7
Als die donderdagochtend om elf uur een avontuurlijke bergwandelaar boven op Crow Scar had gelopen, zou deze in het zuiden twee gedaanten hebben gezien die eruitzagen als glimmende zwarte kevers, gevolgd door groene en rode bladluizen, die traag langs Gratly Hill een weg naar beneden zochten, onderaan rechts afsloegen en Helmthorpe binnen gingen.
Voetgangers in High Street – zowel bewoners als toeristen – bleven stilstaan toen de begrafenisstoet voorbijtrok. Sommigen wendden hun blik af, anderen zetten hun pet af en een enkeling, blijkbaar bezoekers van buiten de streek, sloeg zelfs een kruisje.
Harold Steadman was een gelovig man geweest, omdat geloof voor hem iets was wat onlosmakelijk was verbonden met de mannen en hun daden die hadden geholpen om de streek die hij zo liefhad te vormen en op te bouwen; daarom was de begrafenis een traditionele, hoewel tegenwoordig zeldzame ceremonie op de begraafplaats die werd geleid door een geestelijke uit Lyndgarth.
Op de warmste dag van het jaar stond een bont gezelschap ongemakkelijk rondom het graf terwijl de eerwaarde Sidney Caxton de traditionele woorden citeerde: ‘Te midden van het leven zijn wij in de dood; wie anders kunnen wij om hulp smeken dan U, o Heer… Gij kent de geheimen in onze harten, Heer; sluit niet Uw barmhartige oren voor ons gebed; spaar ons, Heer, heiligste van al.’ Hierop volgde op verzoek van mevrouw Steadman Psalm 23: ‘De heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water… Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed… Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven, ik keer terug in het huis van de Heer tot in de lengte van dagen.’ Het was een zwaarmoedige tekst en een bijzonder passend afscheid van een man als Harold Steadman.
Sally Lumb, die samen met Hazel, Kathy, Anne en meneer Buxton, de hoofdmeester, de middelbare school van Eastvale vertegenwoordigde, vond het maar een droefgeestige, onaangename plechtigheid. Om te beginnen had ze het veel te warm in de smaakvolle, donkerblauwe outfit die haar moeder haar had laten aantrekken; haar bloes plakte letterlijk vast aan haar rug en de zweetdruppels die zo nu en dan langs haar rug gleden waren net kriebelende spinnen.
De eerwaarde Caxton pakte een handvol aarde en wierp deze op de kist: ‘Het heeft de genadige God Almachtig behaagd om tot zich te nemen de ziel van onze dierbare broeder die van ons is heengegaan; wij vertrouwen zijn stoffelijk overschot toe aan de aarde…’
Om de tijd te verdrijven, gluurde Sally stiekem naar de andere aanwezigen. Penny Cartwright was de opvallendste verschijning. Ze was van top tot teen in het zwart gekleed, waartegen haar bleke gezicht scherp afstak; ze had heel weinig make-up gebruikt, net genoeg om de wallen onder haar ogen te camoufleren voor niet-oplettende kijkers en haar jukbeenderen, die haar het uiterlijk van een tragische romanheldin gaven, te benadrukken. Ze zag er werkelijk buitengewoon mooi uit, vond Sally, maar dan wel op een indringende, angstaanjagende, overweldigende manier. Daar stond tegenover dat Emma Steadman er in haar ouderwetse, onmodieuze, donkergrijze mantelpakje niet echt bijzonder uitzag. Ze had zich best een beetje kunnen opmaken voor de begrafenis, vond Sally, en ze bracht in gedachten wat rouge, oogpotlood en een lik lippenstift op het gezicht aan. Ze kreeg echter onmiddellijk wroeging, omdat ze op een moment als dit zulke mondaine gedachten koesterde; mevrouw Steadman was tenslotte altijd heel aardig tegen haar geweest.
‘Uit stof zijt gij herrezen en tot stof zult gij wederkeren; in de zekere en besliste hoop van de wederopstanding in het eeuwige leven, door onze Heer Jezus Christus, die ons sterfelijk lichaam zal veranderen…’
Tussen de twee rouwende vrouwen stond Michael Ramsden, die volgens Sally veel weg had van de verdoemde, aan tuberculose leidende jongemannen in de gotische zwartwitfilms op Channel Four waarnaar haar moeder zo graag keek. Aan de andere kant van Penny stond Jack Barker in een donker pak met een zwarte band om zijn arm. Hij zag er echt heel onstuimig en gevaarlijk uit – die Errol Flynn-snor, dat lichtje in zijn ogen – en Sally liet zich heel even meeslepen door een roekeloze fantasie.
De politieman, Banks, kon haar niet langer bekoren. Toegegeven, hij was op een pezige, knokige manier best knap om te zien en het litteken was erg mysterieus, maar ze had zijn ware aard leren kennen en hij was haar tegengevallen. Hij was een watje; hij had in Londen gewoond, had te midden van het avontuur geleefd en ontelbare kansen gehad om heldhaftig op te treden, maar had dat allemaal opgegeven om zich terug te trekken in dit godvergeten deel van het land. Duidelijk oud voor zijn tijd. Dokter Barnes was als altijd een onopvallende grijze muis en Teddy Hackett droeg een poenerig, gouden medaillon op zijn zwarte overhemd, dat fonkelde in de zon wanneer hij van zijn ene voet op zijn andere ging staan.
‘… dat het gelijk Zijn glorieuze lichaam zal zijn, in overeenstemming met de almachtige wijze waarop Hij alles aan Hemzelf ondergeschikt weet te maken…’
Toen Sally haar aandacht weer op de ceremonie richtte, was alles al voorbij. Langzaam liepen de rouwenden weg, alsof ze de overledene met tegenzin voor eens en altijd achterlieten. Penny en Emma hadden hun zakdoek tevoorschijn gehaald en klemden zich ieder aan de arm van de dichtstbijzijnde man vast. In Penny’s geval was dat Jack Barker en het viel Sally op dat ze een heel aantrekkelijk stel vormden. De anderen vertrokken in groepjes van twee of drie, maar de politieman slenterde in zijn eentje weg. Harold Steadman, op zijn laatste rustplaats neergelaten, was door zijn dood deel gaan uitmaken van de Dale waarvan hij bij leven zoveel had gehouden.
Nadat hij op het politiebureau van Helmthorpe een uur lang met Weaver had zitten praten over het gebrek aan vooruitgang, zat Banks om één uur alleen aan een witte tafel in de achtertuin van The Dog and Gun een glas shandy te drinken. De tafels om hem heen zaten allemaal vol. Toeristen bespraken hun vakantie, het weer, hun werk (of het ontbreken daarvan), en kinderen zoemden ongehinderd in het rond, net als de wespen die van glasranden naar de restjes Schwartzwalder Kirschtorte en kleverige kruimels vlogen die op de papieren bordjes waren achtergebleven.
Banks vond het gegil en gebabbel niet erg; hij kon zich indien nodig altijd en overal volledig afsluiten voor achtergrondlawaai. Hij zat in zijn hemdsmouwen aan zijn pijp te morrelen; het jasje van zijn donkere pak hing over de rug van een stoel. De pijp was een vervelend rotding. Hij ging steeds uit, raakte voortdurend verstopt en het bittere tabaksvocht druppelde continu vanuit de steel op zijn tong. Het paste echter wel bij hem; het was weer een stap vooruit in zijn poging om de identiteit en het imago te creëren die hij graag wilde ontwikkelen en uitstralen.
Een wesp landde doezelig op zijn mouw. Hij joeg hem weg. Aan de overkant van de glinsterende rivier met zijn verwilderde oevers speelde de dorpsclub cricket op een grasveld dat kort daarvoor was gemaaid. Door het trage tempo van het spel deed het geheel denken aan een pavane uit de Renaissance. Het harmonieuze samenspel van wit tegen een groene achtergrond, de felle tik van wilg tegen leer en het af en toe oplaaiende, korte applaus vermengden zich met de geur van gras en verhoogden het overheersende gevoel van vredige rust. Hij ging tegenwoordig nog maar zelden naar een wedstrijd – als hij al ging, verveelde hij zich na een paar overs al stierlijk – maar hij herinnerde zich de beroemde Engelse cricketspelers uit zijn schooltijd nog wel: Ted Dexter, ‘Fiery’ Fred Trueman, Ken Barrington, Colin Cowdrey; hetzelfde gold voor de spelletjes die hij in het klaslokaal met dobbelsteen en papier had gespeeld, waarbij hij zijn eigen kampioenschap van het graafschap had gecreëerd en zijn eigen Test Match-reeks. Alle clichés over cricket waren waar, bedacht hij peinzend; het spel bezat een typisch Engelse eigenschap, het gaf je het gevoel dat God tevreden in zijn hemel zat en alles in het Britse rijk in orde was.
Dat was echter verre van waar, ontdekte hij nu met een schok. Achter het veld rees de heuvelhelling op, aanvankelijk geleidelijk stijgend en doorkruist door stapelmuurtjes, maar allengs steiler en eindigend in de lange, hoge, kalkstenen boog van Crow Scar, waarboven Banks zwarte kraaien meende te zien rondcirkelen. Op die helling, voor het onvolmaakte perspectief van het oog ongeveer halverwege het cricketveld en de kalkstenen boog, bevond zich de plek waar Steadmans lichaam was aangetroffen.
Banks had het niet zo op begrafenissen begrepen en ergens was het eigenlijk ook een zinloze gewoonte om de begrafenis te bezoeken van mensen die hij nooit had gekend. Hij had op die manier nog nooit een moordenaar in de kraag gevat: geen bekentenissen aan de rand van het graf, geen mysterieuze vreemdeling die zich verdacht ophield achter een paar taxusbomen. Toch deed hij het en toen hij zijn redenen daarvoor probeerde te analyseren, ontdekte hij dat dit was vanwege de onbegrijpelijke, unieke band die hij met de overleden man voelde, een band die misschien wel nauwer was dan wanneer hij hem persoonlijk had gekend. In zekere zin zag Banks zichzelf als een aan het slachtoffer toegewezen wreker en op een bizarre manier werkte hij met de overleden man samen om het natuurlijke evenwicht te herstellen; ze waren collega’s van het licht die de duisternis bestreden. In dit geval fungeerde Steadman als zijn gids uit de geestenwereld: een zwijgende, gedaanteloze gids wellicht, maar desondanks wel degelijk aanwezig.
Banks’ blik gleed weer naar de wedstrijd en hij zag nog net dat de batsman een slecht geplaatste off-spinner naar de rand van het veld sloeg. De bowler herstelde zich echter in de volgende twee worpen en het tempo vertraagde, omdat de batsman op een verdedigende tactiek moest overstappen. Mede door toedoen van de warme lucht verviel Banks opnieuw in diep gepeins, ditmaal over de anderhalf jaar dat hij in Yorkshire was.
Het landschap vond hij prachtig, dat sprak voor zich. Het was wild en ruig, heel anders dan de duinen in het zuiden, en de enorme uitgestrektheid was ontzagwekkend. En dan de mensen. Alles wat hij had gehoord over de aangeboren, koppige eigengereidheid van de bewoners van Yorkshire, hun norse manier van doen en de traagheid waarmee ze zich openstelden voor vreemden klopte tot op zekere hoogte, maar net als alle andere generalisaties deed het geen recht aan de werkelijkheid als geheel. Hij had langzaam maar zeker waardering gekregen voor hun stoïcijnse gevoel voor humor, hun scherpe gevatheid en gezonde verstand, de vriendelijke inborst die onder het weerbarstige uiterlijk schuilging.
Banks vond het juist wel prettig om een buitenstaander te zijn. Geen onbekende, zoals hij in de anonieme, internationale mensenmassa’s in Londen was geweest, maar een buitenstaander. Hij wist dat hij dat ook altijd zou blijven, hoe diep hij zich hier uiteindelijk ook wortelde.
Hij klopte geërgerd zijn pijp leeg en probeerde zijn aandacht weer te richten op het lopende onderzoek. Deze zaak bevatte dezelfde smerige elementen als elke andere moord, maar in een omgeving als deze werd het gevoel van heiligschennis eens te meer uitvergroot. De hele manier van leven in de kleine Dale – de mensen, hun prioriteiten, hun normen en waarden, hun zorgen – was totaal anders dan die in Londen of zelfs in Eastvale. Gristhorpe had opgemerkt dat het feit dat hij een buitenstaander was in zijn voordeel kon werken, hem een fris perspectief zou geven, maar daar was Banks niet zo zeker van; hij kwam er op dit moment in elk geval geen stap mee verder.
Toen er een lange schaduw over de witte tafel viel, draaide hij zich om en hij zag nog net dat Michael Ramsden de pub binnen ging.
‘Meneer Ramsden!’ riep hij tegen zijn verdwijnende rug. ‘Zou ik u even kunnen spreken?’
Ramsden kwam teruggelopen. ‘Inspecteur Banks. Ik had u niet gezien.’
Banks dacht dat hij loog, maar dat hoefde niets te betekenen. Als politieman was hij eraan gewend dat mensen hem ontweken. Ramsden ging op het puntje van een stoel zitten en zijn lichaamstaal gaf duidelijk aan dat hij beslist niet van plan was om langer dan een minuut of twee te blijven.
‘Ik had eigenlijk verwacht u wel bij de lunch na de begrafenis te zien,’ zei Banks.
‘Ik ben er heel even geweest. U weet hoe het er bij dergelijke gelegenheden aan toegaat: al die geveinsde vrolijkheid en camaraderie om te verhullen wat er eigenlijk is gebeurd. En er is altijd wel iemand die te veel drinkt en zich dan dwaas gedraagt.’ Hij schokschouderde. ‘Ik ben vrij snel weggegaan. U wilde me iets vragen?’
‘Ja. Weet u heel zeker dat u zaterdagavond niet bent weggeweest?’
‘Ja, natuurlijk weet ik dat zeker. Dat heb ik u al verteld.’
‘Jawel, dat weet ik wel, maar ik wilde het toch even navragen. Zelfs niet een halfuurtje?’
‘U hebt gezien waar ik woon. Waar had ik dan naartoe gemoeten?’
Banks glimlachte. ‘Een wandeling? Een stukje hardlopen? Ik heb gehoord dat schrijvers wel eens last hebben van een schrijversblok.’
Ramsden lachte. ‘Dat is maar al te waar. Maar nee, dat geldt niet voor mij, afgelopen zaterdag tenminste niet. Trouwens, Harry had een sleutel; hij had zichzelf kunnen binnenlaten en daar op me wachten.’
‘Had hij dat al eens eerder gedaan?’
‘Ja, één keer, toen het een latertje werd op kantoor.’
‘Hij zou bijvoorbeeld niet bij een andere vriend in de omgeving langsgaan en later terugkomen?’
‘Ik geloof niet dat Harry verder iemand kende in York en omstreken. Niet goed genoeg om onaangekondigd even bij aan te wippen, in elk geval. Waarom wilt u dit eigenlijk allemaal weten, als ik vragen mag?’
‘We willen graag achterhalen waar meneer Steadman tussen kwart over tien en het tijdstip van overlijden is geweest. Er is trouwens nog iets anders,’ ging Banks snel verder, omdat hij aanvoelde dat Ramsden rusteloos werd. ‘Ik zou graag nog iets meer met u over vroeger willen praten, over uw relatie met Penny Cartwright.’
Ramsden zuchtte en maakte het zich iets gemakkelijker op zijn stoel. Er kwam een kelner in een wit jasje voorbij. ‘Wilt u misschien iets drinken?’ vroeg Banks.
‘Laat ik dat maar doen, want ik heb zo het vermoeden dat u me wel een tijdje hier houdt. Het is allemaal al zo lang geleden, ik begrijp niet dat u verwacht dat ik me alles nog kan herinneren. En ik zie werkelijk niet in wat dit te maken kan hebben met Harry’s overlijden.’
Banks bestelde twee pints bier. ‘Als u even wilt luisteren, zal ik het uitleggen. Tien jaar geleden,’ vervolgde hij, ‘was een heel belangrijke periode in uw leven. Het was zomer. U was achttien, stond op het punt om naar de universiteit te gaan en had verkering met het mooiste meisje in Swainsdale. Harold en Emma Steadman kwamen zoals gewoonlijk een maand logeren in het pension van uw ouders. Uit alle verhalen blijkt dat het een zomer was om nooit te vergeten: lange wandelingen, excursies naar bezienswaardigheden in de omgeving. Dat herinnert u zich toch nog wel?’
Ramsden glimlachte. ‘Ja, natuurlijk. Dat is waar ook. Ik realiseerde me alleen niet dat het alweer zo lang geleden was,’ zei hij weemoedig.
‘De tijd verstrijkt inderdaad snel,’ zei Banks. ‘Vooral wanneer je alle gevoel voor continuïteit bent kwijtgeraakt en er dan later op terugkijkt. Hoe dan ook, er kwam een einde aan. Dingen veranderden. Wat is er tussen Penny en u voorgevallen?’
Ramsden nam een slokje bier en verjoeg een vervelende wesp. ‘Dat heb ik u al verteld. Net als de meeste verliefde tienerstelletjes groeiden we uit elkaar.’
‘Hebt u daar ooit spijt van gehad?’
‘Waarvan?’
‘Dat het zo is gegaan. Misschien was u nu anders wel gelukkig met Penny getrouwd en zou dit alles niet zijn gebeurd.’
‘Wat bedoelt u met dit alles? Ik zie het verband niet.’
‘Penny’s avonturen in de muziekwereld; uw vrijgezellenbestaan.’
Ramsden lachte. ‘Zoals u het zelf zegt lijkt het wel een vreselijke ziekte, inspecteur. Ik mag dan misschien vrijgezel zijn, maar dat wil echt niet zeggen dat ik een celibatair leven leid. Ik heb minnaressen, een sociaal leven. Ik vermaak me uitstekend. En wat Penny betreft… tja, het is haar leven. Misschien is dit voor haar juist wel het beste; wie zal het zeggen?’
Banks probeerde zijn pijp aan te steken. Twee tafels verderop zette een baby in een kinderstoel een keel op. Zijn wangetjes zaten onder de aardbeienjam. ‘En als Steadman nu eens niet tussen jullie was gekomen en er met haar vandoor was gegaan…?’
‘Wat wilt u daarmee zeggen? Dat Harry en Penny samen iets hadden?’
‘Nu ja, hij was ouder, volwassener. U zult toch moeten toegeven dat het een mogelijkheid is. Ze waren in elk geval heel veel samen. Is dat niet de reden waarom jullie uit elkaar zijn gegaan? Omdat jullie ruzie hebben gehad over Steadman?’
Ramsden schoof weer naar het puntje van zijn stoel. ‘Nee, zeer zeker niet,’ zei hij kwaad. ‘Hoor eens, ik weet niet wie u dit heeft wijsgemaakt, maar het is allemaal gelogen.’
‘Zijn jullie dan uit elkaar gegaan omdat Penny u niet wilde geven wat u van haar vroeg? En het wellicht wel aan Steadman gaf?’
Deze keer stond Ramsden zo te zien op het punt om op te springen en Banks een dreun te verkopen, maar hij haalde diep adem, krabbelde eens achter zijn oor en glimlachte. ‘Weet u, u bent echt heel irritant,’ zei hij. ‘Ik kan me indenken dat mensen u alleen maar dingen vertellen zodat u ophoepelt.’
‘Dat gebeurt inderdaad wel eens,’ gaf Banks toe. ‘Gaat u verder.’
‘Misschien schuilt er een kern van waarheid in het eerste deel van uw vraag. Een man kan niet eeuwig blijven wachten, zoals u ongetwijfeld zelf ook wel weet. Ik was er absoluut aan toe en Penny was een heel knap meisje. Dat is toch heel natuurlijk? We waren allebei een beetje naïef en bang voor seks, maar het was ook niet echt prettig dat ze steeds nee zei.’
Banks lachte. ‘Dat geloof ik graag,’ zei hij veelbetekenend. ‘Ik denk dat ik zelf ook tegen de muren was opgevlogen. Waarom zei ze steeds nee, denkt u? Had het iets met Steadman te maken? Of had ze misschien een ander vriendje?’
Ramsden dacht even met gefronste wenkbrauwen na voordat hij antwoord gaf. ‘Nee, er was geen ander vriendje, daar ben ik heel zeker van. Ik denk dat het gewoon een morele kwestie was. Penny was een fatsoenlijk meisje en fatsoenlijke meisjes doen dat nu eenmaal niet. En wat Harry betreft geloof ik niet dat hij deed wat u suggereerde. Ik ben ervan overtuigd dat ik het op een of andere manier had geweten. Ik ergerde me er af en toe best aan dat ze zo’n nauwe band hadden. Niet dat ik vermoedde dat er iets aan de hand was, hoor, maar ze brachten heel veel tijd samen door, tijd die ze ook met mij had kunnen doorbrengen. Harry was veel zelfverzekerder dan ik. Ik was verlegen en onhandig. Dus ja, misschien was ik wel een beetje jaloers, maar niet op de manier die u denkt.’
‘O? En wat denk ik dan?’
‘Dat weet u best. U denkt aan het soort jaloezie dat vanbinnen aan je vreet en uiteindelijk tot moord leidt,’ antwoordde hij met een lage, theatrale stem.
Banks lachte. Ramsden had zijn glas bijna leeg en wilde zo te zien niets liever dan zo snel mogelijk opstappen, maar er waren nog een paar kwesties die Banks wilde aankaarten. ‘Hoe staat het met haar vader, de majoor? Gelooft u dat hij er iets mee te maken heeft gehad dat jullie uit elkaar groeiden?’
‘Dat denk ik niet. Voorzover ik weet vond hij me wel geschikt. Hij is een beetje getikt, maar hij heeft het ons nooit echt moeilijk gemaakt.’
‘Hebt u Penny later nog opgezocht? Jullie woonden op een gegeven ogenblik toch allebei in Londen?’
‘Dat kan wel kloppen. Ik heb haar daar echter nooit ontmoet. Toen het eenmaal voorbij was, hield het ook echt op.’
‘Wat deed u wanneer ze weer eens met Steadman de hort op was?’
‘U doet net of er iets onverkwikkelijks gaande was, maar dat was echt niet zo, inspecteur. Meestal gingen we allemaal mee, maar soms had ik er gewoon geen zin. Ik las in die tijd erg veel. Ik had zojuist de geneugten van de literatuur ontdekt. Mijn leraar Engels in de eindexamenklas, meneer Nixon, was een briljante, inspirerende man en was er in één jaar tijd in geslaagd alle schade te herstellen die anderen in de voorgaande jaren hadden toegebracht. Voor het eerst in mijn leven kon ik genieten van Shakespeare, Eliot, Lawrence, Keats en al die anderen, iets wat me nog nooit eerder was gelukt. Wat ik probeer te zeggen is dat ik een zeer romantische, introspectieve jongeman was; ik vond het heerlijk om naast een “kabbelend beekje” te zitten en Wordsworth te lezen.’
‘Wanneer u tenminste niet bezig was Penny in bed te krijgen,’ zei Banks, die Wordsworth eens had uitgeprobeerd op aanraden van Gristhorpe en hem een ongelooflijk saaie zeurpiet had gevonden.
Ramsden bloosde. ‘Tja, nu ja… ik was een heel normale puber; dat zal ik heus niet ontkennen.’ Hij wierp een blik op zijn horloge. ‘Hoor eens, ik wil niet onbeschoft zijn, maar ik moet echt terug naar kantoor. Kunt u me voordat ik vertrek vertellen waar deze fascinatie voor gebeurtenissen uit het verleden vandaan komt?’
‘Dat weet ik zelf ook niet zo goed,’ zei Banks en hij pakte zijn glas op. ‘Ik volg gewoon mijn instinct.’
‘En wat zegt uw instinct u?’
‘Dat de moord op Harold Steadman geen impulsieve daad was; hij is van tevoren beraamd en heeft waarschijnlijk wortels in het verleden. Ziet u, jullie waren hier tien jaar geleden allemaal bij elkaar – u, Penny Cartwright, haar vader, de Steadmans – en nu bevinden jullie je weer allemaal min of meer op dezelfde plek. Achttien maanden nadat Steadman in Gratly is komen wonen, is hij dood. Vindt u dat niet vreemd?’
Ramsden streek de haarlok, die deze keer daadwerkelijk over zijn ogen hing, naar achteren, dronk zijn glas leeg en stond op. ‘Als u het zegt, zal het wel zo zijn,’ zei hij. ‘Ik denk alleen dat uw instinct het bij het verkeerde eind heeft. Dingen zijn allang niet meer wat ze vroeger waren. Om te beginnen zijn er andere mensen bij gekomen. Als u denkt dat Harry’s dood iets met Penny van doen heeft, zou ik als ik u was uw instinct maar eens op Jack Barker richten. Hij is de laatste tijd wel heel vaak bij haar, heb ik gehoord. Goedendag, inspecteur, en bedankt voor het bier.’
Banks keek Ramsden na toen deze tussen de witte tafels door zijn weg zocht en richtte zijn aandacht vervolgens weer op de cricketwedstrijd, waar net op dat moment op dramatische wijze een wicket omviel. De bails vlogen hoog door de lucht en de bowler stak zijn armen omhoog en riep: ‘ Owzat! ’
Banks dacht na over zijn gesprek met Ramsden en vroeg zich af of er iets van waarheid school in wat hij over Barker had gezegd. ‘Van tijd tot tijd zijn mannen gestorven en hebben de wormen hen opgegeten, maar het was niet uit liefde.’ Dat had zijn dochter Tracy als de schone Rosalinde gezegd in Wat u wil , dat haar klas in het examenjaar op de middelbare school van Eastvale had opgevoerd. Het was alleen niet waar; velen hadden uit liefde gemoord en velen waren voor de liefde gestorven. En Penny Cartwright was een vrouw die dergelijke sterke gevoelens kon oproepen.
Plotseling schoten twee F-111’s van de nabijgelegen Amerikaanse luchtbasis brullend en krijsend door de lucht. Ze vlogen zo laag dat Banks bijna het gezicht van de piloten kon onderscheiden. Het kwam regelmatig voor in de Dales: vliegtuigen die door het vredige landschap scheurden en de idylle verstoorden wanneer ze door de geluidsbarrière braken. Op de helling onder Crow Scar renden schapen geschrokken naar een stapelmuurtje om dekking te zoeken. De mensen aan de tafeltjes drukten hun handen tegen hun oren en trokken een pijnlijk gezicht.
De vliegtuigen hadden de betovering voor Banks verbroken. Er moest die middag het nodige papierwerk worden verricht. Hij greep zijn jasje, dronk het glas leeg en vertrok voor de cricketwedstrijd afgelopen was.
De avondmaaltijd bij het gezin Banks was die dag een drukke aangelegenheid. Het leek eeuwen geleden dat het gezin voor het laatst compleet aan tafel had gezeten en gezamenlijk had genoten van een van Sandra’s overheerlijke brouwsels: kip met een saus van dragon en witte wijn. Ze bezat het wonderbaarlijke talent om met de goedkoopste stukken vlees de heerlijkste gourmetmaaltijden te kunnen bereiden. Een eigenschap die kenmerkend was voor iemand die afkomstig was uit de arbeidersklasse en een aangeboren goede smaak bezat, meende Banks. Het enige wat ervoor nodig was, zei Sandra, die overduidelijk erg blij was met de complimentjes, was de juiste bereidingsmethode en even goed opletten met de saus.
Het gesprek werd grotendeels bepaald door de kinderen, die verslag deden van hun dagtochtje naar York.
‘De kathedraal was echt gaaf,’ vertelde Tracy, een intelligente veertienjarige met een passie voor geschiedenis. ‘Wist jij dat daar meer gebrandschilderd glas te vinden is dan in alle andere kathedralen in Europa, pap?’
Banks toonde zich geïnteresseerd en verbaasd. Architectuur was tot op heden geen onderwerp geweest waarin hij zich had verdiept, maar het klonk steeds aantrekkelijker. Op dat moment las hij voornamelijk boeken over de geologie van de Dales.
‘En de Five Sisters zijn werkelijk adembenemend,’ ging Tracy verder.
‘Vijf zussen?’ vroeg Banks. ‘In een kathedraal?’
‘O, pap,’ zei Tracy giechelend. ‘Je weet ook echt niets, hè? De Five Sisters zijn lancetvensters in het noordelijke transept. Ze zijn gemaakt van grisailleglas. Dertiende-eeuws, vermoed ik. En het Rose Window…’
‘Het was oersaai,’ onderbrak Brian, die zich buitengesloten had gevoeld, haar nu. ‘Een heleboel beelden van dode koningen en zo. Oude troep. Doodsaai.’
‘Cultuurbarbaar,’ kaatste Tracy beslist en op gezaghebbende toon terug. ‘Ik durf te wedden dat je het monument voor aartsbisschop Scrope niet eens hebt gezien.’
‘Scrope? Wie is dat?’ vroeg Banks. Hoewel hij met Brian meevoelde, vond hij het niet juist om Tracy’s opwinding in de kiem te smoren. Ze was nu op een leeftijd waarop het hartstikke gaaf was om haar ouders, die naar haar idee verschrikkelijk onwetend waren over het verleden dat hen omringde, iets te kunnen bijbrengen. Over niet al te lange tijd, bedacht Banks peinzend, zou dat allemaal voorbij zijn, in elk geval een aantal jaren, en zou haar leven alleen nog maar draaien om kleding, popmuziek, make-up, kapsels en jongens.
‘Dat was een rebel,’ vertelde Tracy. ‘Hendrik IV heeft hem in 1405 laten executeren.’
‘Och, hou toch op over al die data, wijsneus,’ gooide Brian eruit. ‘Je denkt zeker dat je alles weet.’ Voordat Tracy kon reageren, richtte hij zich weer tot zijn vader om enthousiast over zijn eigen belevenissen te vertellen.
‘We zijn met een boot over de rivier gevaren, pap, en toen is zij zeeziek geworden.’ Hij wierp een verachtelijke blik in de richting van zijn zus. ‘En toen zijn we langs een enorme chocoladefabriek gekomen. Ik en een paar andere jongens wilden mee met een rondleiding, maar dat mocht niet van de juf. Ze wilde alleen maar geschiedenis en zo laten zien, en al die stomme, smalle oude straatjes.’
‘The Shambles,’ onderbrak Tracy hem. ‘En Stonegate en Petergate. Trouwens, van die chocola zou je alleen maar misselijk zijn geworden.’
‘Daar had jij anders helemaal geen chocola voor nodig, hè?’ zei Brian honend.
‘Zo is het wel genoeg, Brian!’ kwam Sandra tussenbeide. ‘Nu ophouden, allebei!’
Brian bleef de rest van de avond mokken en Tracy wierp hem van tijd tot tijd een nijdige blik toe, totdat ze allebei naar boven gingen om televisie te kijken; intussen ruimde Sandra de tafel af en Banks hielp haar met de afwas. Nog altijd ruziënd werden de kinderen ten slotte in bed gestopt en Banks stelde voor om een slaapmutsje te nemen.
‘Ik heb een nieuwe baan,’ zei Sandra, terwijl ze de whisky inschonk. ‘Nu ja, niet echt nieuw, maar anders.’
Banks vroeg wat het inhield. Sandra werkte drie ochtenden per week als receptioniste bij een tandarts in Eastvale.
‘Meneer Maxwell gaat op vakantie en de praktijk gaat drie weken dicht; Peggy Matthews – de receptioniste van meneer Smedley – gaat in dezelfde periode weg.’
‘Ze gaan toch hoop ik niet samen?’
Sandra lachte. ‘Nee. Dat zou nog eens een fraai stel bedgenoten zijn. Maxwell gaat naar de Griekse eilanden en Peggy is van plan Weymouth te bezoeken. Blijkbaar heeft Smedley gevraagd of hij mij tijdens de afwezigheid van mijn baas misschien kon lenen. Maxwell heeft het aan me doorgegeven en ik heb ja gezegd. Dat kan toch wel? Wij hebben immers geen plannen.’
‘Ja, dat is prima, van mij mag je. Ik kan niets plannen zolang het onderzoek in de zaak-Steadman nog loopt.’
‘Fijn. Smedley is een echte perfectionist, heb ik gehoord. Met name wat betreft het aanbrengen van kronen, het bepalen van de juiste kleur en dergelijke. Hij is een van de beste tandartsen in Yorkshire.’
‘Misschien ontmoet je daar dan wel de plaatselijke notabelen. Wie weet?’
Sandra lachte. ‘Peggy vertelde dat mevrouw Steadman een van zijn patiënten is. Ze ondergaat momenteel een wortelkanaalbehandeling en is tegenwoordig een beetje een plaatselijke beroemdheid.’
‘Het is wonderbaarlijk,’ zei Banks. ‘Haar man wordt vermoord en plotseling verdringen de mensen zich om naar zijn vrouw te staren alsof ze tot het koninklijk huis behoort.’
‘Zo vreemd is dat anders niet. Iedereen heeft een morbide, nieuwsgierige kant.’
‘Ik niet. Zeg,’ zei Banks, ‘we zijn al een hele tijd niet uit geweest en er treedt morgen een folkzangeres op in Helmthorpe die erg goed moet zijn. Zin om erheen te gaan?’
‘Snel op een ander onderwerp overstappen, hè? Helmthorpe? Wonen de Steadmans daar niet?’
‘Ja.’
‘Dit is toch geen werk, hè, Alan? Het houdt toch geen verband met het onderzoek?’
‘Op mijn erewoord. We gaan er alleen naartoe om naar goede folkmuziek te luisteren, zoals we al zo vaak hebben gedaan. Vraag anders of Harriet en David ook mee willen.’
‘Als ze een oppas kunnen krijgen. Het is wel erg kort dag. En Jenny Fuller? Denk je dat zij misschien zin heeft om te komen?’
‘Die zit in Frankrijk,’ zei Banks. ‘Dat wist je toch? Die reis met wijnproeverijen. Ze is aan het eind van het studiejaar direct vertrokken.’
‘Bofkont. Goed, dan bel ik Harriet wel. Als je maar belooft dat het niets met je werk te maken heeft! Ik heb geen zin om er een beetje bij te bungelen terwijl jij een of andere verdachte keihard aan de tand voelt.’
‘Ik zweer het. En ik weet eigenlijk niet of ik het wel leuk vind wat je zojuist impliceerde. Ik voel nooit iemand keihard aan de tand.’
Sandra glimlachte. Banks ging iets dichter bij haar zitten en sloeg een arm om haar heen. ‘Weet je…’ begon hij.
‘Sttt…’ Sandra legde een vinger tegen zijn lippen. ‘Ga mee naar bed.’
‘Wat is er mis met de bank?’ vroeg Banks en hij trok haar zachtjes naar zich toe.
Het kostte Sally Lumb moeite om in slaap te komen. Ze had Woeste hoogten weggelegd, omdat haar ogen vermoeid raakten, maar de slaap wilde maar niet komen.
Eerst dacht ze aan Kevin. Binnenkort zou ze hem zijn zin moeten geven, want anders ging hij op zoek naar iemand met meer ervaring. Hij balanceerde op het randje en ze kon hem niet veel langer blijven plagen. Dat wilde ze ook helemaal niet. De laatste keer dat ze bij elkaar waren geweest, die dag waarop ze Penny Cartwright hadden gezien, had ze hem heel dicht bij haar kruis laten komen; ze had zijn opwinding en hardheid tegen haar opening gevoeld, en ze had getrild en was helemaal nat geworden, precies zoals het in de boeken stond beschreven. Het was wreed van haar geweest om hem op dat moment tegen te houden, besefte ze, maar ze hadden geen voorbehoedsmiddelen bij zich gehad en ze wilde niet zwanger worden. Er waren echter manieren om dat te voorkomen. De volgende keer…
Ze draaide zich nog eens om in de hoop dat ze snel in slaap zou vallen, maar dacht toen weer aan wat haar die middag te binnen was geschoten en de gevolgen die daaruit voortvloeiden. Niet de auto die ze op zaterdagavond hadden gehoord – dat was niet belangrijk – maar iets wat indertijd niet helemaal tot haar was doorgedrongen, maar nu een veel onheilspellender betekenis met verstrekkende gevolgen had gekregen. Het was een echte aanwijzing en ze moest bedenken wat ze ermee ging doen. Ze zou er in elk geval niet mee naar de politie stappen, dat was één ding dat zeker was, stel dat ze ernaast zat, dan stond ze volledig voor schut! Bovendien was ze van plan om de zaak zelf op te lossen. Misschien werd ze dan de heldin van het dorp.
En de politie, dat waren toch allemaal maar sukkels; die kon ze gemakkelijk een stap voor blijven. Die kerel uit Londen had haar als een dwaas kind behandeld. Alsof hij zulke fantastische dingen had gedaan. Hij had zelf nota bene een opwindend leven in een wereldstad opgegeven voor het slaapverwekkende Swainsdale. Lieve hemel, voor hetzelfde geld had hij nu voor Scotland Yard gewerkt!
Terwijl ze ondanks haar woelige gedachten langzaam in slaap dommelde, werd haar duidelijk wat de eerste stap was. Als ze gelijk had, liep iemand gevaar; ze moest een waarschuwend signaal afgeven. Ze zou een geheime afspraak regelen en als haar vermoedens juist waren, kon ze daarna misschien een valstrik zetten. Deze gedachte was beangstigend, want ze zou zelf erg kwetsbaar zijn. Ze kon echter natuurlijk altijd nog Kevins hulp inroepen; hij was een grote, sterke knul en zou werkelijk alles voor haar doen.
Toen Sally eindelijk de droomwereld binnen gleed die haar gewoonlijk in verwarring bracht en ergerde, zag ze de lichtjes van Londen als een diamanten ketting voor zich uitgestrekt. En waarom zou ze daarmee genoegen nemen, hield de droom haar voor. De beelden breidden zich uit, van foto’s in tijdschriften tot televisieprogramma’s: modellen van Vogue flaneerden over de Champs Elysées, beroemde actrices stapten onder de neonverlichting van Sunset Strip uit limousines en alle bekende televisiepersoonlijkheden die ze ooit had gezien, kletsten onder het genot van een cocktail met elkaar op een feestje in Manhattan… Al snel vervaagde alles echter weer en wat ze zich de volgende ochtend herinnerde, was het tamelijk absurde idee dat ze in Leeds was, een stad waar ze verschillende keren met haar moeder had gewinkeld. In haar droom leek het net een buitenlandse stad. Overal liepen agenten in uniform en Sally moest te voet verder met haar fiets aan de hand omdat ze geen rijbewijs had; tenminste, niet een dat in Leeds geldig was. Ze was daar, zo herinnerde ze zich vaag, omdat ze op zoek was naar een vogel, een witte, die was weggevlogen uit haar tuin, een enorm uitgestrekte, donkere vlakte, net een geploegd veld na een regenbui. Ze wist niet of de vogel haar huisdier was, of door iemand aan haar zorgen was toevertrouwd, of slechts een wild dier dat haar aandacht had getrokken, maar het was belangrijk en nu liep ze zoekend in die onbekende en toch ook vertrouwde stad met haar fiets aan de hand tussen politiemannen door…
Banks liet Finzi’s Intimations of Immortality in de cassetterecorder van de auto glijden en nam bij de rotonde van Wetherby de afslag van de A1 naar de A58 richting Leeds. Het was vrijdagochtend halftwaalf, slechts vijf dagen na de vondst van Steadmans lichaam. Hatchley, die zich donderdagochtend na zijn bezoek aan Darlington niet helemaal fit had gevoeld, had Hacketts alibi grondig nagetrokken en ontdekt dat zijn verhaal inderdaad klopte. Ook Barnes telde niet langer mee; hoewel hij niet getrouwd was en niemand kon bevestigen dat hij na zijn bezoek aan mevrouw Gaskell direct naar huis was gegaan, waren zijn financiën helemaal in orde en was er in de twintig jaar dat hij nu als huisarts in Helmthorpe werkzaam was niet één keer iets voorgevallen wat duidde op medisch wangedrag of iets dergelijks.
Eerder die ochtend had Banks in zijn kantoortje de enorme stapel papierwerk weggewerkt waaraan hij de vorige dag was begonnen: afschriften van verhoren, kaarten en overzichten van de activiteiten van alle betrokkenen met de tijden ernaast, lijsten met nog niet gestelde of onbeantwoorde vragen. Hij had het forensische materiaal nogmaals doorgenomen, maar niets nieuws ontdekt. Weaver en zijn mannen waren nog steeds bezig met het buurtonderzoek in het dorp, op de camping en de boerderijen in de omtrek, maar de kans dat ze na zo lange tijd nog nieuwe bewijzen boven tafel zouden krijgen, werd snel kleiner.
Het koor zette zachtjes in en herhaalde dwars door de solopartij van de bariton heen het openingsthema – ‘ There was a time when meadow, grove, and stream… ’ – en Banks vergat heel even zijn vaak onsmakelijke werk. Finzi’s muziek maakte Wordsworths gedicht draaglijk.
Nadat hij de Great North Road met zijn onophoudelijke stroom vrachtwagens eenmaal achter zich had gelaten, bleek het een vrij aangename rit te zijn, die hij in een rustig tempo aflegde. Het was de snelste route, die hij nog kende van de vorige keer, toen hij naar Leeds had gemoeten om een pandjesbaas te ondervragen in verband met een reeks inbraken. Dat was echter op een grauwe, regenachtige dag aan het eind van oktober geweest. Nu was het zomer en reed hij door het vredige, groene platteland zoals je dat zo vaak in de nabijheid van grote Engelse steden aantrof.
Met Finzi op de achtergrond rookte Banks genietend zijn pijp, maar toen deze voor de tweede keer uitging, nam hij niet de moeite hem opnieuw aan te steken. Al snel bevond hij zich in de omgeving van Seacroft. Hij concentreerde zich op de verkeersborden; de torenflats leken allemaal op elkaar en er waren maar een paar oriëntatiepunten waaraan hij iets had. Ten slotte bereikte hij via een tunnel het stadscentrum en hij zette zijn auto in de buurt van het oude raadhuis. Vanaf die plek kon hij de hoge witte toren van het bibliotheekgebouw zien waarover Gristhorpe hem die ochtend tijdens een korte geschiedenis van de stad en haar architectuur had verteld.
Banks had niet van tevoren bedacht hoe hij de docenten wilde aanpakken; hij was van plan om puur op zijn gevoel af te gaan. Hij had voor zijn vertrek gebeld en een lunchafspraak gemaakt met Darnley en Talbot in een pub vlak bij de universiteit. Hoewel het semester officieel was afgelopen, kwamen ze nog steeds vrijwel elke dag naar kantoor om hun onderzoek voort te zetten of simpelweg om hun vrouw niet voor de voeten te lopen. Darnley, met wie Banks had gesproken, vond het vooruitzicht van een gesprek met de politie bijzonder spannend, zo had hij met de onbevangenheid van een buitenstaander gezegd, alsof hij het over de paringsgewoonten van maki’s had.
Banks moest een heel uur zien te overbruggen en wilde daarom Gristhorpes advies opvolgen en een kijkje gaan nemen in het oude raadhuis. Het was een imposant, Victoriaans gebouw, compleet met gecanneleerde zuilen, een gigantisch koepeldak, een torenklok en een paar leeuwen die de toegang bij de brede stenen trap bewaakten. De stenen gevel, zo te zien zandsteen, zag er licht en schoon uit. Gristhorpe had hem verteld dat deze enkele jaren geleden was gezandstraald, aangezien dergelijke gebouwen na meer dan honderd jaar in een industrierijke omgeving vrijwel allemaal zwart uitsloegen.
Banks bewonderde de massieve omvang en krachtige, klassieke lijnen van het pand. Hij had het idee dat de burgerlijke trots die in de bouw was gaan zitten, haast tastbaar werd onder zijn blik. Koningin Victoria was bij de spectaculaire officiële opening aanwezig geweest. Ze had waarschijnlijk vrij veel tijd gespendeerd aan het openen van gebouwen, bedacht Banks peinzend.
Hij waagde zich in het gebouw, liep langs de standbeelden van Victoria en Albert in de foyer naar de grote hal, die zo te zien recent was gerestaureerd. Langs de muren stonden gigantische pilaren van een soort marmer doorspekt met roze, groen en blauw, en het plafond was opgedeeld in felgekleurde, vierkante panelen met vergulde randen. Hoog boven hem waren motto’s en spreuken aangebracht die bij de vrome Victorianen enorm geliefd waren geweest: als de heer het huis niet bouwt , vergeefs zwoegen de bouwers ; als de heer de stad niet bewaakt , vergeefs doet de wachter zijn ronde ; labor omnia vincit . Achter het orkestgedeelte bevond zich een majestueus pijporgel.
Banks wierp een blik op zijn horloge en wandelde langzaam naar buiten; zijn voetstappen weergalmden in de stilte. Ja, het was inderdaad indrukwekkend en hij begon een beetje te begrijpen wat Steadman zo fascinerend had gevonden aan de geschiedenis van het noorden.
Hij herinnerde zich echter ook Hacketts opmerking over valse, geromantiseerde ideeën over het verleden. De rijke stadsfunctionarissen en kooplui hadden alles gedaan wat in hun vermogen lag om ervoor te zorgen dat de route die koningin Victoria aflegde niet door de arme, smerige delen van de stad voerde en de vele rijen overvolle, dicht op elkaar gebouwde huisjes met lekkende daken en vochtige muren, waar het grootste gedeelte van de bevolking in anonimiteit woonde. Door de inspanningen van het volk en in hun naam, de naam van burgerlijke trots, konden dergelijke pracht en praal worden gebouwd, maar zelf waren ze gedoemd om in armoede te leven en voor wilde beesten te worden uitgemaakt. Gristhorpe had verteld dat er zelfs een man was geweest, een apotheker, die de lucht buiten voor zijn winkel had geparfumeerd toen de koninklijke processie voorbijkwam. Het hing er maar net vanaf aan welke kant je stond, dacht Banks bij zichzelf, vanuit welk perspectief je het bekeek.
Hij raadpleegde zijn kleine plattegrond, wandelde tussen het oude raadhuis en de bibliotheek door naar Caverley Street, passeerde daar het nieuwe gemeentehuis, een wit gebouw met twee identieke, spitse torens en kleurrijke tuinen, en vervolgde zijn weg langs het ziekenhuis en de hogeschool van Leeds tot hij de universiteitscampus bereikte. Ten slotte stond hij op een vierkante binnenplaats die werd omgeven door moderne, kantoorachtige gebouwen. Het leek in de verste verte niet op de dromerige torenspitsen van Oxford en Cambridge, maar Leeds was dan ook een exponent van de nieuwere universiteiten.
Met wat hulp van een magere, bebrilde secretaresse vond hij Darnleys kantoor bij de geschiedenisfaculteit. Na een korte, stevige handdruk stelde Darnley voor om te gaan lunchen in een pub.
‘Talbot komt daar straks ook naartoe,’ legde hij uit. ‘Hij zit momenteel in een bespreking met een van zijn doctoraalstudenten.’
Hij voerde Banks mee over een zandpad achter het gebouw naar een smal, met kinderhoofdjes geplaveid straatje. De pub was onderdeel van een hotel en stond een stukje van de weg af aan het eind van een kleine oprit. Omdat het zo’n warme, zonnige dag was, namen ze plaats aan een van de tafeltjes die buiten stonden.
Darnley was een lange man van een jaar of veertig, goed gebouwd en fit. In zijn stem klonk nog vaag een noordelijk accent door en hij was niet de verstrooide professor die Banks had verwacht te zullen aantreffen. Zijn korte, bruine haar was netjes gekamd en hoewel zijn pak iets te groot leek, was het van goede kwaliteit. Waarschijnlijk had het hem perfect gepast toen hij het kocht, vermoedde Banks, en was hij daarna zoals zoveel mannen van zijn leeftijd uit vrees voor hartaanvallen en andere aan een zittend leven inherente aandoeningen meer gaan bewegen.
Beide mannen dronken met half dichtgeknepen ogen tegen de zon Guinness van de tap en Banks legde pijp, tabak en aansteker op de tafel.
‘Aha, een pijproker, zie ik,’ merkte Darnley op. ‘In navolging van Maigret, zeker? Ben het zelf ook even van plan geweest, maar het is mij te omslachtig. Ik heb er jaren over gedaan om te stoppen met roken, ben eerst gaan minderen en toen overgestapt op mildere merken, maar uiteindelijk kwam ik tot de conclusie er maar één goede manier is om echt te stoppen: er van de ene dag op de andere compleet mee kappen.’
‘Dat is beslist niet zo eenvoudig geweest als u het doet overkomen,’ zei Banks en hij stopte zijn pijp.
‘Nee. Nee, dat was het zeker niet.’ Darnley lachte. ‘Ik heb een paar keer een terugval gehad. De laatste tijd speel ik echter vrij veel squash en tennis, en daarnaast loop ik elke dag een paar kilometer hard. U zou ervan opkijken hoe dergelijke bezigheden je van het roken afhelpen. U zult het niet geloven, maar een jaar geleden woog ik te veel, dronk ik te veel!’
‘Op aanraden van een dokter?’
‘Die wond er geen doekjes om. “Als je zo doorgaat, mijn beste kerel, dan geef ik je nog hooguit tien jaar.” Het spande erom wat het als eerste zou begeven: hart, lever of longen. Maar als ik mijn leven beterde, was volgens hem alles mogelijk. Nu ja, niet in zoveel woorden dan, maar ik begreep wat hij bedoelde.’ Hij zag dat Banks zijn pijp opstak. ‘Ach,’ zei hij, ‘u zult in uw beroep wel rekwisieten nodig hebben. Om een vals gevoel van veiligheid te creëren en dergelijke.’
Banks glimlachte en gaf toe dat het inderdaad hielp. Hij mocht de nieuwsgierige, intelligente blik in Darnleys ogen wel.
‘Ik hoop dat u niet denkt dat het bij mij ook nodig is. Ik ben toch hopelijk geen verdachte?’ Hij glimlachte toen hij dit zei, maar de spanning was duidelijk af te lezen aan zijn op elkaar geperste lippen.
‘Nog niet,’ antwoordde Banks en hij keek hem even strak aan.
‘Touché. Als ik mezelf straks in die positie manoeuvreer, slaat u dat aanbod dus zeker niet af?’
‘Daarover zou ik me als ik u was maar niet al te druk maken,’ stelde Banks hem gerust. Hij probeerde in gedachten te bepalen hoe hij deze nerveuze, intelligente man, die onder zijn bijdehante, speelse uiterlijk ongetwijfeld een waanzinnig scherpe geest verborg en een gecompliceerd, misschien zelfs sluw karakter, het beste kon aanpakken.
Hij zou het spel nog iets langer meespelen, in de overtuiging dat de luchthartige stemming met de komst van Talbot wel zou omslaan. ‘Misschien kunt u me in dat geval beter even vertellen waar u afgelopen zaterdagavond bent geweest,’ zei hij.
Darnley keek hem vermaakt, maar tegelijkertijd onderzoekend aan. ‘Tja, inspecteur, ik heb voor het afgelopen weekend helemaal geen alibi. Ik had nog veel werk liggen, dus ik heb de hele zaterdagavond examens zitten nakijken en daarna heb ik een nieuw artikel gelezen over het bloedbad bij Peterloo. Uiteraard was mijn vrouw ook thuis, maar ik neem aan dat dit niet telt?’
Banks lachte. ‘Daar kan ik natuurlijk pas iets over zeggen wanneer ik haar heb ondervraagd.’
‘U bent een listig man. Nee, dat is natuurlijk ook zo.’
‘Waarom was u gisteren niet bij de begrafenis?’
‘Ik was niet uitgenodigd. Niemand van ons trouwens. Ik had zelfs geen idee dat deze gisteren was. Ik wist sowieso alleen maar wat Harry was overkomen, doordat ik het in de Yorkshire Evening Post had gelezen.’
‘U had geen contact meer met hem?’
‘Daar komt het min of meer op neer, ja.’
Na nog wat grappen over en weer en een glas donker bier van de tap leek Darnley zich iets te ontspannen. In een poging het gesprek een iets zakelijker karakter te geven vroeg Banks de professor naar zijn werk: ‘Ik neem aan dat u ook rekwisieten gebruikt? Het zal vast niet meevallen om in uw eentje een uur lang voor honderd studenten te staan praten.’
‘Zoals u het zegt lijkt het inderdaad vrij gruwelijk,’ gaf Darnley toe. ‘Je raakt er natuurlijk wel aan gewend, maar u hebt gelijk: er speelt altijd een beetje plankenkoorts mee, totdat je op dreef bent. Ik heb echter altijd mijn aantekeningen bij me om op terug te kunnen vallen. Geen enkele ervaren docent staat ooit met zijn mond vol tanden tijdens een college. Je kunt er altijd een beetje omheen kletsen zonder dat de studenten het merken. Soms heb ik wel eens het idee dat als ik hun zou vertellen dat Adolf Hitler een van de grote helden uit de twintigste-eeuwse politiek is, ze dat zonder tegensputteren zouden opschrijven. Maar rekwisieten… tja… iedereen zoekt gewoonlijk naar een houding waarin hij zich prettig voelt. Grappig eigenlijk. Sommige mensen ijsberen heen en weer, anderen hangen over de katheder en weer anderen zitten met over elkaar geslagen armen op de rand van een lessenaar. Ik ken iemand die tijdens zijn colleges altijd met zijn sleutels zat te spelen. De ellende was dat die dingen in zijn broekzak zaten en zijn studenten allemaal dachten dat hij met zichzelf zat te spelen.’
Ze lachten allebei. ‘En Harry Steadman?’ vroeg Banks nonchalant.
Darnley kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Harry was erg goed,’ antwoordde hij. ‘Hoewel het contact was verwaterd en ik hem sinds zijn vertrek amper heb gezien, hadden we een tijdlang een heel nauwe band en ik vond het heel erg om te horen dat hij was overleden. We waren eerder collega’s dan vrienden, als daar tenminste een verschil tussen zit. Hij was bijzonder intelligent, maar ik neem aan dat u dat al weet. Ambitieus ook, maar dan alleen wat betreft zijn eigen vakgebied. Hij geloofde echt in wat hij deed: lesgeven, research, nieuw terrein ontginnen. Hij was er vast van overtuigd dat het waardevol was voor de maatschappij. En dat is tegenwoordig zeldzaam, geloof me. Er heerst een enorm cynisme in het onderwijs, vooral nu de regering ons blijkbaar niet meer zo belangrijk vindt.’
Banks knikte. ‘Dat geldt ook voor de politie. Je strijdt een verloren strijd, zo lijkt het tenminste vaak, en dat leidt er niet bepaald toe dat mensen eer van hun werk hebben.’
‘De regering hecht tenminste nog enige waarde aan jullie werk: salarisverhoging, het werven van nieuwe mensen, moderne materialen.’
‘Klopt,’ zei Banks instemmend. ‘Alleen had dat allemaal al veel eerder moeten gebeuren.’ Hij wilde zich niet laten verleiden tot een discussie over het onderwerp, vooral niet omdat hij de nodige bezwaren had tegen de manier waarop de regering de politie blijkbaar als een privé-leger van goedbetaalde zware jongens leek te beschouwen, dat naar willekeur kon worden ingezet tegen mensen met terechte klachten en een in de grondwet verankerd recht om die te uiten. Een politieman met een humanistische, socialistische overtuiging was voor Darnley waarschijnlijk moeilijk te bevatten, dacht hij bij zichzelf. Bovendien behoorde hij tot het hogere echelon – de cid , mensen die werden betaald om na te denken – en hoefde hij geen mensenmenigtes in bedwang te houden of het proletariaat de hersens in te slaan.
‘Ik benijd u,’ zei Darnley. ‘Dat is het. Ik zou zo graag zien dat wij een groter stuk van de taart kregen. Academici hebben ook hun trots, neemt u dat maar van mij aan. Harry was een uitstekende docent en wist altijd enthousiasme te genereren onder zijn studenten. Dat is tegenwoordig met de concurrentie van televisie, videospelletjes en god weet wat nog meer niet gemakkelijk. Als wat ik zeg te veel wegheeft van een goede referentie voor Harry moet u het maar zeggen, maar het is echt waar. Hij was vooral gek op research, het echte veldwerk, en dat is ook de reden waarom hij is weggegaan. Toen hij genoeg geld had om te doen wat hij wilde, heeft hij die kans met beide handen aangegrepen. Sommige collega’s hadden waarschijnlijk de boel de boel gelaten en waren naar het zuiden van Frankrijk afgereisd om daar een lui, zondig, luxueus leventje te leiden, maar Harry niet. Hij was een bijzonder toegewijd man.’
Op dat moment voegde zich een kleinere, mollige man bij hen, die op een paar grijze plukjes haar boven zijn oren na geheel kaal was. Op zijn lage voorhoofd lag een permanente, diepe frons geëtst en hij had een klein tuitmondje dat hem een vrij knorrig, vrekkig uiterlijk gaf. Zijn beschaafde stem was verbazingwekkend zacht en Banks vroeg zich af hoe hij zich in een flinke zaal vol studenten verstaanbaar wist te maken. Hij bleek een vrij gesloten man te zijn en nadat ze sandwiches met rosbief en een nieuwe ronde donker bier hadden besteld, luisterde hij stilletjes naar het gesprek dat Banks en Darnley voortzetten.
‘Ik geloof dat ik nu een vrij aardig beeld heb van meneer Steadmans leven als wetenschapper en docent,’ zei Banks. ‘Dat is iets waarover iedereen het wel eens is: intelligent, toegewijd, geobsedeerd zelfs.’
Talbots afkeuring was duidelijk van zijn gezicht te lezen en toen hij zijn mond opendeed, riep zijn stem het beeld op van de voor Cambridge zo typerende binnenpleinen, halfzachte professoren en glaasjes Amontillado in de namiddag. ‘Eh, inspecteur, een obsessie is iets wat we als wezenlijk ongezond zouden kunnen definiëren, vindt u ook niet? Ik wil natuurlijk niet muggenziften over semantiek, maar het staat toch vast dat de term een associatie oproept met geestelijke instabiliteit. Harold Steadman was zeer zeker niet instabiel; daarom kan hij onmogelijk geobsedeerd zijn geweest.’ Tijdens het praten fronste hij voortdurend zijn wenkbrauwen, alsof hij werkelijk overstuur was door het gebruik van de term.
‘Het spijt me, professor Talbot,’ zei Banks verontschuldigend. ‘Het was niet mijn bedoeling te suggereren dat het zo ernstig was. Nee, ik ben me er terdege van bewust dat er een verschil is tussen toewijding en obsessie. Wat ik graag zou willen weten is of hij nog tijd had voor andere zaken. Een sociaal leven, bijvoorbeeld. Ging hij met veel mensen om, bezocht hij vaak feestjes, ging hij regelmatig met bekenden iets drinken?’
Talbot staarde echter somber zwijgend naar zijn drankje en leek de precieze definitie van de term ‘geobsedeerd’ te overdenken, alsof excentrieke zaken als ‘een sociaal leven’ alleen aan de lagere klassen waren voorbehouden.
‘Weet je, Godfrey,’ zei Darnley opgewekt, zonder de hooghartige minachting van zijn collega op te merken, ‘misschien zit de inspecteur er niet eens zo heel erg ver naast.’ Hij keek naar Banks en knipoogde. ‘Harry lustte op zijn tijd best een borreltje en bezocht een enkele keer ook wel faculteitsfeestjes. Hij voelde zich echter nooit helemaal op zijn gemak in gezelschap, vooral niet wanneer hij om het zo te zeggen een beetje een vreemde eend in de bijt was en er niemand was met wie hij over zijn vakgebied kon praten. Hij gaf niets om sport, keek nooit televisie en was helemaal geen rokkenjager.’
‘Wilt u zeggen dat hij zich slecht op zijn gemak voelde in het gezelschap van niet-academici?’
‘O, nee, helemaal niet. Integendeel zelfs. Harry was zeer zeker geen geleerde snob. Hij heeft me vlak na zijn verhuizing eens uitgenodigd om naar Gratly te komen en daar hebben we een heel leuke avond doorgebracht in een sjofele lokale pub met een detectiveschrijver en een paar andere mannen. Nee, Harry kon met iedereen een gesprek aanknopen. Dat was juist een van zijn bezwaren tegen het universitaire leven, het overheersende intellectuele snobisme. Nee, wat ik eigenlijk bedoelde, is dat hij helemaal in zijn werk opging en omdat zijn werk in wezen met mensen te maken had, verkeerde hij juist graag in hun gezelschap. Zijn onderzoeksgebied kent een heel menselijk element, moet u weten. Het is niet allemaal abstract. Hij was geïnteresseerd in gewone mensen, hun achtergrond en manier van leven. Ik neem aan dat u weet dat zijn specialiteit industriële archeologie en de Romeinse bezetting waren? Daarnaast was hij echter ook dol op folkmuziek, plaatselijke mythen en legenden, dat soort dingen. Hij vond de geschiedenis van de vakbonden en de eerste radicalen uit de arbeidersklasse fascinerend. Je zou kunnen zeggen dat Harry zich juist enorm thuis voelde bij de gewone man, alleen had hij geen geduld voor het nietszeggende gebabbel dat je op feestjes zo vaak hoort. Hij had de neiging om het gesprek altijd in de richting van een onderwerp te sturen dat hem interesseerde.’
Talbot knikte schoorvoetend ten teken dat hij het hiermee eens was en stak een sigaret op. ‘Laat ik het zo zeggen, inspecteur Banks,’ zei hij op de toon van een professor die het tegen een onbetekenend studentje heeft. ‘Als u nu met Harold Steadman kon gaan zitten praten, zou hij u waarschijnlijk naar uw werk vragen en hoe u tegenover uw beroep staat, gewoon om het gesprek op gang te brengen. Hij zou willen weten waar u vandaan komt en naar de achtergrond van uw familie informeren. Als wat u hem vertelde hem interesseerde – bijvoorbeeld omdat uw vader lid was geweest van een vakbond of een boerenknecht uit de Dales was – zou hij daarover doorvragen; anders zou hij u iets vertellen over de geschiedenis van uw streek, hoe die zich verhield ten opzichte van de rest van het land, wat de Romeinen er allemaal hebben gedaan enzovoort. De meeste mensen vonden hem heel aangenaam gezelschap. Hij voelde ook altijd heel goed aan wanneer hij zijn toehoorders verveelde, wist wanneer hij zijn mond moest houden en even naar anderen moest luisteren. Je kreeg trouwens zelden iets uit hem wanneer hij je saai vond,’ voegde Talbot eraan toe en hij tikte behendig de as van zijn sigaret. ‘Zo is het toch, Darnley?’
Darnley knikte.
‘En mevrouw Steadman?’ vroeg Banks. ‘Zagen jullie haar vaak toen ze nog in Leeds woonden?’ Hij keek naar Talbot, die plotseling op zijn praatstoel leek te zitten, maar het antwoord kwam van Darnley.
‘In het begin wel. Best een knap jong ding, eigenlijk. Ze waren natuurlijk net in een nieuwe omgeving komen wonen en wilden graag wat mensen leren kennen, zodat ze zich snel thuis zouden voelen. Na een tijdje trok ze zich echter een beetje terug, net als de meeste echtgenotes van faculteitsmedewerkers trouwens. Dat gebeurt vrij vaak. Mijn vrouw laat tegenwoordig voor geen geld haar neus nog zien op een feestje van de universiteit. Ze vinden het namelijk erg saai, ziet u. En na een aantal jaren maken ze zich niet meer zo druk over hun uiterlijk. Kan het ze niet zoveel meer schelen hoe ze eruitzien.’
Banks wist niet of de professor het nu over zijn eigen vrouw had of over Emma Steadman.
Het gesprek richtte zich weer op algemene onderwerpen, waarbij Darnley het leeuwendeel voor zijn rekening nam, en Banks begreep al snel dat hier verder geen waardevolle informatie te halen viel.
Toen hij vertrok, droeg hij in gedachten het beeld met zich mee van een jong, pasgetrouwd stel – wellicht niet eens zo heel anders dan Sandra en hij in het begin – waarvan de man aan het begin staat van wat waarschijnlijk een gerenommeerde wetenschappelijke carrière zou worden. Lange zomervakanties in het huis van de Ramsdens in Gratly; de jonge, ambitieuze Michael die verkering had met Penny, de schoonheid van de Dale; het leven vredig en onschuldig, en voor iedereen een prachtige toekomst in het verschiet.
Voor Steadman werd alles er alleen maar beter op; voor Emma betekende het een teruggetrokken, saai, huishoudelijk bestaan; voor Penny volgde een wild, opwindend leventje in een roerige wereld waaruit ze eenzaam en cynisch terugkeerde; voor Ramsden hield het een gestage klim in langs de ladder van de uitgeverij en een terugkeer naar het geliefde noorden. Het klonk allemaal zo idyllisch, maar nu was een van hen er niet meer. Wat was er misgegaan en waarom?
Een uur later had hij nog steeds geen antwoord gevonden op deze vraag, maar ondanks het dikke wolkendek reed hij met een verlicht gemoed door de Dale en zong hij luidkeels mee met Brittens bewerking van Oudengelse folksongs.
Onder de verachtelijke, wellustige blik van de oude Griek dronken ze cola en kletsten ze over jongens. Hazel Kirk had de avond ervoor haar eerste afspraakje gehad met Terry Preston, de zoon van de plaatselijke kruidenier, en ze prikkelde de fantasie van haar vriendinnen met een verslag van haar pogingen om zijn dwalende handen uit de buurt van haar geslachtsdelen te houden. Een enkele keer bloosde ze wanneer ze de ondefinieerbare gevoelens beschreef die ze had gehad wanneer ze in haar missie faalde.
Sally Lumb, die normaal gesproken tijdens dergelijke gesprekken heel belangstellend – en zelfs een beetje neerbuigend – was, maakte een vrij afwezige indruk. Het was de anderen ook opgevallen, maar Hazel was echt niet van plan om haar moment in de schijnwerpers te laten verpesten, omdat mevrouw zat te mokken.
Anne Downes, die wellicht iets gevoeliger was voor stemmingen en in elk geval minder interesse had voor jongens en hun onverklaarbare verlangens, wachtte geduldig tot Kathy Chalmers was opgehouden met giechelen en probeerde toen het gesprek op een ander onderwerp te brengen.
‘Ze hebben hem nog steeds niet opgepakt,’ merkte ze op en ze zette haar bril recht.
‘Wie niet?’ vroeg Hazel kortaf, geïrriteerd omdat haar aandacht van andere, belangrijkere gedachten werd afgeleid.
‘De moordenaar, natuurlijk. Wie anders? De man die meneer Steadman heeft vermoord.’
‘Hoe weet je nu dat het een man was?’ vroeg Hazel. Het was een vraag die ze bij ontelbare televisieprogramma’s had gehoord.
‘Dat ligt toch het meest voor de hand,’ zei Anne verachtelijk snuivend. ‘Als hij door een vrouw bewusteloos is geslagen en helemaal naar dat weiland onder Crow Scar gesleept, moet ze wel bijzonder sterk zijn geweest.’
‘Mevrouw Butterworth kan het anders best hebben gedaan,’ zei Kathy. Ze giechelden allemaal. Mevrouw Butterworth was de vrouw van de slager, een enorme vrouw met een rood hoofd die bijna een kop groter was dan haar timide, kleine echtgenoot.
‘Doe niet zo dwaas,’ zei Anne glimlachend. ‘Waarom zou ze? En trouwens, zo’n inspannend karwei had haar waarschijnlijk een hartaanval bezorgd.’
‘Jimmy Collins heeft me verteld dat de politie met Penny Cartwright en de majoor heeft gepraat,’ zei Kathy. ‘Volgens hem stonden ze bij die oude man zo weer buiten de deur.’
‘Hoe kan Jimmy Collins dat nu weten?’ vroeg Anne.
‘Hij was beneden in de winkel. “Waar een wil is, is een weg,” zegt mijn moeder altijd. Volgens mij heeft Penny het gedaan. Ik denk dat Penny en meneer Steadman een hartstochtelijke verhouding met elkaar hadden, en dat zij wilde dat hij zijn vrouw verliet om met haar te trouwen, maar dat hij dat weigerde en dat ze hem toen heeft vermoord.’
‘Zeg toch niet zulke stomme dingen,’ zei Anne. ‘Als dat echt zo was, had ze mevrouw Steadman vermoord en niet hem.’
Daar had Kathy geen antwoord op, maar Hazel pakte de draad op. ‘Nou, als dat niet de reden was,’ zei ze, ‘dan was er misschien wel iets anders. Iedereen weet dat ze jarenlang is weggeweest en drugs heeft gebruikt en pro… prom…’
‘Promiscue is geweest?’ opperde Anne.
‘Inderdaad, wijsneus: promiscue, dat zeg ik toch. Misschien heeft ze wel een baby van hem gekregen of wist hij iets over haar verleden. Ze kenden elkaar al zo lang.’
De anderen zwegen en lieten dit bezinken. ‘Je zou best wel eens gelijk kunnen hebben,’ gaf Anne toe, ‘maar ik geloof nooit dat ze hem zou vermoorden omdat ze een kind van hem had, jij wel? Ik denk dat Jack Barker het heeft gedaan.’
‘Waarom?’ vroeg Kathy.
‘Misschien deed hij wel research voor zijn volgende boek,’ grapte Hazel.
‘Of misschien is hij verliefd op Penny Cartwright en wilde hij meneer Steadman uit de weg hebben, zodat hij haar helemaal voor zich alleen heeft,’ zei Anne. ‘Er is trouwens nog iets, ik heb gehoord dat de politie Teddy Hackett laatst heel hard heeft aangepakt.’
‘Hij zag inderdaad een beetje bleek toen ik hem tegenkwam,’ voegde Hazel eraan toe.
‘Mijn vader heeft hen een paar weken geleden ruzie horen maken, Hackett en meneer Steadman,’ vertelde Anne.
‘Ik denk niet dat ze geloven dat hij het heeft gedaan,’ redeneerde Hazel, ‘want anders hadden ze hem wel in zekere bewaring genomen. Ik durf te wedden dat hij een waterpas alibi heeft.’
‘Het is “waterdicht”, suffie,’ zei Anne lachend. ‘En niet “in zekere bewaring genomen”, maar “in verzekerde bewaring gesteld”.’
‘Wat maakt dat nou uit, juffrouw Betweter? Jullie snappen me heus wel.’
‘Ik vraag me af wie ze is,’ zei Kathy. ‘De vrouw die Teddy Hackett een alibi heeft verschaft.’
Daar moesten ze allemaal om lachen. In hun ogen was Hackett met zijn hangsnor, zijn terugtrekkende haargrens, zijn gouden medaillons en zijn over de dure gesp uitpuilende bierbuik een belachelijke figuur, het mannelijke equivalent van een vrouw van middelbare leeftijd in minirok.
‘Wat denk jij, Sally?’ vroeg Anne. ‘Je bent zo stil vandaag.’
‘Ik heb wel een paar ideetjes,’ antwoordde Sally langzaam en rustig. ‘Maar die moet ik eerst uitzoeken.’
Na die opmerking liep ze weg, de anderen wederom met open mond achterlatend en niet wetend of ze haar nu moesten geloven of niet.