11

Langs de helling van Swainsdale liepen talloze beekjes, aangezwollen door het van hoger gelegen terrein afkomstige regenwater, omlaag naar de rivier. Toen de zon de met water verzadigde aarde verwarmde, steeg er vanaf de hellingen een nevel op, zo dun als het haar van een baby. De kleuren waren allemaal schoongeboend; frisse, heldere groentinten klommen langs de hellingen omhoog en de felle bloempjes van de paarse heide vormden, getemperd door de dunne mistsluiers, een krans om de heuveltoppen.

Penny wandelde met Jack Barker door High Street en was de eerste die de kleine groep mensen opmerkte die zich bij de brug had verzameld, waaronder de bij elkaar gekomen beekjes, die tezamen haast een complete rivier vormden, vanaf de zuidelijke heuvels omlaag kolkten naar de Swain.

Een vrouw in een mouwloze, gele jurk wees naar boven en de anderen volgden leunend op de lage, stenen afscheiding haar blik. Penny en Barker hadden hen inmiddels ook bereikt en bleven even staan om te zien waardoor de opwinding werd veroorzaakt. Ze hadden over de beek en de verschillende tuinen vol felgekleurde bloemen die aan haar oevers grensden heen ongestoord uitzicht op de helling. In de verte zagen ze iets wat deed denken aan de lappenpop van een kind onbeheerst in de snelle, aangezwollen waterstroom omlaag tuimelen. Penny vond de aanblik van het rondtollende, wild zwaaiende ding dat zo nu en dan even aan de rotsen bleef hangen om zich vervolgens weer los te rukken wanneer het water eraan trok en het meesleepte, bijna hypnotiserend.

Toen sloeg de vrouw in de gele jurk een hand voor haar mond en ze snakte naar adem. De anderen, onder wie ook Penny, wier ogen nooit echt goed waren geweest, leunden nog iets verder naar voren en knepen hun ogen tot spleetjes om het beter te kunnen zien. Pas nadat de schok als een golf door de aanwezigen was getrokken, besefte Penny wat er aan de hand was. Het was geen lappenpop die door de beek naar beneden kwam zetten, maar een lichaam. Stukken kleding kleefden nog altijd aan het uiteengereten vlees. Het zag er rauw uit, als een lap biefstuk in de vitrine van de slager; flarden huid waren compleet weggerukt, haar was uit de schedel getrokken en gebroken botten staken bij de ellebogen en schenen door de huid omhoog.

Het gezicht was niet langer herkenbaar, maar Penny wist net als alle andere dorpsbewoners op de brug dat Sally Lumb was teruggekeerd naar het dorp waar ze was geboren.

Penny wendde geschokt haar blik af, maar Barker en de anderen bleven ongelovig naar boven staren. Iemand zei iets over een ambulance, een ander had het over de politie en de groep viel in chaos uiteen.

Penny en Barker liepen verdwaasd verder tot ze bij The Hare and Hounds aankwamen, waar ze naar binnen gingen en twee dubbele whisky’s bestelden.

‘Een spook gezien?’ informeerde de barman.

‘Dat kun je wel zeggen, ja,’ zei Barker en hij vertelde onsamenhangend wat er was gebeurd. Al snel stroomden de klanten naar buiten om een kijkje te nemen, hun drankje vergeten op tafel achterlatend en vest of handtas hangend aan de leuning van hun stoel.

De barman gaf hun beiden een tweede dubbele whisky van het huis en vloog daarna zelf ook naar buiten om het spektakel te bekijken. De pub was nu leeg; iedereen had zo naar binnen kunnen lopen om alles wat los en vast zat te jatten, maar dat gebeurde niet. Penny gooide de bijtende whisky in één teug naar binnen; ze was zich ervan bewust dat haar hand die van Barker zo strak omklemde dat haar nagels ongetwijfeld diep in zijn vlees staken.

‘Het is een ellendige zaak, Alan,’ zei Gristhorpe en hij wreef in zijn ogen, die door slaapgebrek een groot deel van hun kinderlijke onschuld waren kwijtgeraakt. Hij zag er moe, bleek en gekwetst uit, alsof hij de hele kwestie, die zich vlak onder zijn eigen neus had afgespeeld, als een persoonlijke belediging opvatte. ‘Een ellendige zaak…’

Ze zaten recht tegenover het politiebureau in de Queen’s Arms en het was bijna middagsluitingstijd. Slechts een paar toegewijde drinkers en toeristen die nog snel even een sandwich met een glas shandy nuttigden zaten her en der door de pub verspreid.

‘Tot dusver hebben we helemaal niets gevonden,’ vervolgde de hoofdinspecteur en hij snoof even afkeurend toen Banks een sigaret opstak. ‘Het stoffelijke overschot had verdomme zoveel water opgezogen en was zo gehavend, dat Glendenning ons werkelijk geen idee kon geven waaraan ze is overleden. Volgens hem kan het heel goed zijn dat ze per ongeluk in het water is gevallen en haar hoofd heeft gestoten of gewoon is verdronken. Een volledige autopsie gaat wel even duren en zelfs dan kunnen ze niets beloven.’

‘Wat doet Glendenning op dit moment?’

‘Je kent hem, Alan, hij stond te popelen om aan de slag te gaan. Maaginhoud, organen, weefselmonsters. Ze moeten alles onderzoeken. Het zou zelfs vergif kunnen zijn geweest.’

‘Wat denkt u zelf?’ vroeg Banks en hij nam een slok Theakston’s bitter.

Gristhorpe schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Het moet nu eenmaal worden gedaan. Maakt het op dit punt echt nog iets uit waaraan ze is overleden? Als we gelijk hebben en het inderdaad is wat we denken dat het is, dan is het waarschijnlijk een klap op haar hoofd geweest, net als bij Steadman. En zelfs dat kan Glendenning misschien niet eens bevestigen.’

‘Wisten we maar iets meer over de reden,’ zei Banks. ‘Ik geloof wel degelijk dat er een verband bestaat met de zaak-Steadman – dat moet wel – ik weet alleen niet wat het is. Het meisje wist iets en in plaats van dat aan mij te vertellen heeft ze de moordenaar erop aangesproken. Ik vermoed dat ze het niet helemaal zeker wist en er simpelweg zelf achter wilde komen. Zelfs als je dat allemaal bij elkaar optelt, schieten we er nog steeds niets mee op. Ze wist dus iets. Maar wat? Ze heeft iemand gebeld. Maar wie? En waarom? Ze hebben elkaar ergens ontmoet. Maar waar?’

‘Het antwoord op die laatste vraag krijgen we misschien binnenkort,’ zei Gristhorpe. ‘Onze mensen zijn langs alle beken op de helling op zoek naar sporen. Er moet een of andere gruwelijke plattegrond te vinden zijn van de weg die ze heeft afgelegd.’

‘Werken zit er vandaag waarschijnlijk niet meer in,’ grapte Jack Barker zwakjes toen hij zijn vierde glas van Penny aannam. Het was twee uur nadat ze het verminkte lichaam van Sally Lumb langs de helling omlaag hadden zien tuimelen. Penny was na haar tweede glas gestopt, maar Barker wist niet van opgeven.

‘Misschien zou je niet meer moeten drinken,’ waarschuwde Penny hem.

‘Het is toch al te laat. Maar bedankt voor je bezorgdheid.’

Toen Penny op Barker neerkeek, voelde ze iets wat op liefde leek. Wat het ook precies was, het gevoel verwarde haar en ze was kwaad op zichzelf omdat ze niet wist wat ze moest doen. Toen ze net naar de cottage waren teruggekeerd en hij haar had vastgehouden, had het fijn aangevoeld, maar nu haatte ze het zwakke gevoel waarmee het vergezeld ging. Ze wist dat haar gevoelens voor hem niet platonisch waren, maar in plaats van zich voor hem open te stellen, trok ze zich in zichzelf terug en verstevigde ze de muur rondom haar.

Barker had blijkbaar iets van de emotionele chaos die in haar woedde gemerkt, dacht ze toen hij haar hand weer wilde vastpakken, wat ze toestond.

‘Ik heb denk ik altijd al een zwakke maag gehad,’ zei hij. ‘Treurig eigenlijk, hè? Ik voorzie in mijn onderhoud door over bloederige lichaamsdelen te schrijven, maar zodra ik iets zie…’ Hij maakte zijn zin niet af en begon te beven. Hij zette zijn glas op tafel en morste daarbij wat whisky. Penny ging naast hem zitten en sloeg haar armen om hem heen. Het duurde voor haar gevoel eeuwen voordat een van hen zich bewoog en ieder zou desgevraagd hebben gezegd dat de ander zich als eerste lostrok.

‘Eigenlijk zou je even wat moeten slapen, Jack,’ zei Penny zachtjes.

‘Wat is er in godsnaam aan de hand, Penny?’ vroeg hij. ‘Wat gebeurt er hier toch allemaal?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Penny en ze streelde zijn haar. ‘Tenminste, ik…’

‘Wat?’

‘Niets,’ zei ze. ‘Misschien is het niets, ik weet het niet. Maar het moet ophouden.’

‘Onder een brug,’ zei Banks. ‘Dat is wat de hoofdinspecteur me heeft verteld. Op de zuidelijke helling.’

‘Wat houdt dat in?’ vroeg Sandra. Ze zaten vroeg op de avond achter een drankje in de Queen’s Arms. Sandra had net gewinkeld en omdat ze elkaar de afgelopen dagen amper hadden gezien, had Banks voorgesteld om daar af te spreken, zodat ze even konden bijkletsen. Brian en Tracy waren oud genoeg om zich een paar uurtjes alleen te redden.

‘Het houdt in dat hij zijn mensen in eerste instantie op de verkeerde plek heeft laten zoeken en dat neemt hij zichzelf erg kwalijk.’

‘Dat kon hij toch ook niet weten,’ zei Sandra. ‘Het was volkomen logisch om eerst aan de noordkant te zoeken.’

‘Dat zegt iedereen, maar je weet hoe hij is.’

‘Ja. Net als jij. Koppig. Voelt zich overal verantwoordelijk voor.’

‘Hij komt er wel overheen,’ zei Banks. ‘Ze hebben dus kledingvezels op de stenen onder die brug aangetroffen. Waarschijnlijk heeft iemand haar daar neergelegd en met stenen bedekt. Toen het zo hard begon te regenen, zijn enkele stenen weggespoeld en is ze door het water mee naar beneden gesleurd. Ze hebben ten noorden van de brug geen sporen gevonden en het is een ideale plek, geïsoleerd, maar nog wel bereikbaar met een auto.’

‘Schieten jullie er iets mee op dat het lichaam nu terecht is?’

‘Niet echt. Niet in deze staat. Bovendien is er ook te veel tijd verstreken. We doen uiteraard navraag – iedereen die die kant uit is geweest – maar erg veel hoeven we daar niet van te verwachten. Degene met wie we van doen hebben, is erg slim en zal niet snel domme fouten maken.’

‘Deze keer was er waarschijnlijk echter wel haast bij geboden,’ merkte Sandra op. ‘Hij kan nooit veel tijd hebben gehad om alles netjes uit te stippelen.’

‘Toch zal het niet meevallen.’

‘Wanneer valt het dan wel mee?’

Banks schokschouderde en stak een sigaret op.

‘Trouwens,’ zei Sandra, ‘ik heb nog niet eerder kans gezien om het tegen je te zeggen, maar ik ben blij dat je die smerige pijp hebt weggedaan.’

‘Hij paste niet bij me.’

‘Nee.’

‘Meer iets voor Country Life ?’

Sandra lachte. ‘Ja, dat durf ik nu wel te zeggen. Er zijn denk ik ook niet veel mensen ingetrapt. Jijzelf al helemaal niet.’

‘Er zijn denk ik evenmin veel mensen die zouden zeggen dat ze blij zijn dat ze iemand een sigaret zien roken,’ zei Banks en hij hield Sandra, die zo nu en dan rookte, het pakje voor. ‘Ik ben echt van plan om te minderen en het bij deze milde dingen te houden.’

‘Loze beloften!’

‘Over dat meisje,’ zei Banks na een korte stilte. ‘Voorzover de technische recherche kon achterhalen, was ze nog maagd. Ze was niet neergeschoten, neergestoken, vergiftigd of seksueel misbruikt. Een maagd.’

‘Ik vraag me af of dat iets positiefs is,’ zei Sandra peinzend.

‘Wat? Dat ze niet is misbruikt?’

‘Nee. Dat ze als maagd is gestorven.’

‘Voor haar maakt het nu toch niets meer uit. Arm ding,’ zei Banks. ‘Ik denk niet dat ze dit op haar grafsteen zullen vermelden. We weten nu tenminste wel zeker dat ze niet is gekweld of gemarteld. Waarschijnlijk is ze vrij snel gestorven, zonder te beseffen wat er gebeurde.’

‘Denk je dat jullie de moordenaar snel zullen oppakken, Alan?’ vroeg Sandra en ze liet de gladde stukjes ijs over de bodem van haar glas draaien. ‘En nu niet net doen of ik een journalist ben. Eerlijk antwoord geven.’

‘Ik zou graag ja willen zeggen, maar we hebben zo verdomd weinig om op af te gaan. We hebben kunnen achterhalen waar het meisje vrijdagavond tot ongeveer negen uur is geweest en dat is het.’

‘Toen wij bij die folk-avond waren?’

‘Ja.’

Sandra huiverde. ‘We waren zo dichtbij.’

‘Doet dat er iets toe?’

‘Het is zo’n vreemd gevoel. En hoe staat het met die schrijver en zangeres?’

‘Het kan zijn dat ze hem in bescherming neemt of anders spannen ze wellicht samen. Het is moeilijk om te weten wat we moeten geloven, omdat alles zo door roddels wordt vertroebeld. De anderen kennen elkaar ook al heel lang. Jaren. God weet wat voor ingewikkeld web aan gevoelens er door de jaren heen tussen hen is ontstaan. Ik heb de indruk dat emoties in een plaatsje als Helmthorpe veel dieper gaan en langer standhouden dan in een grote stad.’

‘Onzin. Denk eens aan al die vetes en bendeoorlogen in Londen.’

‘Dat heeft meer een zakelijke achtergrond. Ik bedoelde juist dingen die zich op dagelijkse basis tussen mensen afspelen.’

‘Wie heeft het beste motief?’ vroeg Sandra.

‘Degene met de minste gelegenheid.’ Banks glimlachte om de ironie ervan. ‘Dat wil zeggen: als je een hoop geld een goed motief vindt. Er kunnen ook diverse vormen van jaloezie hebben meegespeeld. Dat is ook de reden waarom ik Barker en Penny Cartwright nog niet helemaal kan afstrepen als verdachten.’

‘Erft zijn vrouw alles?’

‘Ja.’

‘Ze is gisteren bij ons geweest voor controle van de brug die was aangebracht.’

‘Wat vind je van haar?’

‘Ik heb haar amper gezien. Alleen even toen ze bij de balie kwam om haar afspraak te bevestigen. Ze leek me een erg aantrekkelijk vrouw.’

‘Ik vond haar eigenlijk niets bijzonders.’

‘Dat is typisch iets voor een man,’ zei Sandra. ‘Jullie zien alleen maar de buitenkant.’

‘Je zult toch moeten toegeven dat ze zichzelf een beetje heeft verwaarloosd.’

‘Daar lijkt het misschien wel op,’ zei Sandra langzaam, ‘maar ik geloof daar niet zo in. Het is allemaal nog aanwezig. Onder die afschuwelijke kleren heeft ze een goed figuur. En heel fraaie botten. Als je haar vroeger hebt gekend of haar een tijdje niet hebt gezien, kan ik me echter wel indenken dat het lijkt alsof ze een beetje is verslonsd.’

‘Een knap jong ding.’

‘Sorry?’

‘O, niets,’ zei Banks. ‘Gewoon iets wat me te binnen schoot. Ga verder.’

‘Wat ik wilde zeggen is dat alle ingrediënten om haar in een aantrekkelijke vrouw te veranderen nog steeds aanwezig zijn. Ze kan nooit veel ouder zijn dan ik.’

‘Eind dertig.’

‘Nou dan. Waarschijnlijk ziet ze er zo gewoontjes uit, omdat ze dat zelf wil, omdat het haar niets kan schelen. Niet alle vrouwen zijn geobsedeerd door hun uiterlijk, hoor. Misschien vindt ze andere zaken belangrijker.’

‘Misschien wel. Wat je dus eigenlijk wilt zeggen,’ ging Banks langzaam verder, ‘is dat ze met een verzorgd kapsel, goede kleding en een beetje make-up…’

‘… een heel mooie vrouw zou kunnen zijn. Inderdaad, ja.’

Toen Barker langs de smalle trap naar beneden kwam, stond Penny specerijen te roosteren voor een curryschotel.

‘Zo, slaapkop, eindelijk weer in het land der levenden?’ begroette ze hem.

‘Hoe laat is het?’

‘Zeven uur.’

‘’s Avonds?’

‘Ja. Nog steeds dezelfde dag. Trek? Ik kan het me haast niet voorstellen, met de kater die je ongetwijfeld hebt. Maar goed, ik maak een curry. Graag of niet.’

‘Je gulheid en gastvrijheid zijn overweldigend,’ zei Barker. ‘Eerlijk gezegd voel ik me niet eens echt beroerd. Ik heb alleen knallende koppijn.’

‘Er ligt aspirine in het medicijnkastje in de badkamer.’

‘Wat is er eigenlijk gebeurd?’ vroeg Barker.

‘Wil je beweren dat je je dat niet meer herinnert?’

‘Na het derde glas weet ik niets meer. Of was het mijn vierde?’ Hij wreef met zijn knokkels in zijn ogen.

‘Weet je het echt niet meer?’ vroeg Penny nogmaals en ze klonk geschokt. ‘Nou, dat is dan een geweldig compliment, hoor.’

‘Wil je soms zeggen dat we…?’

Penny lachte. ‘Doe niet zo stom, Jack. Ik maak maar een grapje. Je was moe en toen heb ik je naar boven gebracht, zodat je even kon slapen. Dat is alles.’

‘Alles?’

‘Ja. Je denkt toch zeker niet dat ik met jou in die staat het bed induik, of wel?’

‘Ik ga even wat aspirine halen,’ zei Jack en hij zocht moeizaam zijn weg terug naar boven naar de badkamer.

‘Zo, dat moet even een tijdje sudderen,’ zei Penny toen hij terugkwam, ‘dus kunnen wij even lekker zitten. Borrel?’

‘Grote god, nee!’ kreunde Barker. ‘Aan de andere kant… misschien een glaasje tegen de nadorst. Alleen geen whisky.’

‘Bier?’

‘Ja.’

‘Sam Smith’s?’

‘Uitstekend.’

‘Mooi. Iets anders heb ik namelijk niet. Het is wel gekoeld.’

Penny haalde het bier. Barker ging op de bank zitten en nam een slok uit de fles.

‘Wat je daarnet zei, Penny,’ begon hij, ‘over, nou ja, je weet wel, dat je met mij in die staat niet het bed zou induiken…’

‘Ik denk niet dat je hem omhoog had gekregen, jij wel?’ vroeg ze plagerig, met een ondeugende glimlach om haar mondhoeken gekruld.

‘Ik ben misschien een beetje traag van begrip,’ reageerde Barker, ‘maar wil je daarmee soms zeggen dat als ik nuchter was geweest… ik bedoel, zou je dan werkelijk… je weet wel?’

Penny legde een vinger tegen zijn lippen en snoerde hem zo de mond. ‘Dat is voor mij een weet en voor jou een vraag,’ zei ze.

‘Verdomme, Penny,’ zei hij, ‘je kunt het niet maken om me de ene keer volkomen te negeren en de andere keer uit te dagen. Dat is niet fair. Door dat meisje dat naar beneden is komen drijven en zo ben ik al genoeg van slag.’

‘Het spijt me, Jack. Het komt er gewoon niet uit zoals ik het had bedoeld. Blijkbaar beëindig ik één spelletje en begin ik meteen met een ander, hè?’

‘Daar lijkt het wel op. Waarom geef je me niet gewoon duidelijk antwoord?’

‘Wat is de vraag?’

‘Die heb ik je al gesteld.’

‘O, dat. Ik ben blij dat je dronken was, Jack, want nee, ik geloof niet dat ik het anders had gedaan. Is dat duidelijk genoeg?’

‘Dat moet dan maar,’ zei Barker, die duidelijk teleurgesteld was.

Penny ging snel verder. ‘Het is niet zo eenvoudig als je denkt. Wat ik eigenlijk bedoel is dat ik blij ben dat ik die keuze niet op stel en sprong hoefde te maken. Ik ben zwak, misschien had ik wel ja gezegd en er dan spijt van gekregen. Het zou op dat moment, nadat we net met de dood waren geconfronteerd, zo gemakkelijk zijn geweest om met je te vrijen, zo vanzelfsprekend. Alleen zou ik Sally de hele tijd voor me zijn blijven zien, dat gruwelijk verminkte lichaam…’

‘Dat kan ik begrijpen. Maar waarom zou je er dan spijt van hebben gehad?’

Penny haalde haar schouders op. ‘Redenen genoeg. Er is zoveel gebeurd. Het is gewoon te snel. Het zou heel gemakkelijk zijn om met jou in bed te duiken. Je bent een aantrekkelijke vent. Maar ik wil meer dan dat, Jack. Ik wil niet slechts een van die mokkels zijn met wie je naar bed gaat wanneer je in Londen bent om een van je boeken uit te geven.’

‘Dat doe ik nooit en dat zou je ook nooit zijn.’

‘Misschien niet. Hoe dan ook, ik heb in mijn leven wel genoeg teleurstellingen te verwerken gehad. Ik wil een beetje vastigheid. Ik weet dat het conventioneel en afgezaagd klinkt, maar ik wil me ergens settelen en ik geloof dat ik beter af ben wanneer ik dat in mijn eentje doe. Ik ben niet zo’n vrouw die afhankelijk is van een man.’

‘Dat is maar goed ook. Ik ben niet bepaald iemand op wie je kunt bouwen.’ Barker stak een sigaret op en kuchte. ‘Hoor eens,’ zei hij, ‘het kan me niet schelen of dit er de juiste plek en tijd voor is of niet, maar ik hou van je, Penny. Dat is eigenlijk wat ik probeer te zeggen. Niet of je met me naar bed wilt of niet. Zo, dat is eruit. Misschien heb ik mezelf nu wel enorm belachelijk gemaakt.’

Penny keek hem een tijd lang peinzend aan en zei toen: ‘Ik weet niet of ik het aankan om verliefd te zijn.’

‘Probeer het eens,’ zei Barker. Hij boog zich een stukje voorover en streelde haar haren. ‘Je weet maar nooit, misschien bevalt het wel.’

Penny wendde haar blik af. Barker schoof iets dichter naar haar toe en nam haar in zijn armen. Ze verstrakte, maar duwde hem niet weg.

Uiteindelijk maakte ze zich zachtjes los uit zijn armen en ze keek hem met een ernstig gezicht aan. ‘Verwacht niet al te veel van me,’ zei ze. ‘Ik ben eraan gewend om voor mezelf te zorgen en dat vind ik prettig.’

‘Jij en ik,’ zei Jack, ‘wonen allebei al zo lang alleen dat het angstaanjagend is om te denken dat er iets zou veranderen. We moeten vooral niets overhaasten en het rustig aandoen.’

In de keuken klonk een belletje.

‘De curry is klaar.’ Penny stond op.

Barker liep achter haar aan naar de keuken en bleef tegen de deurpost geleund staan toekijken terwijl ze in de doordringend geurende saus roerde. ‘Weet je dat ik door die vervelende politieman van jou pas ben gaan beseffen dat ik jaloers was op Harry en jou?’ zei hij. ‘Ik vroeg me af waarom je zoveel van jezelf aan hem geeft en zo weinig aan mij.’

‘Dat is niet eerlijk, Jack.’ Toen Penny zich omdraaide, lag er een sombere uitdrukking op haar gezicht. ‘Zo moet je niet praten. Dan lijk je net op die Banks.’

‘Sorry,’ zei Barker verontschuldigend. ‘Ik bedoelde er niets mee.’

‘Laat maar zitten.’

‘Het verleden gaat echt niet weg, Penny,’ zei Barker. ‘Er zijn een heleboel dingen die moeten worden opgehelderd.’

‘Zoals?’ vroeg Penny achterdochtig en ze haalde de pan van het vuur.

‘Jij weet er meer van dan ik.’

‘Waarvan?’

‘Van alles wat er is gebeurd. Kom, Penny, ga me nu niet vertellen dat je geen vermoedens hebt. Je weet meer over deze kwestie dan je loslaat.’

‘Waarom denk je dat in godsnaam?’

‘Dat weet ik eigenlijk niet,’ antwoordde Barker. ‘Je doet de laatste dagen alleen zo vreselijk geheimzinnig en bent heel lichtgeraakt.’

Penny concentreerde zich zwijgend op de curry.

‘Nou?’ vroeg Barker.

‘Nou wat?’

‘Is het zo?’

‘Is wat zo?’

‘Ach, kom op zeg. Je weet best wat ik bedoel. Weet jij iets wat ik niet weet?’

‘Hoe moet ik nu weten wat jij wel of niet weet?’

‘Ik weet helemaal niets. En jij?’

‘Natuurlijk niet,’ zei Penny en ze schepte de curry in twee diepe borden. ‘Je verbeelding gaat met je op de loop, Jack. Jullie schrijvers ook altijd! Dacht je niet dat ik het je zou vertellen als ik iets wist?’

‘Eigenlijk niet, nee. Sally Lumb heeft het ook aan niemand verteld. Of anders heeft ze het aan de verkeerde verteld.’

‘En jij denkt dat ik dat was?’

‘Doe niet zo belachelijk.’

‘Vooruit, je kunt het nu net zo goed toegeven,’ schreeuwde Penny en ze zwaaide wild met de opscheplepel heen en weer. ‘Net als Banks. Toe dan!’

‘Ik heb geen flauw idee waarover je het hebt.’

‘Vrijdagavond. De avond waarop ze is verdwenen.’

‘Toen waren we in The Dog and Gun.’

‘Niet de hele tijd.’

‘Nu en? Jij bent naar huis gegaan om uit te rusten en ik heb een eindje gewandeld. Wat zou dat?’

‘Weet je het echt niet?’

‘Wat moet ik dan weten?’

‘Heeft Banks jou niet uitgehoord?’

‘Waarover?’

‘Dat was het tijdstip waarop Sally voor het laatst is gezien. Toen wij weg waren. Iemand heeft haar om een uur of negen in High Street gezien.’

‘En nu denkt Banks…?’

Penny schokschouderde. ‘Hij heeft het me zelf gevraagd. Jou niet?’

‘Nee. Ik heb hem al een paar dagen niet gezien.’

‘Dan komt dat vast nog wel. Hij is de laatste tijd erg opdringerig.’

‘Ik vermoed dat hij een beetje wanhopig aan het worden is. Je dacht toch zeker niet dat ik impliceerde dat jij er iets mee te maken hebt gehad?’

‘Was dat dan niet wat je bedoelde?’

‘Dacht je nu echt dat ik mijn eeuwige liefde zou verklaren aan iemand als ik dacht dat ze een moordenares was?’

Penny glimlachte.

‘En jij?’ vervolgde hij. ‘Geloof je mij?’

‘In welk opzicht?’

‘Dat ik alleen maar een eindje heb gewandeld?’

‘Ja. Ja, natuurlijk. Ik weet niet eens meer hoe we hierop zijn gekomen.’

‘Ik vroeg alleen maar of jij iets wist wat je niet aan mij had verteld. Meer niet.’

‘En ik dacht dat ik die vraag nu wel had beantwoord,’ zei Penny en haar donkere ogen vernauwden zich. ‘Ik doe er echt niet geheimzinniger over dan jij.’

‘Ach, hou toch op, Penny. Zo gemakkelijk kom je er niet vanaf. Jij woont hier veel langer dan ik. Je bent veel beter op de hoogte van wat zich hier allemaal afspeelt.’

‘Je doet net alsof ik een misdadiger ben, Jack. Is dit de manier waarop jij jouw liefde uit? Als we zo gaan beginnen wil ik wel eens weten hoe jaloers jij dan eigenlijk wel niet was.’

‘Laat maar,’ verzuchtte Barker. ‘Vergeet alsjeblieft dat ik iets heb gezegd.’

‘Ik zou niets liever willen, Jack, echt.’

Ze staarden elkaar uitgeput aan en Penny was degene die als eerste haar blik afwendde door met de borden naar de eettafel te lopen. Ze schoof een ervan naar Barker, die ging zitten om te eten.

‘Ik ben door jou bepaald niet meer in de stemming voor een romantisch etentje bij kaarslicht,’ klaagde ze. ‘Ik heb helemaal geen trek meer.’

‘Proef eerst eens,’ zei Barker en hij hield haar een volle lepel voor. ‘Het is echt heerlijk.’

‘Ik hoef niet meer.’ Penny pakte een sigaret, veranderde toen van gedachten en greep haar jasje. ‘Ik ga naar buiten.’

‘Dat meen je niet,’ sputterde Barker tegen. ‘We hebben zoveel te bespreken. En de kaarsen dan? Je hebt net gekookt.’

‘Eet het zelf maar op,’ zei Penny tegen hem en ze deed de deur open. ‘Wat mij betreft vreet je kaarsen er ook bij op.’

Barker kwam half overeind uit zijn stoel. ‘Waar ga je dan naartoe?’

‘Dat gaat je geen fluit aan,’ zei ze en ze sloeg de deur met een harde knal achter zich dicht.

Hoewel de zon nog laag boven de horizon stond, was het in de schaduw van de gebouwen aan de westkant van Market Street al donker en het plein was verlaten. Banks had na zijn terugkomst op kantoor, waar hij zijn aantekeningen nog eens wilde doornemen, niet de moeite genomen om het grote licht aan te doen. Sandra was naar huis gegaan, zodat Brian en Tracy niet zouden gaan denken dat ze sleutelkinderen waren. De deur was dicht en de schemerige kamer stond blauw van de rook. Af en toe hoorde hij voetstappen in de gang, maar blijkbaar besefte niemand dat hij er zat.

Zoals altijd wanneer hij het gevoel had dat een zaak op zijn einde liep, zat hij ook nu rokend bij het raam en rangschikte hij in gedachten de details een keer of vier, vijf. Na ongeveer een uur zag alles er nog steeds hetzelfde uit. Het patroon, het beeld, was compleet en hoe ongelooflijk het ook was, het moest kloppen. Elimineer het onmogelijke en wat overblijft, hoe onwaarschijnlijk ook, moet de waarheid zijn. Dat had Sherlock Holmes tenminste gezegd.

Hij moest maar eens actie ondernemen.

Tijdens de rit in de richting van de paarsrode zonsondergang aan de westkant van Swainsdale draaide Banks geen muziek; zijn geest was te actief om iets te kunnen opnemen. Hij reed de heuvel op richting Gratly, sloeg na de brug links af en hield stil voor het huis van de Steadmans. Er brandde geen licht. Banks vloekte en liep over het tuinpad naar het huis van mevrouw Stanton.

‘O, hallo, inspecteur,’ begroette ze hem. ‘Ik had niet verwacht u weer te zien. Komt u toch binnen.’

‘Dank u wel,’ zei Banks, ‘maar liever niet. Ik heb een beetje haast. Misschien kunt u even snel een paar vragen beantwoorden?’

Mevrouw Stanton fronste haar wenkbrauwen en knikte.

‘Hebt u om te beginnen enig idee waar mevrouw Steadman is?’

‘Nee. Ik dacht dat ik ongeveer een uur geleden haar auto hoorde, maar ik heb werkelijk geen idee waar ze naartoe is gegaan.’

‘Hebt u haar gezien?’

‘Nee, ik heb niet naar buiten gekeken. En zelfs als ik wel had gekeken, dan had dat nog niets uitgemaakt. Ze hebben een deur die vanuit de keuken direct naar de garage leidt. Geld,’ zei ze. ‘Ze hebben zelfs zo’n automatische deur. Gewoon even op de knop drukken.’

‘In welke richting is ze gereden?’

‘Tja, ze is niet hierlangs gekomen.’

‘Dan is ze dus in oostelijke richting gereden?’

Aye .’

‘Herinnert u zich die zaterdag nog waarop u samen met haar televisie hebt zitten kijken?’ Mevrouw Stanton knikte langzaam. ‘Weet u of ze nog is weggegaan nadat ze naar huis ging?’

Mevrouw Stanton schudde haar hoofd. ‘Ik heb haar in elk geval niet gehoord en ik ben na haar vertrek nog een uur opgebleven.’

‘Is ze afgelopen vrijdagavond weggeweest?’

‘Dat zou ik u niet kunnen vertellen, inspecteur. Dat was mijn bingoavond.’

‘En uw man?’

‘Pub. Zoals gewoonlijk.’

‘Is dat vaste prik op de vrijdagavond?’

‘Ha! Voor hem is dat elke avond vaste prik.’

‘En u?’

Aye , ik ga elke vrijdagavond naar de bingo. Net als half Swainsdale.’

‘Mevrouw Steadman ook?’

‘Nee. Zij niet. Niet dat ze een snob is of zo, hoor. Wat de een leuk vindt, vindt de ander maar niks. Smaken verschillen, zeg ik altijd maar.’

‘Heel hartelijk bedankt, mevrouw Stanton,’ zei Banks en hij liet haar verbijsterd achter, stapte in de Cortina en reed naar Helmthorpe.

Hij zette de auto aan het begin van Penny’s straat in High Street bij de kerk, waar eigenlijk een parkeerverbod gold. In de woonkamer brandde licht. Banks liep snel over het pad naar de voordeur en klopte aan.

Tot zijn verbazing deed Jack Barker de deur open.

‘Komt u binnen, inspecteur,’ zei Barker. ‘Penny is er helaas niet. Of bent u hier om mij te vragen waar ik vrijdagavond ben geweest?’

Banks negeerde de pesterige vraag; hij had geen tijd voor spelletjes. ‘Heeft ze onlangs misschien iets vreemds gezegd over de zaak-Steadman?’ vroeg hij.

Barker schudde niet-begrijpend zijn hoofd. ‘Nee. Hoezo?’

‘Ik had de indruk dat ze iets voor me achterhield. Iets waarover ze zelf misschien ook twijfels had. Ik hoopte eigenlijk dat ik haar kon overhalen om me te vertellen wat dat was.’

Barker stak een sigaret op. ‘Om eerlijk te zijn,’ zei hij, ‘gedroeg Penny zich de laatste paar keer dat ik haar zag inderdaad een beetje vreemd. Geheimzinnig en lichtgeraakt. Ze heeft echter niets gezegd.’

Banks ging zitten en trommelde onrustig met zijn vingers op de versleten armleuning van zijn stoel. ‘Jullie tweeën,’ zei hij en hij liet zijn blik door de kamer glijden. ‘Zijn jullie… eh…?’

‘Een stel? Niet echt. Helaas niet. Ik heb hier gegeten. We hebben net een beetje ruzie gehad over de kwestie waarover u het zojuist had. Ze is ervandoor gegaan en ik zit nu te wachten tot ze terugkomt.’

‘O?’

‘Ik suggereerde dat ze meer wist dan ze losliet en zij beschuldigde mij ervan dat ik haar als een misdadiger behandelde, net als u.’

‘Denkt ze dat echt?’

‘Nu ja, u hebt het haar niet gemakkelijk gemaakt, dat kunt u niet ontkennen.’

Banks keek op zijn horloge. ‘Komt ze zo terug?’

‘Ik zou het echt niet weten.’

‘Waar is ze dan naartoe?’

‘Dat heb ik u net al gezegd,’ zei Barker. ‘Na de ruzie is ze naar buiten gestormd.’

‘Waar naartoe?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Heeft ze iets gezegd?’

‘Ze zei dat het me geen fluit aanging.’

‘Daar schieten we natuurlijk niets mee op.’

‘Dat dacht ik ook.’

‘U bent dus tegen haar tekeergegaan omdat u dacht dat ze iets wist?’

‘Ja.’

‘Is ze met de auto weggegaan?’

‘Ja.’

‘Juist.’ Banks stond op. ‘Kom mee.’

Barker sprong zonder na te denken overeind en gehoorzaamde het bevel. Banks gunde hem nog net genoeg tijd om de kaarsen uit te blazen en de deur op slot te doen.

‘Zeg, wat is er eigenlijk aan de hand?’ vroeg Barker toen ze in sneltreinvaart door de donker wordende Dale reden. ‘U rijdt als een gek. Is er iets mis? Is Penny in gevaar?’

‘Waarom denkt u dat?’

‘Jezus, dat weet ik ook niet. U gedraagt zich zo vreemd. Wat gebeurt hier verdomme toch allemaal?’

Banks gaf geen antwoord. Hij concentreerde zich op het rijden en in het vallende duister was de stilte al snel om te snijden. Ten noorden van Eastvale sloeg hij de York Road in.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Barker een paar minuten later.

‘We zijn er bijna,’ antwoordde Banks. ‘Ik wil dat u precies doet wat ik zeg. Onthou dat goed. Ik heb u alleen maar meegenomen omdat ik weet dat u Penny graag mag en u toevallig bij haar thuis zat. Ik heb geen tijd te verliezen en u komt me misschien nog van pas, maar doe wel wat ik zeg.’ Hij zweeg en haalde een vrachtwagen in.

Barker klemde zich vast aan het dashboard. ‘U hebt me dus niet meegenomen omdat ik zulk aangenaam gezelschap ben?’

‘Doe me een lol, zeg.’

‘Even serieus, inspecteur, loopt ze gevaar?’

‘Dat weet ik niet. Ik weet niet wat we zo zullen aantreffen. Maakt u zich echter maar geen zorgen, het duurt niet lang meer,’ zei hij en hij sloeg met gierende banden links af. Na ongeveer een halve kilometer over een hobbelig B-weggetje reed Banks een oprit op. Barker wees en zei: ‘Dat is haar auto. Dat is Penny’s auto.’

Toen ze uit de Cortina sprongen en snel naar de deur liepen, gluurde iemand door een kier tussen de gordijnen.

‘Geen tijd voor beleefdheden,’ zei Banks nadat hij tevergeefs de deurklink naar beneden had geduwd. Hij deed een stap achteruit en gaf een harde trap tegen de deur, waardoor het hout rondom het slot brak en de deur openvloog. Met Barker op zijn hielen rende hij naar de woonkamer, waar hij het vreemde schouwspel in één oogwenk in zich opnam.

Er waren drie mensen aanwezig. Michael Ramsden staarde met een bleek gezicht en open mond naar Banks. Penny lag roerloos op de bank. De vrouw stond met haar rug naar iedereen toe.

In een fractie van een seconde kwam het tableau tot leven. Barker snakte naar adem en rende naar Penny, en Ramsden begon hevig te trillen.

‘Godsamme,’ zei hij kreunend, ‘ik wist dat dit zou gebeuren. Ik wist het.’

‘Hou je kop!’ snauwde de vrouw hem toe. Ze draaide zich om en keek Banks aan.

Ze had een nauwsluitende, rode jurk aan die haar rondingen accentueerde; haar haren waren strak naar achteren getrokken; zorgvuldig aangebrachte rouge benadrukte de jukbeenderen in haar hartvormige gezicht. Het opvallendste waren echter haar ogen. Tot dusver had Banks ze slechts waterig en vervormd achter dikke brillenglazen gezien, maar nu droeg ze contactlenzen met de kille, groene kleur van mos op vochtige stenen en de kracht die ze uitstraalden, was hard en doordringend. Het was Emma Steadman, vrijwel onherkenbaar veranderd.

Ramsden liet zich jammerend met zijn hoofd tussen zijn handen in een stoel zakken en Emma staarde woest naar Banks.

‘Smerige schoft,’ zei ze en ze spuugde naar hem. ‘U hebt alles verpest.’ Daarna verviel ze in een stilzwijgen dat ze in Banks’ bijzijn niet meer zou doorbreken.