10

Anne Downes vond het zowel zenuwslopend als opwindend om in het politiebureau te zijn. Niet dat het bureau zelf nu zoveel voorstelde, maar er heerste zo’n gewichtige drukte: mensen die af en aan liepen, telefoons die voortdurend overgingen, het telexapparaat dat ratelde. De twee andere meisjes schonken minder aandacht aan hun omgeving en leken volledig in beslag genomen door hun eigen beslommeringen. Hazel was er het ergst aan toe: ze beet op haar nagels en schoof ongedurig heen en weer alsof ze sint-vitusdans had; Kathy hing quasi-nonchalant op haar stoel, alsof het haar geen steek interesseerde, maar beet intussen zo hard op haar lip dat deze rood zag.

De politieagente die hen had opgehaald en naar het bureau had gebracht, was best aardig geweest en de kleine, aantrekkelijke inspecteur had glimlachend beloofd dat hij hen niet lang zou ophouden. Ze beseften echter allemaal dat er iets aan de hand was.

Anne werd als eerste de kleine verhoorkamer binnengeroepen. De muren waren kaal en hoewel er slechts twee stoelen en een tafel stonden, leek de ruimte propvol. Het was het soort kamer waarin je acuut last kreeg van claustrofobie.

Banks zat tegenover Anne en in de hoek bij het smalle, getraliede raam stond een politieagente met een opschrijfboekje in de hand.

‘Ik wil je graag nog een paar dingen vragen, Anne,’ zei Banks.

Ze keek hem onderzoekend aan en knikte.

‘Om te beginnen neem ik aan dat je wel weet waarom ik jullie nogmaals wilde spreken?’

‘Ja,’ antwoordde Anne. ‘U denkt dat Sally is vermoord, omdat ze iets wist.’

Een beetje van zijn stuk gebracht door haar directheid vroeg Banks wat zij ervan dacht.

‘Ik denk dat dit inderdaad een mogelijkheid is,’ antwoordde Anne en er verscheen een diepe rimpel op haar jonge voorhoofd. ‘Ik heb u al verteld dat ik niet geloof dat ze is weggelopen of verdwaald en dan blijft er weinig over om uit te kiezen, hè, vooral gezien die andere zaak die er speelt.’

Ze zou een goede inspecteur zijn, dacht Banks bij zichzelf, snel, opmerkzaam, denkt logisch na. ‘Heb je eventueel nog andere suggesties?’ vroeg hij.

‘Misschien zat ik ernaast,’ zei Anne en haar stem trilde een beetje.

‘In welk opzicht?’

‘Toen ik zei dat Sally een grote mond had, altijd grootse plannen had. Misschien wist ze echt iets. Misschien dacht ze wel dat ze beroemd zou worden als ze het zelf oploste.’

‘Waarom zou ze dat doen?’

Anne zette haar bril recht en schudde haar hoofd. Er welden dikke tranen in haar ogen op, die door de dikke brillenglazen nog eens werden uitvergroot. ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ze.

‘Heeft ze je ook maar iets verteld waaruit bleek dat ze wist wie de dader was? Denk even goed na. Wat dan ook.’

Anne vermande zich en dacht diep na. ‘Nee,’ zei ze ten slotte. ‘Ze liet alleen doorschemeren dat ze iets wist en een of ander raadsel had opgelost. Ze zei wel dat ze wist wie het was, maar ze heeft niet gezegd wie of zo. Ze zei dat ze het eerst zeker wilde weten, dat ze niemand moeilijkheden wilde bezorgen.’

‘Hebben Sally’s ouders thuis een telefoon?’

‘Ja. Al heel lang. Hoezo?’

‘Kun je een reden bedenken waarom Sally op vrijdagmiddag naar een telefooncel is gegaan?’

‘Nee.’

‘Kan het zijn dat ze Kevin wilde bellen of een ander vriendje misschien? Ik weet dat ouders niet altijd even begrijpend zijn.’

‘Kevin was haar enige vriendje en Sally’s ouders wisten van hem af. Ze waren het er niet helemaal mee eens, maar hij is best een aardige knul en ze deden er niet al te moeilijk over.’

‘Heeft Sally gezegd waar ze vrijdagavond naartoe ging?’

‘Nee. Ik wist niet eens dat ze ergens naartoe zou gaan.’

‘Dank je wel, Anne,’ zei Banks.

De politieagente liet haar uit en haalde toen Kathy Chalmers op. Kathy was inmiddels erg van streek, maar er vloeiden geen tranen en hoewel ze vaag leek te beseffen waar het allemaal om ging, had ze er niets aan toe te voegen.

Het laatste meisje, Hazel Kirk, was een heel ander verhaal. Ze begreep net als de anderen heel goed wat er gaande was, maar deed alsof ze van niets wist. Ze zei dat ze zich niet kon herinneren of Sally iets had gezegd wat erop wees dat ze wist wie de moordenaar was. Hoe langer Banks haar ondervroeg, des te onrustiger en gespanner ze werd. Uiteindelijk barstte ze in snikken uit en riep ze tegen Banks dat hij haar met rust moest laten. Hij gaf de politieagente een knikje en zij kwam naar voren om met haar te praten, terwijl hij de kamer verliet.

Hatchley zat op de rand van Weavers bureau door de verslagen van de regionale politie en de spoorwegen te bladeren. Toen Banks kwam aangelopen, keek hij op: ‘Succes?’

Banks schudde zijn hoofd. ‘De eerste is de intelligentste, maar ook zij kon ons vrijwel niets vertellen. Wat ze heeft gezegd, bevestigt echter wel onze vermoedens. Als Sally dacht te weten wie de moordenaar was en ergens met hem had afgesproken, weten we vrij zeker wat er met haar is gebeurd. Het moet iemand zijn geweest die ze kende, iemand voor wie ze niet bang was. Er moet toch een motief zijn, verdomme, en waarschijnlijk ligt het recht voor onze neus.’ Hij sloeg met een vuist op het bureau, een onverwachte, gewelddadige uitbarsting die Hatchley totaal verraste. Het herinnerde hem eraan dat zijn baas uit een ruwe omgeving kwam. Hij was geen ploeterende bureaufrik; hij was gewend aan actie.

‘Heb je een sigaret voor me?’ vroeg Banks.

‘Ik dacht dat u was gestopt en op de pijp was overgestapt,’ zei Hatchley en hij overhandigde hem zijn pakje Senior Service.

‘Niet meer. Ik heb dat verrekte ding nooit kunnen uitstaan.’

Hatchley glimlachte en gaf hem een vuurtje. ‘Dan stel ik voor dat u voortaan weer uw eigen sigaretten koopt, inspecteur,’ zei hij.

De deur van de verhoorkamer ging open en Hazel Kirk kwam rustig naar buiten om zich bij haar vriendinnen te voegen die met elkaar hadden zitten fluisteren en zich afvroegen wat er was gebeurd. De politieagente bleef met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht in de deuropening staan en wenkte Banks.

‘Wat is er?’ vroeg hij en hij deed de deur achter zich dicht.

‘Dat meisje, inspecteur,’ begon de vrouw. ‘De reden waarom ze zo van streek was. Misschien is het belangrijk.’

‘Ja? Vertel dan.’

‘Sorry, inspecteur. Ze was zo overstuur, omdat Sally haar had verteld dat ze dacht dat ze wist wie de moordenaar was en toen Hazel thuiskwam, heeft ze dat aan haar ouders verteld.’ Ze zweeg even. Banks nam een trekje van zijn sigaret en wachtte tot ze uit zichzelf verderging. ‘Ze wuifden het een beetje lacherig weg en zeiden dat Sally Lumb altijd al een erg levendige fantasie had gehad, maar een paar weken eerder had haar vader onenigheid gehad met Steadman en nu dacht Hazel…’

‘Ja, ik kan wel raden wat ze dacht,’ zei Banks. Ondanks al zijn goede kanten was Steadman voor een aantal dorpsbewoners vast en zeker een lastpak geweest. ‘Waar ging het deze keer over?’ vroeg hij. ‘Ruzie over land of een overtreding van de normen en waarden?’

‘Sorry?’

‘Het spijt me, het doet niet terzake,’ zei Banks. ‘Vertel verder. Wat was de achtergrond ervan?’

‘Dat heeft ze me niet verteld. Wilde ze me niet vertellen. Ik kom zelf uit Wensleydale, ben speciaal voor deze zaak hierheen gehaald. Misschien weet agent Weaver iets meer.’

‘Ja, natuurlijk. Dank je wel, agent…?’

‘Smithies, inspecteur.’

‘Dank je wel, agent Smithies. Je hebt goed werk geleverd door haar zo te kalmeren en haar zover te krijgen dat ze je dat heeft verteld,’ zei Banks en hij liet haar blozend in de verhoorkamer achter.

Toen Banks bij Weavers bureau kwam, was deze net in een telefoongesprek verwikkeld, maar hij hield het kort.

‘Dat waren de weermensen van Reckston Moor, inspecteur,’ vertelde hij. ‘Ze zeggen dat het nog minstens 24 uur gekkenwerk blijft om zoekteams de heide op te sturen.’

‘Dat verdomde weer hier in het noorden ook,’ vloekte Banks. Hatchley, die had staan meeluisteren, grinnikte en knipoogde naar Weaver, die hem echter negeerde.

‘Ze verwachten dat het voorlopig blijft regenen en de grond is drassig. Op de hellingen is het zicht verschrikkelijk slecht. Op die hoogte ligt in beide richtingen alleen maar heidelandschap, inspecteur, kilometers ver.’

‘Ja, dat weet ik,’ zei Banks. ‘En daaraan kunnen we totaal niets doen. Zorg ervoor dat alles klaarstaat om te beginnen zodra de situatie verbetert. Heb je helikopters geregeld?’

‘Jawel, inspecteur. Hoofdinspecteur Gristhorpe gaat daarover. Die kunnen er in dit weer echter ook niet op uit.’

‘Nee, uiteraard niet. Hoor eens, ken je dat meisje dat hier een paar minuten geleden was?’

Weaver knikte. ‘Hazel Kirk. Ja zeker.’

‘Wat weet je over haar vader?’

‘Robert Kirk. Zijn familie woont hier al enkele generaties. Kwamen oorspronkelijk uit Schotland.’

‘Wat doet hij voor werk?’

‘Hij werkt bij Noble’s in Eastvale. U weet wel, die grote schoenwinkel in dat nieuwe winkelcentrum vlak bij het busstation.’

‘Ja, die ken ik. En verder?’

‘Hij is erg actief in de kerk,’ vervolgde Weaver. ‘Sommige mensen vinden hem een beetje een religieuze freak, als u snapt wat ik bedoel. Zeker iets te dicht bij het hellevuur gezeten. Sterk presbyteriaanse inslag, hebben zijn voorouders vast uit Schotland meegebracht. Hoe dan ook, hij bestookt de kranten momenteel met brieven, omdat hij vindt dat er te veel seks op televisie is. Zijn laatste tic is een campagne om rockvideo’s in de ban te doen en de hele muziekindustrie aan censuur te onderwerpen. Daarvoor krijgt hij hier in de omgeving echter niet veel steun. Het kan niemand eigenlijk echt iets schelen.’

‘Wat vind jij persoonlijk van hem?’

‘Totaal geschift, maar ongevaarlijk.’

‘Zeker weten?’

Weaver knikte. ‘Wij hebben nooit problemen met hem gehad. Hij is ook erg gelovig en zo. Zou nooit een vlieg kwaad doen.’

‘Gelovige mensen zijn vaak de gewelddadigste van allemaal. Iraniërs zijn toch ook gelovig? Goed, ga maar eens met hem praten als je wilt en vraag hem waarover hij ruzie had met Harold Steadman.’

‘Dat was geen echte ruzie, inspecteur,’ antwoordde Weaver. ‘Kirk had een klacht ingediend bij de hoofdmeester van de middelbare school van Eastvale over het feit dat ze iemand met zulke losse zeden en gewoonten als Harold Steadman met tienermeisjes lieten omgaan.’

‘Wat?’

‘Het is echt waar,’ ging Weaver met een brede grijns verder. ‘Hij had Steadman een paar keer met Penny Cartwright samen gezien en voor Kirk was zij zo’n beetje vergelijkbaar met de hoer van Babylon. U moet wel bedenken dat hij hier ook al was toen Penny Helmthorpe verliet, eerst al die geruchten over incest, toen het Sodom en Gomorra van de muziekindustrie. Steadman gaf Hazel en de andere meisjes wel eens een lift van school naar huis, en hij nam hen mee op excursies en nodigde hen bij hem thuis uit. Kirk diende een klacht in. Natuurlijk nam niemand hem serieus. Ik heb Steadman er zelfs eens de draak mee horen steken met zijn vrienden in The Bridge.’

‘Waarom heb je me dit niet eerder verteld?’ vroeg Banks. Iets in de ijselijke kalmte in zijn stem zond een alarmsignaal uit naar Weaver.

‘Ik… het leek me niet belangrijk, inspecteur.’

‘Niet belangrijk?’ herhaalde Banks. ‘We onderzoeken hier wel een moord, knul. Besef je dat wel? Alles is belangrijk. Alles wat ook maar iets te maken heeft met het slachtoffer en de mensen om hem heen, hoe onbeduidend ook, is belangrijk. Begrepen?’

‘Jawel, inspecteur,’ zei Weaver geschrokken. ‘Is dat alles, inspecteur?’

‘Was er verder nog iets?’

‘Sorry?’

‘Is er verder nog iets wat je me moet vertellen?’

‘Nee, inspecteur. Ik geloof het niet, inspecteur.’

‘Dan is dit alles. Kom, Hatchley, we gaan maar eens terug naar de bewoonde wereld.’

‘U hebt hem wel een beetje hard aangepakt, hè?’ zei Hatchley toen ze met de kraag omhoog naar de auto liepen.

‘Hij zal er heus niets van krijgen.’

‘Denkt u dat er iets inzit, in dat gedoe met Kirk?’

‘Nee. Net zomin als met de majoor. Tenzij Kirk echt een psychopaat is en Weaver heeft me verzekerd dat dit niet het geval is. Er wordt veel te veel geroddeld en dat geldt voor vrijwel alles in deze zaak. Daarom is het ook zo moeilijk om de leugens van de waarheid te onderscheiden. Kirk, majoor Cartwright: allemaal geruchten. Toch voor alle zekerheid maar even zijn achtergrond natrekken. Ik vermoed dat hij denkt dat Steadman bezig was zijn engelachtige jonge Hazel te corrumperen.’

‘Ik kan het hem niet kwalijk nemen,’ zei Hatchley. ‘Die spijkerbroeken die de jongeren van tegenwoordig dragen… Er is verdorie een schoenlepel voor nodig om ze daarin te krijgen.’

Banks lachte. ‘Zo kan hij wel weer met de ontuchtige gedachten over tieners, Hatchley.’

Aye ,’ zei Hatchley. ‘Het is verdomme maar goed dat we niet kunnen worden opgepakt voor onze gedachten. Kijk eens, inspecteur, hier is een sigarenzaak. En hij is nog open ook.’

Het hield pas aan het eind van de zondagmiddag helemaal op met regenen, maar de eerste zoekteams waren halverwege de ochtend al op pad gegaan. Tegen die tijd miezerde het alleen nog maar; het wolkendek was uitgedund, het beloofde een prachtige dag te worden en het zicht was uitstekend. Talloze bewoners uit het dorp en de omgeving waren ondanks de weersomstandigheden bereid geweest om er zaterdag al op uit te trekken, maar men had hen gewaarschuwd dat vooral niet te doen.

De zoektocht op zondag werd gecoördineerd door hoofdinspecteur Gristhorpe, die het gebied op topografische kaarten in stukken had opgedeeld en elk ervan aan een kleine groep had toegewezen. Hij voerde de leiding over de hele operatie vanuit de recherchecommandokamer op het hoofdbureau van politie in Eastvale en arceerde de delen die waren onderzocht zodra de melding binnenkwam.

Intussen werd het onderzoek in de grootste steden voortgezet. Naast hun reguliere taken keken alle agenten in surveillancewagens of te voet in Newcastle, Leeds, Londen, Liverpool, Manchester, Birmingham en andere grote steden uit naar het jonge, blonde meisje. Theaters, toneelgezelschappen en toneelopleidingen werden allemaal nauwkeurig nagetrokken en hoewel er ontelbaar veel meldingen binnenkwamen van mensen die meenden haar te hebben gezien, bleken deze allemaal tot niets te leiden. Dichter bij huis werd Robert Kirk nagetrokken, ondervraagd en weer weggestuurd. Hij had geen rijbewijs en het was gewoon onmogelijk dat iemand Harold Steadman helemaal van Helmthorpe naar Crow Scar had gedragen.

Sally’s vader, die helemaal buiten zichzelf was van verdriet nadat er een brief was gearriveerd van de Marion Boyars Academy of Theatre Arts waarin werd meegedeeld dat ze Sally graag als student wilden verwelkomen, was op zaterdag in zijn eentje in de regen gaan zoeken. Naarmate de dag vorderde, had het weer zijn reumatiek en zijn geestkracht zo aangetast dat hij de volgende dag door dokter Barnes naar bed werd gestuurd. Charles Lumb wist dat Sally niet was weggelopen, ook al waren ze het vaak niet met elkaar eens geweest; zijn angst en woede maakten plaats voor berusting. Stel dat de zoekteams haar vonden, hoe zou ze er dan, na drie of meer nachten buiten in de wildernis te hebben doorgebracht, aan toe zijn?

Op zondag werd als eerste de brede strook heideland ten noorden van Helmthorpe even boven Crow Scar onderzocht. Gristhorpe besefte dat deze beslissing wellicht werd beïnvloed door het feit dat Steadmans lichaam op de noordelijke helling was aangetroffen, maar redeneerde dat dit tenslotte ook het meest verwilderde gedeelte van de regio was – twaalf kilometer ruige heide die helemaal tot aan de volgende Dale reikte – en dat hier veel plekken waren om iets te verbergen: oude mijnen, steile steengroeven, diepe putten.

Het enige wat de inspanningen van die zondag opleverden was een ongeluk waarbij een agent uit Askrigg in een zes meter diepe, ronde put viel. Gelukkig werd zijn val gebroken door het water en de modder die zich daarin hadden opgehoopt, maar het nam twee kostbare uren in beslag om touwen te regelen en hem eruit te hijsen. Op de heide kwamen twee groepjes zo vast te zitten in de modder dat ze met geen mogelijkheid verder konden en ook anderen kwamen slechts langzaam vooruit.

Op maandag brak de zon definitief door en waren de omstandigheden beduidend verbeterd. Gristhorpe, die al sinds vijf uur die ochtend in de weer was, zat met rode ogen in de recherchecommandokamer om de meldingen van de zoekteams te verwerken en de plattegrond voor hem had al snel iets weg van een schaakbord. Hij weigerde deze taak te delegeren.

Tegen drie uur nam de hoofdinspecteur eindelijk de raad van brigadier Rowe ter harte en kwam hij bij Banks langs in diens kantoor met het voorstel om even een stukje te gaan lopen.

Ze liepen Market Street in, waar het een drukte van jewelste was, omdat veel toeristen uit nabijgelegen steden er een middagje op uit trokken nu het niet meer regende. Bovendien was het marktdag en het met keitjes geplaveide plein voor de kerk was volgebouwd met kleurrijke kraampjes waarin letterlijk van alles werd aangeboden, van door Marks and Spencer’s afgekeurde kleding tot complete serviezen en wc-borstels. Er stonden kramen met tweedehands boeken, vele meters stoffen, effen of met een motiefje – katoen, linnen, mousseline, kunstzijde, spijkerstof, kaasdoek – die tot bijna op de grond hingen en kramen vol serviesgoed en bestek. Ervaren kooplui trokken de aandacht van de menigte door hun waren luidkeels aan te prijzen en jongleerden intussen met borden en schoteltjes. De mensen dromden samen om naar hen te luisteren, foto’s te maken en een enkele keer ook om iets te kopen. In de smalle, kronkelende zijstraatjes om het marktplein – oude steegjes waar de zon nooit doordrong en je vanuit de erkerramen op de derde verdieping de hand van de overburen kon drukken – deden de kleine souvenirwinkels en delicatessenzaakjes met hun uitnodigende etalages goede zaken. Alles, van toffees en thee tot lepeltjes en knuffelbeesten, droeg het label yorkshire , of het nu daar of ergens anders was gemaakt.

Gristhorpe nam Banks mee naar een kleine tearoom waar ze thee en taart bestelden.

Gristhorpe streek met een hand over zijn dikke, weerbarstige, grijze haardos en glimlachte bleekjes. ‘Ik moest er even tussenuit,’ zei hij en hij lepelde suiker in zijn mok. ‘Het is af en toe zo benauwd in dat kleine kamertje.’

‘U ziet er afgepeigerd uit,’ zei Banks en hij stak een Benson & Hedges Special Mild op. ‘Misschien moet u zo dadelijk even naar huis om wat te slapen.’

Gristhorpe bromde iets onverstaanbaars en wuifde de rook weg. ‘Ik dacht dat je die smerige gewoonte had opgegeven,’ mopperde hij. ‘Ja, ik ben inderdaad moe. Ik ben ook de jongste niet meer. Het is echter niet alleen vermoeidheid, Alan. Heb je wel eens eerder aan een dergelijke operatie meegewerkt?’

‘Nog nooit aan zo’n uitgebreide zoektocht op het platteland. Ik heb ooit in Soho naar vermiste tieners gezocht, maar dat is niets vergeleken met dit en in deze omstandigheden. Denkt u dat er nog hoop is?’

Gristhorpe schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee. Ik denk dat het meisje is vermoord. Dwaas kind. Waarom heeft ze het ons niet verteld?’

Op die vraag had Banks geen antwoord. ‘Hebt u al eens eerder zo’n soort zoektocht meegemaakt?’ vroeg hij.

‘Ja, meer dan twintig jaar geleden inmiddels alweer,’ zei Gristhorpe en hij deed nog een schep suiker in zijn kopje thee. ‘Hoewel het hierdoor net lijkt alsof het pas gisteren was.’

‘Om wie ging het toen?’

‘Een jong meisje dat Lesley Ann Downey heette. Tien was ze pas. En een jongen van twaalf, John Kilbride. Dat zegt je beslist wel iets: Brady en Hindley, de Moors Murders ?’

‘Was u daar ook bij betrokken?’

‘Manchester had ons om hulp verzocht bij het zoeken. Het is hier niet zo ver vandaan. Toch was het toen anders.’

‘In welk opzicht?’

‘Brady en Hindley deden aan nazisme, martelen, fetisjisme, noem maar op. Deze keer is het veel berekenender, als we gelijk hebben, tenminste. Ik weet niet wat erger is.’

‘Het resultaat is hetzelfde.’

Aye .’ Gristhorpe dronk wat thee en nam een hapje taart. ‘Schiet het al op?’

Banks schudde zijn hoofd. ‘Geen nieuws. Hackett gaat vrijuit. Barnes zo te zien ook. We zitten helemaal vast.’

‘Dat gebeurt altijd wanneer het spoor afkoelt. Dat weet je net zo goed als ik, Alan. Als je de oplossing niet binnen 24 uur hebt gevonden, beland je al snel op een dood punt. Wanneer je helemaal vastzit, moet je gewoon nog meer je best doen. Soms heb je geluk.’

‘Ik heb eens zitten nadenken over het tijdstip van Sally’s verdwijning,’ zei Banks, terwijl hij zijn best deed de rook uit Gristhorpes buurt te houden. ‘Ze is vrijdagavond om een uur of negen voor het laatst gezien toen ze in oostelijke richting door de High Street van Helmthorpe liep.’

‘Dus?’

‘Ik was op dat moment met Sandra en een paar vrienden van ons in Helmthorpe, in The Dog and Gun. We zijn daar naar een optreden van Penny Cartwright geweest. Jack Barker was er ook.’

‘Dan gaan zij dus vrijuit.’

‘Nee. Dat is het hem nu juist. Om even na negenen was haar eerste optreden afgelopen, en Barker en zij zijn toen ongeveer een uur lang weggeweest uit de pub.’

‘Even nadat Sally in het dorp is gezien?’

‘Ja.’

‘Daar moet je dan maar even achteraan. Wat denk je?’

‘Ik heb een paar keer met beiden gesproken. Ze zijn lastig, intelligent. Als ik me door mijn gevoelens zou laten leiden, zou ik zeggen: nee, onmogelijk. Penny Cartwright komt heel oprecht over en Barker is een bijdehante gozer, maar niet onaardig wanneer je de tijd neemt om even met hem te praten. Hij zweert bij alles wat los en vast zit dat hij niets met Steadmans dood te maken heeft. Ik heb echter al vaker met verdomd goede leugenaars gesproken. Hij heeft geen alibi en kan jaloers zijn geweest op Steadman en die Cartwright-dame.’

Gristhorpe at de laatste kruimels van zijn taart op en stelde voor om nog een stukje verder te lopen. Ze wandelden in oostelijke richting en keerden toen via de terrastuinen aan de rivier terug.

‘De Swain staat hoog,’ zei Gristhorpe. ‘Ik hoop maar dat we straks niet ook nog met een overstroming te kampen krijgen.’

‘Komt dat vaak voor?’

‘Vaker dan me lief is. Meestal in de lente, wanneer de dooi inzet na een bijzonder sneeuwrijke winter. Als er te veel water vanuit de Dales hiernaartoe komt, storten de oevers in.’

Ze sloegen een vochtig steegje aan de waterkant in, waar de ruwe stenen bedekt werden door mos en korstmos, liepen om de voet van Castle Hill heen en kwamen zo weer op het marktplein uit. Gristhorpe liep direct door naar de recherchecommandokamer en Banks vergezelde hem. Er was geen nieuws.

Zelfs Purcells Hail Bright Cecilia kon Banks tijdens de rit naar Helmthorpe die avond niet opvrolijken. Toen hij in de High Street langs de souvenirwinkel kwam met de ronddraaiende kaartenrekken en de kleine sigarenhandel waar de avondkranten buiten in de zachte bries wapperden, voelde hij de stemming aan die in het dorp heerste. Het lag er niet dik bovenop; mensen deden wat ze altijd deden: winkeliers sloten hun winkel af aan het eind van de dag, anderen kwamen thuis uit hun werk, maar het was net alsof het dorp zich in zichzelf had teruggetrokken. Zelfs de lucht zag ondanks de wind er strakgespannen en dreigend uit. Zachte geluiden – voetstappen, deuren die opengingen, rinkelende telefoons in de verte – kregen iets onheilspellends en eenzaams tegen de achtergrond van de zwijgzame, groene heuvelhellingen en de enorme, overhellende rand van Crow Scar, die fel oplichtte in de avondzon.

Nog meer je best doen, had Gristhorpe gezegd, dus dat zou hij nu ook doen. Hij zou nog meer aandringen waar dat nodig was, dan leverde dat beslist wat op. Hij zou de mensen uit de naaste omgeving van Steadman – Penny, Ramsden, Emma, Barker – nog harder aanpakken; misschien had geen van hen het daadwerkelijk gedaan, maar Banks was ervan overtuigd dat een van hen wist wie het dan wel had gedaan. Waarschijnlijk moest hij ook nog een keer naar Darnley en Talbot. Een van hen had iets gezegd – een losse opmerking, tussen neus en lippen door – waarvan Banks nu vermoedde dat het belangrijk was, maar hij kon zich niet meer herinneren wat het was. Het zou hem mettertijd wel weer te binnen schieten, wist hij, maar hij kon het zich niet veroorloven om te gaan zitten afwachten; hij moest weer aan de slag.

Zou Sally Lumb een van hen met haar bewijs hebben geconfronteerd? vroeg hij zich af, terwijl hij via de kortste route over de begraafplaats liep en rechtsaf het pad naar Gratly insloeg. Heel waarschijnlijk was dat niet; ze was niet dom. Ze had echter iemand gebeld en was daarvoor naar een telefooncel gegaan waar ze meer privacy had. Het moest dus iemand zijn geweest die ze kende, iemand voor wie ze dacht niet bang te hoeven zijn.

De schapen rechts van hem vluchtten weg en gingen met hun kop naar de stapelmuur en hun rug naar hem toe staan; de schapen links van hem draafden over de met gras begroeide plateaus omlaag naar de beek en bleven blatend onder de wilgen staan. Grappige beesten, dacht Banks bij zichzelf. Wanneer ze bang zijn, rennen ze gewoon een stukje weg en keren ze je hun rug toe. Misschien heel effectief tegen mensen die geen kwaad in zin hadden, maar hij betwijfelde of een hongerige wolf zich daar ook door zou laten tegenhouden.

Emma Steadman zat televisie te kijken, maar zette het geluid uit toen ze met Banks terugkwam in de woonkamer. Het was er een stuk kaler nu de meeste boeken en platen waren weggehaald; het had meer weg van een lege schil dan van een thuis.

Banks wachtte tot Emma thee had gezet en nam toen tegenover haar plaats aan de lage tafel.

‘Ik wil u al een tijdje een paar dingen vragen,’ zei hij. ‘Voornamelijk over het verleden.’

‘Het verleden?’

‘Ja. De heerlijke zomers die u hier hebt doorgebracht in het pension van de familie Ramsden.’

‘Wat is daarmee? U hebt er toch geen bezwaar tegen, hoop ik?’ vroeg ze en ze pakte een breiwerkje op. ‘Het is ontspannend en zorgt voor wat afleiding. Sorry, gaat u verder.’

‘Ga uw gang. Ik heb de indruk gekregen dat uw man voortdurend met Penny Cartwright door de Dales banjerde en Michael Ramsden telkens met zijn neus in de boeken zat.’

Emma glimlachte, maar zei niets.

‘En u hebt er al die tijd niets achter gezocht.’

‘Als u mijn man had gekend, inspecteur, zou u er waarschijnlijk ook niets achter zoeken.’

‘Alleen ontbreekt er nog iets.’

‘En dat is?’

‘U. Wat deed u al die tijd?’

Emma zuchtte en liet haar breiwerk in haar schoot zakken. ‘In tegenstelling tot wat u blijkbaar denkt, ben ik niet slechts een passief huisvrouwtje. Ik had en heb nog steeds zo mijn eigen hobby’s. In Leeds ben ik bijvoorbeeld een tijdje lid geweest van een amateurtoneelgroep. Tijdens onze vakanties in Gratly breide en las ik veel. Ik heb zelfs een paar korte verhalen geschreven – niet echt succesvol, helaas – maar dat kan ik niet bewijzen, want ik heb ze weggegooid. Ik heb ook veel gewandeld.’

‘In uw eentje?’

‘Inderdaad. Is dat zo gek?’

Banks haalde zijn schouders op.

‘Wat u blijkbaar vergeet is dat we hier nooit langer dan een maand waren. In die periode heb ik veel meer tijd met mijn man doorgebracht dan u denkt. Een enkele keer ging ik met hen mee, meestal wanneer ze met de auto ergens naartoe gingen. Ik ben alleen erg gevoelig voor de zon, dus op zonnige dagen ging ik nooit ver weg, tenzij ik in de schaduw kon zitten. Ik begrijp nog altijd niet waarom u dit allemaal zo fascinerend vindt.’

‘Soms hebben gebeurtenissen in het heden wortels in het verleden. Vond u het prettig in Gratly?’

‘Het vormde altijd een fijne adempauze. Leeds is nu niet bepaald de schoonste stad van de wereld, en ik vond de frisse lucht en het landschap hier heerlijk.’

‘Nog één ding. Ik heb me laten vertellen dat iedereen uw man graag mocht. Zelfs Teddy Hackett, die toch een gegronde reden had om het niet met hem eens te zijn, beschouwde hem als een vriend. Sinds ik met het onderzoek naar zijn dood ben begonnen, heb ik echter minstens twee mensen gevonden die daar anders over dachten: majoor Cartwright en Robert Kirk. Nu kunnen we hen natuurlijk als chagrijnige excentriekelingen afdoen, maar ik vroeg me toch af of er nog iemand is. Iemand van wiens bestaan ik niet afweet. U vormde al die jaren geleden een hechte groep en toen uw man overleed, had hij nog steeds een uitstekende band met Michael Ramsden en Penny Cartwright. Was er nog iemand anders bij? Iemand die wellicht al die tijd wrok is blijven koesteren?’

Emma Steadman tuitte haar lippen en schudde langzaam haar hoofd.

‘Denkt u alstublieft goed na.’

‘Dat heb ik gedaan. Natuurlijk waren er indertijd ook andere mensen bij, maar ik kan me niet voorstellen dat een van hen een reden had om Harold iets aan te doen.’

‘Het punt is dat iemand dat nu juist wel heeft gedaan, mevrouw Steadman. En jullie zijn de enigen die me kunnen helpen om erachter te komen wie dat is geweest. Is er een bepaalde reden waarom hij nu is vermoord en niet vorig jaar, bijvoorbeeld, of vijf jaar geleden?’

‘Dat zou ik echt niet weten.’

‘U moet toch op de hoogte zijn geweest van zijn plannen. Had hij zich voorgenomen om iets bijzonders te doen met zijn geld? Wilde hij misschien een testament laten maken en alles aan de National Trust nalaten of iets dergelijks? Was er een ander stuk land waar hij zijn zinnen op had gezet, iemand anders op wiens tenen hij was gaan staan?’

‘Nee. Dat geldt voor al die vragen. En ik denk dat ik het inderdaad wel zou hebben geweten.’

‘Tja, dan blijft er niet veel over.’

‘U denkt dat een van ons het heeft gedaan, is het niet zo?’

Banks zweeg.

‘Denkt u soms dat ik het heb gedaan? Vanwege zijn geld?’

‘U kunt het toch niet hebben gedaan?’

‘Misschien denkt u wel dat mevrouw Stanton heeft gelogen om me een alibi te verschaffen?’

‘Nee.’

‘Waarom valt u me dan steeds lastig? Ik heb mijn man pas een paar dagen geleden begraven.’

Aangezien Banks geen antwoord op haar vraag kon bedenken, slaakte hij een zucht en stond op om te vertrekken. Voordat Emma de deur achter hem kon dichtdoen, draaide hij zich om en hij zei: ‘Denkt u alstublieft nog eens goed na over wat ik heb gezegd. Probeert u zich te herinneren of uw man misschien vijanden heeft gemaakt, hoe onbeduidend het indertijd misschien ook leek. Laat u het eens rustig bezinken. Ik kom nog wel eens terug.’

Penny Cartwright zat naar muziek te luisteren. Ze wierp Banks een ‘u weer’-blik toe en liet hem met grote tegenzin binnen, maar nam niet de moeite om het geluid zachter te zetten.

‘Ik zal u niet ophouden,’ zei Banks, die had plaatsgenomen op een stoel met een rechte rugleuning bij het raam en een sigaret opstak. ‘Het gaat over een paar avonden geleden.’

‘Welke avond precies? Het zijn er nogal wat geweest,’ zei Penny cynisch en ze schonk een borrel voor zichzelf in.

‘Vrijdagavond.’

‘Wat is daarmee?’

‘Toen trad u op in The Dog and Gun, weet u nog?’

Penny keek hem nors aan. ‘Ja, natuurlijk weet ik dat nog. U was er ook. Waar gaat dit over?’

‘Even uw geheugen opfrissen. Tussen uw optredens door bent u met Jack Barker weggegaan. Jullie zijn ongeveer een uur weggebleven. Waar zijn jullie naartoe geweest?’

‘Wat heeft dat er nu weer mee te maken?’

‘Hoor eens, het wordt tijd dat u doorkrijgt dat ik hier de vragen stel. U hoeft alleen maar te antwoorden. Begrepen?’

‘Ach, arme inspecteur Banks,’ kirde Penny. ‘Heb ik uw autoriteit ondermijnd?’ Er lag een uitdagende blik in haar ogen. ‘Wat was de vraag ook alweer?’

‘Vrijdagavond, tussen de twee optredens door. Waar bent u toen geweest?’

‘We hebben een eindje gewandeld.’

‘Waarheen?’

‘O, overal en nergens.’

‘Kunt u misschien iets specifieker zijn?’

‘Niet echt. Ik wandel vaak zomaar een stukje. Er zijn in en om Helmthorpe heel veel plekjes waar je naartoe kunt wandelen. Daarom komen hier ‘szomers ook zoveel toeristen.’

‘Houdt u nu eens op met die spelletjes en vertelt u me gewoon waar u naartoe bent gegaan.’

‘Want anders?’

Nadat ze elkaar een halve minuut zwijgend hadden aangestaard, sloeg Penny als eerste haar ogen neer en pakte een sigaret.

‘Goed dan,’ zei ze. ‘We zijn hiernaartoe gegaan.’

‘Waarom?’

‘Wat denkt u zelf?’

‘Seks?’

‘Op dat soort vragen geeft een dame geen antwoord. Bovendien heeft het werkelijk niets te maken met uw onderzoek.’

Banks boog zich een stukje naar voren en zei zachtjes: ‘Misschien vindt u het interessant om te weten dat ik een vrij goed idee heb van wat jullie hier hebben gedaan. En ik heb enkele collega’s in Eastvale die met het grootste genoegen hiernaartoe komen om te bewijzen dat ik gelijk heb. Als u mij helpt, helpt u ook uzelf.’

‘U krijgt echt niets uit me los.’

‘Waar was u vrijdagmiddag om vier uur?’

‘Toen zat ik hier te oefenen. Hoezo?’

‘Was er iemand bij u?’

‘Nee. Ik ben meestal alleen wanneer ik oefen.’

‘Bent u in die tijd misschien gebeld?’

Penny keek hem niet-begrijpend aan. ‘Gebeld? Nee. Waar wilt u eigenlijk naartoe?’

‘U wilt me dus niet vertellen waar u vrijdagavond tijdens de pauze naartoe bent geweest en wat u daar hebt gedaan?’

‘Het gaat u geen steek aan,’ zei ze achterdochtig. ‘Wacht eens even. Sally. Sally Lumb. Zij is vrijdag toch verdwenen? Jezus, wat bent u een schoft!’ Ze staarde Banks woedend aan. In haar ogen glinsterden tranen van kwaadheid. ‘Wilt u soms beweren dat ik daar iets mee te maken heb gehad?’

‘Waar was u?’

‘Als u het allemaal zo goed weet, waarom wilt u dan dat ik het u vertel?’

‘Ik wil het van uzelf horen.’

Penny hing nu als een slappe vaatdoek in haar stoel en keek hem niet aan. ‘Goed dan. We zijn hiernaartoe gegaan en hebben een paar jointjes gerookt. Lekker belangrijk. Is dat wat u wilde horen? Wat gaat u nu doen, de honden erbij roepen en alles ondersteboven halen?’

Banks stond op om te vertrekken. ‘Ik ga helemaal niets doen. Ik herinnerde me gewoon het verschil tussen het laatste optreden en het eerste; u was afstandelijker, afwezig. Het is misschien een schrale troost,’ ging hij verder terwijl hij de deur opendeed, ‘maar ik geloof u en ik ben blij dat ik gelijk had.’

Penny zei of deed niets om zijn vertrek te vergemakkelijken.

Toen Penny die avond in bed lag en niet kon slapen, drongen de beelden zich weer aan haar op, zoals ze dat sinds de dood van Harold Steadman voortdurend hadden gedaan: die zomers van vroeger, onschuldig, idyllisch. Dat had ze toen tenminste gedacht.

Het was een tijd geweest waarover ze de afgelopen tien jaar niet had hoeven of willen nadenken, een periode waarop men als op een geïdealiseerde jeugd terugkijkt wanneer men ouder wordt en het leven zijn scherpe randjes verliest. Het leven was te druk geweest, te opwindend, en toen ze ten slotte instortte, was ze in gedachten mijlenver van die idyllische zomers verwijderd geweest. In die tijd had het net geleken of haar eerdere leven door iemand anders was geleefd. Ze was naar Helmthorpe teruggekeerd, waar iedereen weer bij elkaar was. En nu was Harold vermoord en snuffelde die vervelende inspecteur hier rond, die allerlei vragen stelde en herinneringen bij haar bovenhaalde zoals de getijden zand opstuwen.

Dus beleefde ze het in gedachten allemaal opnieuw. Als in een oude film zag ze zichzelf langs de Pennine Way naar Wensleydale wandelen en in Harolds oude Morris 1100 naar Richmond of het Lake District rijden, en ze merkte nu dingen op die haar indertijd niet waren opgevallen, kleine dingen, vaag en onduidelijk, maar wel degelijk verontrustend. En hoe meer ze over vroeger nadacht, des te minder het haar beviel.

Ze draaide zich nog eens om en probeerde de beelden uit haar hoofd te verdrijven. Het waren net dromen, hield ze zichzelf voor. Ze had de pure waarheid genomen en die in haar verbeelding volledig vervormd. Dat was beslist wat er was gebeurd. Het probleem was dat deze dromen zo echt leken. Ze kon ze niet meer veranderen, maar zou niet rusten totdat ze wist wat fantasie was en wat werkelijkheid. Hoe kon het verleden, iets wat echt was gebeurd, zo anders zijn geworden, zo onduidelijk? Vlak voordat ze eindelijk in slaap viel, vroeg ze zich af wat ze eraan moest doen.