4

Het weer was die maandagochtend in Helmthorpe net zo helder en warm als de voorafgaande vijf dagen. Hoewel dit niet direct uniek was, zou het normaal gesproken beslist het gesprek van de dag zijn geweest, maar nu was er een veel sensationeler onderwerp voorhanden.

In het postkantoor voerde de oude, krom lopende mevrouw Heseltine, die haar maandelijkse brief aan haar zoon in Canada kwam posten (‘Het gaat heel goed met hem… Hij is al professor!’) het woord.

‘Gewurgd door een gevaarlijke gek,’ zei ze fluisterend. ‘Hier in ons eigen dorp nog wel. Ik weet niet waar het met deze wereld naartoe moet, echt niet. Niemand is meer veilig, dat is één ding dat zeker is. Je kunt maar beter de deuren op slot houden en in het donker niet meer naar buiten gaan.’

‘Nonsens!’ zei mevrouw Anstey. ‘Zijn vrouw heeft het gedaan. Vanwege het geld, natuurlijk. Dat is toch zo klaar als een klontje. Geld is de wortel van al het kwaad, let op mijn woorden. Dat zei mijn Albert altijd.’

Aye ,’ mompelde juffrouw Sampson, maar zo zachtjes dat niemand het kon horen. ‘Dat komt omdat hij nooit een cent te makken had, dat luie varken.’

Mevrouw Dent, die elk bloederig gruwelverhaal uit de bibliotheek van Helmthorpe had gelezen en ook enkele die speciaal uit Eastvale en York waren opgevraagd, had een levendiger verbeelding dan alle anderen. Van haar was de theorie afkomstig dat dit het begin was van een nieuwe reeks moorden op de Moors.

‘Dat gedoe met Brady en Hindley begint gewoon van voren af aan,’ zei ze. ‘Straks liggen er weer overal lijken begraven. Billy Maxton, die spoorloos is verdwenen, is er zo een en Mary Richards. Let maar eens op. Straks worden ze weer overal opgegraven.’

‘Ik dacht dat Billy Maxton en Mary Richards stiekem samen naar Swansea waren gegaan,’ zei Letitia Stanford, de spichtige postjuffrouw. ‘Trouwens, we worden ongetwijfeld allemaal nog wel ondervraagd. Door die kleine man uit Eastvale, denk ik. Ik heb hem hier gisteren overal zien rondsnuffelen.’

Aye ,’ voegde mevrouw Heseltine eraan toe. ‘Ik heb hem ook gezien. Veel te klein voor een politieman, als je het mij vraagt.’

‘Hij komt uit het zuiden,’ zei mevrouw Anstey, alsof dat alles verklaarde.

Op dat moment klonk het belletje van de deur en kwam Jack Barker naar binnen gewandeld om een kort verhaal te versturen naar een van de tijdschriften die hem van zijn broodnodige inkomsten voorzagen. Hij keek stralend naar het groepje vrouwen, dat hem met angstige zuurpruimmondjes aanstaarde, begroette hen met een opgewekt goedemorgen, handelde zijn zaken af en vertrok weer.

‘Nou ja,’ verzuchtte juffrouw Sampson verontwaardigd. ‘En hij is nog wel een vriend van meneer Steadman. Dan zou ik wel eens willen weten wat de vijanden van die arme stakker op dit moment doen.’

‘Hij is inderdaad een vreemde snuiter,’ zei Letitia Stanford. ‘Maar niet het type om iemand te vermoorden.’

‘Hoe weet jij dat nu?’ vroeg mevrouw Dent op scherpe toon. ‘Lees eerst maar eens een paar van zijn boeken. Om van te blozen, zo erg. Een en al moord en doodslag.’ Ze schudde haar hoofd en klakte afkeurend met haar tong in de richting van de gedaante die opgewekt in de verte verdween.

Sally Lumb zat in haar mooiste ondergoed voor de spiegel van haar toilettafel. Haar lange, honingblonde haar hing keurig gekamd met een scheiding in het midden over haar bleke schouders. De korte, zorgvuldig bijgehouden pony viel over haar hoge voorhoofd. Ze bestudeerde haar melkwitte huid aandachtig en kwam tot de conclusie dat het hoog tijd was om wat te zonnebaden. Niet te lang, want ze had een lichte huid die snel rood en pijnlijk werd, maar elke dag een uurtje zodat hij een diepgouden gloed kreeg.

Ze had een mooi gezichtje en wist heel goed wat haar zwakke plekken waren. Haar ogen waren prachtig – groot, blauw en verleidelijk – en haar neus was perfect van vorm en wipte aan het uiteinde een stukje omhoog. Als er al iets aan mankeerde, dan waren het haar wangen; ze waren net iets te bol en haar jukbeenderen vielen niet echt op. Dat was echter slechts babyvet. Net als de vetribbeltjes om haar heupen en dijen zou dat mettertijd heus wel wegtrekken. Bovendien waren er manieren om dit nu iets minder te laten opvallen, dus waarom zou ze wachten? Hetzelfde gold voor haar mond. Die was te vol – voluptueus was de vriendelijkste omschrijving – en dat zou uit zichzelf echt niet veranderen.

Sally staarde naar de verzameling tubes, paletten, borstels, staafjes en flessen die voor haar stond, en koos deskundig de juiste kleuren en tinten uit om de goede kanten van haar gezicht mee te benadrukken en de slechte te verhullen. Inspecteur Banks kwam tenslotte uit Londen, zo had ze gehoord, en hij verwachtte uiteraard dat een vrouw er altijd op haar mooist uitzag.

Tijdens het opmaken nam ze in gedachten het gesprek alvast door; ze bedacht wat zij zou zeggen en zag al voor zich hoe hij opsprong en ervandoor ging om iemand te arresteren. Haar naam zou in alle kranten staan; ze zou beroemd zijn. Was dat niet de beste start die je als aspirant-filmster kon hebben? Het enige wat nog beter zou zijn, bedacht ze terwijl ze de eyeliner zorgvuldig aanbracht, was om de moordenaar zelf te vangen.

Banks zat in zijn kantoor en tuurde naar het marktplein met het eeuwenoude marktkruis en de oneffen keitjes. De goudkleurige wijzers van de blauwe kerkklok wezen kwart over tien aan. Toeristen stonden voor het eenvoudige, oerdegelijke gebouw foto’s te maken en winkelende mensen liepen in groepjes van twee of drie door de smalle Market Street. Door het openstaande raam ving Banks af en toe de vrolijke begroeting tussen bekenden op. Hij zat al bijna twee uur in zijn kantoor om daar alle informatie die over de zaak-Steadman binnenkwam te lezen en verwerken.

Nadat hij de avond ervoor in The Bridge afscheid had genomen van Barker en zijn gezelschap was hij naar huis gereden, waar hij een mok warme chocolademelk had gedronken en meteen naar bed was gegaan. Het gevolg daarvan was dat hij zich die maandagochtend ongebruikelijk fit en wakker had gevoeld, tot grote verrassing van Sandra en de kinderen, die zoals gewoonlijk half slapend aan de ontbijttafel hadden gezeten.

Toen hij bij het politiebureau in Eastvale aankwam, trof hij daar een berichtje aan van agent Weaver, die hem meldde dat het huis-aan-huisonderzoek vrijwel niets had opgeleverd. Eén persoon had verteld dat hij om een uur of halftwaalf een motorfiets had gehoord, en tussen middernacht en kwart voor een twee auto’s (hij had Indiaas gegeten in Harrogate en had door het brandende maagzuur dat dit had veroorzaakt langer wakker gelegen dan gewoonlijk). De overige bewoners waren op vakantie geweest of hadden heel vast geslapen. Eén vrouw had het verzoek om informatie tijdens een avonddienst in de parochiekerk in Helmthorpe zien hangen en was vroeg naar het bureau gegaan om daar een tirade af te steken over de duivel, Hell’s Angels, skinheads en de prijs van groenten en fruit uit de omgeving. Toen Weaver geduldig probeerde haar zover te krijgen dat ze zich tot specifieke informatie beperkte, was gebleken dat ze die zaterdag de hele dag en nacht bij haar getrouwde dochter in Pocklington had doorgebracht, zo had brigadier Rowe grinnikend aan Banks verteld.

Banks speelde met zijn pijp en fronste zijn wenkbrauwen, het ergerde hem dat er zo weinig was waarmee ze iets aan konden. Iedere politieman wist dat de eerste vierentwintig uur van een onderzoek de belangrijkste waren. Met het verstrijken van de tijd koelde het spoor snel af. De pers had hem op weg naar binnen weer met vragen bestookt en het speet hem dat hij hun niets kon vertellen. Gewoonlijk gold dat hij voor elk stukje informatie dat hij aan de kranten doorgaf, er vier achterhield.

Er bestond altijd nog een kans dat een van de kampeerders iets had gezien. Banks betwijfelde het echter. De meeste mensen die zondagmiddag en -avond waren ondervraagd, waren pas die dag aangekomen of hadden helemaal niets gehoord. De campingbeheerder had hem verteld dat veel kampeerders die er op zaterdag hadden gestaan, al waren vertrokken voor het stoffelijke overschot was ontdekt en hij had Banks uitgelegd dat ze ‘sochtends voor tien uur moesten vertrekken of anders voor die dag moesten betalen. Helaas hield hij geen overzicht bij van namen en adressen, en hij had niemand zien rondrennen met een met bloed bevlekte kandelaar of hamer.

Banks had Hatchley gevraagd om dokter Barnes’ alibi na te trekken en een verzoek om informatie in de Yorkshire Post te plaatsen, maar hij verwachtte er eerlijk gezegd niet al te veel van. Een van de grootste problemen was dat de camping op de noordelijke oever van de Swain lag, naast het cricketveld, en de parkeerplaats zich op de zuidelijke oever bevond, op flinke afstand van de High Street vandaan, en vrijwel volledig aan het zicht werd onttrokken door bomen en hoge struiken. Het was een ideale, beschutte plek om in het donker een moord te plegen, behalve tussen elf uur en halftwaalf, wanneer de pubs leegstroomden. Dokter Glendenning had zijn inschatting van het tijdstip van overlijden niet meer gewijzigd, waardoor het mogelijk was dat Steadman tussen negen en tien uur was vermoord, vlak nadat hij uit The Bridge was vertrokken. Het was toen al vrij donker geweest en ongetwijfeld heel stil op het parkeerterrein. Met de huidige openingstijden arriveerden de meeste mensen tussen acht en negen uur, en ze bleven meestal tot sluitingstijd.

Tot dusver had grondig onderzoek van het pokdalige asfalt op het parkeerterrein geen enkel bloedspoor opgeleverd. De technische recherche had er sowieso vrijwel niets gevonden. Glendenning was echter als altijd uiterst nauwgezet te werk gegaan. Hij was een halve avond bezig geweest met een gedetailleerde lijkschouwing en om acht uur die ochtend lag een helder rapport, vrij van medisch jargon, in Banks’ in-bakje.

De wond was veroorzaakt door een metalen voorwerp met minstens één scherpe rand en bleek inderdaad de doodsoorzaak te zijn. Onderzoek van de maaginhoud toonde een kleine hoeveelheid alcohol aan, wat overeenkwam met de verklaringen van de vriendengroep in The Bridge, en de resten van een eerder genoten avondmaal. De klap zelf kon zowel door een man als een vrouw zijn toegebracht, had Glendenning eraan toegevoegd, want de kracht die daadwerkelijk nodig was om iemand met een dergelijk wapen te doden was minimaal. Ook was de moordenaar waarschijnlijk rechtshandig, dus het had geen enkele zin voor Banks om de reguliere procedure van een fictieve detective te volgen en uit te kijken naar een linkshandige verdachte. Het hield ook in dat hij Emma Steadman, die linkshandig was, wel kon schrappen als verdachte, maar zij had toch al een gedegen alibi.

Hypostase duidde er, zoals Banks al had verwacht, inderdaad op dat Steadman ergens anders was vermoord en daarna naar het weiland was gebracht. De lijkstijfheid bevond zich voornamelijk aan de rechterkant, maar hij was liggend op zijn rug begraven.

Er zaten geen bloedsporen in de auto, maar Vic Manson had wel talloze vingerafdrukken gevonden. Het probleem daarbij was echter dat de scherpste afdrukken van Steadman zelf afkomstig bleken te zijn. De vingerafdrukken op het stuur en de handel van het portier waren zoals bijna altijd het geval is vrij vlekkerig. Tijdens het rijden of het openen van een portier strijken mensen vaak met hun vingers langs het gladde plastic of metaal ervan, waardoor er een onduidelijke janboel ontstaat.

Als er al vezels waren achtergebleven op de met vinyl beklede zittingen, dan vertoonden deze geen opmerkelijke kenmerken en als de politie ze serieus had genomen, zou de halve Dale tot de verdachten hebben behoord. Geen ervan was afkomstig van een uniek, persoonlijk uit Italië geimporteerd pak of een trui van de wol van een jak die exclusief door één leverancier in de streek werd verkocht. Ook bevonden zich op de banden geen sporen van modder, aarde of klei die slechts van één specifieke plek konden komen. En er zat evenmin een stukje grint van een gemakkelijk te traceren oprit in het profiel geklemd.

Banks had toch al weinig fiducie in forensisch bewijsmateriaal. Net als de meeste andere politiemensen had ook hij weliswaar meegemaakt dat door hem opgepakte criminelen op basis van vingerafdrukken en bloedgroep waren veroordeeld, maar hij had tevens ervaren dat wanneer een misdadiger ook maar enigszins zijn hersens gebruikte, forensisch bewijsmateriaal wellicht de groep verdachten kon helpen beperken, maar verder nutteloos was totdat de dader op andere wijze was opgepakt; pas dan kon het mogelijk iets bijdragen aan een mogelijke veroordeling. Het was verbazingwekkend hoeveel vertrouwen juryleden nog altijd in getuige-deskundigen hadden, ook al kon iedere bedreven advocaat de getuigenis van vrijwel iedere wetenschapper gemakkelijk in diskrediet brengen. Maar goed, bedacht Banks, zolang mensen bereid waren om de ‘wetenschappelijk bewezen’ superioriteit van bepaalde soorten tandpasta of cornflakes waar adverteerders prat op gingen voor waar aan te nemen, keek hij eigenlijk nergens van op.

Even na elven stak Hatchley zijn hoofd om de deur. Hoewel de koffie op het bureau een stuk beter was geworden sinds er een koffieautomaat was geïnstalleerd, gingen de twee mannen in hun ochtendpauze nog altijd gewoontetrouw naar de Golden Grill.

Ze laveerden tussen groepjes slenterende toeristen door, begroetten de bekenden die ze tegenkwamen en gingen het restaurantje binnen. De enige lege tafel stond helemaal achterin, vlak bij de toiletten. Het tengere serveerstertje haalde verontschuldigend haar schouders op toen ze zag dat ze daar gingen zitten.

‘Hetzelfde als altijd?’ riep ze.

‘Ja, graag, Gladys, liefje,’ baste Hatchley terug.

Hetzelfde als altijd bestond voor beide mannen uit koffie met een warm krentenbroodje.

Hatchley legde een beige dossiermap op het roodwit geblokte tafelkleed en streek met een hand over zijn haar. ‘Waar hangt Richmond de laatste tijd toch uit?’ vroeg hij en hij viste een sigaret op uit een van zijn zakken.

‘Hij volgt een cursus. Wist je dat niet?’

‘Cursus? Wat voor cursus?’

‘De hoofdinspecteur heeft een memo rondgestuurd.’

‘Ik lees die krengen nooit.’

‘Misschien zou je dat toch eens moeten proberen.’

Hatchley fronste zijn wenkbrauwen. ‘En wat is dat dan wel voor cursus?’

‘Iets met computers. Ergens in Surrey.’

‘Geluksvogel. Die zit nu geheid lekker met zijn emmertje en schepje aan het strand.’

‘Surrey heeft geen strand.’

‘Laat het maar aan hem over om er een te vinden. Wanneer komt hij terug?’

‘Over twee weken.’

Hatchley vloekte hartgrondig, maar voordat hij verder nog iets kon zeggen, werd hun bestelling gebracht. Hij had minstens twee bezwaren tegen Richmonds afwezigheid, wist Banks: om te beginnen had de brigadier zich vaak genoeg laten ontvallen dat hij cursussen ongeveer net zo nuttig vond als een condoom met een gat erin; daarnaast moest Hatchley nu bij afwezigheid van agent Richmond tot zijn grote ergernis het meeste veldwerk in de zaak-Steadman zelf verrichten.

‘Ik heb Doc Barnes’ alibi vanochtend nagetrokken, zoals u me had opgedragen,’ zei Hatchley en hij pakte zijn krentenbrood.

‘En?’

‘Het klopt, hij was inderdaad bij mevrouw Gaskell. Een zwangerschap die blijkbaar erg moeizaam verloopt.’

‘Van hoe laat tot hoe laat?’

‘Volgens haar echtgenoot is hij om halftien aangekomen en om kwart over tien weer vertrokken.’

‘Dan kan hij best eerst Steadman hebben vermoord en in zijn kofferbak gepropt, of dat zelfs na afloop nog hebben gedaan.’

‘Geen motief,’ zei Hatchley.

‘Voorzover we nu weten, tenminste. Wat is dat?’ Banks wees op de dossiermap.

‘Algemene info over Steadman,’ mompelde Hatchley met volle mond.

Banks bladerde tijdens het eten vluchtig door het rapport. Steadman was bijna 43 jaar geleden in Coventry geboren, toen zijn vader nog druk bezig was met het opbouwen van zijn elektronica-imperium. Hij had een middelbare school in de buurt bezocht en een studiebeurs gewonnen voor Cambridge, waar hij cum laude was afgestudeerd in geschiedenis. Daarna had hij zijn postdoctoraal voltooid in Birmingham en Edinburgh, en op 26-jarige leeftijd een baan gekregen als docent aan de universiteit van Leeds. Daar was zijn belangstelling ontstaan voor lokale geschiedenis en industriële archeologie, toen nog een vrij jong vakgebied. Tijdens zijn eerste jaar als docent vonden er twee belangrijke gebeurtenissen plaats. Ten eerste overleed in dat jaar vlak voor de kerst zijn moeder en ten tweede trouwde hij aan het eind van het studiejaar met Emma Hartley, die hij toen twee jaar kende. Emma was de enige dochter van een winkeleigenaar in Norwich en werkte als bibliothecaresse in Edinburgh in de tijd dat Steadman daar studeerde. Ze was vijf jaar jonger dan haar man. Ze hadden geen kinderen.

Het echtpaar bracht hun wittebroodsweken in Gratly door en logeerde in het huis dat tegenwoordig hun eigendom was. Hatchley had dit stukje informatie met een sterretje gemerkt en Banks las de opmerking onder aan de pagina: Aan Ramsden vragen. Het huis was van zijn ouders . Dat wist Banks al, maar hij was vol lof over Hatchleys nauwgezetheid; deze was zo ongebruikelijk dat het beslist moest worden aangemoedigd.

Met Steadmans carrière ging het voorspoedig – publicaties, loftuitingen, promotie – maar met de gezondheid van zijn vader ging het steeds verder bergafwaarts. Toen de oude man twee jaar geleden ten slotte overleed, erfde zijn zoon een aanzienlijk fortuin. Het eerste wat hij deed was met zijn vrouw een rondreis maken door Europa; verder zei hij aan het einde van het universitaire jaar zijn baan op, kocht hij het huis in Gratly en hield hij zich alleen nog maar bezig met zijn eigen interesses.

‘Wat vind jij ervan?’ vroeg Banks aan Hatchley, die klaar was met eten en met zijn nagels zijn tanden zat schoon te maken.

‘Tja, wat zou u met zoveel geld doen?’ zei de brigadier. ‘Ik zou in elk geval niet een huis hier in de omgeving kopen en al mijn tijd besteden aan het rondneuzen tussen ruïnes.’

‘Jij vindt dus dat hij dom heeft gehandeld?’

‘Niet echt een opwindend leven, hè?’

‘Maar dat is wat hij graag wilde: financiële onafhankelijkheid, zodat hij zich in alle rust met zijn eigen onderzoek kon bezighouden.’

Hatchley schokschouderde, alsof hij op zo’n dwaze opmerking geen antwoord had. ‘U vroeg toch wat ik zou doen.’

‘Dat heb je me anders nog niet verteld.’

Hatchley slurpte de rest van zijn koffie naar binnen; de laatste slok was stroperig van de suiker die ongesmolten op de bodem van het kopje lag. ‘Ik zou denk ik eerst een mooi bedrag beleggen. Net genoeg om comfortabel van de rente te kunnen leven, zeg maar. Niets riskants. En dan zou ik een paar duizend pond uittrekken voor een leuke vakantie.’

‘Waar naartoe?’

‘Overal. De vleespotten der aarde.’

Banks glimlachte. ‘En daarna?’

‘Daarna zou ik terugkomen en gaan rentenieren.’

‘Maar wat zou je verder doen?’

‘Doen? Niets, eigenlijk. Een beetje van dit, een beetje van dat. Ik zou misschien in Spanje gaan wonen of in Zuid-Frankrijk. Of in een belastingparadijs als Bermuda of zo.’

‘Je zou je baan dus opzeggen?’

Hatchley keek Banks aan alsof deze gek was geworden. ‘Mijn baan opzeggen? Ja, natuurlijk zou ik mijn baan opzeggen. Wie niet?’

‘Misschien heb je wel gelijk.’ Banks was er echter niet zo zeker van wat hij zelf zou doen. Een vakantie, ja, dat wel. Maar daarna? Hij vond eigenlijk dat Steadman een bewonderenswaardige keuze had gemaakt; hij had zich onttrokken aan de alledaagse, afstompende facetten van zijn werk en zich volledig aan de kern ervan gewijd. Als ik plotseling een privé-inkomen had, zou ik me misschien wel ergens vestigen als een soort Sherlock Holmes – die zelf trouwens ook uit de Dales afkomstig was – dacht Banks peinzend bij zichzelf. Alleen bijzondere zaken aannemen… een jachtpet dragen…

‘Vooruit,’ zei hij en hij verjoeg de fantasie uit zijn hoofd. ‘We kunnen tot sint-juttemis wachten voordat jij en ik ons druk hoeven te maken over dergelijke vragen.’

Toen Banks terugkwam in zijn kantoortje, zat Emma Steadman daar op hem te wachten. Ze had zojuist het lichaam van haar man geïdentificeerd en was nog steeds van streek. Haar bleke gezicht was vrijwel uitdrukkingsloos, maar aan de uilachtige ogen, die door de glazen van haar bril werden uitvergroot, was te zien dat ze vlak ervoor nog had gehuild. Ze zat kaarsrecht op de harde stoel met haar handen ineengevouwen op haar schoot.

‘Ik zal het kort houden,’ zei Banks en hij ging tegenover haar zitten en stopte zijn pijp. ‘Om te beginnen zou ik graag willen weten of uw man vijanden had. Kunt u iemand bedenken die hem wellicht iets wilde aandoen?’

‘Nee,’ antwoordde ze snel. ‘Ik kan niemand bedenken. Harold was niet het type man dat vijanden maakte.’

Banks wees haar er maar niet op dat die opmerking niet helemaal logisch was; de bedroefde familieleden van het slachtoffer van een moord gingen er vrijwel altijd van uit dat er geen enkel motief kon zijn voor de misdaad.

‘Niemand met wie hij ruzie had gehad? Een verschil van mening? Het kan belangrijk zijn.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Dat heb ik u al gezegd. Hij was niet… Wacht even. Er was wel iets. Ik weet alleen niet of het echt belangrijk was.’

‘Wat was er dan?’

‘Hij klaagde laatst een beetje over Teddy Hackett.’

‘Hackett? Wanneer was dit precies?’

‘Een week geleden ongeveer. Ik weet dat ze in wezen goede vrienden waren, maar ze hadden al een hele tijd onenigheid over een stuk land. Och, het was waarschijnlijk niets. Mannen stellen zich vaak een beetje aan, weet u. Het zijn soms net kleine kinderen. Ik ben helaas niet op de hoogte van de details. Dat zult u aan meneer Hackett moeten vragen.’

‘Hebt u enig idee waarover het ging?’

Mevrouw Steadman fronste haar wenkbrauwen, om zich beter te concentreren. ‘Ik geloof dat het te maken had met Crabtree’s Field. Dat is een overwoekerd stukje terrein langs de rivier. Harold was ervan overtuigd dat hij daar enkele Romeinse ruïnes had gevonden – hij had een aantal munten en potscherven die daar volgens hem op duidden – maar Teddy Hackett wilde het land kopen.’

‘Waarom? Wat wilde hij er dan mee doen?’

‘Hackett kennende zal het wel weer een of ander vulgair project zijn geweest waarmee hij geld kon verdienen. Ik weet niet precies wat zijn plannen waren, een discotheek wellicht of anders een attractiepark, een amusementshal, een supermarkt…’

‘Dus als ik het goed begrijp,’ zei Banks en hij boog zich iets naar voren, ‘wilde Hackett volgens u een stuk land kopen om het te bebouwen en vond uw man dat het als vindplaats van waardevolle historische overblijfselen daartegen moest worden beschermd? Klopt dat?’

‘Ja. Het was trouwens niet voor het eerst. Vorig jaar wilde Harold een klein regionaal museum vestigen in een winkelpandje aan High Street, maar toen heeft Hackett het pand snel gekocht om er een souvenirwinkel in te beginnen. Daar hebben ze ook woorden over gehad. Harold was veel te goed van vertrouwen, te… aardig. Hij was niet agressief genoeg.’

‘Maar verder kunt u niemand bedenken? Dokter Barnes bijvoorbeeld? Heeft uw man ooit iets over hem gezegd?’

‘Zoals?’

‘Wat dan ook.’

‘Nee.’

‘Jack Barker?’

‘Nee. Hij vond Barker wel een beetje cynisch, een beetje te luchthartig, maar meer ook niet.’

‘En bezoekers aan huis? Kwamen er veel mensen langs?’

‘Alleen vrienden van ons.’

‘Wie dan?’

‘Voornamelijk mensen uit de omgeving. Het contact met onze vriendenkring uit Leeds is verwaterd. Barker, Penny Cartwright, Hackett en dokter Barnes kwamen af en toe langs. Soms ook Michael Ramsden uit York. Enkele leraren en scholieren van de middelbare school in Eastvale, Harold was daar gastdocent en organiseerde excursies. Dat is het enige wat ik kan bedenken.’

‘Er zal wel veel geld zijn,’ merkte Banks terloops op.

‘Pardon?’

‘Veel geld. Van uw man. U zult dat wel erven, neem ik aan.’

‘Ja, dat zal haast wel,’ zei ze. ‘Daar had ik nog niet aan gedacht… Ik weet niet eens of Harold een testament heeft gemaakt.’

‘Wat gaat u ermee doen?’

Mevrouw Steadman keek hem geschokt en bijzonder afkeurend aan. ‘Ik heb geen idee. Zoals ik net al zei: ik heb er nog niet echt over nagedacht.’

‘Hoe was uw relatie met uw man eigenlijk? Kon u goed met elkaar opschieten? Was uw huwelijk stabiel?’

Mevrouw Steadman verstarde. ‘Wat?’

‘Ik moet het u helaas vragen.’

‘Maar ik hoef geen antwoord te geven.’

‘Dat is waar.’

‘Ik geloof niet dat ik uw insinuaties erg op prijs stel, inspecteur,’ vervolgde ze. ‘Ik vind het een bijzonder onbeschofte vraag. Vooral op een tijdstip als dit.’

‘Ik insinueer helemaal niets, mevrouw Steadman. Ik doe slechts mijn werk, meer niet.’ Banks beantwoordde haar kille blik en deed er verder het zwijgen toe.

‘Als dat alles is…’ Ze stond op.

Banks liep achter haar aan naar de deur, deed deze rustig achter haar dicht en slaakte een zucht van opluchting.

Nadat hij de oude dametjes in het postkantoor flink had geshockeerd, wandelde Jack Barker door de High Street van Helmthorpe. Het was pas halfelf, maar toch slenterden er alweer groepjes toeristen over de trottoirs, met een vest om hun schouders geslagen tegen de kille ochtendlucht. Af en toe bleven ze even staan om de kunst- en nijverheidproducten uit de streek te bewonderen die in de etalages lagen, terwijl hun kinderen ongeduldig aan hun hand trokken. Aan de noordkant doemde Crow Scar op en af en toe schoof de schaduw van een wolkenflard over het kalkstenen oppervlak.

Barker bleef even aarzelend stilstaan voor de piepkleine winkel in tweedehands boeken van meneer Thadtwistle – die met zijn 98 jaar de oudste dorpsbewoner was – maar liep toen snel verder en sloeg het smalle straatje met cottages tegenover de kerk in. Bij nummer 16 klopte hij aan. Geen reactie. Hij klopte nogmaals. Toen hoorde hij iemand naar de deur komen en hij streek zijn haren glad. De deur ging een paar centimeter open.

‘O, ben jij het,’ zei Penny Cartwright en ze tuurde met half dichtgeknepen ogen naar hem.

‘Grote hemel, wat zie jij er vreselijk uit,’ zei Barker. ‘Je pa is er toch niet, hè?’

Penny wilde haar hoofd schudden, maar bedacht onmiddellijk dat dit niet zo’n goed idee was.

‘Mag ik binnenkomen?’

Penny deed zwijgend een stap opzij en liep hem binnen. ‘Alleen als je een kop sterke koffie voor me zet.’

‘Afgesproken. En ik meende het niet echt, wat ik net zei. Je bent net zo prachtig en fris als een witte roos in de ochtenddauw.’

Penny trok een lelijk gezicht en liet zich op de bank zakken. Haar lange, gitzwarte haar was ongekamd en het wit om haar blauwe pupillen was grauw en bloeddoorlopen. Ze had donkere wallen onder haar ogen en haar lippen waren gebarsten en droog. Ze droeg een donkergroene, kimonoachtige ochtendjas die ze bij de hals dicht klemde. Op de achterkant verhief zich een rode draak die vuur spuwde.

Barker ging aan de slag in de kleine, rommelige keuken en kwam al snel weer terug met twee dampende mokken koffie in zijn hand. Hij nam plaats in een versleten leunstoel naast de bank waarop Penny zat. Toen ze zich vooroverboog om haar mok van de lage salontafel te pakken, kon hij de lichte sproeten in haar decolleté zien. Tussen de vouwen van haar zijden ochtendjas ontwaarde hij eveneens een flink stuk van haar fraaie dij. Ze leek zich er echter totaal niet van bewust dat Jack Barkers hart door haar toedoen op hol sloeg.

‘Ik neem aan dat je het al hebt gehoord van Harry,’ zei hij, terwijl hij een sigaret opstak.

Penny pakte er ook een. ‘Ja,’ zei ze knikkend. Ze blies de rook uit en begon te hoesten. ‘Ik heb het gehoord. Deze krengen verpesten mijn stem.’ Ze staarde kwaad naar de sigaret.

‘Is de politie hier al geweest?’

‘Waarom zouden ze hier langskomen?’

‘Die inspecteur – Banks heet hij – was gisteravond in The Bridge,’ vertelde Barker. ‘Hij heeft een tijdje met ons zitten praten en toen zag hij jou, of eigenlijk zag hij dat ik naar je keek en toen vroeg hij wie je was.’

‘En dat heb je hem verteld?’

‘Ja.’

‘Heb je hem verteld dat ik met Harry bevriend was?’

‘Dat moest wel. Hij was er vroeg of laat toch wel achter gekomen. En dan zou hij het natuurlijk verdacht vinden dat ik het hem niet direct had verteld.’

‘Nou en? Je hebt toch niets te verbergen, of wel soms?’

Barker haalde zijn schouders op.

‘Je weet best hoe ik over de politie denk,’ ging Penny verder.

‘Hij is geen kwaaie vent. Eigenlijk best vriendelijk zelfs. Heel pienter, dat wel. Er ontgaat hem werkelijk niets. Hij is zo’n type dat ‘savonds gezellig een rondje geeft en zodra je dronken bent, lastige vragen stelt.’

‘Lijkt me vreselijk.’ Penny trok een lang gezicht en drukte haar half opgerookte sigaret uit in de glazen asbak. ‘Die lui zijn toch allemaal één pot nat.’

‘Wat ga je hem vertellen?’

Ze keek hem aan en fronste haar wenkbrauwen. ‘Valt er dan wat te vertellen?’

‘Over je pa?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Hij is heel pienter,’ zei Barker nogmaals.

Penny glimlachte. ‘Tja, in dat geval komt hij er heus uit zichzelf wel achter, als hij het echt wil weten.’

Barker boog zich voorover en pakte haar hand. ‘Penny…’

Ze trok zich zachtjes los. ‘Nee, Jack, niet doen. Niet nu.’

Barker liet zich achterovervallen in zijn stoel.

‘Hè, toe nou, Jack,’ zei Penny bestraffend. ‘Zo ben je net een nukkig klein kind.’

‘Het spijt me.’

Penny trok haar ochtendjas strak om zich heen en stond op. ‘Het geeft niet. Misschien kun je nu maar beter gaan, want ik sta momenteel niet al te vast op mijn benen.’

Barker kwam overeind. ‘Moet je deze week nog zingen?’

‘Vrijdag. Als mijn stem dat redt, tenminste. Kom je?’

‘Ik zou het voor geen goud ter wereld missen, liefje,’ antwoordde Barker. Toen vertrok hij.

Het politiebureau zag er heel anders uit dan Sally had verwacht. Om te beginnen was het gebouw achter de oude tudorgevel vanbinnen heel modern en waren de muren niet bezaaid met ‘gezocht’-posters. In plaats daarvan was het een mooie gemeenschappelijke kantoorruimte met overal planten in potten en een paar lage schermen die de afscheiding vormden tussen de bureaus en de receptie. Het rook er naar boenwas en een luchtverfrisser met dennengeur.

Ze vertelde de beleefde jongeman achter de balie dat ze inspecteur Banks wilde spreken, de man die de leiding had over het onderzoek naar de moord in Helmthorpe. Nee, ze kon hem niet vertellen waarover het precies ging, ze wilde het alleen aan de inspecteur zelf vertellen. Het was heel belangrijk. Ja, ze wilde wel even wachten.

Ten slotte werd haar volharding beloond en werd ze naar boven gebracht, naar een labyrint van gangen en deuren waarop dingen stonden geschilderd als verhoorkamer . Daar mocht ze plaatsnemen en werd haar gevraagd of ze het erg zou vinden om nog een paar minuten te wachten. Nee. Ze vouwde haar handen op haar schoot en staarde voor zich uit naar een deur waarop heel teleurstellend kantoorbehoeften stond.

De minuten kropen voorbij. Had ze nu maar een exemplaar van de Vogue meegebracht om door te bladeren, net als bij de tandarts. Plotseling klonk er lawaai en gevloek uit het trappenhuis, en tuimelden drie mannen op nog geen meter van de plek waar zij zat de gang in. Twee van hen waren duidelijk van de politie en ze worstelden met een man in handboeien, die zo glad was als een aal. Eindelijk hadden ze hem weer overeind gehesen en sleurden ze hem mee door de gang. Hij wurmde zich scheldend en tierend in allerlei bochten, wist zich op een bepaald moment zelfs los te rukken en kwam door de gang op haar afgerend. Sally was doodsbang. Tegelijkertijd vond ze het echter allemaal enorm spannend, net Hill Street Blues . De ene politieagent kreeg hem echter weer te pakken voordat hij echt dicht bij haar had kunnen komen en duwde hem een kamer in. Sally’s hart ging als een bezetene tekeer. Ze wilde naar huis, maar toen kwam de inspecteur uit zijn kantoor gelopen om haar te halen.

‘Mijn excuses daarvoor,’ zei hij verontschuldigend. ‘Dat gebeurt zelden.’

‘Wie was dat?’ vroeg Sally met wijd opengesperde ogen en een bleek gezicht.

‘Een inbreker. We vermoeden dat hij vorige week heeft ingebroken bij Merriweather’s Stereo Emporium.’

Sally zat nu voor een gammel, metalen bureau dat bezaaid was met paperclips, pennen en gewichtig uitziende dossiermappen. Het rook in de kamer naar pijptabak, wat haar aan haar vader deed denken. Ze kuchte en Banks, die de hint begreep, zette een raam open. Flarden van gesprekken waaiden met de warme lucht vanuit Market Street mee naar binnen.

Banks vroeg Sally wat ze kwam doen.

‘Het is privé,’ fluisterde ze. Ze keek om zich heen en boog zich een stukje naar voren. Ze was overstuur door wat ze zojuist had gezien en merkte dat het veel moeilijker was om het te vertellen dan ze had gedacht. ‘Wat ik eigenlijk bedoel is dat ik u iets moet vertellen, maar u moet beloven dat u het aan niemand anders doorvertelt,’ ging ze verder.

‘Niemand?’ De glimlach om zijn mond verdween, maar in zijn levendige, bruine ogen bleef een olijk lichtje zichtbaar. Hij pakte zijn pijp en ging zitten.

‘Nou ja,’ zei Sally en ze trok een vies gezicht naar de rook, zoals ze thuis ook altijd deed, ‘dat bepaalt u natuurlijk zelf. Zal ik maar gewoon vertellen wat ik weet?’

Banks knikte.

‘Het was afgelopen zaterdagavond. Ik zat in de kleine herdershut net onder Crow Scar, u weet wel, die op instorten staat.’ Banks wist welke hut ze bedoelde. Het bouwvallige hutje was na de ontdekking van Steadmans lichaam grondig doorzocht. ‘Ik hoorde een auto aankomen. Hij is zo’n tien, vijftien minuten blijven staan en reed toen verder.’

‘Heb je hem ook gezien?’

‘Nee. Ik heb hem alleen maar gehoord. Ik dacht eerst dat het een verliefd stelletje of zoiets was, maar die zouden natuurlijk langer zijn blijven staan.’

Banks glimlachte. Uit haar verzoek om geheimhouding en de deskundige inschatting van de tijd die een verliefd stelletje zou hebben nodig gehad, bleek duidelijk wat het meisje zelf precies had uitgespookt in die herdershut.

‘Uit welke richting kwam de auto?’ vroeg hij.

‘Uit het dorp, denk ik. Hij kwam tenminste uit westelijke richting aangereden. Hij kan natuurlijk ook vanuit noordelijke richting door de Dale zijn gekomen, maar die weg loopt kilometers lang door heidelandschap, daar is verder niets.’

‘En waar is hij naartoe gegaan?’

‘Verder langs dezelfde weg. Ik heb hem niet horen keren en terugkomen.’

‘Die weg leidt toch naar Sattersdale?’

‘Ja, maar er zijn heel veel zijweggetjes. Vanaf die weg kun je vrijwel overal naartoe.’

‘Hoe laat was dat?’

‘Hij bleef om veertien minuten over twaalf stilstaan.’

‘Veertien over twaalf? Niet even na twaalven of bijna kwart over twaalf? De meeste mensen zijn niet zo nauwkeurig.’

‘Het was een digita…’ Sally zweeg plotseling. Banks staarde naar het kleine, zwarte horloge met het roze, plastic bandje om haar pols. Het was geen digitaal klokje.

‘Je kunt me maar beter de waarheid vertellen,’ zei hij. ‘En maak je geen zorgen, je ouders krijgen dit niet te horen.’

‘Ik heb heus niets verkeerds gedaan,’ gooide Sally eruit, waarna ze bloosde en een beetje bedaarde. ‘Maar dank u wel. Ik denk niet dat ze het zouden begrijpen. Ja, ik was daar samen met iemand anders. Mijn vriendje. We hebben alleen maar wat zitten praten.’ Dit klonk niet echt overtuigend, maar Banks vond dat het zijn zaken niet waren. ‘En toen kwam die auto aangereden,’ vervolgde Sally. ‘We wisten dat het al vrij laat moest zijn, dus keek Kev op zijn horloge – zo’n digitale, met een lampje erop – en hij zei dat het veertien over twaalf was. Ik had allang thuis moeten zijn, maar ja, ik kon er toen toch niets meer aan veranderen. We bleven dus zitten waar we zaten en letten niet echt op, maar toen we hem hoorden vertrekken, keek Kevin weer op zijn horloge en die gaf een minuut voor halfeen aan. Ik weet het nog, omdat het zo grappig was. Kevin zei namelijk dat ze ook niet lang hadden nodig gehad om…’

Sally zweeg en liep rood aan. Toen ze eenmaal op haar praatstoel zat, was ze volkomen vergeten tegen wie ze het eigenlijk had. Nu drong het echter tot haar door dat ze deze vreemde man met zijn pijp niet alleen had verteld hoe haar vriendje heette, maar ook de indruk had gegeven dat ze precies wist wat mannen en vrouwen ‘savonds op verlaten heuvelhellingen in hun auto allemaal deden.

Banks was echter niet in haar romantische escapades geïnteresseerd. Hij vond de nauwkeurigheid van de informatie die hij zojuist had ontvangen veel belangrijker dan haar liefdesleven. Bovendien leek ze minstens een jaar of negentien, oud genoeg dus om op zichzelf te passen, wat haar ouders er verder ook van vonden.

‘Ik neem aan dat Kevin, je vriendje, deze tijdstippen kan bevestigen?’ vroeg hij.

‘Nou ja… als het moest wel,’ antwoordde ze weifelend. ‘Alleen heb ik hem beloofd dat ik niet zou zeggen hoe hij heet. We willen hier geen problemen mee krijgen. Mijn vader en moeder zullen namelijk wel razend worden. Ik had hun verteld dat we bij hem thuis televisie hebben zitten kijken. Ze vertellen natuurlijk meteen aan zijn vader en moeder waar we zijn geweest en dan mogen we elkaar waarschijnlijk niet meer zien.’

‘Hoe oud ben je, Sally?’

‘Zestien,’ antwoordde ze trots.

‘En wat wil je na school gaan doen?’

‘Ik wil actrice worden. Of in elk geval iets met film en theater en dergelijke. Ik heb me aangemeld bij de Marion Boyars Academy of Theatre Arts.’

‘Indrukwekkend,’ zei Banks. ‘Ik hoop dat je wordt aangenomen.’ Hij zag dat ze al heel aardig met make-up overweg kon. Hij had echt gedacht dat ze negentien was. De meeste meisjes van haar leeftijd smeerden veel te veel op hun gezicht, maar Sally niet. Over haar kleding had ze eveneens goed nagedacht. Ze had witte kniekousen aan en een hemelsblauwe plooirok die tot op haar knieën viel. Daarop droeg ze een witte, katoenen bloes en in haar goudblonde haren had ze een rood lintje. Ze was een knap meisje en het zou Banks niets verbazen als hij haar inderdaad ooit in een toneelstuk of op televisie zou zien.

‘Is het waar dat u uit Londen komt?’ vroeg Sally.

‘Ja.’

‘Heeft Scotland Yard u hiernaartoe gestuurd?’

‘Nee. Ik ben hiernaartoe verhuisd.’

‘Maar waarom wilde u in vredesnaam hier komen wonen?’

Banks schokschouderde. ‘Ik kan heel wat redenen verzinnen. De frisse lucht, de prachtige omgeving. En ik had gehoopt dat het werk hier iets minder zwaar zou zijn.’

‘Maar Londen,’ ratelde Sally opgewonden verder. ‘Dat is toch waar alles gebeurt. Ik ben er een keer een dag geweest met school. Het was er fantastisch.’ Ze kneep haar grote ogen tot spleetjes en keek hem achterdochtig aan. ‘Ik snap echt niet waarom iemand die stad zou willen verruilen voor dit godvergeten oord.’

Banks begreep dat Sally’s mening over hem in hooguit twintig seconden radicaal was omgeslagen. In het begin was ze koket en verleidelijk geweest, maar nu was haar stem neerbuigend, haast medelijdend zelfs, en was haar houding kortaf en zakelijk. Opnieuw kon hij slechts met enige moeite een glimlach te onderdrukken.

‘Kende je Harold Steadman?’

‘Is dat degene die… die man?’

‘Ja. Kende je hem?’

‘Ja, een beetje. Hij gaf bij ons op school vaak lezingen over lokale geschiedenis of geologie. Heel suf, meestal over oude ruïnes. En hij heeft ons een paar keer meegenomen op excursie naar Fortford, en zelfs helemaal naar Malham en Keld.’

‘Dus de leerlingen kenden hem vrij goed?’

‘Net zo goed als de andere leraren, denk ik.’ Sally dacht even na. ‘Hoewel hij zich eigenlijk nooit als leraar gedroeg. Ik bedoel, het was natuurlijk heel saai en zo, maar hij vond het echt leuk. Hij was altijd heel enthousiast. Soms nam hij ons na zo’n excursie mee naar zijn huis voor hotdogs en fris.’

‘Ons?’

‘Ja, de leerlingen die in Helmthorpe of Gratly woonden. Meestal waren we met een stuk of zeven. Zijn vrouw maakte vaak iets te eten voor ons allemaal en dan bleven we even zitten kletsen over waar we waren geweest en wat we hadden gevonden. Hij was heel aardig.’

‘Je kende zijn vrouw dus ook?’

‘Niet echt. Ze bleef meestal niet bij ons zitten. Ze had altijd wel iets anders te doen. Volgens mij was ze gewoon verlegen. Meneer Steadman niet. Die kon zo met iedereen een praatje aanknopen.’

‘En dat waren de enige keren dat je hem zag? Op school en tijdens excursies?’

Sally kneep haar ogen weer tot spleetjes. ‘Nou ja, ik kwam hem natuurlijk wel eens tegen op straat of in een winkel. Hoor eens, als u soms wilt weten of hij een vies oud mannetje was, dan is het antwoord nee.’

‘Dat was niet wat ik bedoelde,’ zei Banks. Hij was echter blij dat ze het zo had opgevat.

Hij liet haar het hele verhaal nogmaals van voren af aan vertellen en deze keer schreef hij alles tot in de kleinste details op. Ze praatte nu met grote tegenzin, alsof ze alleen maar zo snel mogelijk weg wilde. Toen ze was vertrokken, zat Banks even onderuitgezakt in zijn stoel te grinniken bij de gedachte dat zijn aantrekkingskracht, de glamour die om hem heen had gehangen, door zijn verhuizing van Londen naar Eastvale in één klap in rook was opgegaan. Op het marktplein sloeg de klok vier uur.