n serieuze aangelegenheid als deze. Die arme Harry is dood. Bovendien weet je verdomd goed waar ik gisteravond ben geweest. De bevalling van mevrouw Gaskell is al een week over tijd en eerlijk gezegd maak ik me een beetje ongerust.’
‘Ik neem aan dat zij dit kan bevestigen?’
‘Ja, natuurlijk, als het echt nodig is. Trouwens, wat voor reden kan ik hebben gehad om Harry iets aan te doen?’
‘O, stille wateren hebben troebele, diepe gronden,’ antwoordde Barker, de spreektrant van de dokter nabootsend.
Op dat moment kwam Teddy Hackett binnen, een zeer flamboyante ondernemer. Hij was wat kleding betreft een enorme ijdeltuit, droeg altijd een shirt met een monogram of een krokodil op de borstzak geborduurd, een opvallend gouden medaillon en een dure designspijkerbroek. Hij probeerde er jonger uit te zien dan hij was, maar zijn donkere haar week in ras tempo terug van zijn slapen en zijn groeiende bierbuik puilde uit over zijn riem, zodat de handgemaakte, zilveren gesp die de kop van een grommende leeuw moest voorstellen vrijwel volledig aan het zicht werd onttrokken.
Het hele dorp wist dat wanneer Hackett niet bezig was met geld verdienen of met zijn maatjes in de pub zat te drinken, hij graag de bloemetjes buitenzette in nachtclubs in Leeds, Darlington of Manchester en bij iedere aantrekkelijke, jonge vrouw die in zijn nabijheid kwam een charmeoffensief inzette. Hij had het ver geschopt – de garage, een aantal souvenirwinkels – en hij was altijd op zoek naar mogelijkheden om zijn zakelijke belangen uit te breiden. Hij was het type zakenman dat het liefst de hele Dale zou opkopen om het in een gigantisch attractiepark te veranderen, als hij daartoe de kans had gekregen.
‘Verdomme, zeg,’ zei hij en hij liet zich met een tot aan de rand toe gevuld glas bier in zijn vuist op een stoel zakken. ‘Wat een ellende.’
Barnes knikte instemmend en Barker drukte zijn sigaret uit.
‘Weten jullie al iets meer?’ vroeg Hackett.
‘Niet meer dan iedereen hier in het dorp, zou ik denken,’ antwoordde Barker. ‘Ik vermoed dat Doc ons na de lijkschouwing wel het een en ander zal kunnen vertellen.’
Barnes liep rood aan van woede. ‘Zo kan hij wel weer, Jack,’ snauwde hij. ‘Dat soort informatie is vertrouwelijk. De sectie zal in het ziekenhuis van Eastvale worden verricht door de patholoog-anatoom Glendenning. Ze hebben mazzel gehad met hem. Hij is een van de besten van het land, heb ik gehoord.’ Hij wierp een blik op zijn horloge. ‘Het zou me niets verbazen als hij al aan het werk is. Die man neemt zijn vak doodserieus.’ Zijn stem stierf weg toen hij de onbedoelde woordspeling opving die uit zijn mond was gerold. ‘Hoe dan ook, je kunt er zeker van zijn dat iedereen hierover zijn kaken stijf op elkaar houdt.’
‘Net als laatst zeker, toen Joanie Lomax syfilis had?’
‘Nu ga je echt te ver, Jack. Ik weet dat je net als wij allemaal van slag bent. Waarom geef je dat niet gewoon toe, in plaats van je te gedragen als een dom filmsterretje dat op recensies van de première zit te wachten?’
Barker schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel.
‘Is er al iemand ondervraagd?’ vroeg Hackett.
De andere mannen schudden hun hoofd.
‘Ik vraag het omdat ik net die speurneus van de politie heb gezien, ik weet zeker dat het de inspecteur is van wie afgelopen herfst een foto in het plaatselijke sufferdje heeft gestaan. Hij staat bij de bar.’
Ze keken allemaal om en zagen Banks, die met een voet op de reling tegen de bar geleund blijkbaar rustig in zijn eentje een pint stond te drinken.
‘Hij is het inderdaad,’ zei Barker. ‘Ik heb hem vanochtend uit het huis van Emma zien komen. Waarom ben je eigenlijk zo zenuwachtig, Teddy? Je hebt toch zeker niets te verbergen?’
‘Nee, helemaal niets. Alleen hebben we hier gisteravond allemaal met hem zitten drinken. Ik bedoel, ze zullen ons wel willen spreken. Waarom hebben ze dat dan nog niet gedaan?’
‘Als ik me goed herinner, ben jij direct na Harry vertrokken,’ zei Barker.
‘Ja. Zaterdagavond was het toch? Ik moest naar Darly voor de opening van Freddy’s nieuwe nachtclub. Verdomd leuke avond gehad, trouwens. Er liepen daar een paar kanjers van wijven rond, Jack. Waarom ga je niet een keertje met me mee? Zo’n knappe, jonge vrijgezel als jij zou eens wat vaker moeten gaan stappen.’
‘Ach,’ antwoordde Barker hoofdschuddend. ‘Ik heb wel iets beters te doen dan in een disco achter snolletjes aan te zitten, kerel. Het leven van een schrijver…’
‘Schrijver? Rot toch op!’ zei Hackett. ‘Ik kan die troep in mijn koffiepauze nog bij elkaar verzinnen.’
Barker trok een wenkbrauw op en grijnsde. ‘Dat kan wel zo zijn, Teddy, maar je hebt het nog nooit gedaan, is het wel? Dat is het verschil. Bovendien heb ik gehoord dat je een secretaresse hebt aangenomen die Engels heeft gestudeerd om je zakelijke correspondentie voor je te vertalen.’
‘Mijn beheersing van het Engels hoeft op jouw vakgebied niet bepaald een handicap te vormen. Trouwens, in een zakenbrief zijn dure woorden en lange zinnen helemaal niet nodig. Dat weet je best, Jack. Kort en terzake.’
‘Dat is precies wat de recensenten ook over mijn laatste boek hebben gezegd,’ verzuchtte Barker. ‘Nu ja, misschien niet met zoveel woorden.’
Om die opmerking moest zelfs Doc Barnes lachen.
Na dit korte gesprekje volgens een welbekend stramien viel er een stilte, alsof ze allemaal beseften dat ze hadden zitten kletsen en grappen om de leegte te vullen die Harry’s afwezigheid had achtergelaten, en om maar zo lang mogelijk te doen alsof er niets was veranderd en het groepje niet door zoiets beestachtigs en onherroepelijks als moord was aangetast.
Barker bood aan om een rondje te halen en ging naast Banks aan de bar staan. ‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei hij, ‘maar bent u niet de politieman die de moord op Harry Steadman onderzoekt?’ Toen Banks bevestigend knikte, stak Barker zijn hand uit. ‘Jack Barker. Ik ben een vriend van hem.’
Banks condoleerde hem.
‘Hoor eens,’ ging Barker verder, ‘we zaten ons eigenlijk af te vragen – nu ja, we zitten daar met een groepje vrienden van Harry en we hebben gisteren bijna de hele avond met hem doorgebracht – hebt u misschien zin om bij ons aan te schuiven? Dat is heel wat genoeglijker en gemakkelijker dan ons een voor een naar het bureau te laten komen.’
Banks lachte en nam het aanbod aan. ‘Ik behoud me echter wel het recht voor om jullie alsnog naar het bureau laten komen als mij dat zo uitkomt,’ voegde hij er half plagend, half serieus aan toe.
Banks was de hele tijd al van plan geweest om hen aan te spreken. Hij had als een vampier gewacht met het betreden van de kamer van zijn slachtoffer totdat hij daartoe was uitgenodigd en hij merkte vergenoegd op dat zijn truc had gewerkt. Misschien had Gristhorpe dan toch gelijk. Hun nieuwsgierigheid had duidelijk de overhand gekregen.
Barker ging hem opgewekt voor naar hun tafel, waar de twee anderen zo te zien slecht op hun gemak hun komst afwachtten. Banks was echter ervaren genoeg om niet direct te veel achter hun reactie te zoeken. Hij wist dat de komst van de politie altijd de nodige onrust veroorzaakte. Zelfs totaal onschuldige mannen en vrouwen raken in paniek over een vergeten parkeerboete of dat kleine leugentje over hun inkomstenbelasting, zodra een diender zijn neus laat zien.
Nadat ze zich aan elkaar hadden voorgesteld, viel er een gespannen stilte en Banks vroeg zich af of ze soms hadden verwacht dat hij met een opschrijfboekje in de hand een formele ondervraging zou beginnen. In plaats daarvan stopte hij zijn pijp en keek hij hen beurtelings aan. Barker was een beminnelijke man die een beetje aan een filmster uit de jaren veertig van de vorige eeuw deed denken en Barnes was een kleine, kalende, grijze man met een bril. Hij zag er wat sjofel uit, zo’n type dat in achterafsteegjes in het geheim abortussen uitvoert, vond Banks. Ten slotte begon Hackett, de snelle jongen, zenuwachtig een gesprek.
‘We hadden het net over Harry,’ zei hij. ‘Een trieste zaak. Kan zelf niemand bedenken die zoiets zou doen.’
‘Geldt dat voor jullie allemaal?’ vroeg Banks met zijn blik op zijn pijp gericht.
Ze gaven alle drie zacht mompelend bevestigend antwoord. Hackett stak een Amerikaanse sigaret op en ging verder: ‘Het zit zo. Harry mag dan misschien een beetje een verstrooide professor zijn geweest en ik zal niet ontkennen dat we hem daarmee af en toe best hebben gepest, maar het was niet kwaad bedoeld. Hij was een prima kerel, altijd goedgehumeurd, gelijkmatig. Hij was bijzonder intelligent en kon scherp uit de hoek komen, maar hij was een goed mens en zou nooit iemand kwaad doen, dus ik kan echt geen enkele reden bedenken waarom iemand hem zou willen vermoorden.’
‘Blijkbaar dacht de dader daar toch anders over,’ zei Banks. ‘Ik heb gehoord dat hij veel geld had geërfd.’
‘Meer dan een kwart miljoen pond. Zijn vader was uitvinder. Bezat een patent op een of ander elektronisch apparaat en had een eigen fabriek. Hij heeft goed geboerd. Ik neem aan dat zijn vrouw nu alles krijgt?’
‘Dat is wel de normale gang van zaken. Wat vindt u van mevrouw Steadman?’
‘Ik kan niet zeggen dat ik haar erg goed ken,’ antwoordde Hackett. ‘Ze kwam hier niet vaak. Ze lijkt me een best mens. Harry heeft zich tenminste nooit over haar beklaagd.’
Barnes was het met hem eens.
‘Ik kan daar niets aan toevoegen,’ zei Barker. ‘Ik ken haar weliswaar iets beter dan de anderen – we wonen tenslotte min of maar naast elkaar in Gratly – maar ik vind haar vrij onopvallend. Totaal niet geïnteresseerd in Harry’s werk. Houdt zich voornamelijk op de achtergrond. Maar ze is niet dom, en ze weet een uitstekende maaltijd op tafel te zetten.’
Banks zag dat Barker langs hem heen in de richting van de bar tuurde en keek achterom om te zien wat daar zo interessant was. Hij ving nog net een glimp op van een jonge vrouw met glanzend zwart haar dat tot op haar middel hing. Ze droeg een witte zijden blouse met daaroverheen een blauwe sjaal gedrapeerd en een lange, ruimvallende rok die van haar smalle middel over de gracieuze ronding van haar heupen omlaag viel. Ze wandelde naar buiten en hij zag slechts heel even haar profiel. Ze was erg knap: een hoekig gezicht met hoge jukbeenderen en een rechte neus, net een indiaanse uit Noord-Amerika. Half verscholen achter haar haren, waar haar kaak in haar lange hals overging, glinsterde een zilverkleurig voorwerp.
‘Wie is dat?’ vroeg hij aan Barker.
Barker glimlachte. ‘O, ze is u ook opgevallen, zie ik. Dat is Olicana.’ Hij sprak het buitenlandse woord langzaam uit.
‘Olicana?’
‘Ja. Zo noemde Harry haar tenminste altijd. Blijkbaar was dat de benaming die de Romeinen gebruikten voor Ilkley, de geest van de plek, de genius loci . Haar echte naam is Penny Cartwright. Lang niet zo exotisch, hè?’
‘Wat is er gisteravond gebeurd?’ vroeg Banks zo plotseling dat Barker verrast opkeek. ‘Een gewoon avondje in de pub als altijd?’
‘Ja,’ antwoordde Barker. ‘Harry was op weg naar York en kwam even een paar biertjes drinken.’
‘Dronk hij meer dan normaal?’
‘Nee, eerder iets minder. Hij moest immers nog rijden.’
‘Had u de indruk dat hij zich ergens over opwond of bezorgd over iets was?’
‘Nee.’ Barker had zich als woordvoerder van de groep opgeworpen. ‘Nu ja, hij was altijd opgewonden over zijn werk: roestige spijkers, een gebroken karrenwiel.’
‘Roestige spijkers?’
‘Ja. Dat was een van onze standaardgrappen. Dat was zijn vakgebied. Industriële archeologie. In feite zijn enige echte passie. Samen met de Romeinse bezetting.’
‘Juist. Ik heb gehoord dat meneer Steadman van plan was vandaag een oude loodmijn in Swaledale te gaan bekijken. Weet u daar misschien iets van?’
‘Volgens mij heeft hij het er wel over gehad, ja. We lieten hem meestal niet al te lang doorkletsen over zijn werk. Niet iedereen vindt roestige spijkers namelijk een interessant gespreksonderwerp.’
‘Hoe laat is hij hier gisteravond weggegaan?’
Barker dacht even diep na. ‘Dat moet zo kwart voor negen zijn geweest,’ antwoordde hij ten slotte en de anderen knikten instemmend.
‘En hoe laat zijn jullie vertrokken?’
Barker keek van Barnes naar Hackett voordat hij antwoord gaf. ‘Ik ben om kwart over tien weggegaan. Ik was als enige overgebleven en toen was de lol er snel af.’
Banks keek de andere twee mannen aan, die om de beurt antwoord gaven.
‘Zoals u ziet kan ieder van ons het dus hebben gedaan,’ merkte Barker op. ‘Onze alibi’s zijn allemaal even zwak.’
‘Wacht eens even!’ sputterde Barnes tegen.
‘Het was maar een grapje, Doc. Sorry, smakeloos. Maar het is natuurlijk wel zo. Staan we op de lijst van verdachten, inspecteur? U bent toch inspecteur?’
‘Dat klopt,’ antwoordde Banks. ‘En nee, we hebben nog geen verdachten.’
‘Alsof ik niet weet wat dat inhoudt. Wanneer er geen verdachten zijn, is iedereen verdacht.’
‘U schrijft toch detectiveverhalen, meneer Barker?’ vroeg Banks rustig. Barker liep rood aan en de anderen lachten.
‘Defectieve verhalen noem ik ze altijd,’ merkte Hackett op.
‘Heel grappig,’ snauwde Barker. ‘Je kunt altijd nog komediant worden.’
‘Vertel me eens,’ vervolgde Banks, die het tempo iets opvoerde nu hij ze eenmaal aan de praat had, ‘jullie hoeven geen van allen op een cent te kijken. Waarom gebruiken jullie dan zo’n verlopen tent als deze als jullie stamkroeg?’ Hij keek om zich heen naar het loslatende behang en de tafels die onder de krassen en vlekken zaten.
‘Omdat deze pub zo’n geheel eigen stijl heeft,’ antwoordde Barker. ‘Nee, even serieus, inspecteur, we zijn niet zo welgesteld als u denkt. Teddy zit diep in de schulden sinds hij Hebdens souvenirwinkel heeft gekocht en de dokter hier moet het doen met wat hij aan de ziekenfondsverzekeraars kan ontfutselen.’ Barnes keek hem woedend aan, maar nam niet de moeite om hem de mond te snoeren. ‘En ik zit wanhopig te wachten tot iemand de filmrechten van een van mijn boeken koopt. Harry zat inderdaad goed in de slappe was, maar toen het schip met geld binnenkwam, overviel het hem eigenlijk een beetje en hij had geen idee wat hij ermee aan moest. Hij zei zijn baan op en verhuisde hiernaartoe om zich aan zijn onderzoek te wijden, maar verder veranderde zijn manier van leven nauwelijks. Geld deed hem niet zoveel.’
‘U zegt net dat het hem overviel,’ zei Banks. ‘Ik had gehoord dat hij het geld van zijn vader had geërfd. Dan moet hij toch zeker hebben geweten dat hem een flinke erfenis stond te wachten?’
‘Nu ja, hij wist het ook wel. Hij had alleen niet verwacht dat het zoveel zou zijn. Ik geloof niet dat hij er ooit bij had stilgestaan. Harry was een beetje een verstrooide professor. Net als zijn vader. Blijkbaar bezat hij allerlei patenten waarvan niemand weet had.’
‘Was Steadman gierig, een vrek?’
‘Goede hemel, nee. Hij gaf net als iedereen altijd een rondje wanneer het zijn beurt was.’
Hackett glimlachte toegeeflijk, maar Barnes slaakte een diepe zucht en bood zijn excuses aan voor Bakers luchthartige spot. ‘Wat hij op zijn geheel eigen, uiterst charmante wijze probeert te zeggen,’ legde de dokter uit, ‘is dat we geen van allen het idee hebben dat we bij de Country Club op onze plaats zouden zijn. We hebben het hier naar onze zin en bovendien schenken ze hier echt een verdomd goede pint.’
Banks staarde hem even aan en lachte toen. ‘Ja, dat doen ze zeker,’ beaamde hij.
Dat was iets wat Banks tijdens zijn eerste jaar in het noorden wel had geleerd, de hartstocht van een Yorkshire-man voor zijn pint. De mensen in Swainsdale hebben dezelfde band met hun bier als iemand uit, pak hem beet, de Bourgogne, met wijn.
Nadat Banks nog een drankje voor zichzelf had gehaald, wist hij het gesprek een geheel andere kant op te sturen, waardoor hij de mannen zover kreeg dat ze vrijuit over algemene onderwerpen praatten. Ze bespraken net als iedereen gewone, alledaagse zaken: politiek, economie, internationale kwesties, sport, de plaatselijke roddels, boeken en televisie. Drie werkende mannen, allemaal van min of meer dezelfde leeftijd, en – met uitzondering van Barnes wellicht – geen van allen echt thuis in een klein dorp dat diep geworteld was in agricultuur en handwerkslieden.
Penny Cartwright deed de deur achter zich op slot, schoof de grendels erop, trok de dikke gordijnen goed dicht en deed het licht aan. Nadat ze het pakje had neergelegd en haar sjaal op een stoel had laten vallen, stak ze de vele kaarsen aan die op schoteltjes, in lege wijnflessen en zelfs in een aantal kandelaars verspreid door de kamer stonden. Toen de ruimte gehuld was in het flakkerende schijnsel van kleine, felle vlammen, waardoor de kleur van de muren aan gesmolten boter deed denken, deed ze de lamp uit, stopte ze een cassettebandje in de recorder en liet ze zich op de bank vallen.
De kamer was nu zo intiem en knus als de moederschoot. Het was een plek die er bij daglicht kleurrijk en gelukkig uitzag, en in het licht van kaarsen warm en beschermend. Er hingen een paar dingen aan de muren: een ansichtkaart met een afbeelding van La danse van Henri Matisse, die een vriendin haar uit New York had gestuurd; een ingelijst exemplaar van Sutcliffes Gathering Driftwood ; en een glanzende foto van haarzelf tijdens een concert dat ze jaren geleden met haar band had gegeven. De nissen aan weerszijden van de open haard, die nu door het kaarslicht in schaduw werden gehuld, stonden propvol met persoonlijke snuisterijen zoals schelpen, kiezelsteentjes en het soort dwaze aandenkens die mensen in het buitenland kopen, dingen die altijd de sfeer wisten op te roepen van die ene plek en de details in herinnering riepen van de dag waarop ze waren aangeschaft: een plastic sleutelring uit Los Angeles; een miniviewmaster van de Niagara Falls; een piepklein porseleinen potje uit Amsterdam, versierd met haar sterrenbeeld Weegschaal. Verspreid daartussendoor lag Penny’s verzameling oorbellen in alle soorten, maten en kleuren.
Penny haalde vloei en hasj uit een gedeukt Old Holborn-blikje en rolde een kleine joint; vervolgens wikkelde ze de kleine fles Bell’s uit het papier. Het leek een beetje zinloos om een glas te halen, dus dronk ze zo uit de fles en de whisky trok via haar tong een brandend spoor door haar keel voordat hij een gloeiende warmte door haar binnenste verspreidde.
Op het bandje stonden a capella gezongen, traditionele folksongs, een krachtige, heldere vrouwenstem zong over mannen die ten oorlog trokken, rampen met reddingsboten, huiselijke tragedies en bovennatuurlijke geliefden uit een ver verleden. Penny analyseerde de vocale stijl kritisch; ze bewonderde het lichte vibrato, maar kromp ineen bij de niet helemaal zuiver gezongen hogere tonen. Als professioneel zangeres, of liever gezegd voormalig professioneel zangeres, was het een gewoonte van haar geworden om zo naar anderen te luisteren. Na een tijdje kwam ze tot de conclusie dat ze de stem van de vrouw ondanks de gebreken toch erg mooi vond. Er klonk genoeg warmte en emotionele respons op de tekst in door om de paar technische mankementen te compenseren.
Eén lied, dat over een moord ging die meer dan tweehonderd jaar geleden in Staffordshire had plaatsgevonden, kende ze goed. Ze had het zelf talloze keren voor waarderende luisteraars in pubs en concertzalen gezongen. Het had zelfs op de eerste plaat gestaan die ze met de band had opgenomen en de modale structuur had zich wonderwel staande gehouden tegen de achtergrond van elektrische gitaren en percussie. Deze keer klonk het echter fris en nieuw. Hoewel het lied geen enkele connectie had met het slechte nieuws dat ze die middag had gehoord, was een moord nu eenmaal een moord, of hij nu de vorige avond was gepleegd of tweehonderd jaar geleden. Misschien moest ze zelf maar eens een nummer schrijven. Dan konden anderen dat over honderd jaar in hun warme, veilige huis zingen of beluisteren.
De whisky en hasj deden hun werk; Penny doezelde langzaam weg. Plotseling dook de herinnering aan die zomer van al die jaren geleden zo helder in haar hoofd op alsof het de dag ervoor was geweest. Ze had natuurlijk veel meer goede jaren gekend, veel meer fijne momenten meegemaakt voordat de gekte waarmee de roem gepaard was gegaan alles had verpest, maar de zomer van tien jaar geleden stak met kop en schouders boven de rest uit. Ze beleefde hem in gedachten opnieuw en kon de groene warmte van het gras, de aardse en dierlijke geuren in de vederlichte bries haast ruiken.
Toen kristalliseerde zich uit die algemene herinnering één specifieke dag. Het was warm, zo warm dat Emma de schaduw niet had willen verlaten uit angst dat haar gevoelige huid zou verbranden. En Michael, die om een of andere reden zat te mokken, was thuisgebleven om Chattertons gedichten te lezen. Dus waren alleen Penny en Harry overgebleven. Ze waren helemaal naar Wensleydale gewandeld, Harry met zijn lange, sterke benen voorop en daarachter Penny, die haar uiterste best moest doen om hem bij te houden. Ze hadden die dag hoog op de helling van het dal boven Bainbridge en onder Semerwater gezeten, zalmsandwiches gegeten en gekoeld appelsap uit een veldfles gedronken, genietend in de warme zon gelegen en het kleine dorpje bewonderd met het keurige dorpsplein dat precies in het midden lag en het Romeinse fort op een heuvel daar vlakbij. Ze hadden de gewitkalkte gevel kunnen zien van de vijftiende-eeuwse Rose and Crown, en de rivier de Bain die dansend en glinsterend over een reeks trapsgewijs omlaag lopende plateaus omlaag vloeide tot aan de plek waar hij in de glanzende stroom van de Ure overging.
Toen loste de scène in het niets op, viel hij in stukken uiteen, en Penny vloog verder terug in de tijd. Harry had het verleden zo levendig weten op te roepen dat ze het gevoel had dat ze er echt bij was geweest. De bodem van het dal was moerasachtig en stond vol ondoordringbaar struikgewas. Niemand kwam daar ooit. Het heuvelvolk bouwde ronde hutten op de lege plekken hoog op de heuvelhellingen die ze hadden kaalgekapt, vlak bij gedagzoomde lagen kalksteen en kiezelzand; daar gingen ze op jacht, plantten ze haver en hielden ze enkele schapen en koeien. Een Romeinse patrouille marcheerde over de weg vlak onder de plek waar zij zaten: vreemden in een kil, onbekend landschap, maar vol zelfvertrouwen met glanzende helmen en zware mantels die met een geglazuurde speld op hun borst waren vastgezet.
De twee scènes smolten samen: die van tien jaar geleden en die van zeventienhonderd jaar geleden. Voor Harry was er geen verschil geweest. Ze kon de koppige trots van de Briganten en het zelfvertrouwen van de Romeinse veroveraars bijna voelen. Ze begreep zelfs een beetje waarom koningin Cartimandua de zijde van de bezetters had gekozen, die nieuwe, beschaafde manieren hadden geïntroduceerd in deze barbaarse buitenpost. Gespannen volgden de Dales de verrichtingen van Venutius, de ex-man van de koningin, die zich met zijn rebelse volgelingen bij Stanwick, ten noorden van Richmond, opmaakte voor de laatste slag. Die ze verloren.
Harry wist alles heel levensecht te vertellen en als er soms al eens een onverklaarbare spanning of ongemakkelijk sfeer tussen hen ontstond, verdween die altijd direct zodra het verleden levensechter werd dan het heden. Wat was ik toen, op mijn zestiende, nog akelig onschuldig, dacht Penny bij zichzelf en ze moest even om zichzelf lachen. Wat duurde het lang voordat ik volwassen was en wat is dat moeizaam gegaan.
Toen schoten de munten haar te binnen die ze in het York Museum hadden bekeken – volisios , dumnoveros en cartimandua had erop gestaan – en de varkens van lood met het merkteken imp . caes : domitiano : avg . cos : vii , en op de andere kant: brig . De Latijnse woorden waren haar indertijd voorgekomen als magische bezweringen.
En zo droomde ze verder. De joint was allang op, de fles whisky aanzienlijk leger dan aan het begin van de avond en de herinneringen volgden elkaar in rap tempo op. Toen hielden ze even plotseling als ze waren opgekomen ook weer op. Het enige wat Penny nog restte, was een leegte in haar binnenste; onbestemde gevoelens, maar geen woorden, geen beelden. Ze nam nog een slok uit de fles, stak een sigaret aan met het peukje van de oude en op een bepaald moment gingen de tranen die aan het begin van de avond nog traag over haar wangen hadden gedruppeld over in een diep, hartverscheurend gesnik.