2
Weaver trok een vies gezicht. ‘Ik hou niet van cognac,’ gaf hij schaapachtig toe. ‘Ik moest het als kind van mijn moeder altijd drinken wanneer ik verkouden was. Ik heb dat spul nooit lekker gevonden.’
Ze zaten samen in een rustig hoekje van The Bridge. Banks had een glas Theakstons’s bitter van de tap voor zich staan en Weaver zat te zeuren over zijn cognac.
‘Knapte je ervan op?’ vroeg Banks.
‘Ik neem aan van wel. Maar het doet me altijd aan medicijnen denken, aan ziek zijn, als u begrijpt wat ik bedoel.’
Banks lachte en haalde een biertje voor Weaver om de akelige smaak te verdrijven. Ze zaten op Hatchley te wachten, die nog steeds bij Tavistock zat en zich daar ongetwijfeld te goed deed aan een lekkere kop thee of iets sterkers, en misschien zelfs wel een bord gebraden vlees.
‘Vertel me eens,’ zei Banks, ‘waarom is het hier eigenlijk zo stil? Het is zondag rond lunchtijd en het stikt in het dorp van de toeristen.’
‘Dat kan wel kloppen,’ zei Weaver. Zijn jongensachtige gezicht had zijn natuurlijke blos weer terug. ‘Maar kijkt u eens om u heen.’
Banks deed wat hij zei. Ze zaten in een kleine ruimte met vergeeld behang en een bruin plafond vol barsten. Enkele aquarellen van plekken uit de omgeving, die deden denken aan de aquarellen in oude treinstellen, hingen over de opvallendste vochtige plekken in de muren. De tafels waren versleten, en zaten onder de krassen van de spelletjes domino die er jarenlang aan waren gespeeld en kringen van vele opeenvolgende generaties druipende bierglazen; langs de randen zaten halvemaanvormige brandplekken waar sigaretten hadden gelegen tot ze waren opgebrand. Een rekje met een tang en een kromme pook stond naast de kleine, betegelde open haard. Inderdaad, veel was het niet.
‘Er zijn drie pubs in Helmthorpe,’ vertelde Weaver en hij telde ze af op zijn stompe, rode vingers. ‘Dat wil zeggen, als je de Country Club voor de golfspelende elite niet meetelt. Je hebt The Dog and Gun en The Hare and Hounds; daar komen voornamelijk toeristen. Echte, authentieke plattelandsherbergjes, als u begrijpt wat ik bedoel, stijgbeugels aan de muren, koperen bedpannen, antieke tafels met gietijzeren poten die levensgevaarlijk zijn voor je knieschijven: je kunt het zo gek niet bedenken. Ze hebben allebei ook een enorme, oude open haard, helemaal in zwart lood uitgevoerd. Nu elke pub in de beschaafde wereld blijkbaar echte ale schenkt, is een brandend haardvuur de nieuwste trend.
The Dog and Gun is een soort gezinspub, met achter in de tuin aan de rivier een aantal tafels en een kleine, omheinde speelplek voor de kinderen; The Hare and Hounds is meer iets voor jongeren. Ze hebben daar in het hoogseizoen elke vrijdag en zaterdag een disco en er komen daar heel veel kampeerders. Dat levert ons de meeste problemen op: vechtpartijtjes, dat soort dingen. Doordeweeks hebben ze ‘savonds soms folkmuziek. Heel wat beschaafder, als u het mij vraagt.’
Weaver haalde zijn neus op en gebaarde naar de muur. ‘En dan is dit er nog. Deze pub is vrij nieuw, naar dorpse maatstaven dan – Victoriaans, zou ik zeggen als ik een gokje moest wagen. En het is de enige plek die is overgebleven voor de echte drinkers. De mensen die hier komen, zijn dorpsbewoners en soms een paar bezoekers die over het bier hebben gehoord. Het is een goed bewaard geheim. Natuurlijk kom je in de weekenden ook wel wat wandelaars en zo tegen aan de bar. Blijkbaar lezen ze tegenwoordig allemaal die biergidsen. Maar daar hebben we vrijwel nooit last van; dat zijn over het algemeen heel rustige types.’
‘Waarom kwam Steadman hier, denk je?’
‘Steadman?’ Weaver was blijkbaar verrast door de zakelijk wending die het gesprek plotseling nam. ‘Hij vond het bier hier zeker lekker. En hij kon het goed vinden met een paar van de vaste klanten.’
‘Maar hij was toch een vermogend man? Heel vermogend zelfs. Dat huis moet hem beslist een aardige duit hebben gekost.’
‘O ja, hij had inderdaad geld zat. Het gerucht gaat dat hij meer dan een kwart miljoen van zijn vader had geërfd. Zijn vrienden zijn ook bepaald niet onbemiddeld, maar het zijn geen poenerige types. Het zijn juist heel gewone lui.’
Banks vroeg zich desondanks nog steeds af waarom iemand die zoveel geld had er de voorkeur aan gaf om altijd in zo’n verwaarloosde pub te komen, hoe goed het bier er ook was. Eigenlijk had Steadman aan de kaviaar moeten zitten en deze met magnums champagne kunnen wegspoelen. Dat was echter meer iets voor Londen, hield hij zichzelf voor: het opzichtig tentoonspreiden van verworven rijkdom. Misschien waren mensen die meer dan een kwart miljoen pond bezaten en in Helmthorpe waren gaan wonen wel anders. Hij betwijfelde het echter. Maar Steadman leek inderdaad op een ongewone man.
‘Hij hield zeker wel van een glaasje?’
‘Ik heb nooit meegemaakt dat hij te veel dronk. Ik denk dat hij gewoon genoot van het gezelschap hier.’
‘Liever dan bij zijn vrouw?’
Weaver liep rood aan. ‘Dat zou ik echt niet weten, inspecteur. Daar heb ik nooit iets over gehoord. Maar hij was wel een aparte vent.’
‘In welk opzicht?’
‘Tja, zoals ik u net al zei, was hij vroeger docent aan de universiteit van Leeds. Toen hij dat geld erfde, zei hij meteen zijn baan op, en hij kocht het oude huis van de familie Ramsden en trok erin.’
‘Het huis van de familie Ramsden?’ onderbrak Banks hem. ‘Toch niet toevallig de familie van Michael Ramsden?’
Weaver trok een wenkbrauw op. ‘Inderdaad,’ antwoordde hij. ‘Het was het huis van zijn ouders. In de tijd dat Steadman en zijn vrouw hier zo’n tien jaar geleden voor het eerst op vakantie kwamen, was het een bed & breakfast. Michael zat toen op de universiteit en kreeg daarna een goede baan bij een uitgeverij in Londen. Toen meneer Ramsden overleed, kon Michaels moeder het zich niet veroorloven om het huis aan te houden, dus is ze bij haar zus in Torquay gaan wonen. Dat kwam voor Steadman toevallig allemaal heel goed uit.’
Banks staarde met stomme bewondering naar Weaver. ‘Hoe oud ben je eigenlijk?’ vroeg hij.
‘Eenentwintig.’
‘Hoe komt het dan dat je zoveel weet over dingen die ver voor jouw tijd zijn gebeurd?’
‘Van mijn familie. Ik ben hier in de omgeving geboren en opgegroeid. En van brigadier Mullins. Gewoonlijk heeft hij hier de leiding, maar hij is nu met vakantie. Er ontgaat brigadier Mullins bijna niets.’
Banks nam even de tijd om deze informatie in alle rust en onder genot van een biertje te laten bezinken.
‘En de vrienden van Steadman?’ vroeg hij ten slotte. ‘Wat zijn dat voor mensen?’
‘Hij is eigenlijk degene die ze bij elkaar heeft gebracht,’ antwoordde Weaver. ‘O, ze kenden elkaar allemaal al wel voordat hij hier kwam wonen, hoor, maar Steadman was een vriendelijke kerel, in alles en iedereen geïnteresseerd. Wanneer hij het niet te druk had met zijn boeken of zijn onderzoek naar ruïnes en verlaten mijnen was hij een heel sociaal type. Om te beginnen heb je Jack Barker, misschien hebt u wel eens van hem gehoord?’
Banks schudde ontkennend zijn hoofd.
‘Schrijver. Detectiveverhalen.’ Weaver glimlachte. ‘Best goed, eigenlijk. Flink wat seks en geweld.’ Hij bloosde. ‘Vergeleken met de werkelijkheid stelt het natuurlijk allemaal niet zoveel voor.’
‘Och, dat weet ik zo net nog niet,’ zei Banks glimlachend. ‘Ga verder.’
‘Nu ja, hij woont hier nu zo’n jaar of drie, vier. Geen idee waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Dan zijn er nog Doc Barnes, die hier in de omgeving is geboren en opgegroeid, en Teddy Hackett, een plaatselijke ondernemer. Hij is de eigenaar van de garage daarginds en een paar souvenirwinkels. Dat is het eigenlijk wel zo’n beetje. Ze zijn allemaal een jaar of veertig. Nu ja, Doc Barnes is iets ouder en Barker is eind dertig. Een vreemd groepje, nu ik er zo over nadenk. Ik heb hen hier een paar keer zien zitten en uit wat ik toen heb opgevangen, begreep ik dat ze Steadman een beetje zaten te dollen, omdat hij academicus was. Maar niet gemeen of zo. Gewoon voor de grap.’
‘Niet uit vijandigheid of wrok? Dat weet je heel zeker?’
‘Volgens mij niet, nee. Voorzover ik kon zien dan. Ik kom hier niet zo vaak als ik wel zou willen. Vrouw en kind, begrijpt u.’ Hij keek Banks stralend aan.
‘En je werk.’
‘ Aye , dat neemt ook heel wat tijd in beslag. Alleen denk ik soms wel eens dat ik meer tijd kwijt ben met toeristen de weg te wijzen en te vertellen hoe laat het is dan met werkgerelateerde kwesties. Ze zouden degene die ooit heeft bedacht dat je, als je de weg kwijt bent, het gewoon aan een agent moet vragen, van mij wel mogen neerschieten.’
Banks lachte. ‘De dorpsbewoners houden zich dus vrij keurig aan de wet?’
‘O, over het geheel genomen wel, ja. Af en toe hebben we een paar dronkelappen. Vooral van de disco bij The Hare and Hounds, zoals ik al zei. Maar dat zijn voornamelijk mensen van buitenaf. Ook hebben we soms een enkel geval van huiselijk geweld. De meeste problemen worden echter veroorzaakt door toeristen die hun auto werkelijk overal parkeren en te veel lawaai maken. Het is in feite een heel rustig dorpje, hoewel sommigen het eerder saai zouden noemen.’
Op dat moment arriveerde brigadier Hatchley. Hij was een gedrongen man van begin dertig met blond haar en een gezicht vol sproeten, en Banks en hij hadden ondanks hun aanvankelijk vijandige houding – deels veroorzaakt door de rivaliteit tussen noord en zuid, en deels doordat Hatchley eigenlijk zijn zinnen had gezet op de baan die Banks nu had – een tamelijk goede werkrelatie ontwikkeld.
Hatchley haalde drankjes en ze bestelden alle drie pastei met biefstuk en niertjes, die heerlijk bleek te smaken. Niet echt veel niertjes, zoals Weaver opmerkte. Banks gaf de pubbaas een complimentje en werd beloond met een dubbelzinnig ‘ Aye’ .
‘Nog iets nieuws?’ vroeg Banks aan Hatchley.
De brigadier stak een sigaret op, liet zich voldaan achterover zakken in zijn stoel, wreef met een hand als een behaarde ham over zijn stoppelige wang en schraapte zijn keel.
‘Niet veel, zo te horen. Tavistock was op zoek naar een afgedwaald schaap en stuitte per ongeluk op een vers lijk. Dat is ongeveer waar het op neerkomt.’
‘Was het ongebruikelijk dat hij bij die muur rondsnuffelde? Lag het voor de hand dat er ook andere mensen zouden langskomen?’
‘Als u denkt dat iemand daar een stoffelijk overschot heeft gedumpt omdat hij dacht dat het weken zou duren voordat het werd ontdekt, hebt u het bij het verkeerde eind. Zelfs als Tavistock niet naar dat stomme schaap van hem op zoek was gegaan, zou er binnen de kortste keren wel iemand anders voorbij zijn gewandeld: wandelaars, verliefde stelletjes.’
Banks nam een slok bier. ‘Dus het was niet de bedoeling om hem daar te verbergen?’
‘Volgens mij niet, nee. Waarschijnlijk is hij daar alleen maar achtergelaten, omdat wij dan die verdomde berg tot halverwege Crow Scar op moesten.’
Banks lachte. ‘Ik zou eerder zeggen omdat we dan niet zouden weten waar hij is vermoord.’
‘ Aye .’
‘Waarom is Steadman niet als vermist opgegeven, inspecteur?’ vroeg Weaver. Hij wilde de inspecteur blijkbaar het respect tonen waaraan het bij Hatchley ontbrak.
Banks vertelde het hem. Vervolgens droeg hij Hatchley op om terug te gaan naar het politiebureau in Eastvale, daar zo veel mogelijk op te diepen over Steadmans achtergrond en de rapporten te ordenen die daar vermoedelijk al wel zouden binnenkomen.
‘Wat zeggen we tegen de pers?’ vroeg Hatchley. ‘Die lui zwermen overal rond.’
‘Je kunt hun melden dat we een stoffelijk overschot hebben gevonden.’
‘Kan ik ook al zeggen wie het is?’
Banks zuchtte en keek Hatchley met een lijdzame blik aan. ‘Stel verdomme niet zulke stomme vragen. Nee, dan kun je niet; pas wanneer het lichaam officieel is geïdentificeerd.’
‘En wat gaat u intussen doen, inspecteur?’
‘Mijn werk.’ Banks keek naar Weaver. ‘Jij kunt ook maar beter teruggaan naar het bureau, knul. Wie heeft de leiding bij jullie?’
Weaver bloosde nogmaals, zijn roze huid kleurde nu dieprood. ‘Ik, inspecteur. Op dit moment, tenminste. Brigadier Mullins is twee weken weg. Ik heb u over hem verteld, weet u nog?’
‘Ja, natuurlijk. Met hoeveel man zijn jullie?’
‘We zijn maar met ons tweeën, inspecteur. Het is een rustig dorp. Ik heb een paar jongens van Lyndgarth en Fortford te hulp geroepen om te helpen met het doorzoeken van het weiland. Alles bij elkaar zijn we hooguit met een man of zes.’
‘Goed,’ zei Banks, ‘dan heb jij dus de leiding. Laat een verzoek om informatie opstellen en printen, en deel dit overal uit: winkels, pubs, het mededelingenbord van de kerk. Organiseer een buurtonderzoek in Hill Road. Dat lichaam is echt niet helemaal te voet naar boven gedragen, dus misschien heeft iemand wel een auto gezien of gehoord. Dat kan ons op zijn minst helpen om het tijdstip van overlijden iets nauwkeuriger vast te stellen. Is dat duidelijk?’
‘Jawel, inspecteur.’
‘En maak je maar geen zorgen. Als je meer mensen nodig hebt, geef dat dan door aan het bureau in Eastvale, dan zullen ze daar kijken wat ze kunnen doen. Ik ga zelf bij Michael Ramsden langs, maar vraag maar naar brigadier Rowe, dan zal ik ervoor zorgen dat hij instructies heeft.’
Hij richtte zich weer tot Hatchley. ‘Geef voordat je vertrekt aan de mannen daar in dat weiland door dat ze tijdelijk naar Helmthorpe zijn overgeplaatst en dat ze onder leiding staan van agent Weaver. Waarschijnlijk hebben ze dat al wel begrepen, maar deel het hun officieel mee. En kijk even op het parkeerterrein of er misschien een beige Sierra staat.’ Hij gaf Hatchley het nummerbord van de auto door en overhandigde hem de sleutels. ‘Dat is Steadmans auto,’ voegde hij eraan toe, ‘en hoewel de kans dat hij hem gisteravond heeft gebruikt niet echt groot is, weet je maar nooit. Misschien is er wel een aanwijzing. Zorg dat de technische recherche er meteen mee aan de slag gaat.’
‘Jawel, inspecteur,’ zei Hatchley met op elkaar geklemde kaken en hij vertrok. Banks kon het ‘zak toch in de stront’ dat de brigadier er waarschijnlijk aan toevoegde toen hij eenmaal buiten stond bijna letterlijk horen.
Hij grijnsde breeduit naar de onthutste jonge agent en zei: ‘Let maar niet op hem, hij heeft waarschijnlijk gewoon een kater. Goed, vertrek jij ook maar, Weaver. We moeten weer aan het werk.’
Toen hij alleen was, haalde hij zijn nieuwe pijp uit zijn jaszak tevoorschijn en stopte hij deze vol met tabak. Toen hij de bittere tabaksrook inhaleerde, begon hij te kuchen en hij schudde zijn hoofd. Hij kon maar niet wennen aan dat klereding; misschien waren milde sigaretten toch een beter idee.
Sally had Banks opgewonden nagestaard toen deze naar het dorp reed en was te voet dezelfde kant opgegaan. Ze bleef bij een heg in de berm staan om een koekoeksbloem te plukken en bewonderde vluchtig de paarsroze kleur en de blaadjes die zich als de gespreide vingers van een baby uitstrekten. Toen schoot haar weer te binnen wat ze haar vriendinnen allemaal te vertellen had, en ze liet de bloem vallen en liep snel verder.
Ze had de man, de politieman die de leiding had, zowaar van heel dichtbij gezien en had een giechelbui moeten onderdrukken toen hij tijdens de klimpartij over het lage muurtje was uitgegleden. Het was wel duidelijk dat hij het niet gewend was om over het platteland te banjeren; misschien was hij wel door Scotland Yard hierheen gestuurd. Ze vond zijn magere, hoekige gezicht onder het korte, nette zwarte haar aantrekkelijk, hoewel zijn neus duidelijk gebroken was geweest en slecht was gezet. De felle, rusteloze ogen straalden energie en kracht uit, en het kleine witte litteken naast zijn rechteroog vormde voor Sally het bewijs dat hij bijzondere dingen had meegemaakt. Ze zag al voor zich hoe hij een gevecht op leven en dood had gestreden met een bloeddorstige moordenaar. Hoewel hij eigenlijk wat te klein leek voor een politieman, zag zijn pezige lijf er behendig en sterk uit.
Aan de westelijke rand van het dorp, vlak bij The Bridge, was een cafeetje waar Sally en haar vriendinnen vaak rondhingen. De koffie was slap, de cola warm en de Griekse eigenaar knorrig, maar er waren wel twee videospelletjes, een jukebox met moderne muziek en een stokoude flipperkast. Uiteraard had Sally liever met deskundige hand wat make-up aangebracht om voor achttien te kunnen doorgaan in een van de pubs – vooral The Hare and Hounds op een discoavond – maar in zo’n klein dorp als dit wist iedereen blijkbaar altijd alles over elkaar en ze was bang dat haar vader het te horen zou krijgen. Ze was met Kevin in verschillende pubs in Eastvale geweest, hoewel ook dat riskant was omdat dat zo dicht bij school was, en in Leeds en York, waar het een stuk veiliger was, en niemand had haar ooit naar haar leeftijd gevraagd.
De deur kraakte toen ze hem openduwde en binnen ving ze het bekende geluid op van buitenaardse wezens die werden afgeslacht. Kathy Chalmers en Hazel Kirk gingen volledig in het spel op, terwijl Anne Downes onverschillig toekeek. Ze was een boekenwurm, zag er heel gewoontjes uit en droeg een bril, maar ze wilde er graag bijhoren en als dat inhield dat ze met mensen moest omgaan die videospelletjes speelden, dan moest dat maar. De anderen plaagden haar vaak, maar het was nooit echt gemeen bedoeld en ze was gezegend met een scherpe, aangeboren gevatheid die haar in staat stelde om zich te midden van hen staande te houden.
De andere twee leken meer op Sally, ook al waren ze minder knap. Ze hielden van kauwgum, gebruikten make-up (waarin ze, in tegenstelling tot Sally, niet bijster bedreven waren) en maakten zich altijd en overal druk om hun haar en hun kleding. Kathy had zelfs een kleurspoeling met henna laten aanbrengen. Haar ouders waren razend geweest, maar konden er verder weinig meer aan doen. Hazel, de sensuele zwartharige, was de eerste die iets zei.
‘Kijk eens wie daar we daar hebben,’ zei ze luid. ‘En waar heb jij het hele weekend uitgehangen?’ De schittering in haar ogen verraadde dat ze heel goed wist waar Sally had uitgehangen en met wie. Onder normale omstandigheden zou Sally het spel hebben meegespeeld en hebben gezinspeeld op het aangename tijdverdrijf waarover Hazel volgens haar alleen maar in boeken had gelezen, maar deze keer negeerde ze de bedekte toespelingen en ze bestelde een cola bij de nors kijkende Griek. Het espressoapparaat siste als een oude stoommachine en de buitenaardse wezens kermden nog altijd in hun doodsstrijd. Sally leunde tegen de pilaar tegenover Anne en wachtte ongeduldig tot er een stilte viel, zodat ze met het grote nieuws op de proppen kon komen.
Toen het spel was afgelopen, zocht Kathy naar een munt, een onderneming waarbij ze haar rug moest krommen en haar lange benen moest strekken om haar hand diep genoeg in de zak van haar superstrakke Calvin Klein te kunnen steken. Sally zag dat de Griek tijdens deze manoeuvre vanachter zijn koffieapparaat naar haar stond te loeren. Ze wachtte het juiste moment af en zei toen: ‘Moeten jullie eens horen. Er is een moord gepleegd. Hier in het dorp. Ze hebben een lichaam opgegraven op de helling onder Crow Scar. Ik kom er net vandaan. Ik heb het gezien.’
Anne sperde haar fletse ogen achter haar dikke brillenglazen wijd open. ‘Een moord! Is dat waarom die mannen daarboven bezig zijn?’
‘Ze onderzoeken de plaats van de misdaad,’ verkondigde Sally en ze hoopte maar dat ze de juiste terminologie te pakken had. ‘De plaats delict. De technische recherche was er ook, en ze hebben bloedmonsters en weefselmonsters afgenomen. En de politiefotograaf en de gerechtelijk patholoog-anatoom. Iedereen was er.’
Kathy liet zich weer terugzakken op haar stoel, het spel helemaal vergeten. ‘Een moord? In Helmthorpe?’ Ze snakte ongelovig naar adem. ‘Wie is het?’
Op dit punt ontbrak het Sally aan informatie, wat ze echter keurig omzeilde door Kathy’s vraag op te vatten als: ‘Wie is de moordenaar?’ ‘Dat weten ze nog niet, sufferd,’ antwoordde ze neerbuigend. ‘Het is pas net gebeurd.’ Ze ging snel verder om hun aandacht vast te houden en niet het onderspit te delven tegen nieuwe legers buitenaardse wezens. ‘Ik heb de hoofdinspecteur van dichtbij gezien. Om je de waarheid te zeggen is hij best een lekker ding. Helemaal niet wat je zou verwachten. En ik heb het dode lichaam ook gezien. Nou ja, een stukje dan. Hij lag bij de muur in het weiland van Tavistock begraven. Iemand had een beetje van de losse aarde weggehaald en hem toen met stenen bedekt. Er staken een hand en een been uit.’
Hazel Kirk streek een pluk ravenzwart haar naar achteren. ‘Sally Lumb, je liegt dat je barst,’ zei ze. ‘Dat kun je vanaf die afstand nooit hebben gezien. De politie laat niemand zo dichtbij komen.’
‘Wel waar,’ wierp Sally tegen. ‘Ik kon zelfs de zweetplekken onder de armen van die hoofdinspecteur zien.’ Ze besefte te laat dat deze ondoordachte opmerking in strijd was met het romantische beeld dat ze van de ‘hoofdinspecteur’ had willen schetsen en ging snel verder in de hoop dat het niemand was opgevallen. Anne was de enige die haar neus optrok. ‘Tavistock was er ook bij. Ik denk dat hij hem heeft gevonden. En alle politieagenten van mijlenver uit de omgeving. Geoff Weaver was er.’
‘Dat roze watje,’ merkte Kathy snerend op.
‘Zo roze was hij vandaag anders niet, dat kan ik je wel vertellen. Volgens mij had hij overgegeven.’
‘Dat zou jij ook doen als je net een dode had gevonden,’ zei Anne, die al bijna zes maanden heimelijk hevig verliefd op hem was, ter verdediging van de jonge Weaver. ‘Waarschijnlijk was hij al helemaal vergaan en weggerot.’
Sally schonk geen aandacht aan haar. ‘En er was nog een inspecteur bij of hoe ze hen ook noemen. Hij droeg in elk geval geen uniform. Lang, stroachtig haar, een beetje zoals jouw vader, Kathy.’
‘Dat zal Jim Hatchley wel zijn geweest,’ zei Anne. ‘Hij is eigenlijk maar een brigadier. Mijn vader kent hem. Weet je nog toen er vorig jaar was ingebroken bij de sociëteit? Toen hebben ze hem vanuit Eastvale gestuurd. Hij is toen zelfs bij ons thuis geweest. Mijn vader is de penningmeester. Hatchley is een lomp varken. Er groeien zelfs haren uit zijn neus en oren. En ik durf te wedden dat die andere man inspecteur Banks was. Er stond een tijdje terug een foto van hem in de krant. Lezen jullie dan werkelijk nooit de krant?’
Met deze enorme stroom aan informatie en meningen snoerde Anne iedereen heel even de mond. Toen pakte Sally, die alleen de Vogue en Cosmopolitan las, de draad weer op. ‘Ze zijn nu hier. In het dorp. Ze zijn vlak voordat ik hier aankwam hiernaartoe gereden.’
‘Wel vreemd dat ze je dan geen lift hebben gegeven,’ zei Hazel, ‘in aanmerking genomen dat jullie zulke dikke maatjes zijn.’
‘Hou toch je klep, Hazel Kirk!’ zei Sally verontwaardigd. Hazel grijnsde vergenoegd. ‘Ze zijn hier. Ze willen vast iedereen verhoren. Ze gaan waarschijnlijk wel met iedereen praten.’
‘Waarom zouden ze dat in vredesnaam doen?’ vroeg Kathy. ‘We weten er toch helemaal niets van.’
‘Dat doen ze toch altijd, suffie,’ antwoordde Sally. ‘Ze doen een huis-aan-huisonderzoek en nemen iedereen een verklaring af. Hoe kunnen zij nu weten dat wij niets weten, tenzij ze het ons vragen?’
Op zoveel logica hadden Kathy en Hazel geen antwoord.
‘We weten nog niet eens wie het slachtoffer is,’ voegde Anne eraan toe. ‘Wie denken jullie dat het kan zijn?’
‘Ik durf te wedden dat het Johnnie Parrish is,’ zei Kathy. ‘Ik vind hem echt iemand om een duister verleden te hebben.’
‘Johnnie Parrish!’ zei Sally spottend. ‘Nu ja zeg, die is ongeveer net zo interessant als… als…’
‘Iemand met syfilis?’ opperde Anne. Ze lachten allemaal.
‘Zelfs dat zou nog interessanter zijn dan Johnnie Parrish. Ik denk dat het majoor Cartwright is. Dat is zo’n akelig, chagrijnig stuk vreten dat er vast heel veel mensen zijn die hem wel om zeep willen helpen.’
‘Onder anderen zijn dochter,’ zei Hazel en ze giechelde.
‘Hoezo?’ vroeg Sally. Ze vond het niet leuk om te merken dat ze niet op de hoogte was van iets wat de rest blijkbaar wel wist.
‘Nu ja, je weet wel.’ Kathy draaide er een beetje omheen. ‘Je weet toch wat iedereen zegt.’
‘Waarover?’
‘Over majoor Cartwright en zijn dochter. Dat hij haar zo kort houdt sinds ze is teruggekeerd in het dorp. De reden waarom ze ervandoor is gegaan. Het is niet normaal. Dat zegt iedereen.’
‘O, als dat alles is,’ zei Sally, er niet helemaal van overtuigd dat ze het begreep. ‘Maar ze heeft nu toch een eigen huis, die cottage bij de kerk?’
‘Misschien is het Alf Partridge wel,’ opperde Hazel. ‘Over akelige kerels gesproken. Degene die hem uit de weg ruimt, doet daar iedereen een groot plezier mee.’
‘Was het maar zo,’ verzuchtte Kathy. ‘Weet je dat hij me kort geleden nog van zijn land heeft gejaagd? Ik wilde alleen maar wat wilde bloemen plukken voor dat project op school. Hij had zijn jachtgeweer bij zich.’
‘Hij lijkt me eerder een moordenaar dan een slachtoffer,’ merkte Anne op. ‘Wie heeft het volgens jullie gedaan?’
‘Tja, misschien is het niet eens iemand van hier,’ antwoordde Kathy. ‘Ik bedoel, we weten nog helemaal niets, hé? Het kan heel goed een onbekende zijn geweest.’
‘Natuurlijk was het wel iemand van hier,’ zei Sally, die zich eraan ergerde dat haar ontdekking nu blijkbaar algemeen bezit was geworden. ‘Je denkt toch zeker niet dat iemand helemaal vanuit Leeds met een lijk hiernaartoe komt gereden om het onder Crow Scar te dumpen?’
‘Het zou toch kunnen,’ verdedigde Kathy zichzelf zonder al te veel overtuiging.
‘Ik ga in elk geval na het donker niet meer naar buiten tot ze hem hebben opgepakt.’ Hazel sloeg haar armen om zich heen en rilde. ‘Misschien is het wel zo’n lustmoordenaar, een nieuwe Ripper. Voorzover wij weten zou het best majoor Cartwrights dochter kunnen zijn die daar ligt. Of mevrouw Carey, de nieuwe barjuffrouw van The Dog and Gun.’
‘Ik zou me als ik jou was maar niet druk maken,’ zei Kathy. ‘Ik geloof niet dat een lustmoordenaar zijn oog snel op jou zou laten vallen.’ Het was bedoeld als vriendschappelijk plagerijtje, maar op een of andere manier viel het grapje verkeerd en de meisjes leken afgeleid, ieder in haar eigen gedachten verzonken. Kathy bloosde. ‘En toch,’ zei ze, ‘kunnen we maar beter voorzichtig zijn.’
‘Ik durf te wedden dat Jack Barker het heeft gedaan,’ zei Anne.
‘Wie? Die schrijver?’ zei Sally.
‘Ja. Kijk maar eens naar de boeken die hij schrijft.’
‘Ik wed dat je er niet een van hebt gelezen,’ daagde Kathy haar uit.
‘Ja, dat heb ik toevallig wel. Het beest van Redondo Beach en De slachter van San Clemente . Ze zijn heel luguber.’
‘Ik heb er ook een gelezen,’ zei Hazel. ‘Ik weet niet meer hoe het heette, maar het ging over een man die naar zijn strandhuis ergens in Amerika ging en daar in de woonkamer twee mensen aantrof die hij niet kende en die helemaal in mootjes waren gehakt. Het was weerzinwekkend. Ik heb het alleen maar gelezen omdat hij hier woont.’
‘Dat is Het beest van Redondo Beach ,’ zei Anne geduldig. ‘Zo heet dat boek.’
Sally vond de kant die het gesprek nu opging oersaai en bovendien was Jack Barker volgens haar veel te knap en galant om een moordenaar te kunnen zijn. Hij had wel wat weg van de oude filmsterren op wie haar moeder zo gek was – Errol Flynn, Clark Gable of Douglas Fairbanks – mannen die er allemaal hetzelfde uitzagen met vettig, achterover gekamd haar en snorretje. Hij was weliswaar het type dat best in een vlaag van passie zijn overspelige vrouw zou doodschieten (als hij er tenminste een had), dacht ze bij zichzelf, maar hij zou na afloop haar lichaam beslist nooit helemaal naar Crow Scar zeulen, dat stond wel vast. Hij was veel te veel een heer om zoiets te doen, wat voor boeken hij ook schreef.
Sally dronk de cola op en stond op om te vertrekken, maar voordat ze wegliep zei ze zachtjes: ‘De politie zal me wel willen spreken. Dat kan ik jullie wel vertellen. Ik weet iets. Ik weet nog niet wie er dood is of wie de moordenaar is, maar ik weet wel iets.’
En met die woorden liep ze snel naar buiten, terwijl de anderen haar met open mond nastaarden en vervolgens met elkaar overlegden of ze de waarheid vertelde of dat ze eenvoudigweg in het middelpunt van de belangstelling wilde staan.
Vanuit Helmthorpe leiden twee wegen naar York. De eerste voert slingerend door Gratly, loopt vervolgens hemelsbreed gemeten min of meer diagonaal door de Dales en sluit uiteindelijk enkele kilometers buiten de stad aan op de hoofdweg; de tweede is langer, maar ook sneller en voert via de hoofdweg terug naar Eastvale, waarvandaan je vervolgens in zuidoostelijke richting over de drukke York Road rijdt. Aangezien het een prachtige dag was en hij niet echt haast had, nam Banks voor zijn bezoek aan Ramsden de eerste.
Hij duwde de cassette in de recorder en reed op de klanken van O, Sweet Woods de heuvel op, sloeg na het huis van Steadman links af en volgde in rustig tempo de weg omhoog langs de heuvelhelling. Hij kwam door het gehucht Mortsett en bleef even met een opengedraaid portierraampje stilstaan om naar een fraaie cottage te kijken met een uithangbord van de posterijen boven de deur en een reclamebord voor Wall’s Ice Cream buiten op de stoep. Insecten zweefden zoemend door de stille, warme lucht; het was haast onwerkelijk, een beeld van Engeland van voor de Eerste Wereldoorlog.
Nadat hij na de kruising met de weg naar Fortford Relton passeerde, leek hij de beschaafde wereld achter zich te laten. Al snel maakten de groentinten van de glooiende vlakte plaats voor de donkere tinten van de heidevelden die zich zo’n drie kilometer ver uitstrekten voordat ze langzaam in de diepte van de volgende Dale verdwenen. Het was net een trage versie van een achtbaan, met als enige obstakels de schapen die soms vanuit de niet afgezette berm op de weg opdoken, die zelf niet meer was dan een smalle strook die nauwelijks kon worden onderscheiden van het omringende landschap. Banks kwam enkele wandelaars tegen, die in het hoge gras stapten toen ze zijn auto hoorden aankomen en glimlachend zwaaiden toen hij voorbijreed.
De hoofdweg, waar het een drukte van jewelste was met vrachtwagens en bestelbussen, kwam een beetje als een onaangename verrassing. Banks volgde mevrouw Steadmans routebeschrijving en bereikte al snel de afslag die hij moest hebben, een smal pad met op de hoek een eenzame rode brievenbus op ongeveer anderhalve kilometer van de stadsgrens van York. Hij reed de gladde, aarden oprit op en hield stil voor een gloednieuw uitziende garage.
Ramsden deed vrij snel nadat Banks had aangebeld de deur open en vroeg hem wie hij was. Nadat Banks hem zijn pas had laten zien, maakte hij de ketting los en nodigde hij hem uit om binnen te komen.
‘Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn,’ zei hij verontschuldigend. ‘Vooral op zo’n geïsoleerd liggende plek als deze.’
Ramsden was lang en bleek, met het melancholieke uiterlijk van een dichter uit de Romantiek. Hij had lichtbruin haar en, zo merkte Banks al snel op, de zenuwachtige gewoonte om voortdurend een al dan niet denkbeeldige losse lok van zijn voorhoofd te strijken. De spijkerbroek en het sweatshirt die hij droeg, hingen los om hem heen alsof ze een maat te groot waren.
‘Let u maar niet op de troep,’ zei hij en hij ging Banks voor naar een rommelige woonkamer, waar hij hem een stoel aanbood naast de enorme, lege open haard. ‘Zoals u kunt zien, ben ik aan het klussen. Ik heb net de eerste laag verf aangebracht.’ Een doorzichtig stuk plastic bedekte de helft van de vloer en er stonden een ladder, een flinke emmer lichtblauwe verf, kwasten, terpentine, een verfbak en een roller op. ‘Het gaat toch niet om die vrouw?’ vroeg hij.
‘Welke vrouw?’
‘Een paar maanden geleden is niet ver hiervandaan een oude dame vermoord door een paar overvallers. Toen is er ook iemand van de politie langsgekomen.’
‘Nee, het gaat niet om die dame. Dat is waarschijnlijk het korps van York geweest. Ik ben van de cid van Eastvale.’
Ramsden fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dan begrijp ik het niet helemaal. Neemt u me niet kwalijk, ik wil niet onbeleefd zijn, maar…’
‘Het spijt me,’ zei Banks verontschuldigend en hij pakte het glas whisky aan dat Ramsden ongevraagd voor hem had ingeschonken. ‘Dit valt niet mee. Zou u even willen gaan zitten?’
Ramsden keek hem geschrokken aan. ‘Wat is er dan?’ vroeg hij en hij liet zich onhandig in een kleine leunstoel zakken.
‘Klopt het dat u gisteravond een bezoekje van meneer Steadman verwachtte?’
‘Harry? Ja, dat klopt inderdaad. We zouden wat aantekeningen doornemen voor de tocht van vandaag. Hoezo? Is er iets gebeurd?’
‘Ja, helaas wel,’ zei Banks zo vriendelijk mogelijk, zich bewust van de spieren die in zijn maag verkrampten. ‘Meneer Steadman is overleden.’
Ramsden streek een onzichtbare haarlok naar achteren. ‘Ik kan u even niet volgen. Overleden? Maar hij zou hiernaartoe komen.’
‘Dat weet ik, meneer Ramsden. Dat is ook waarom ik het u zelf wilde vertellen. Was u niet verbaasd toen hij niet kwam opdagen? Maakte u zich geen zorgen?’
Ramsden schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee, natuurlijk niet. Het was niet de eerste keer dat hij niet kwam. Weet u het echt zeker? Van Harry, bedoel ik. Kan er geen vergissing in het spel zijn?’
‘Jammer genoeg niet.’
‘Wat is er dan in vredesnaam gebeurd?’
‘Dat weten we nog niet zeker, maar een boer heeft vanochtend vroeg zijn lichaam ontdekt in een weiland onder Crow Scar. Alles wijst erop dat hij is vermoord.’
‘Vermoord? Grote god! Harry? Dat kan niet.’
‘U weet niemand die daar enige reden toe kan hebben gehad?’
‘Absoluut niet. Niemand. Niet Harry.’ Hij wreef over zijn gezicht en staarde Banks aan. ‘Het spijt me, inspecteur, maar ik kan even niet goed nadenken. Het wil maar niet tot me doordringen. Ik ken Harry al zo lang. Zo ontzettend lang. Dit is echt een enorme schok.’
‘Dat begrijp ik, meneer Ramsden,’ zei Banks, ‘maar als u even tijd hebt om een paar vragen te beantwoorden, ben ik zo weer weg.’
‘Ja, natuurlijk.’ Ramsden stond op en schonk een drankje voor zichzelf in.
‘U zei dat het al eerder is voorgekomen dat hij niet kwam opdagen?’
‘Ja. Het was geen vaste afspraak. Eerder vrijblijvend, eigenlijk.’
‘Waarom is hij de vorige keer weggebleven?’
‘Eén keer kwam hij niet omdat Emma ziek was. En één keer omdat hij last had van zijn maag. Dat soort dingen. We hadden een heel goede band, inspecteur. Er stond hier altijd een bed voor hem klaar en hij had zelf een sleutel voor het geval ik ergens naartoe moest.’
‘Het is niet bij u opgekomen om te bellen en te informeren wat er aan de hand was?’
‘Nee, helemaal niet. Ik heb u al verteld dat de afspraak vrijblijvend was. Bovendien heb ik geen telefoon. Op mijn werk ben ik al veel te veel tijd aan dat ding kwijt. De dichtstbijzijnde telefooncel staat aan de hoofdweg.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik kan maar niet geloven dat dit echt gebeurt. Het is net een nachtmerrie. Harry, overleden ?’
‘Bent u gisteravond weg geweest?’
Ramsden staarde hem niet-begrijpend aan.
‘U zei net dat meneer Steadman een sleutel had voor het geval u weg was,’ hield Banks vol. ‘Was u gisteravond ook weg?’
‘Nee, ik ben gisteravond niet weg geweest. Toen Harry om een uur of elf nog steeds niet was gearriveerd, was ik eigenlijk… ik hoop dat u dit niet verkeerd opvat… een tikje opgelucht. Ziet u, ik ben zelf ook bezig met het schrijven van een boek. Een historische roman. Ik was blij dat ik nu de gelegenheid kreeg om daaraan verder te werken.’ Hij keek enigszins beschaamd.
‘Vond u het niet prettig om met meneer Steadman samen te werken?’
‘O, natuurlijk wel. Alleen was het meer zijn project. Ik was alleen maar de redacteur en assisteerde hem slechts bij zijn onderzoek.’
‘Wat was u van plan vandaag te gaan doen?’
‘We wilden een oude loodmijn in Swaledale bekijken. Vrij ver hiervandaan eigenlijk, dus we waren van plan om vroeg op pad te gaan. Emma!’ riep hij plotseling uit. ‘Emma zal er wel vreselijk aan toe zijn.’
‘Ze is uiteraard erg van streek,’ zei Banks. ‘Mevrouw Stanton, de buurvrouw, is bij haar.’
‘Moet ik ernaartoe?’
‘Dat kunt u het beste zelf beslissen, meneer Ramsden, maar ik zou zeggen dat het beter is om haar in elk geval vandaag even met rust te laten. Ze is in goede handen.’
Ramsden knikte. ‘Natuurlijk, natuurlijk…’
‘En u? Redt u zich wel?’
‘Ja, met mij is alles in orde. Het is gewoon de schok. Ik ken Harry al meer dan tien jaar.’
‘Is het mogelijk om hier een ander keertje nogmaals met u over te praten? Ik zou graag wat meer achtergrondinformatie willen hebben en dergelijke.’
‘Ja, dat is goed. Wanneer?’
‘Hoe eerder, hoe beter eigenlijk. Dinsdagochtend wellicht? Tegen die tijd weten we misschien ook iets meer.’
‘Dan ben ik op mijn werk. Fisher & Faulkner. Het is momenteel niet echt druk. Als u daar kunt langskomen…’
‘Dat is uitstekend.’
Nadat Banks de route naar de uitgeverij had genoteerd, reed hij via de snelste route terug naar Eastvale. Op het bureau lag een uitnodiging om rond theetijd bij hoofdinspecteur Gristhorpe langs te gaan. Hij belde Sandra, die helemaal niet vreemd opkeek van zijn afwezigheid, controleerde of er tijdens zijn bezoek aan Ramsden nog iets was binnengekomen en reed toen voor de tweede keer die dag naar Helmthorpe. Het was drie uur en aangezien hij pas om vijf uur bij Gristhorpe werd verwacht, had hij meer dan genoeg tijd om na te gaan hoe het onderzoeksteam opschoot.
Het politiebureau van Helmthorpe was gevestigd in een verbouwde cottage aan een smalle, met keitjes geplaveide weg die vanaf de High Street in oostelijke richting naar de rivier liep. Daar vertelde Weaver, die het getypte verzoek om informatie stond te kopiëren, aan Banks dat drie agenten nog steeds bezig waren met het buurtonderzoek aan Hill Road en dat een vierde naar de camping was gestuurd.
Dat zou het grootste probleem vormen, besefte Banks. Ze moesten zien te achterhalen wie er op zaterdagavond op de camping had gestaan. De meeste kampeerders waren intussen echter natuurlijk alweer vertrokken en het zou vrijwel onmogelijk worden om nuttige of betrouwbare informatie los te krijgen.
Verder moest hij de pers nog te woord staan. Zoals Hatchley hem al had verteld, hingen er naast Reg Summers van het lokale weekblad nog twee andere verslaggevers rond bij de ingang van het politiebureau, die iedereen die naar binnen wilde of naar buiten kwam hun opschrijfboekje onder de neus duwden. Banks vond het belangrijk om op goede voet te blijven met de pers, maar in dit vroege stadium van het onderzoek kon hij hun weinig vertellen. Om hen echter te vriend te houden – hij wist dat ze hem uiteindelijk nog van pas zouden komen – gaf hij hun zo vriendelijk mogelijk enige informatie.
Om tien over halfvijf droeg hij de leiding weer over aan Weaver en ging hij op weg naar Gristhorpe. Onderweg bedacht hij dat hij die avond bij The Bridge zou langsgaan om te zien wat Steadmans vrienden hem konden vertellen. Hopelijk meer dan hij tot nu toe had weten te vergaren.