6

‘Dus volgens die kennis van jou in Darlington…’

‘Brigadier Balfour, inspecteur. Een goeie vent.’

‘Volgens die brigadier Balfour van jou,’ ging Banks verder, ‘is Hackett pas na één uur ‘sochtends bij de Kit Kat Klub aangekomen en kan niemand in de pub zich herinneren dat hij hem daar heeft gezien?’

‘Inderdaad. De eigenaar van de pub zei dat hij er regelmatig kwam, maar vorige week was dat op vrijdag geweest, niet op zaterdag.’

‘Die hufter heeft dus zitten liegen,’ zei Banks met een zucht. Hij ging zich steeds meer ergeren aan de inwoners van Helmthorpe en hoe meer hij zich ergerde, des te lastiger het voor iedereen zou worden; daar konden heel wat schurken in Londen uit eigen ervaring over meepraten. ‘Ik denk dat we hem maar weer hierheen moeten halen. Nee, wacht eens even…’ Hij wierp een blik op zijn horloge en stond op. ‘We rijden wel naar Helmthorpe. Ik moet daar toch nog een paar dingen doen.’

Sandra had die dag de Cortina, dus namen ze een dienstwagen en Banks liet Hatchley rijden. De heggen langs de rivier zaten vol met witte, gele en paarse wilde bloemen, die Banks geen van alle kon benoemen. Een paar donkere wolken hingen dreigend in de lucht, maar af en toe scheen de zon er met felle lichtstralen doorheen, zodat hier en daar felgroene stukjes oplichtten op de beschaduwde hellingen. Het effect deed Banks denken aan de schilderijen die hij in een galerie in Londen had gezien waar Sandra hem mee naartoe had gesleept, maar hij kon zich de naam van de schilder niet meer herinneren: Turner, Gainsborough, Constable? Sandra zou het wel hebben geweten. Hij maakte in gedachten een aantekening dat hij zich iets meer in landschapsschilderijen moest verdiepen.

‘Wat vindt u ervan?’ vroeg Hatchley. Hij stuurde met één hand en stak met zijn andere een sigaret aan met de autoaansteker. ‘Van Hackett, bedoel ik.’

‘Hij kan de man zijn die we zoeken. Hij houdt in elk geval iets voor ons achter.’

‘En de anderen die zaterdagavond bij Steadman waren?’

‘Dat weet ik gewoon nog niet. Ze kunnen het allemaal hebben gedaan. Ze hebben geen van allen een waterdicht alibi, zelfs Barnes niet.’

‘Maar wat voor motief kan hij nu hebben gehad om Steadman te vermoorden? Hij heeft hier in de omgeving een uitstekende reputatie. Altijd al gehad ook.’

Banks peuterde aan zijn pijp. ‘Afpersing wellicht. Misschien wist Barnes iets over Steadman of vice versa. Misschien had Steadman iets gehoord wat de reputatie van de dokter kon ruïneren.’

‘Het is natuurlijk mogelijk,’ zei Hatchley. ‘Maar Steadman was rijk; die hoefde toch zeker niemand te chanteren? En als hij Barnes geld gaf, zou het natuurlijk stom zijn om de kip met de gouden eieren te slachten.’

‘Ben ik helemaal met je eens. Maar het hoeft niet per se om geld te gaan. Misschien voelde Steadman zich wel moreel verplicht om te vertellen wat hij wist. Uit wat we van hem weten blijkt wel dat dit typisch iets voor hem zou zijn geweest. Ik ben me er terdege van bewust dat het op dit moment allemaal speculatie is, maar ik vind nog steeds dat we de financiën en achtergrond van de dokter moeten natrekken, en uitzoeken of Steadman de laatste tijd grote bedragen van zijn rekening heeft opgenomen.’

‘Het kan denk ik in elk geval geen kwaad. Verdomme!’ Hatchley gaf een ruk aan het stuur om een slingerende fietser te ontwijken en schreeuwde uit het raampje: ‘Kijk toch uit waar je rijdt, godvergeten wegpiraat!’

Banks trok zijn veiligheidsriem iets strakker aan; een van de redenen waarom hij tijdens zijn werk bij voorkeur in zijn eigen auto reed was hem zojuist weer te binnen geschoten.

Ze kwamen veilig en wel aan, zetten de auto bij de rivier waar Steadman zijn auto ook had neergezet en gingen te voet via het steegje naar de High Street. Het liep tegen de middag; toeristen dromden samen in de kleine ijssalon en dorpsbewoners waren aan het winkelen of stonden bij het tuinpoortje van hun cottage in de smalle, met keitjes geplaveide zijstraatjes te kletsen. De twee politiemannen waren inmiddels vrij goed bekend in het dorp en de gesprekken verstomden wanneer ze langs liepen. Banks glimlachte; hij genoot van het effect dat zijn aanwezigheid op mensen had. In Londen werd hij alleen herkend door de misdadigers die hij vaker dan één keer achter de tralies had gezet.

Ze bleven even staan bij de tijdschriftenzaak, waar gekleurde ansichten, plattegronden en wandelgidsen in de rekken buiten op de stoep in de lichte bries stonden te wapperen.

‘We pakken Hackett wel na de lunch aan,’ stelde Banks voor.

‘Prima.’ Hatchley keek op zijn horloge. ‘Wilt u nu al wat eten?’

‘Nog niet. Waarom ga jij niet even bij Weaver langs om te zien of hij nog iets heeft ontdekt? Ik ga even een praatje maken met majoor Cartwright. Dan nemen we daarna pastei en een glas bier bij The Bridge en bekijken we hoe we Hackett het beste kunnen aanpakken.’

Hatchley stemde met het plan in en ging op weg naar het kleine plaatselijke politiebureau.

De man die de deur naast die van Thadtwistles boekhandel opendeed, was het prototype van een gepensioneerd majoor, dacht Banks bij zichzelf. Hij was al op leeftijd, maar zag er keurig verzorgd uit, met zilvergrijs haar, een baksteenrode huid en een grijze krulsnor. Nadat Banks had verteld wie hij was, bromde de majoor iets onverstaanbaars en hij ging hem via een smalle trap voor naar boven. De flat bleek recht boven de boekhandel te liggen.

Banks liep achter hem aan naar een woonkamer waarin een enorme ingelijste reproductie van een vrouw met ontblote borsten, die een vlag over een slagveld vol dode en gewonde soldaten droeg een prominente plaats innam; ze werd vergezeld door een kleine jongen met in beide handen een geweer.

Liberté guide le peuple ,’ zei de majoor toen hij zag dat Banks ernaar stond te staren. ‘Delacroix. Dat is immers waarvoor we hebben gevochten?’

Gelukkig begreep Banks dat het een retorische vraag was. Hij richtte zijn aandacht op de terriër die aan zijn enkels snuffelde en schuifelde voorzichtig met zijn voeten heen en weer in de hoop dat hij zou weggaan. Banks hield niet van honden – hij was meer een kattenmens – maar hij had een nog grotere hekel aan trotse eigenaars die blijkbaar van hem verwachtten dat hij die verdraaide beesten aanhaalde alsof het pasgeboren baby’s waren. Hij schopte iets harder en wist het keffertje uiteindelijk zover te krijgen dat het naar zijn mand afdroop, van waaruit het hem met een mengeling van verbolgenheid en arrogantie bleef aanstaren. De majoor stond gelukkig met zijn rug naar hen toe drankjes in te schenken.

De warme kamer voelde door de muffe rooklucht die er hing nog bedompter aan. Banks zag een antiek pijpenrek hangen aan de muur boven de open haard en in een poging om een band tussen hen te creëren ging hij op een stoel met een rechte rugleuning zitten en stak hij zijn eigen pijp aan.

De majoor overhandigde hem een klein glas whisky met soda, pakte een groter glas voor zichzelf en nam plaats in de versleten leren leunstoel die overduidelijk al sinds mensenheugenis als zíjn stoel werd beschouwd.

Hoewel sommige militaire types de politie zo’n beetje als collega’s beschouwden, had Banks gemerkt dat de meeste hen toch vooral zagen als omhooggevallen arrivisten, amateuristische klungels die niet geschikt waren voor het echte werk. Majoor Cartwright leek hem er een van het laatste type. Hij keek Banks met een onverholen vijandige blik aan. De paarse adertjes rondom zijn neus getuigden onmiskenbaar van een voorliefde voor een neutje vroeg op de ochtend.

‘Vooruit, wat is er?’ vroeg hij ongeduldig, alsof Banks hem bij het plannen van een nieuwe aanval in de Boerenoorlog had gestoord.

Banks vertelde hem over de moord, wat hem slechts wat gebrom en enkele felle hoofdknikjes opleverde, en probeerde zo subtiel mogelijk aan te kaarten dat de majoor, afgezien van de moordenaar, waarschijnlijk de laatste was geweest die Steadman levend had gezien.

‘Wanneer moet dat dan zijn geweest?’ vroeg Cartwright.

‘Op zaterdagavond omstreeks tien uur.’

De majoor staarde hem met kille blauwe ogen aan en nam een slok whisky. ‘Wie heeft u dat verteld?’

‘Dat doet er nu niet toe, majoor. Is het waar?’

‘Het zal die bemoeial van een buurvrouw zeker wel weer zijn geweest, hè? Stom oud wijf.’

‘Hebt u hem toen gezien en onenigheid met hem gehad?’

‘U wilt toch zeker niet beweren…’

‘Ik beweer helemaal niets. Ik stel u slechts een eenvoudige vraag.’

De majoor speelde met de whisky in zijn glas en antwoordde toen: ‘En als dat inderdaad zo was?’

‘Dan wil ik graag weten hoe en waarom.’

‘Er valt eigenlijk niets te vertellen. Hij zat weer eens bij mijn dochter thuis en toen heb ik hem opgedragen hem te smeren.’

‘Waarom reageerde u zo agressief?’

‘Het hoort gewoon niet.’ Cartwright boog zich een stukje voorover in zijn stoel. ‘Een getrouwde man en stukken ouder dan zij. Wat zou u hebben gedaan? Het is niet gezond.’ Hij liet zich weer achterover zakken.

‘Dacht u dat ze een affaire hadden?’

‘Ho ho, wacht eens even, jongeman. Niet zo hard van stapel lopen. Dat heb ik nooit gezegd.’

‘Hoor eens,’ zei Banks, ‘ik wil u nergens van beschuldigen en u ook niet aanhouden. Ik vraag alleen maar wat u ervan vond. Als u niet dacht dat uw dochter betrokken was bij iets onverkwikkelijks, waarom hebt u Steadman dan vrijwel letterlijk de straat op geschopt?’

‘Dat oude takkewijf overdrijft,’ zei Cartwright en hij snoof verachtelijk. Hij goot de rest van zijn drankje in één teug naar binnen, stond op en pakte een oude bruyèrepijp van het rekje, die hij met een pluk uit een tabakszak stopte. ‘We hebben inderdaad woorden gehad, ja, maar ik heb hem met geen vinger – of teen – aangeraakt. Trouwens, het is een principekwestie, hè? Een getrouwde man. Daar wordt over gepraat.’

Banks zag niet direct het verband tussen principes en de angst voor geroddel, maar ging er niet verder op in. ‘Had u daarom bezwaar tegen een volkomen onschuldige relatie waaraan beide betrokken partijen blijkbaar plezier beleefden?’ vroeg hij in plaats daarvan. ‘Gedraagt u zich bij alle vriendschappen van uw dochter zo?’

‘Die kerel was verdomme getrouwd,’ zei de majoor opnieuw.

‘Toen ze elkaar tien jaar geleden voor het eerst ontmoetten, was hij ook al getrouwd, maar toen had u er blijkbaar geen bezwaar tegen.’

‘Toen werd er niet zo stiekem over gedaan. Er was trouwens altijd iemand anders bij, die jonge knul, Michael. Ze was nog maar een meisje. Hoor eens, als ze elkaar per se willen ontmoeten, kunnen ze dat toch wel in het openbaar doen? In een pub, bijvoorbeeld, in het bijzijn van anderen. Nergens voor nodig dat ze zich ergens terugtrekken. De mensen hier in het dorp hebben een scherpe tong, kerel. Daar hebt u geen idee van.’

‘Was u bang dat ze erover zouden roddelen, zoals ze dat ook over uw dochter en u hebben gedaan? Wilde u haar daartegen beschermen?’

De majoor trok wit weg en hing ineengedoken in zijn stoel. Plotseling was alle strijdlustigheid uit hem weggevloeid en was zijn leeftijd hem aan te zien. Hij stond langzaam op en schonk zijn glas nog eens vol. ‘Dus dat weet u al?’

Banks knikte.

‘U was er niet bij,’ zei hij met een trieste, verbitterde stem. ‘U kunt met geen mogelijkheid weten hoe het na het overlijden van mijn vrouw voor ons tweeën is geweest. Ik kon het niet aan, werd een tijdje opgenomen in het ziekenhuis en moest Penny zolang bij de Ramsdens onderbrengen. Ze is daarna echter teruggekomen naar huis om voor me te zorgen. Onzelfzuchtig, God zegene haar. Ze is enig kind, weet u. En toen staken die hatelijke roddels de kop op. Er is maar één persoon voor nodig om een gerucht in omloop te brengen – slechts één hufterige klootzak – en dan verspreidt het zich als een pestepidemie, totdat het iedereen de neus uitkomt en zich iets beters aandient. Voor hen is het allemaal een spel. Het kan hen niet schelen of het waar is of niet; het prikkelt hun fantasie, meer niet. Het is hun schuld dat ze is weggegaan. Ze vonden het niet fatsoenlijk dat we met ons tweetjes woonden. Na haar vertrek heb ik het huis verkocht en ben ik hiernaartoe verhuisd.’

‘Ik dacht dat ze was weggegaan om een muziekcarrière op te bouwen?’

‘O, uiteindelijk was ze toch wel weggegaan. Maar ze was nog te jong. Als ze toen niet was gedwongen om uit huis te gaan, was het beslist anders met haar afgelopen.’

‘Ik heb anders de indruk dat ze redelijk goed is terechtgekomen. Hooguit een paar scherpe kantjes misschien.’

‘U hebt haar vroeger niet gekend. Ze is veel van haar geestdrift, haar levensvreugde kwijtgeraakt. Ze is nog veel te jong om al zo cynisch te zijn. Maar goed, ze kon er niet tegen dat de mensen haar zo nakeken. Heel moedig van haar dat ze toch is teruggekomen.’

‘Dus u hebt het haar vergeven?’

‘Er viel niets te vergeven. Ze dacht dat ze me in de steek had gelaten door zo weg te gaan. We hadden natuurlijk wel eens ruzie, onenigheid. Maar ik ben altijd van haar blijven houden. Steadman was geen kwade vent, dat weet ik wel. Ik heb hem altijd een beetje een sul gevonden, maar in wezen geen kwade vent. Ik wilde haar ervoor behoeden dat ze het nog een keer moest meemaken. Ze is al verbitterd genoeg. Het was trouwens niet de eerste keer dat ik woorden met hem had. Dat kunt u aan iedereen vragen. Mijn onenigheid met Steadman was niet nieuw.’

‘Wat is er zaterdagavond precies gebeurd?’

‘Niets, eigenlijk. Ik zei hem dat hij het voortaan uit zijn hoofd moest laten om na het donker nog alleen bij haar langs te gaan. Dat had ik hem al eens eerder gezegd. Ik vermoed dat ik het er alleen maar erger op heb gemaakt door het zo te benadrukken.’

‘Waar bent u na afloop naartoe gegaan?’

‘Toen hij weg was?’

‘Ja.’

‘Ik heb nog een uurtje met Penny zitten praten. Ze was een beetje boos op me, maar we hebben het weer goedgemaakt.’

‘Kunt u zich nog herinneren hoe laat u bent vertrokken?’

‘Ik weet nog dat de kerkklok elf uur had geslagen. Vlak daarna.’

‘En Steadman is om tien uur vertrokken?’

‘Zo laat kwam ik daar aan, ja.’

‘Hebt u iemand in de buurt zien rondhangen?’

‘Nee. Het was heel rustig. Dat is het daar altijd. Er liepen een paar mensen in de High Street, maar verder was er niets bijzonders.’

‘Heeft Steadman nog gezegd waar hij naartoe ging? Enig idee wat hij van plan was daarna te gaan doen?’

Majoor Cartwright schudde ontkennend zijn hoofd. ‘Nee, hij ging er als een haas vandoor. Het spijt me dat ik u niet verder kan helpen, inspecteur.’

‘Dat geeft niet. Toch bedankt dat u even de moeite hebt genomen, majoor.’

Cartwright draaide zich om en liep naar de drankkast, en Banks zocht in zijn eentje zijn weg naar beneden.

Sally lag met haar hoofd tegen een paar kussens geleund in haar lichtblauwe bikini in de achtertuin te zonnen. Het was een luxe die ze wel had verdiend, vond ze, omdat ze de vorige avond zo braaf gehoor had gegeven aan de wens van haar ouders om een afspraakje met Kevin af te zeggen en in plaats daarvan mee op visite was gegaan bij haar zeurderige tante Madge in Skipton. Daar had ze thee gedronken uit kleine, breekbare porseleinen kopjes met vergulde randjes en rode roosjes op de zijkant geschilderd, en had ze beleefd antwoord gegeven op de saaie, overbekende vragen over school. Gelukkig had de televisie aangestaan – tante Madge zette hem nooit uit – dus had ze met een half oog naar een oude film met Elizabeth Taylor kunnen kijken, terwijl ze intussen net deed of ze het gesprek volgde, dat over onderwerpen ging die varieerden van de vreselijk slechte staat van de tuin van de buren tot het nieuws over de hysterectomie van een verre nicht. Het gekke was dat haar ouders het zo te zien ook niet naar hun zin hadden gehad; haar vader had amper een woord gezegd. Ze waren alle drie opgelucht geweest toen er afscheid was genomen en ze weer in de auto zaten.

Met een zucht legde Sally Woeste hoogten neer en ze rolde zich op haar buik. Haar huid gloeide al aangenaam en zelfs met de zonnebrandcrème zou ze goed moeten opletten dat ze niet te lang buiten bleef.

Ze vond het boek verwarrend en frustrerend. In de film – zelfs de oude zwartwitversie met Laurence Olivier – was Heathcliff zo’n sexy, tragische held geweest. Ze wist nog dat ze samen met haar moeder met papieren zakdoekjes voor de televisie had gezeten en haar vader hen had uitgelachen. Het boek was echter heel anders. Niet het verhaal – dat was in wezen hetzelfde – maar het personage Heathcliff. Oké, hij hield hartstochtelijk veel van Catherine, maar in het boek was hij veel wreder en gewelddadiger. Het was net alsof hij iedereen in zijn omgeving wilde ruïneren. En wat nog erger was: het was hem voornamelijk om het huis en het land te doen. Dat was de werkelijke reden voor zijn huwelijk met Isabella – ook al was het blijkbaar ook als wraakneming op Edgar bedoeld, omdat deze met Catherine was getrouwd – en iemand die geobsedeerd werd door het verkrijgen van bezittingen was nu niet direct romantisch. Hij gedroeg zich eerder als een krankzinnige (en veel knappere) Teddy Hackett dan als een echt heroïsch figuur.

Ze pakte het glas Perrier. Het voelde warm aan; het ijs was helemaal gesmolten en de prik was eruit. Met een vies gezicht ging ze weer op haar rug liggen en ze dacht een beetje moedeloos na over haar speurwerk. Veel viel er trouwens niet over na te denken. Ze had geen flauw idee wie de politie als verdachte beschouwde, welke aanwijzingen ze hadden en wat ze met betrekking tot motief en gelegenheid hadden ontdekt. Het enige wat ze wist was wat iedereen in het dorp over Steadman wist: dat hij Penny Cartwright blijkbaar graag mocht, tot grote woede van haar vader; dat hij vaak met Michael Ramsden samenwerkte; dat hij het gezin Ramsden had geholpen door hun huis te kopen toen de vader overleed; dat men hem over het algemeen erg aardig vond; en dat hij regelmatig in The Bridge iets dronk met Jack Barker, Teddy Hackett en dokter Barnes. Ze vond hem niet het type om hartstocht in iemand op te roepen, zoals Heathcliff. Toch moest dat zijn gebeurd; iemand had hem namelijk vermoord.

Het was zonder enige twijfel een man geweest. Daar was Sally heel zeker van. Steadman was vrij lang en zwaar; een vrouw had zijn lichaam nooit over dat muurtje gekregen en helemaal naar dat weiland kunnen slepen. Maar dan nog bleven er veel te veel verdachten over. Had ze die avond in de hut maar zo’n vooruitziende blik gehad om even te kijken wie het was. Sally’s fantasie ging met de feiten op de loop. Iedereen wist dat Michael Ramsden vroeger verkering had gehad met Penny Cartwright. Stel nu eens dat hij nog altijd verkikkerd op haar was, net als Heathcliff op Catherine, en jaloers was geweest op Steadman? Ze herinnerde zich echter die avond waarop ze Ramsden in Leeds had gezien – en vermeden – toen ze daar met Kevin was. Hij had daar samen met een aantrekkelijke vrouw gezeten en hoewel Sally slechts heel vluchtig een blik in hun richting had kunnen werpen voordat ze Kevin snel mee terug naar buiten sleurde zodat ze niet werden gezien, wist ze zeker dat het niet Penny was geweest. Als hij echt nog verliefd op haar was, zou hij heus niet met iemand anders uitgaan.

Dan had je natuurlijk Jack Barker nog. In eerste instantie had ze hem niet verdacht, maar nu zag ze voor zich hoe hij in een vlaag van passie zou handelen. Het was haar opgevallen dat hij de laatste tijd vaak met Penny door het dorp wandelde en ze vroeg zich af of Barker Steadman misschien als een lastig obstakel had beschouwd. Hij schreef tenslotte detectives en wist dus waarschijnlijk alles over moord. Hoewel hij een echte heer was, zou hij natuurlijk niet met een rokend pistool in zijn hand zijn blijven wachten tot de politie was gearriveerd. Het was veel logischer dat hij had geprobeerd om het lichaam ergens te dumpen zodat hij op vrije voeten bleef en Penny voor zich kon winnen. Ze vroeg zich af of hij een alibi had en of er een manier was om daarachter te komen.

De volgende op haar lijstje was Hackett. Geen liefdesrelatie, natuurlijk, maar ze had geruchten opgevangen over een ruzie over land. In Woeste hoogten leidden dergelijke zaken ook tot enorme spanningen.

Ze pakte de zonnebrandcrème. Nog één laagje en een uurtje in de buitenlucht, en dan ging ze weer naar binnen. Het enige wat zij kon doen om de moordenaar in de kraag te grijpen was zich zo helder mogelijk voor de geest te roepen wat ze na de komst van de Steadmans naar Gratly achttien maanden geleden allemaal had gezien en gehoord in het dorp. Misschien had ze iets over het hoofd gezien: een woord of gebaar dat haar indertijd wellicht niets had gezegd of onlogisch had geleken, maar in het licht van de moord een geheel nieuwe betekenis kreeg. Ze had een uitstekend visueel geheugen – dat kwam waarschijnlijk doordat ze zo vaak naar films keek – dus kon ze gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal vrij gemakkelijk weer oproepen. Als ze haar best deed, viel het puzzelstukje misschien vanzelf wel op de juiste plek.

Ze wreef de olie langzaam over haar buik en dijen, wat heel prettig aanvoelde, en ze wilde maar dat het Kevins handen waren die haar gloeiende huid insmeerden. Een bij zoemde rond de nek van de geopende fles en zweefde weer weg. Sally pakte haar boek op, daarbij vettige vingerafdrukken achterlatend op de pagina’s.

De twee mannen slenterden pratend door de High Street van Helmthorpe. Banks had één hand in de zak van zijn broek gestoken en hield met de andere het dunne windjack vast dat hij losjes over een schouder had geslagen. De mouwen van zijn witte overhemd waren tot boven de ellebogen opgestroopt en hij had zijn das een stukje losgetrokken, zodat hij de bovenste knoop kon openmaken. Banks had een hekel aan stropdassen en zo’n losse knoop was voor hem een draaglijk compromis. Hij luisterde al wandelend met gebogen hoofd naar Hatchley, die boven hem uittorende. De brigadier had zijn handen achter zijn rug in elkaar geslagen en zijn hoofd in zijn dikke nek gelegd, alsof hij de daken bestudeerde; zijn goed onderhouden bierbuik puilde uit over zijn strakke riem. Het was nog altijd niet duidelijk welke kant het zou opgaan met het weer; de zon dook af en toe op tussen de snel voorbijrazende, donkere wolken die met de wind meedreven en een schaduw wierpen op de lichte gedaante van Crow Scar.

‘Hij zei dat hij een beetje over zijn toeren was,’ vertelde Hatchley. ‘Van slag, zeg maar. Hij dronk snel een dubbele Schotse whisky en ging toen weer op pad.’

De informatie die agent Weaver voor hen had gehad, betrof de barman van The Dog and Gun, die hem had verteld dat Steadman zaterdagavond even na tienen was aangewipt. Hij had zich niet eerder bij de politie gemeld, omdat hij was wezen vissen in Schotland en niet van de moord op de hoogte was geweest.

‘Ik kan je precies vertellen waarom dat was,’ zei Banks en hij gaf Hatchley een beknopte samenvatting van zijn gesprek met majoor Cartwright. Dit nam de brigadier enigszins de wind uit de zeilen en hij mompelde korzelig ‘Nee’ toen Banks hem vroeg of er nog verdere ontwikkelingen waren.

Hatchleys humeur klaarde echter aanzienlijk op zodra hij de bierlucht en tabaksrook in The Bridge opsnoof. Ze namen plaats aan hetzelfde bekraste tafeltje waaraan ze ook tijdens hun eerdere bezoekje hadden gezeten en hadden binnen de kortste keren een pint Theakston’s bitter voor hun neus staan en twee pasteien met steak en champignons besteld.

‘Het is best mogelijk dat Steadman naar de cottage is teruggegaan,’ zei Hatchley. ‘Misschien werd hij wel razend toen het tot hem doordrong dat hij de majoor over zich heen had laten lopen en is hij teruggegaan om het hem betaald te zetten. We kunnen hem echt nog niet van de lijst van verdachten afvoeren en dat meisje ook niet.’

‘Nee, dat klopt. Het kan zijn dat Steadman heeft gewacht tot de kust veilig was en toen is teruggegaan om af te maken waarmee Penny en hij bezig waren toen ze werden gestoord. De majoor is wat haar betreft erg beschermend.’

‘Voorzover ik heb gehoord,’ zei Hatchley verlekkerd, ‘is ze altijd al een beetje een wilde geweest. Ze is er op jonge leeftijd vandoor gegaan naar Londen, waar ze met allerlei rare vogels en muzikanten is opgetrokken. Is daar waarschijnlijk in aanraking gekomen met drugs en volgens mij was ze niet al te kieskeurig over met wie ze het bed indook. Als ze mijn dochter was geweest, zou ik haar daarna heel kort hebben gehouden.’

‘Ze is inmiddels wel 26, hoor. Trouwens, Steadman was toch min of meer veilig gezelschap?’

Hatchley schokschouderde. ‘Voorzover wij weten wel. Maar misschien was er wel iets meer aan de hand.’

‘O, er is beslist iets meer aan de hand. Dat is altijd zo bij zaken als deze. Wat Penny Cartwright betreft, tellen er echter twee dingen in haar voordeel. Ten eerste heeft de buurvrouw die avond verder niemand meer bij de cottage horen aankloppen en ze heeft me verteld dat Penny ook niet meer is uitgegaan; en ten tweede denk ik niet dat ze sterk genoeg is om zijn lichaam naar de plek te slepen waar hij lag verstopt.’ Banks wilde er nog aan toevoegen dat hij ervan overtuigd was dat Penny’s verdriet om Steadman oprecht was, maar besefte dat Hatchley dit niet als overtuigend bewijs zou beschouwen. Bovendien was de betovering die haar aanwezigheid op hem had gehad uitgewerkt en hij vroeg zich toch af of ze niet gewoon een heel goede actrice was. ‘Maar goed,’ vervolgde hij, ‘met het versjouwen van dat lichaam kan ze natuurlijk hulp hebben gehad en er is een achterdeur, dus als die buurvrouw in de woonkamer aan de voorkant zat, heeft ze misschien niets gehoord.’

‘Denkt u dat die mevrouw Cartwright echt iets met Steadman had?’ vroeg Hatchley.

‘Dat weet ik niet. Het is met dat soort dingen nooit helemaal zeker. Soms heeft zo’n stelletje al jarenlang een relatie, zonder dat iemand ervan afweet.’

‘Waarom zou hij anders zo vaak bij haar zijn geweest?’

‘Er bestaat natuurlijk nog zoiets als vriendschap.’

‘Gelooft u het zelf?’ mompelde Hatchley.

De pastei werd gebracht en de twee mannen aten in stilte hun bord leeg.

‘Steadman had veel geld,’ zei Banks en hij pakte zijn tweede glas bier. ‘En zijn vrouw erft alles. Ik zou zeggen dat dit een vrij goed motief is, of niet?’

‘We weten toch dat zij het niet kan hebben gedaan,’ wierp Hatchley tegen. ‘Waarom zouden we het nog moeilijker maken dan het al is?’

‘Ze kan iemand hebben ingehuurd.’

‘Helmthorpe is geen New York of Londen.’

‘Maakt niet uit. Ik heb eens een verhaal gehoord over een kerel in Blackpool die een hele prijslijst had: een arm vijftig pond, een been vijfenzeventig, enzovoort. Let wel, met de inflatie van tegenwoordig zijn de tarieven waarschijnlijk flink gestegen. Het is naïef om te denken dat dit soort dingen alleen in het zuiden voorkomen en dat zou jij toch beter dan wie ook moeten weten. Of wilde je soms beweren dat er in Eastvale niemand is die bereid is een dergelijk klusje te klaren? Neem nu Eddie Cockley, om maar eens iemand te noemen. Of Jimmy Spinks. Die zou voor de prijs van een pint zijn eigen moeder de keel nog afsnijden.’

Aye ,’ zei Hatchley, ‘maar hoe komt een vrouw als mevrouw Steadman in contact met types als Cockley en Spinks?’

‘Ik geef toe dat het onwaarschijnlijk lijkt, maar niet onwaarschijnlijker dan de rest. Bekijk het eens zo. We weten vrijwel niets over het huwelijk van de Steadmans. Aan de buitenkant leek alles heel normaal, maar wat vond ze bijvoorbeeld van zijn vriendschap met Penny Cartwright? Misschien was ze wel gek van jaloezie. We weten het gewoon niet. En als we het hun vragen, liegen ze waarschijnlijk. Om een of andere reden houden ze elkaar allemaal de hand boven het hoofd.’

‘Misschien verdenken ze elkaar wel.’

‘Het zou me niets verbazen.’

Hatchley nam gretig een slok bier.

‘Weet je wat de moeilijkheid is, Hatchley?’ vervolgde Banks. ‘Afgezien van majoor Cartwright was iedereen blijkbaar helemaal weg van hem.’

Hatchley grijnsde. Ze dronken hun glas leeg en stapten op om Hackett aan de tand te voelen.

Teddy Hackett zat in zijn kantoor in een deel van de oude molen dat uitkeek op de rivier Swain achter de garage. Het raam stond open en de geur van verschillende bloemen dreef naar binnen, begeleid door het geluid van het water dat over de kiezels ruiste. Af en toe vloog er vanuit de clematis die tegen de stenen muur opklom een verdwaalde bij naar binnen die, eenmaal tot de ontdekking gekomen dat er bij menselijke aangelegenheden niets te halen viel, weer naar buiten zoemde.

Hackett gedroeg zich meteen al erg zenuwachtig en hij transpireerde. Hij had met zijn rug naar het raam toe bescherming gezocht achter zijn chaotische bureau, waar hij met een briefopener zat te spelen. Banks zat recht tegenover hem en Hatchley stond naast het raam tegen de muur geleund. Banks stopte zijn pijp, stak hem aan en bracht toen Hacketts ondeugdelijke alibi ter sprake.

‘Uit wat we tot nu toe hebben ontdekt, is gebleken dat u pas na één uur in uw eentje bij de Kit Kat Klub bent aangekomen; later dus dan u ons had verteld.’

Hackett wurmde ongemakkelijk in zijn stoel. ‘Ik ben niet zo goed met tijden. Ik kom ook altijd te laat op afspraken en zo.’

Banks glimlachte. ‘Dat is geen goede gewoonte voor een zakenman, lijkt me. Maar goed, dat gaat me ook helemaal niets aan. Wat ik wil weten is wat u vóór die tijd hebt gedaan.’

‘Dat heb ik u al verteld,’ zei Hackett en hij sloeg met de briefopener in zijn palm. ‘Ik ben naar een pub gegaan en heb daar wat gedronken.’

‘Maar op zaterdag gaan die allemaal om elf uur dicht, meneer Hackett. Zelfs bij de flexibelste gelegenheden staat u om halftwaalf op straat. Wat hebt u tussen halftwaalf en één uur gedaan?’

Hackett verschoof zijn gewicht van zijn ene bil op zijn andere en wreef over zijn kin. ‘Hoor eens, ik wil niemand in de problemen brengen. Begrijpt u wat ik bedoel? Maar als je een beetje kameraadschappelijk met de mensen achter de bar omgaat, mag je soms na sluitingstijd nog even blijven hangen. Vooral wanneer de plaatselijke wijkagent er ook bij is.’ Hij knipoogde. ‘Ik bedoel, als die knul van Weaver zou willen…’

‘Het gaat me niet om agent Weaver,’ onderbrak Banks hem. ‘Het gaat me om u en mijn geduld begint op te raken. U beweert dus dat de pubbaas de drankwet heeft overtreden door u na sluitingstijd nog te bedienen en dat dit tot een uur of één is doorgegaan. Is het zo gegaan?’

‘Zo zou ik het niet willen zeggen. Het had meer iets weg van samen een paar glaasjes nuttigen. In de privacy van zijn eigen huis, zeg maar. Er is toch geen wet die verbiedt dat een man iemand uitnodigt om iets bij hem te komen drinken, of wel?’

‘Nee, zeer zeker niet,’ antwoordde Banks. ‘We zullen er van uitgaan dat jullie de wet niet overtraden. Als u zulke goede maatjes bent met de manager, herinnert u zich vast en zeker de naam van de pub nog wel?’

‘Ik dacht dat ik u dat allang had verteld. Niet dus?’

Banks schudde zijn hoofd.

‘Ik dacht echt van wel. Het was The Cock and Bull aan Arthur Street, vlak bij de nachtclub.’ Hackett legde de briefopener neer, stak een sigaret op en inhaleerde diep en luidruchtig.

‘Nee, die pub was het niet,’ zei Banks. ‘Het was niet The Cock and Bull aan Arthur Street. De manager heeft ons inderdaad verteld dat hij u kent en dat u op vrijdag bent langs geweest, maar niet op zaterdag. Waar was u, meneer Hackett?’

Hackett keek beteuterd. ‘Dan vergist hij zich waarschijnlijk. Het geheugen van die goede, oude Joey is niet al te best. Ik weet zeker dat hij het zich wel zal herinneren als u het hem nog eens vraagt en zijn geheugen een beetje opfrist. Hij zal u beslist vertellen dat ik daar toen was.’

‘Vooruit, kerel, vertel ons nou even waar u bent geweest!’ Hatchleys harde stem dreunde vanachter Hacketts rug door de ruimte en bracht hem volledig van zijn stuk. De brigadier had zich tot nu toe op de achtergrond gehouden en Hackett was blijkbaar vergeten dat hij in de kamer was. Nu draaide hij zich half om en staarde hij geschrokken naar de nieuwe, agressievere tegenstander die hoog boven hem uittorende. Hij stond op, maar Hatchley was nog altijd langer dan hij.

‘Ik weet niet wat u wilt insinueren…’

‘We willen helemaal niets insinueren,’ zei Hatchley. ‘We zeggen gewoon luid en duidelijk waar het op staat. U bent helemaal niet naar The Cock and Bull geweest. U hebt gewoon uit uw nek zitten lullen. U bent in geen enkele pub in Darlington geweest. U hebt Steadman buiten bij The Bridge staan opwachten, bent hem naar het huis van Penny Cartwright gevolgd, hebt daar gewacht, bent hem toen naar The Dog and Gun gevolgd en weer terug naar het parkeerterrein, waar het donker en stil was. Daar hebt u hem een klap op zijn hoofd gegeven en hem in de kofferbak van uw auto verstopt. Later, toen het hele dorp op één oor lag, hebt u hem op weg door de Dale naar Darlington in dat weiland gedumpt. De timing klopt als een bus, Hackett, we hebben het gecontroleerd. Met alle leugens die u ons op de mouw hebt gespeld en alle sporen die we in de kofferbak van uw auto zullen aantreffen, hebben we u bij de ballen, vriend.’

Hackett keek smekend om medelijden en steun naar Banks. ‘U kunt niet zomaar toestaan dat hij me zo intimideert en beschuldigt,’ sputterde hij. ‘Dat is niet…’

‘Niet eerlijk?’ zei Banks. ‘Maar u zult toch moeten toegeven dat het een mogelijkheid is, meneer Hackett? Een heel grote mogelijkheid, zelfs.’

Hackett liet zich terugzakken in de stoel achter zijn bureau en Hatchley kwam vlak voor hem staan. ‘Moet u horen,’ zei hij iets rustiger, ‘we weten dat u pas na enen bij de nachtclub bent aangekomen, wat u meer dan voldoende tijd geeft om Steadmans lichaam te lozen en naar Darlington te rijden. Denkt u niet dat het voor iedereen een stuk gemakkelijker zou zijn als u ons vertelde wat er is gebeurd? Was het soms doodslag? Misschien kreeg u ruzie met hem en draaide het op een knokpartij uit, maar was het niet uw bedoeling om hem te doden. Is het zo gegaan?’

Hackett staarde hem aan, niet helemaal overtuigd van zijn ogenschijnlijke vriendelijkheid. Banks stond op, liep naar het raam en staarde naar de rivier.

‘Ik heb een beetje rondgewandeld,’ zei Hackett. ‘Meer niet. Nadat ik The Bridge had verlaten en me had omgekleed, ben ik naar Darlington gereden, maar onderweg ben ik even gestopt. Het was een prachtige avond. Ik had op dat moment even geen behoefte aan drank, dus ben ik een eindje gaan lopen. Ik wilde alleen zijn.’

‘En dat moet ik zeker geloven,’ snauwde Banks achter hem; hij draaide zich snel om en klopte zijn pijp leeg in de stevige, glazen asbak. ‘Ik begin in rap tempo mijn geduld te verliezen, makker,’ raasde hij met luide stem verder en hij keek hem woest aan. Dat Hackett nu in de reusachtige gedaante van Hatchley een beschermende aanwezigheid leek te zien, tekende zijn angst en verwarring.

‘Maar ik…’

‘Kop dicht,’ droeg Banks hem op. ‘Ik heb geen zin om nog meer leugens van u te moeten aanhoren, meneer Hackett. Begrepen? Als uw volgende verhaaltje niet overtuigender is, zit u in een vloek en een zucht in een cel in Eastvale. Ben ik duidelijk?’

Hatchley, die zich opperbest vermaakte, nam nu de rol van minzame oom op zich. ‘U kunt maar beter doen wat de inspecteur zegt, meneer,’ raadde hij de wit weggetrokken Hackett aan. ‘Als u niets te verbergen hebt, kan het echt geen kwaad.’

Hackett staarde Hatchley minstens een halve minuut lang zwijgend aan en toen verdween voelbaar de spanning uit de lucht: het moment dat de waarheid inleidt. Banks voelde het in zijn bloed; hij herkende het na vele jaren ervaring maar al te goed. Hackett was nog steeds zo van slag dat hij nijdig naar Hatchley staarde en zijn verklaring aan Banks richtte, die af en toe welwillend en begrijpend glimlachte of knikte.

Over het geheel genomen was het een enorme teleurstelling, maar er was in elk geval weer een vals spoor uit de weg geruimd. Nadat hij The Bridge had verlaten, was Hackett naar huis gegaan om te douchen en zich om te kleden; daarna was hij naar Darlington gereden, waar hij twee uur lang ongeremd vleselijk genot had gekend met een jonge, getrouwde vrouw wier echtgenoot nachtdienst had in de plaatselijke kolenmijn. Daarna was hij naar de Kit Kat Klub gegaan, in zijn eentje, omdat hij niet met haar in de stad wilde worden gezien. Daar zou beslist over worden gekletst. Uiteindelijk wist Banks haar naam en adres uit hem los te krijgen, vergezeld van de nodige smeekbeden en waarschuwingen om het niet aan haar gespierde echtgenoot te verklappen.

‘Alstublieft,’ bedelde hij, ‘als u per se met Betty wilt praten, doet u dat dan na tien uur ‘savonds. Ik zal vragen of ze hiernaartoe wil komen. Dat is zelfs nog beter, denk ik.’

‘Als u het niet erg vindt, meneer Hackett,’ antwoordde Banks, ‘doen we het op onze eigen manier.’

‘Strijkt u eens met uw hand over uw hart, inspecteur. Hebt u er zelf nooit een vriendinnetje op na gehouden?’

De spieren in Banks’ kaak verstrakten. ‘Nee,’ reageerde hij fel. ‘En zelfs als dat wel zo was, zou dat voor u geen verschil uitmaken.’ Hij legde zijn handen op het bureau en leunde naar voren, zodat zijn gezicht slechts een paar centimeter van dat van Hackett was verwijderd. ‘Wat blijkbaar maar niet tot u doordringt, meneer, is dat wij hier een moord onderzoeken. Een vriend van u is vermoord – of was u dat misschien vergeten? – en het enige waarover u zich druk kunt maken is een of andere goedkope snol die u in Darlington hebt genaaid.’

‘Ze is geen goedkope snol. En er is toch geen enkele reden om een goed huwelijk te verpesten? Want als u dit doorzet, hebt u dat straks op uw geweten, hoor.’

‘Nee. Dan hebt u dat op uw geweten. En zij ook. Als ik ook maar even dacht dat u hun huwelijk belangrijker vond dan uw eigen hachje zou ik wellicht nog overwegen om het anders aan te pakken.’

Banks gebaarde naar Hatchley en ze vertrokken, Hackett achterlatend die nagelbijtend de dag vervloekte waarop hij de bekoorlijke kleine Betty Fields in The Cock and Bull had ontmoet.

‘Zin in een ritje naar Darlington, Hatchley?’ vroeg Banks toen ze High Street hadden bereikt. ‘Het lijkt me beter dat je dit zelf even natrekt.’

‘Jawel, inspecteur,’ antwoordde Hatchley met een brede grijns.

‘Uitstekend. Na tien uur vanavond, dacht ik zo.’

‘Wat? Maar…’

‘Als je het niet erg vindt.’

‘Dat is het niet. Ik heb daar een paar maats die ik al een tijdje niet heb gezien. Maar hoe zit het dan met Hackett?’

‘Het is eigenlijk heel eenvoudig. Hackett heeft gelijk, ik zie er het nut niet van in om onnodige spanning te creëren in een huwelijk, zelfs niet zo’n wankel huwelijk als dat van Betty Fields. Maar dat hoeft hij niet te weten. Tegen de tijd dat hij weer iets van die jongedame hoort, is hij waarschijnlijk een lopend wrak. Die mijnwerkers zijn beren van kerels, heb ik gehoord.’ Hij glimlachte toen hij zag dat het Hatchley begon te dagen. ‘Je moet wreedheid en medelijden een beetje in balans zien te houden. Vooruit, nog één bezoekje en dan kunnen we naar huis.’

Vanwege het mooie weer gingen Banks en Hatchley te voet naar Gratly. Ze namen de kortste route, die via de begraafplaats en over een smal pad door een weiland liep. Een reeks kleine plateaus voerde als een brede trap met fluweelgroene treden langs de helling omlaag naar de beek. In het weelderige gras bij de rivier stonden schapen te grazen in de schaduw van een groepje essen.

Deze keer werd Banks getroffen door de vredige rust en het geheel eigen karakter van Gratly. Midden in het dorp bevond zich een lage, stenen brug waar een brede waterstroom via aan aantal korte plateaus onderdoor ruiste en in een serie watervalletjes langs een verlaten molen omlaag stroomde naar de alles opslokkende Swain.

Gratly zelf strekte zich in kruisvorm vanaf dit centrale punt uit, en smalle steegjes en paadjes her en der gaven toegang tot kronkelige achterafstraatjes en verdekt opgestelde buiten-wc’s. De huizen waren oud en gebouwd van een steensoort uit de omgeving, maar verschilden verder allemaal van elkaar. Sommige hadden oorspronkelijk als wevershuisjes gediend, wat te zien was aan de vele ramen op de bovenverdieping; andere hadden meer weg van oude boerderijen of arbeidershuisjes. Het zonlicht op de lichtkleurige steen en de constante ruis van het stromende water had een ontspannende uitwerking op Banks en hij dacht bij zichzelf dat dit niet de juiste dag of plek was voor het werk dat hij kwam doen. Het was rustig en stil in het dorpje; er was nergens een teken van leven te bespeuren.

Ze moesten twee keer aanbellen voordat Emma Steadman, gekleed in een bruin jasschort over haar bloes en broek, de deur opendeed. Ze nodigde hen uit om binnen te komen en verontschuldigde zich voor de rommel. Bij de deur naar de woonkamer bleef ze staan om de twee mannen voor te laten gaan en ze streek met een smerige hand over haar klamme voorhoofd. Banks zag onmiddellijk wat ze bedoelde. Alle boeken van Steadman waren van de planken gehaald en lagen nu in slordige, wankele stapels op de vloer.

De weduwe ging hulpeloos midden in de kamer staan en gebaarde om zich heen. ‘Die zijn allemaal van hem. Ik kan er niet meer tegen om ze overal te zien. Ik weet niet wat ik ermee aan moet.’ Ze maakte een minder kille indruk dan tijdens hun afscheid op maandagmiddag, kwetsbaar haast te midden van de overblijfselen van een gezamenlijk leven.

‘Er zit een boekhandelaar in Eastvale,’ vertelde Banks haar. ‘Ik weet zeker dat hij bereid is hiernaartoe te komen om ze te taxeren, als u hem belt. Hij zal u er een goede prijs voor geven. Of anders Thadtwistle, in Helmthorpe.’

‘Ja, dat is een goed idee. Dank u wel.’ Mevrouw Steadman ging zitten. ‘Het zal alleen even moeten wachten. Iets dergelijks kan ik er nu niet bij hebben. Ik weet niet wat ik met al zijn spullen ga doen. Ik heb nooit beseft dat hij zoveel rommel had verzameld. Kon ik maar gewoon uit Gratly weggaan en ergens anders gaan wonen.’

‘U bent niet van plan om hier te blijven?’ vroeg Hatchley.

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, brigadier, dat denk ik niet. Er is hier niets voor me. Dit was eigenlijk Harolds werk, Harolds huis.’

‘Waar gaat u dan naartoe?’

‘Daar heb ik nog niet echt over nagedacht. Een stad, denk ik. Wellicht Londen.’ Ze keek Banks aan.

‘Daar zou ik me als ik u was nog maar niet al te druk over maken,’ zei hij. ‘U moet er even rustig de tijd voor nemen. Dat komt allemaal wel.’

Er viel een stilte. Mevrouw Steadman bood aan om thee te zetten, maar tot Hatchleys grote ontsteltenis sloeg Banks het aanbod namens hen beiden af. ‘Nee, dank u wel. We blijven niet lang. We waren toevallig in de buurt.’

Ze trok haar wenkbrauwen op, een hint dat hij dan terzake moest komen.

‘Het gaat om Penny Cartwright,’ stak Banks van wal en het viel hem op dat ze bij het horen van die naam geen spier vertrok. ‘Ik heb gehoord dat uw man en zij veel met elkaar optrokken. Vond u dat niet vervelend?’

‘Hoezo “vervelend”?’

‘Nu ja,’ ging Banks voorzichtig verder, ‘ze is een erg aantrekkelijke vrouw. Mensen kletsen snel. Ze hebben al eerder geruchten over haar verspreid. Was u niet bang dat uw man een affaire met haar had?’

Het werd terstond duidelijk dat deze suggestie Emma Steadman eerder verbaasde dan irriteerde, alsof het iets was waar ze zelf nooit op was gekomen. ‘Maar ze waren al jarenlang bevriend,’ antwoordde ze. ‘Al sinds ze een tiener was en we hier voor het eerst met vakantie waren. Ik heb niet…, ik ben haar eigenlijk altijd zo blijven zien. Als een tiener. Eerder een dochter dan een rivale.’

Banks vond het bijzonder kortzichtig van haar om een vrouw die slechts twaalf of dertien jaar jonger was dan zij als een kind te beschouwen, helemaal wanneer de vrouw in kwestie ouder was dan zestien. ‘U vond het dus niet erg?’ vervolgde hij. ‘Het heeft nooit problemen veroorzaakt, tot jaloezie geleid?’

‘Van mijn kant in elk geval niet. Zoals ik net al zei, inspecteur, is ze al jarenlang een vriendin van ons. Ik neem aan dat u weet dat Michael Ramsden en zij vroeger verkering hadden? Ze is hier toen heel vaak met hem geweest, dit was indertijd tenslotte zijn thuis; wij waren slechts zomergasten. Ik geloof dat ze veel met Harry gemeen had. Ze beschouwde hem als leraar, iemand die veel wist. Dat gold trouwens ook voor Michael. Het spijt me, ik geloof dat ik niet goed begrijp waar u precies naartoe wilt.’

‘Ik vroeg me gewoon af of u uw man ervan verdacht een affaire te hebben met Penny Cartwright.’

‘Nee, helemaal niet. Eerst trekt u mijn huwelijk in twijfel en nu beschuldigt u mijn man van overspel. Wat is er allemaal aan de hand? Waar gaat dit over?’

Banks hield een hand op. ‘Wacht even. Het is niet mijn bedoeling om iemand te beschuldigen. Ik stel vragen. Dat hoort nu eenmaal bij mijn werk.’

‘Dat zei u de vorige keer ook al,’ zei ze. ‘En toen voelde ik me evenmin echt gerustgesteld. Beseft u dan niet dat mijn man morgen wordt begraven?’

‘Ja zeker en het spijt me echt. Maar als u wilt dat we zijn dood grondig onderzoeken, zult u moeten beseffen dat u enkele lastige vragen kunt verwachten. Door slechts oppervlakkig te zoeken of netelige kwesties te omzeilen krijgen we de waarheid niet boven tafel.’

Mevrouw Steadman slaakte een zucht. ‘Dat begrijp ik. Het gaat alleen allemaal zo… snel.’

‘Hebt u Penny na haar vertrek uit Helmthorpe nog vaak gezien?’ vroeg Banks.

‘Niet heel vaak. Wanneer we ons in dezelfde stad bevonden – Londen bijvoorbeeld – gingen we soms samen wat eten. De keren dat dit gebeurde, zijn echter op de vingers van één hand te tellen.’

‘Hoe kwam ze in die periode op u over?’

‘Niet anders dan anders.’

‘Ze was nooit depressief, aan de drugs, overspannen?’

‘Niet tijdens onze ontmoetingen.’

‘Hoe goed kende uw man Jack Barker?’

‘Jack? Ik zou zeggen dat ze vrij goed met elkaar konden opschieten. Voorzover dat voor Harry tenminste mogelijk was met iemand die niet dezelfde passies had.’

‘Hoe lang woont Barker al in Gratly?’

‘Dat weet ik niet precies. Hij is hier eerder komen wonen dan wij. Drie of vier jaar.’

‘Hoe lang kende uw man hem?’

‘Ze gingen pas een jaar of anderhalf vriendschappelijk met elkaar om. We hadden hem al eens eerder ontmoet, tijdens een van onze vakanties hier, maar Harold is pas echt met mensen uit de omgeving gaan optrekken toen we hier zelf kwamen wonen.’

‘Waar komt Barker vandaan?’

‘Uit Cheadle in Cheshire. Maar ik geloof dat hij eerst een tijdje in Londen heeft gewoond.’

‘En toen uw man en u Gratly voor het eerst bezochten, kende u hem geen van tweeën?’

‘Nee. Volgens mij kende niemand in Helmthorpe of Gratly hem toen. Vanwaar deze fascinatie met het verleden, inspecteur?’

Banks fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat weet ik niet goed, mevrouw Steadman. Ik probeer alleen te ontdekken hoe de verschillende onderlinge verhoudingen waren, hoe ze in elkaar staken.’

‘En dat is de reden waarom u zojuist naar Harry en Penny vroeg?’

‘Deels wel, ja. Majoor Cartwright leek niet echt in zijn sas met hun vriendschap.’

Mevrouw Steadman maakte een geluid dat het midden hield tussen een nies en geproest. ‘De majoor! Iedereen weet dat hij een halvegare is. Zo gek als een looien deur. Ze is het enige wat hij nog heeft, weet u, en ze heeft hem een hele tijd aan zijn lot overgelaten.’

‘Bent u bekend met de geruchten?’

‘Wie niet? Alleen denk ik niet dat u vandaag de dag nog iemand zult vinden die ze serieus neemt.’

‘Vergeven en vergeten?’

‘Iets in die trant. Mensen raken er snel op uitgekeken. U denkt toch zeker niet dat… de majoor?’

Banks gaf geen antwoord.

‘Jullie van de politie hebben zo’n levendige fantasie,’ ging Emma Steadman spottend verder. ‘Wat denkt u dat er is gebeurd? Denkt u soms dat de majoor achter deze zogenaamde affaire is gekomen en Harry heeft vermoord om de goede naam van zijn dochter te beschermen? Of gelooft u dat ik het in een opwelling van jaloezie heb gedaan?’

‘U kunt het toch helemaal niet hebben gedaan? U zat op dat moment televisie te kijken met uw buurvrouw. We vertrouwen niet blindelings op onze fantasie, mevrouw Steadman. Ik weet dat u momenteel een moeilijke periode doormaakt en het spijt me als u de indruk hebt gekregen dat ik u opzettelijk lastigval, maar ik probeer slechts een zo compleet mogelijk beeld te vormen van uw man en zijn vriendengroep. Dit is voor ons eveneens een moeilijke en uiterst belangrijke tijd, herinneringen vervagen en verhalen veranderen met elk uur dat verstrijkt. Tot op heden heb ik nog niet kunnen bepalen wat belangrijk is en wat niet.’

‘Het spijt me dat ik de spot met u dreef,’ zei mevrouw Steadman verontschuldigend. ‘Ik weet dat u gewoon uw werk doet, maar ik vind het erg vervelend dat u hier komt vertellen dat Harold een affaire zou hebben gehad en insinueert dat ons huwelijk slecht was. Probeert u het ook eens van mijn kant te zien. Het lijkt erop dat u mij zit te beschuldigen.’ Ze zweeg even en glimlachte mat. ‘Hij was er gewoon het type niet voor en als u hem had gekend, zou u hebben begrepen wat ik daarmee bedoel. Als Harry al een affaire had, dan was dat met zijn werk. Ik had soms zelfs het idee dat hij met zijn werk was getrouwd en met mij slechts een affaire had.’

Ze zei dit vrij opgewekt en in het geheel niet verbitterd, en Banks glimlachte beleefd. ‘Ik weet zeker dat mijn vrouw er precies zo over denkt,’ zei hij en hij riep Hatchley, die de inmiddels vrijwel lege boekenplanken stond te bekijken.

‘Ik zal u niet langer ophouden,’ zei Banks bij de deur, ‘maar er is nog één ding waarmee u me misschien kunt helpen.’

‘Wat dan?’

‘Uw man gaf toch college aan de faculteit geschiedenis in Leeds?’

Ze knikte bevestigend. ‘Ja. Dat was zijn vakgebied.’

‘Wie waren zijn collega’s? Met wie ging hij het meeste om?’

Ze dacht even na voordat ze antwoord gaf. ‘We kenden daar niet zoveel mensen. Harry had het te druk met zijn carrière. Even denken… Tom Darnley was een goede vriend van hem en Godfrey Talbot. Ik meen dat hij Harry in Cambridge ook al kende. Dat is het wel zo’n beetje, behalve dan Geoffrey Baynes, maar die kreeg al voor Harry’s vertrek een baan aangeboden als docent in Winnipeg in Canada. Meer kan ik er niet bedenken.’

‘Dank u wel, mevrouw Steadman,’ zei Banks terwijl de deur al langzaam achter hen dichtviel. ‘Dat is voorlopig meer dan genoeg. Tot morgen.’

Ze liepen langs dezelfde route terug naar de auto, die vanbinnen erg warm was omdat hij bijna de hele dag in de zon had gestaan, en reden terug naar Eastvale. Banks vond het jammer dat hij de Cortina niet had; het landschap smeekte om muziek. Hij moest het echter doen met Hatchley, die veel te hard over de weg scheurde en eindeloos doorzemelde over het feit dat hij buiten het kantoor van Gristhorpe nog nooit zoveel boeken bij elkaar had gezien. ‘Vreemd mens, die mevrouw Steadman, vindt u ook niet?’ vroeg hij ten slotte.

‘Ja,’ antwoordde Banks en hij tuurde naar zes bomen op een drumlin in de verte, die allemaal in dezelfde richting stonden gebogen. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik me niet op mijn gemak voel bij haar. Ik weet niet goed wat ik aan haar heb.’