5
Nadat hij Hatchley op dinsdagmorgen naar Helmthorpe had gestuurd om te kijken of Weaver vooruitgang boekte, Harold Steadmans werkkamer te doorzoeken en Teddy Hackett op te halen voor een verhoor, vertrok Banks zelf naar York om opnieuw een bezoekje te brengen aan Michael Ramsden.
Rond een uur of elf reed hij via de voorwijken met de vierkante dozen van rode baksteen de eeuwenoude, Romeinse stad binnen. Nadat hij een halfuur lang had rondgedwaald vanwege het eenrichtingsverkeer ontdekte hij eindelijk een parkeerplaatsje aan de overkant van de rivier de Ouse en stak hij de brug over naar Fisher & Faulkner Ltd, een lelijk, stomp, bakstenen gebouw aan het water. Op de trottoirs krioelde het van de toeristen en zakenmensen, en de gigantische kathedraal torende hoog boven de stad uit; de lichte steen waaruit hij was opgetrokken, glansde in het ochtendzonnetje.
Een keurig verzorgde, mannelijke receptionist wees hem de weg en op de derde verdieping meldde een van Ramsdens assistenten zijn komst aan de baas.
Ramsdens kantoor keek uit op de rivier, waarover een kleine rondvaartboot zijn weg zocht. Het bovenste dek zat vol mensen in zomerse vakantiekleding in alle kleuren van de regenboog en de lenzen van hun camera’s glinsterden in de zon. De boot liet een lang, V-vormig spoor van rimpels achter, waardoor de roeibootjes in zijn kielzog woest op en neer deinden.
Het kantoor zelf was klein en vol; naast het bureau en de dossierkasten lagen wankele stapels manuscripten op de vloer, en de twee boekenkasten stonden vol met Fisher & Faulkner-titels. Zelfs in zijn donkere pak zag Ramsden eruit alsof zijn kleren te groot voor hem waren; hij had de verstrooide houding van een professor in de kernfysica die het principe van atoomsplitsing probeerde uit te leggen aan een leek, terwijl hij tegelijkertijd in gedachten een ingewikkelde formule uitwerkte. Hij streek een denkbeeldige haarlok van zijn voorhoofd en vroeg Banks om te gaan zitten.
‘U was een goede vriend van Harold Steadman,’ stak Banks van wal. ‘Kunt u me iets meer over hem vertellen? Over zijn achtergrond, hoe u elkaar hebt leren kennen, dat soort zaken.’
Ramsden leunde achterover in zijn bureaustoel en sloeg zijn lange benen over elkaar. ‘Weet u,’ zei hij, terwijl hij door het raam naar buiten staarde, ‘ik heb eigenlijk altijd een beetje ontzag gehad voor Harry. Niet alleen omdat hij bijna vijftien jaar ouder was dan ik – dat heeft nooit echt een rol gespeeld – maar ook omdat we volgens mij de student-docentrelatie nooit helemaal zijn ontgroeid. Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, was hij docent aan de universiteit van Leeds en ik was net begonnen met mijn studie in Londen, dus we behoorden niet eens tot dezelfde universiteit. We hielden ons trouwens ook niet met hetzelfde vakgebied bezig. En toch blijven dergelijke ideeën hangen. Ik was achttien en Harry bijna drieëndertig. Hij was een enorm intelligente, toegewijde man, op dat moment voor mij een perfect rolmodel.
Maar goed, hoewel ik, zoals ik net al zei, op het punt stond om met mijn studie in Londen te beginnen, ging ik met Kerstmis en in de zomervakantie altijd naar mijn ouders. Ik hielp hen in huis, deed allerlei klusjes, bakte eieren met spek voor de gasten. Ik vond het altijd heerlijk om thuis te zijn, op het platteland van Yorkshire. Het leukst was het wanneer Harry en Emma hun jaarlijkse vakantie bij ons kwamen doorbrengen. Ik heb urenlang gewandeld: soms in mijn eentje, soms met Harold of Penny.’
‘Penny?’ onderbrak Banks hem. ‘Bedoelt u Penny Cartwright?’
‘Ja, inderdaad. Voordat ik naar Londen ging, gingen we veel met elkaar om.’
‘Gaat u verder.’
‘We gingen vaak samen uit, als vrienden. Het was allemaal bijzonder onschuldig. Ze was zestien en we kenden elkaar al vrijwel ons hele leven. Ze heeft na het overlijden van haar moeder zelfs een tijdje bij ons gelogeerd.’
‘Hoe oud was ze toen?’
‘O, een jaar of tien, elf. Heel tragisch, eigenlijk. Mevrouw Cartwright is tijdens een overstroming in het voorjaar verdronken. Verschrikkelijk. Penny’s vader kreeg een zenuwinzinking, dus kwam ze bij ons totdat hij weer was hersteld. Het was haast vanzelfsprekend dat we later… toen we wat ouder werden… nu ja, u snapt het wel. Harold wist enorm veel over deze streek en was erg enthousiast. Hij voelde zich onmiddellijk thuis in Swainsdale en heeft me in korte tijd meer geleerd dan ik had opgepikt door er te wonen. Zo iemand was hij nu eenmaal. Ik was uiteraard enorm onder de indruk, maar omdat ik toen Engels zou gaan studeren, was ik onuitstaanbaar literair, ik citeerde voortdurend Wordsworth en dergelijken. Ik neem aan dat u al weet dat hij ons huis heeft gekocht toen mijn moeder het zich niet langer kon veroorloven om het aan te houden.’
Banks knikte.
‘Harry en Emma kwamen dus elk jaar bij ons,’ ging Ramsden verder, ‘en toen mijn vader overleed, hebben ze ons enorm geholpen. Het was voor Harry ook goed. Zijn werk aan de universiteit was te abstract, te theoretisch. Hij heeft een boek gepubliceerd, De grondbeginselen van industriële archeologie , maar wat hij echt wilde, was een kans om die beginselen in de praktijk te brengen. Binnen het universitaire wereldje had hij daar geen tijd voor. Hij was van plan om ooit weer les te gaan geven, weet u. Alleen wilde hij eerst echt pionierswerk verrichten. Toen hij dat geld erfde, werd zijn droom werkelijkheid.
Na mijn afstuderen werkte ik aanvankelijk bij Fisher & Faulkner in Londen. Toen ze hier in het noorden een filiaal vestigden, boden ze me deze baan aan. Ik miste de streek en had altijd gehoopt dat ik hier nog eens mijn brood zou kunnen verdienen. We hebben Harolds tweede boek uitgegeven, en hij en ik kregen al snel een goede zakelijke relatie. Zoals u wel kunt zien, is ons bedrijf gespecialiseerd in wetenschappelijke uitgaven.’ Hij wees naar de propvolle boekenplanken en voorzover Banks kon zien bevatten de meeste titels het woord ‘grondbeginselen’ of ‘studie’. ‘We geven voornamelijk literaire kritieken en plaatselijke geschiedenis uit,’ ging Ramsden verder. ‘Na de publicatie van zijn boek heeft Harry een boek met essays voor ons geredigeerd en sindsdien werkten we samen aan een uitgebreide industriële geschiedenis van de Dale vanaf de pre-Romeinse tijd tot aan het heden. Harry publiceerde af en toe een essay in diverse vakbladen, maar dit zou zijn belangrijkste werk worden. Iedereen keek er reikhalzend naar uit.’
‘Wat houdt industriële archeologie precies in?’ vroeg Banks. ‘Ik heb de term de laatste tijd wel meer gehoord, maar ik heb slechts een vaag idee van wat het betekent.’
‘Dat geldt waarschijnlijk voor een heleboel mensen,’ antwoordde Ramsden. ‘Op dit moment staat deze tak van de wetenschap nog in de kinderschoenen. De term is voor het eerst gebruikt om de studie van machinerie en methodes tijdens de Industriële Revolutie te beschrijven, maar is later enorm uitgebreid en omvat nu ook andere periodes, Romeinse loodmijnen, bijvoorbeeld. U zou kunnen zeggen dat het een studie naar industriële voorwerpen en processen is, maar over de definitie van dat “industriële” kan vervolgens ook weer een maand worden gediscussieerd. Om de zaken nog ingewikkelder te maken, is het vrij lastig om aan te geven waar bij dit onderwerp de grens ligt tussen hobbyisme en wetenschappelijke studie. Als iemand bijvoorbeeld toevallig geïnteresseerd is in de geschiedenis van stoomtreinen, kan hij best een bijdrage aan het onderzoek leveren, ook al werkt hij vrijwel elke dag van negen tot vijf bij een bank.’
‘Juist,’ zei Banks. ‘Het is dus eigenlijk een hybride gebied, een open terrein?’
‘Daar komt het wel min of meer op neer, ja. Tot op heden heeft nog niemand een definitieve omschrijving kunnen geven en dat is mede de reden waarom het zo opwindend is.’
‘U denkt niet dat de dood van meneer Steadman op enigerlei wijze verband kan houden met zijn werk?’
Ramsden schudde traag zijn hoofd. ‘Ik zou niet weten hoe. Natuurlijk hebben we ook met vetes en felle concurrentie te maken, net als elk ander vakgebied, maar ik geloof niet dat men zover zou gaan.’
‘Had hij rivalen?’
‘Op professioneel vlak wel, ja. Het krioelt ervan op de universiteiten.’
‘Kan hij iets op het spoor zijn gekomen waarvan iemand anders wellicht vond dat het moest worden stilgehouden?’
Ramsden dacht even met zijn puntige kin op zijn knokige hand geleund na. ‘U bedoelt het onverkwikkelijke verleden van een prominente familie of iets dergelijks?’
‘Wat dan ook.’
‘Het is een interessante theorie. Ik durf het u werkelijk niet te zeggen. Als hij al iets had ontdekt, dan heeft hij het mij beslist niet verteld. Het zou best kunnen. Maar de Industriële Revolutie ligt al een hele tijd achter ons. Als u bijvoorbeeld een afstammeling wilt opsporen van iemand die zijn fortuin heeft verdiend door middel van kinderarbeid, wat in die tijd niet geheel ongebruikelijk was, zult u vrij diep moeten graven. Ik geloof niet dat er hier veel directe afstammelingen van de Romeinen zijn die nog altijd iets te verbergen hebben.’
Banks glimlachte. ‘Waarschijnlijk niet, nee. En vijanden, op wetenschappelijk gebied of in ander opzicht?’
‘Harry? Grote hemel, dat dacht ik toch niet. Hij was niet iemand die vijanden maakte.’
Opnieuw zag Banks ervan af de meest voor hand liggende opmerking te maken. ‘Bent u bekend met die kwestie met Teddy Hackett?’ vroeg hij.
Ramsden wierp hem een doordringende blik toe. ‘Er ontgaat u niet veel, hè?’ zei hij. ‘Ja, daarmee ben ik bekend. Er ligt vlak bij het cricketveld in Helmthorpe aan de andere kant van de rivier een stuk land, het heet Crabtree’s Field, omdat het ooit heeft toebehoord aan een boer die Crabtree heette. Hij leeft al heel lang niet meer. Er is een bruggetje dat het land verbindt met de camping aan de overkant en Hackett wil het gebruiken om kampeerders meer “faciliteiten” te bieden, waarmee hij ongetwijfeld junkfood en speelautomaten bedoelt. De toenemende veramerikanisering van het Engelse platteland is u vast niet ontgaan, inspecteur. Er duiken tegenwoordig overal filialen van McDonald’s op, zelfs in een dorp als Helmthorpe. Harold had goede redenen om aan te nemen dat daar ooit een Romeins kamp heeft gelegen, hij heeft me er het een en ander over verteld. Het kan een bijzonder belangrijke ontdekking zijn. Hij heeft geprobeerd de lokale autoriteiten over te halen om de plek als officiële opgraving aan te duiden. Uiteraard veroorzaakte dat de nodige wrevel tussen Harry en Teddy Hackett. Toch zijn ze vrienden gebleven. Ik geloof niet dat ze slaande ruzie hadden.’
‘Het kan geen aanleiding hebben gevormd voor moord?’
‘Volgens mij niet.’ Ramsden wendde zijn hoofd weer af en staarde over de rivier naar de glanzende torens van de kathedraal. ‘Ze waren vrij goed met elkaar bevriend, hoewel Joost mag weten waarom, want hun meningen stonden bij vrijwel elk onderwerp lijnrecht tegenover elkaar. Als wetenschapper hield Harry echter wel van een pittige discussie en Hackett is een redelijk intelligente tegenstander, hoewel misschien niet altijd even ethisch verantwoord. U zult Harry’s vrienden in het dorp moeten vragen hoe serieus die ruzie was. Ik kwam daar lang niet vaak genoeg. Ik neem aan dat u de goede dokter en de plaatselijke derderangs schrijver al hebt ontmoet?’
Banks knikte. ‘Kent u hen?’
‘Oppervlakkig. Niet echt goed. Zoals ik net al zei, kom ik lang niet zo vaak in Helmthorpe als ik zou willen. Doc Barnes zit daar al zolang ik me kan herinneren. En ik heb een paar bierrijke avondjes in The Bridge doorgebracht. Er heerste natuurlijk de nodige opwinding toen Jack Barker drie of vier jaar geleden in Gratly kwam wonen, maar toen bleek dat hij niet veel van de gemiddelde bewoner verschilde, stierf dat ook weer snel weg.’
‘Waar kwam hij eigenlijk vandaan? Waarom kwam hij juist in Gratly wonen?’
‘Geen flauw idee. Ik heb vaag het vermoeden dat hij ergens uit Cheshire komt, maar ik zou het werkelijk niet durven zweren. Dat zult u hem zelf moeten vragen.’
‘Kende hij meneer Steadman al voordat hij in Gratly kwam wonen?’
‘Voorzover ik weet niet. Harry heeft het tenminste nooit over hem gehad.’
‘Geeft u zijn boeken ook uit?’
‘Nee, nee.’ Ramsden maakte merkwaardige, snuffende geluiden door zijn neus en Banks nam aan dat het gelach moest voorstellen. ‘Ik heb u al verteld waarin wij zijn gespecialiseerd. Ik heb gehoord dat Barkers boeken direct in de goedkope pocketsectie belanden.’
‘Heeft meneer Steadman zich ooit iets over dokter Barnes of Jack Barker laten ontvallen?’
‘Hij heeft wel het een en ander over hen gezegd, ja. Wat bedoelt u precies?’
‘Alles wat ook maar een beetje vreemd overkwam. Iets waarvan u de indruk had dat de betrokkenen het misschien liever niet aan de grote klok wilden hangen.’
‘Wilt u soms suggereren dat Harry hen chanteerde?’
‘Zeker niet. Maar als hij inderdaad iets wist, hoe konden zij dan weten wat hij met die kennis zou doen? U zegt dat hij een integere, rechtschapen man was, dat wil ik best van u aannemen. Wat denkt u dat hij zou hebben gedaan als hij ervan op de hoogte was dat iemand bij iets illegaals of immoreels betrokken was?’
‘O, nu begrijp ik wat u bedoelt.’ Ramsden tikte met een geel potlood tegen zijn ondertanden. ‘Dan had hij uiteraard gedaan wat moreel juist was. Dan was hij naar de autoriteiten gestapt. Alleen kan ik u nog steeds niet verder helpen. Hij heeft mij nooit verteld dat Barker of Barnes bij iets onoorbaars betrokken is geweest.’
‘En Penny Cartwright?’
‘Wat wilt u over haar weten? Harry heeft zich nooit negatief over haar uitgelaten.’
‘Wat is uw relatie met haar?’
Ramsden zweeg even. ‘Ik vind eigenlijk niet dat het u iets aangaat.’
‘Misschien niet, maar ik zou het toch graag willen weten,’ zei Banks.
‘Het is allemaal al zo lang geleden. Er zat in elk geval geen luchtje aan. Ik zie niet in hoe u met die informatie iets opschiet.’
Banks zei niets.
‘Ach, wat kan het mij ook bommen,’ zei Ramsden. ‘Waarom ook niet? Ik heb het u net al gezegd, we waren goed met elkaar bevriend, maar zijn uit elkaar gegroeid. We woonden min of meer in dezelfde periode in Londen, maar bewogen ons in totaal verschillende kringen. Zij was zangeres, dus trok ze met muzikanten op. Ze is altijd een beetje een rebels type geweest. U kent dat wel: ze wilde altijd anders zijn, stortte zich op alle mogelijke politieke kwesties. Ze heeft een paar platen gemaakt en als ik me niet vergis heeft ze zelfs door Europa en Amerika getoerd. Ze speelden traditionele folkmuziek – aanvankelijk tenminste – maar wel in een modern jasje, met elektrische instrumenten. Op een gegeven moment was ze het snelle leventje echter zat en is ze naar huis teruggegaan. Haar vader heeft haar alles vergeven en toen is ze in haar cottage getrokken. Hoewel haar vader af en toe een beetje erg beschermend is, leidt ze verder min of meer haar eigen leventje. Ze treedt af en toe nog wel eens op in pubs hier in de buurt.’
‘Wat is haar vader voor iemand?’
‘De majoor? Volgens mij is hij eerlijk gezegd nooit helemaal over de dood van zijn vrouw heen gekomen. Hij is een vreemde snuiter. Woont met zijn hond aan High Street. In een flatje boven de boekhandel van Thadtwistle. Na Penny’s vertrek deden bepaalde geruchten de ronde. Nu ja, ik weet eigenlijk niet of ik u dit wel moet vertellen. Het zijn slechts dwaze dorpsroddels.’
‘Daar zou ik me als ik u was maar niet al te druk over maken, meneer Ramsden. Ik ben heus wel in staat om onderscheid te maken tussen geruchten en ware feiten.’
Ramsden slikte even iets weg. Zijn adamsappel bewoog op en neer. ‘Toen ze na de dood van haar moeder samen in dat huis bleven wonen, werd wel gezegd dat vader en dochter iets te intiem waren. Er werd beweerd dat hij wilde dat zij haar moeders plaats in bed innam en dat dit de reden is waarom ze er op zo jonge leeftijd vandoor is gegaan. Snapt u wat ik bedoel? Het is in deze streek niet geheel ongebruikelijk.’
Banks knikte. ‘En gelooft u dat dit ook inderdaad zo was?’
‘Geen haar op mijn hoofd. U weet vast wel hoe wraakzuchtig roddels kunnen zijn.’
‘Maar wat had men dan tegen de Cartwrights?’
Ramsden pakte zijn potlood weer op en rolde het tussen zijn vingers heen en weer. ‘Men vond hen een beetje verwaand. De majoor is altijd een tikje afstandelijk geweest en zijn vrouw kwam hier niet vandaan. De bewoners van de Dale waren vroeger heel wat bekrompener dan tegenwoordig, nu hier zoveel mensen van buitenaf zijn komen wonen. Zelfs nu nog beschouwen de meesten van hen Penny als een vrouw van lichte zeden.’
‘U kende haar goed. Heeft ze er ooit iets over gezegd?’
‘Nee, nooit. En ik geloof echt dat ze het me wel zou hebben verteld als er iets ongewoons aan de gang was.’
‘Was ze met meneer Steadman bevriend?’
‘Ja, ze waren goede vrienden. Ziet u, Penny weet door haar muziek heel veel van folktradities af en Harold wilde graag alles weten. Ze heeft hem zelfs een beetje gitaar leren spelen. Verder was ze na haar terugkeer uit het wereldje van de roem en het grote geld een tijdlang doelloos, en ik vermoed dat Harry’s steun heel veel voor haar betekende. Hij had een heel hoge dunk van haar. Ze vonden het allebei heerlijk om lange wandelingen te maken, vogels en wilde bloemen te bekijken, en over het verleden te praten.’
Een flink aantal zaken om na te laten trekken dus, bedacht Banks. Hij had verder echter geen vragen meer. Hij had heel wat informatie om te verwerken en analyseren.
Hij bedankte Ramsden, nam afscheid en liep over de traag stromende Ouse terug naar zijn auto.
Bij de eerste de beste aardig ogende dorpsherberg die hij tegenkwam, verorberde hij op zijn gemak een late publunch van shepherd’s pie en een verfrissend glas shandy van Sam Smith’s Old Brewery bitter. Tijdens de rit terug naar Eastvale nam hij luisterend naar aria’s van Purcell in gedachten de lijst van mensen door die bij de zaak betrokken waren en probeerde hij voor ieder van hen motief en gelegenheid te bedenken.
Om te beginnen was daar Teddy Hackett. De kwestie rond dat stuk land was misschien slechts het topje van de ijsberg en als Steadman vaker dergelijke projecten had gedwarsboomd, had Hackett een gegronde reden om van hem af te willen.
Dan Jack Barker. Geen direct voor de hand liggend motief, maar evenmin een alibi, zoals Barker zondagavond zelf al had toegegeven. De blik in zijn ogen toen hij Penny Cartwright in The Bridge zag, had boekdelen gesproken en als haar relatie met Steadman meer had ingehouden dan Ramsden hem had verteld, kon jaloezie een heel krachtig motief zijn geweest.
De volgende in de rij was dokter Barnes. Zijn alibi was beslist niet zo waterdicht als hij zelf blijkbaar dacht en hoewel Banks nog geen motief had kunnen ontdekken, was hij beslist niet van plan om hem al van zijn lijstje te schrappen.
Het leek zinloos om Emma Steadman als verdachte te blijven beschouwen: ten eerste was ze linkshandig en ten tweede had ze de hele avond televisie zitten kijken met mevrouw Stanton. Maar dan was er nog het geld. Ze had heel wat te winnen gehad bij de dood van haar man, vooral als ze niet meer door één deur konden. Misschien had ze iemand ingehuurd. Het was niet erg waarschijnlijk, maar hij kon de mogelijkheid nog niet afschrijven.
Ramsden had zo op het eerste gezicht motief noch gelegenheid gehad. Steadman bracht geld in het laatje en was dus niet alleen een oude vriend, maar ook een belangrijke cliënt. Misschien benijdde hij Steadman, maar dat was nog geen reden om hem te vermoorden. Banks wist nog niet goed wat hij aan Ramsden had. Zijn bewering dat hij een roman aan het schrijven was, bijvoorbeeld. Banks had het idee dat men op artistiek gebied wellicht grootse dingen van Ramsden had verwacht, maar dat hij daar nooit aan had kunnen voldoen. Waarom niet? Indolentie? Gebrek aan talent? Hij wekte de indruk eraan gewend te zijn dat mensen voor hem vlogen en Banks had het vermoeden dat hij als kind erg in de watten was gelegd, waarschijnlijk door zijn moeder, waardoor hij was gaan geloven dat hij heel bijzonder en getalenteerd was. Inmiddels was hij achter in de twintig en had dat talent zich nog altijd niet geopenbaard.
Penny Cartwright bleef enigszins een mysterie voor hem. Ze had misschien zowel motief als gelegenheid gehad, maar die moest hij dan nog wel zien te achterhalen. Banks wilde haar dolgraag spreken en besloot daarom die avond naar Helmthorpe te gaan. Op een gegeven moment zou hij ook met haar vader moeten gaan praten.
De tijdspanne vormde een groot probleem. Als Steadman om ongeveer kwart voor negen uit The Bridge was vertrokken en zijn lichaam om veertien over twaalf was gedumpt, waar was hij dan in die drieënhalf uur geweest en wat had hij al die tijd gedaan? Er moest toch iemand zijn die hem had gezien?
Terwijl de countertenor triest Retir’d from any Mortal’s Sight zong, en de populieren en ligusterhagen aan weerszijden van de weg plaatsmaakten voor de huizen van Eastvale vervlogen Banks’ gedachten stukje bij beetje.
‘Je hebt hem dus alles verteld?’
‘Het was niet mijn bedoeling, Kevin, echt niet, niet hoe je heet en alles. Maar het was eruit voor ik er erg in had.’
Kevin keek haar wellustig aan en Sally’s gezicht betrok. Ze gaf hem met haar elleboog een por tussen zijn ribben. ‘Wat ben je toch een vies mannetje. Het kwam door de tijd. Veertien over twaalf. Hij zag dat ik geen digitaal horloge heb. Waarom draag je dat stomme ding eigenlijk?’
Kevin wierp een blik op zijn horloge, alsof hij probeerde te ontdekken wat eraan mankeerde. ‘Geen idee,’ zei hij.
‘Hij piept elk uur,’ vervolgde Sally, iets milder nu. ‘Wat je ook aan het doen bent.’
Kevin boog zich voorover en zoende haar. Ze lag onder hem te kronkelen, en hij stak zijn hand onder haar bloes en pakte haar zachte, warme borst vast. Ze werd stevig met haar rug tegen de grond gedrukt en de vochtige, weeïge geur van gras hing in de lucht. Overal zoemden en gonsden insecten. Na een tijdje duwde ze hem weg en haalde ze een paar keer diep adem. Kevin liet zich op zijn rug rollen en staarde met zijn handen achter zijn hoofd gevouwen naar de felblauwe lucht.
‘Wat vond je van die topagent uit Londen?’ vroeg hij.
Sally snoof verachtelijk. ‘Topagent? Ik dacht het niet. Stel je eens voor, hij is vrijwillig vanuit Londen hiernaartoe verhuisd. Die vent is vast niet goed bij zijn hoofd.’
Kevin draaide zich om en keek haar leunend op een elleboog met een lange grasspriet tussen zijn tanden geklemd aan. ‘Wat heeft hij precies gezegd?’
‘Het interesseerde hem volgens mij geen bal. Hij heeft me alleen een heleboel stomme vragen gesteld. Ik weet niet waarom ik eigenlijk al die moeite heb gedaan. De volgende keer pas ik ervoor om de politie te helpen, neem dat maar van mij aan.’
‘De volgende keer?’
‘Als ik weer iets ontdek, bedoel ik.’
‘Waarom zou je weer iets ontdekken? Het was puur toeval dat we die auto hebben gehoord. We wisten niet eens wat het was.’
‘Maar nu weten we het wel. Ben je niet nieuwsgierig? Wil je dan niet weten wie het heeft gedaan?’
Kevin haalde zijn schouders op. ‘Ik wil er niet bij betrokken worden. Ik laat liever alles aan de politie over. Daar worden ze toch voor betaald?’
‘Wat een bekrompen redenatie, zeg,’ zei Sally minachtend.
‘Maar wel verstandig.’
‘Nou en? Het is helemaal niet leuk om altijd verstandig te zijn.’
‘Waar wil je nou eigenlijk naartoe?’
‘Niets. Misschien ga ik zelf wel op onderzoek uit. Ik woon hier al mijn hele leven. Ik zou toch moeten weten wat zich in het dorp allemaal afspeelt.’
‘Wat kun jij nou doen dat de politie niet kan?’
‘Dat weet ik nog niet, maar ik wed dat ik het beter doe dan zij. Zou het niet geweldig zijn als ik de zaak voor hen oploste?’
‘Doe niet zo stom, Sally. We hebben het hier al eens eerder over gehad. Je weet hoe ik erover denk. Het is gevaarlijk.’
‘Hoezo?’
‘Stel dat de moordenaar weet wat je allemaal uitspookt? Stel dat hij denkt dat je misschien te veel weet?’
Sally huiverde. ‘Maak je niet druk, ik zal voorzichtig zijn. Trouwens, als je bang bent voor een beetje gevaar kom je nooit ergens.’
Kevin gaf het op. Sally streek haar rok glad en ging weer op haar rug liggen. Ze bevonden zich hoog op de zuidelijke flank van de Dale en keken uit over het kruisvormige Gratly en het dambord dat werd gevormd door de leistenen daken van Helmthorpe. Sally plukte een boterbloem en hield hem tegen haar kin. Kevin pakte de bloem van haar af en streek ermee langs haar hals en sleutelbeen. Ze rilde. Hij zoende haar weer en stak zijn andere hand onder haar rok om het tere vlees van haar dij vlak onder haar slipje te strelen.
Plotseling hoorde Sally iets: een twijgje dat knapte of een tak die terugveerde. Ze ging snel rechtop zitten, waardoor Kevin met zijn gezicht op het gras belandde.
‘Er komt iemand aan,’ fluisterde ze.
Enkele ogenblikken later dook er een gedaante op uit het kleine bosje kreupelhout aan de oever van het beekje. Sally hield haar hand boven haar ogen tegen de zon om te zien wie het was.
‘Hallo, mevrouw Cartwright,’ riep ze.
Penny liep naar hen toe, knielde neer op het gras en streek haar haren naar achteren. ‘Hallo. Wat een prachtige dag, hè?’
‘Ja,’ antwoordde Sally. ‘We zaten net even wat uit te rusten. We hebben bijna de hele middag gewandeld.’
‘Ik heb hier in de omgeving ook heel veel gewandeld toen ik net zo oud was als jullie,’ zei Penny stilletjes, bijna in zichzelf. ‘Dat lijkt nu eeuwen geleden, maar in werkelijkheid is het maar tien jaar. Je zou er versteld van staan hoe snel de tijd verstrijkt. Geniet er maar van zolang het kan.’
Sally wist niet goed wat ze moest zeggen; ze geneerde zich een beetje. Na een ongemakkelijke stilte zei ze: ‘Het spijt me van uw vriend, meneer Steadman. Hij was een aardige man.’
Penny moest blijkbaar van heel ver terugkomen om zich te kunnen concentreren op wat ze had gezegd. Even dacht Sally dat ze haar meelevende opmerking niet had gehoord, maar toen verscheen er een warme glimlach op Penny’s gezicht en ze zei: ‘Dank je. Ja, dat was hij zeker.’ Ze stond op en veegde wat grassprietjes van haar lange rok. ‘Ik moet er weer eens vandoor. Ik zal jullie jonge mensen niet langer vervelen met mijn herinneringen.’
Zwijgend keken Sally en Kevin toe terwijl ze met krachtige, vastberaden stappen de helling op wandelde. Een eenzame, ontembare gedaante, vond Sally haar, net Catherine uit Woeste hoogten : een vrouw die thuishoorde op de heide, de ziel van de streek vertegenwoordigde. Toen voelde ze Kevins palm weer op haar warme dij.
Verderop op de helling bleef Penny even op een overstap in de muur staan en liet ze haar blik over de Dale glijden die zich onder haar uitstrekte en waarvan ze zoveel hield. Daar was de kerk bij haar cottage, de High Street en de gewitkalkte voorgevel van The Dog and Gun. Aan de andere kant van de rivier, achter het cricketveld en Crabtree’s Field, rees het steeds ruiger wordende grasland op tot aan Crow Scar, dat die dag zo schel glansde dat het pijn deed aan haar ogen.
Ze kon er echter niet lang naar kijken zonder aan Harry te denken, want hij was degene geweest die haar de geheimen van Swainsdale had laten zien, de diepte en het leven die onder de oppervlakkige schoonheid verborgen lagen. Ze beeldde zich in dat ze het ingestorte deel van Tavistocks muur kon zien. De stenen die waren gebruikt om Harry’s lichaam te bedekken leken donkerder dan de andere.
Toen ze terugkeek in de richting van waaruit ze was gekomen, zag Penny de twee jonge geliefden in een innige omhelzing samensmelten op het gras. Ze glimlachte triest. Toen ze naar hen toe liep, was haar al opgevallen hoe nerveus en gegeneerd ze eruit hadden gezien.
Opnieuw moest ze aan Harry denken. Plotseling dook de herinnering aan een picknick van jaren geleden in haar hoofd op. Het moest precies op de plek zijn geweest waar Sally en Kevin nu lagen. Het uitzicht op het dorp stond haar heel helder voor de geest en ze hadden bij een bosje gezeten, want Emma had in de schaduw zitten breien. Hoe meer ze zich concentreerde, des te duidelijker zag ze de details weer voor zich. Het was rond de tijd geweest dat Michael en zij langzaam uit elkaar groeiden. Hij had gedichten van Shelley liggen lezen. Penny herinnerde zich zelfs het versleten bruine leer van het boekomslag nog; het was een tweedehands editie geweest die zij hem voor zijn verjaardag had gegeven. Harry en zij hadden het roodgeruite kleed op het gras uitgespreid en pakten de picknickmand uit. Op een of andere manier hadden hun handen elkaar per ongeluk aangeraakt. Penny wist nog dat ze had gebloosd en Harry was snel op zoek gegaan naar de kurkentrekker. Voor de chablis. Ja, ze hadden die dag chablis gedronken, een goed jaar, en nu, tien jaar later, proefde ze de frisse, krachtige smaak van de koele wijn weer op haar tong.
Het beeld vervaagde net zo snel als het was opgekomen. Het was allemaal zo onschuldig geweest, zo verdomd onschuldig! Ze veegde de tranen in haar ogen met de rug van haar hand weg, sprong van de overstap in de muur en liep gedecideerd verder.
Toen Banks uit York terugkwam, zat Hackett al een uur te wachten en hij was behoorlijk chagrijnig.
‘Hoor eens,’ sputterde hij toen Banks hem voorging naar zijn kantoor, ‘dit kunnen jullie niet maken. Jullie kunnen me niet zomaar zonder enige uitleg meenemen naar het bureau. Ik heb wel een bedrijf te runnen. Ik heb u gisteravond alles al verteld.’
‘U hebt me gisteravond helemaal niets verteld.’ Banks trok zijn jas uit en hing hem aan het haakje aan de binnenkant van de deur. ‘Ga zitten,’ zei hij. ‘Maak het uzelf gemakkelijk.’
Het was benauwd in de kamer en Banks zette het raam open, waardoor de geuren van Market Street naar binnen kwamen drijven: uitlaatgassen, versgebakken brood, een zoete, weeïge walm uit de chocoladewinkel. Hackett zat kaarsrecht op zijn stoel en verviel in een gespannen, beledigd stilzwijgen.
‘Er is werkelijk geen enkele reden om zo moeilijk te doen,’ merkte Banks op. Hij haalde zijn pijp tevoorschijn en klopte deze uit boven de rieten prullenbak.
‘Waarom heeft die brigadier van u me dan gekidnapt en hiernaartoe gesleept? Ik wil mijn advocaat erbij.’
‘Och, windt u toch niet zo op, meneer Hackett! Het is nergens voor nodig om zo melodramatisch te doen. U hebt veel te veel Amerikaanse films op televisie gezien. Ik ga u niet in staat van beschuldiging stellen of iets dergelijks. Als brigadier Hatchley een beetje bruusk heeft gehandeld, dan spijt me dat, zo is hij nu eenmaal. Ik heb slechts een paar vragen voor u, meer niet.’ Hij keek Hackett doordringend aan. ‘Gewoon een of twee dingetjes die we graag willen ophelderen.’
‘Maar waarom moet u mij dan hebben? Waarom niet Jack of de dokter?’
‘Weet u of zij mogelijk een reden hebben gehad om meneer Steadman te vermoorden?’
‘Nou, nee. Zo bedoelde ik het niet. Het is alleen…’
‘Heeft hij zich tegenover u ooit iets over hen laten ontvallen, u enige reden gegeven om te denken dat een van hen hem uit de weg wilde hebben?’
‘Nee. Dat bedoelde ik helemaal niet. Ik wil echt niet iemand anders de schuld in de schoenen schuiven. Ik wil alleen maar weten waarom u nou juist mij moest hebben.’
‘Crabtree’s Field.’ Banks pakte zijn pijp en tastte naar de lucifers.
Hackett zuchtte. ‘Dus dat is het. Iemand heeft zijn mond voorbij zitten praten. Ik had kunnen weten dat u er binnen de kortste keren wel achter zou komen.’
Banks stak zijn pijp op en tuurde naar het plafond. Er druppelde wat oud tabakssap door de steel in zijn keel; hij hoestte en trok een vies gezicht.
Hackett keek hem kwaad aan. ‘Het zal u allemaal worst zijn, hè? Nou, het gaat verdomme helemaal niemand iets aan…’
‘Het gaat de politie wel degelijk iets aan, meneer Hackett,’ onderbrak Banks hem. Hij legde zijn pijp weg en dronk de koude koffie op die nog in zijn mok zat. ‘En ik zou zeggen: hoe eerder we dit hebben opgehelderd, hoe beter.’
Hackett schoof onrustig heen en weer op zijn stoel en streek zijn hangsnor glad. ‘Het had niets te betekenen,’ zei hij. ‘Gewoon een klein verschil van mening over een stukje land van nog geen tienduizend vierkante meter, meer niet.’
‘Er zijn landen om wel minder binnengevallen,’ merkte Banks op en hij vertelde Hackett wat hij precies had gehoord.
‘Ja,’ zei Hackett instemmend, ‘dat klopt wel min of meer. Maar ik zou daarvoor echt niemand vermoorden en zeker niet zo’n goede vriend als Harry. Ik mocht hem graag, ook al had hij het liefst de hele verdomde Dale tot verboden gebied laten bestempelen en aan de National Trust overgedragen. Ik respecteerde zijn principes, ook al dacht ik er anders over dan hij.’
‘Maar u hebt dus wel ruzie gehad over dat land?’ hield Banks vol.
‘We hebben er woorden over gehad, ja. Maar dat was deels voor de grap. Dat kunnen de anderen bevestigen. Harry hield wel van een stevige discussie. Zo belangrijk was het nu ook weer niet.’
‘Geld is altijd belangrijk, meneer Hackett. Hoeveel zou u eraan hebben verdiend als u het land in uw bezit had gekregen?’
‘Dat kan ik met geen mogelijkheid zeggen. In eerste instantie een tijd lang helemaal niets. In feite zou ik er eerst geld op hebben moeten toeleggen. De aankoopsom, de bouw, de publiciteit… Het had misschien wel jaren geduurd voordat ik winst zou hebben gemaakt.’
‘U deed het dus eigenlijk puur voor de lol?’
‘Nee, dat nu ook weer niet. Ik ben gek op het zakenleven. Het is een manier van leven die me wel ligt. Ik sluit graag deals. Ik vind het leuk om iets vanaf de grond af aan op te bouwen. Maar ik zou er natuurlijk geen goed geld in stoppen als ik niet dacht dat het uiteindelijke rendement substantieel zou zijn.’
‘Kunnen we dan vaststellen,’ vroeg Banks, ‘dat u inderdaad hoopte op een bepaald moment een aanzienlijk bedrag te verdienen met uw investering?’
‘Ja, wat dacht u dan. Uiteindelijk wel.’
‘En nu?’
‘Hoezo? Ik kan u even niet volgen.’
‘Och, kom nu toch, meneer Hackett. Niet de vermoorde onschuld uithangen, alstublieft. U hebt nu immers vrij spel? Het land is van u.’
Hackett lachte en ontspande zich. ‘Dat ziet u helaas helemaal verkeerd. Volgens mij is Harry namelijk in zijn opzet geslaagd. In elk geval gebeurt er momenteel helemaal niets met dat land. Ik vermoed dat die knul van Ramsden het werk van zijn leermeester wel zal voortzetten en afmaken. Een Romeins kamp, verdomme! Ik kan er met mijn hoofd echt niet bij! Wat stelt dat nou helemaal voor, afgezien van een paar gebarsten potten en wat stenen? Het is ook geen wonder dat het tegenwoordig zo slecht gaat met de economie. Er is totaal geen ruimte meer voor nieuwe initiatieven.’
‘O,’ zei Banks met geveinsde verbazing, ‘ik dacht dat de regering kleine bedrijven juist aanmoedigde.’
Hackett staarde hem woest aan; Banks wist niet zeker of dat was vanwege zijn geringschattende opmerking over diens zakelijke belang voor de fiscus of omdat hij op zijn losse opmerking was ingegaan. ‘U weet best wat ik bedoel, inspecteur. We worden door historische genootschappen en vvv ‘s aan alle kanten aan banden gelegd. Als u het mij vraagt hebben ze allemaal een achterlijk romantisch beeld van het verleden. Het is één grote mythe. Zo ging het er in vroeger tijden helemaal niet aan toe; jezus, het was helemaal niet zo keurig netjes als die lui blijkbaar allemaal denken. Het leven was akelig, ruw en kort. Dat ik nooit heb gestudeerd, wil heus nog niet zeggen dat ik een stuk onbenul ben. Ik lees ook wel eens een boek. Volgens mij zag Harry het verleden door een veel te rooskleurige bril. En Penny Cartwright ook. In werkelijkheid was het leven toen helemaal geen lolletje. Denk maar eens aan die arme Romeinen die hier met bevroren ballen in het noorden zaten, terwijl ze ook met hun luie gat in de zon op de zeven heuvelen hadden kunnen liggen, lekker wijn drinken en met de plaatselijke sletjes rotzooien. En de Industriële Revolutie, dat was pure uitbuiting, meer niet, zwaar, ruw werk voor de meeste mensen. Nee, inspecteur, Harry had ondanks al zijn diploma’s geen flauw idee wat het verleden echt inhield.’
‘Misschien zou u eens ergens anders moeten kijken,’ opperde Banks. ‘Ik betwijfel of ze in bijvoorbeeld Wigan of Huddersfield veel waarde hechten aan de plaatselijke geschiedenis.’
‘U zou er nog van opkijken,’ zei Hackett. ‘Het is overal hetzelfde liedje. Ze noemen het burgerlijke trots. Ze prijzen Bradford tegenwoordig zelfs aan als “toegangspoort tot Brontë-land”, en als ze daarmee wegkomen, is werkelijk alles mogelijk. Trouwens, het bevalt me hier best. U moet niet denken dat ik de natuur hier niet waardeer, puur en alleen omdat ik zakenman ben. Ik ben net zo met het milieu begaan als ieder ander.’
‘Wat hebt u zaterdagavond gedaan?’ vroeg Banks, die zijn pijp te lijf ging met een pijpenrager.
Hackett krabde langs zijn terugtrekkende haargrens. ‘Nadat ik uit The Bridge was weggegaan, ben ik naar een nieuwe nachtclub in Darlington geweest. Ik ben er met de auto naartoe gereden, heb wat gedronken in een pub daar in de buurt en ben toen naar de club gegaan. De eigenaar is een kennis van me. We hebben wel eens samen zakengedaan.’
‘Hoe laat bent u bij The Bridge weggegaan?’
‘Rond halftien.’
‘En u bent direct naar Darlington gereden?’
‘Nee, niet helemaal. Ik ben eerst naar huis gegaan om me om te kleden.’
‘Hoe laat bent u dan naar Darlington gegaan?’
‘Ongeveer tien voor tien.’
‘En hoe laat kwam u daar aan?’
‘Halfelf, tien over half.’
‘En hoe laat bent u naar die nachtclub gegaan?’
‘Halftwaalf, kwart voor twaalf.’
‘Hoe heet hij?’
‘De Kit Kat Klub. Is pas een paar weken open. Het is een soort van disco, maar dan minder luidruchtig. Bestemd voor een iets volwassener publiek.’
‘Ik neem aan dat u daar mensen kende, mensen die uw verhaal kunnen bevestigen?’
‘Ik heb daar inderdaad met verschillende mensen gesproken, ja. En dan is Andy Shaw, de eigenaar, er natuurlijk ook nog.’
Banks noteerde enkele gegevens, waaronder de naam van de pub, en merkte intussen op dat Hackett erg bezorgd keek.
‘Verder nog iets wat u ons kunt vertellen, meneer Hackett?’
Hackett beet op zijn lip en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nee, niets.’
‘Goed, dan mag u nu weg,’ zei Banks. Hij stond op en liep naar de deur om deze open te houden.
Nadat Hackett het pand had verlaten, riep Banks Hatchley bij zich om hem te vragen of hij tijdens het doorzoeken van Steadmans werkkamer nog iets had gevonden.
‘Niets belangrijks,’ zei Hatchley. ‘Een paar manuscripten, brieven aan historische genootschappen, ze liggen op mijn bureau, als u ze wilt zien.’
‘Straks.’
‘En hij had ook zo’n dure computer, een word processor. Hij moest zijn geld natuurlijk ergens aan uitgeven, denk ik zo. Weet u nog hoe wij hebben moeten bidden en smeken voordat de centrale administratie toestond dat we er beneden een kregen?’
Banks knikte.
‘En nu sturen ze die aap van een Richmond naar de kust om te leren hoe hij dat kreng moet gebruiken.’ Hatchley schudde traag zijn hoofd en liep het kantoor uit.
Na wat in dat deel van het land voor de spits moest doorgaan, reed Banks rond een uur of halfzeven het grootste parkeerterrein van Helmthorpe op. Hij was bij de korte lijkschouwing aanwezig geweest, had de pers weer wat informatie gegeven en had snel thuis met Sandra en de kinderen gegeten.
Penny Cartwright stond af te wassen, genietend van het speelse licht van de avondzon dat op glanzende voorwerpen weerkaatste en langs de muren danste. Toen ze hoorde dat er werd aangeklopt, veegde ze snel haar handen af aan haar schort en ze liep naar de deur. Ze had meteen door dat de donkerharige, pezige man die daar stond de politieman was over wie Barker haar had verteld. Ze had echter niet verwacht dat hij zo knap zou zijn en voelde zich onmiddellijk heel onaantrekkelijk in haar schort, met haar haren opgebonden in een lange paardenstaart.
‘U kunt maar beter even binnenkomen,’ zei ze. ‘We willen niet dat de buren weer iets hebben om over te kletsen.’ Ze wees hem op een versleten leunstoel en schoot de keuken in, waar ze snel het vieze schort uittrok, de paardenstaart losmaakte en haar haren even borstelde, zodat deze om haar gezicht vielen en over haar schouders hingen.
Het kordate, informele gedrag van zijn gastvrouw kwam als een verrassing voor Banks, evenals haar schoonheid. Ze zag er goed uit in haar strakke spijkerbroek en haar opvallende haar omlijstte een trots gezicht met hoge jukbeenderen zonder een spoortje make-up. Haar ravenzwarte haar en felblauwe ogen vormden een verbluffend fraaie combinatie.
Penny ging op een stoel met een rechte rugleuning aan een secretaire zitten en vroeg Banks wat ze voor hem kon doen.
Om een vriendelijke, ontspannen sfeer te creëren zei hij nonchalant: ‘Misschien niets, mevrouw Cartwright. Ik wil alleen graag met alle vrienden en bekenden van meneer Steadman praten om een idee te krijgen van wat voor man hij was.’
‘Waarom wilt u dat weten?’ vroeg Penny. ‘Is dat dan belangrijk?’
‘Misschien niet zo belangrijk als voor u,’ gaf Banks toe. ‘Ik kende hem tenslotte niet persoonlijk. Door er echter achter te komen wat voor soort man hij was, kunnen we er achterkomen wie hem heeft vermoord. En dat vind ik wel degelijk belangrijk. Iemand heeft dit tenslotte gedaan, maar tot nu toe heb ik alleen maar gehoord hoe geweldig hij was, een man die niet één vijand had.’
‘Waarom denk u dat u van mij iets anders te horen zult krijgen?’ vroeg Penny. Om haar lippen lag een spottend glimlachje.
‘Een gokje.’
‘Dan hebt u het bij het verkeerde eind, inspecteur. Van mij hoort u niets. Het is allemaal echt waar. Ik kan werkelijk met geen mogelijkheid bedenken wie hem zoiets zou willen aandoen, al hing mijn leven ervan af.’
Banks slaakte een diepe zucht. Het beloofde een lastige avond te worden. ‘Het is voor u maar goed dat het niet om uw leven gaat, mevrouw Cartwright,’ zei hij, ‘maar om dat van meneer Steadman. Iemand heeft daaraan heel plotseling en wreed een einde gemaakt. Bent u op de hoogte van zijn zakelijke beslommeringen?’
‘U bedoelt die heisa om Crabtree’s Field? Werkelijk, inspecteur, denkt u nu echt dat er in Teddy Hackett een moordenaarstype schuilgaat? Die durft nog geen worm dood te trappen. Hij mag dan een meedogenloos zakenman zijn – hoewel de concurrentie hier in de omgeving niet echt veel soeps is en hij als u het mij vraagt eerder door heel veel geluk zover is gekomen dan door goed management – maar een moordenaar? Hackett? Echt niet.’
‘Er gebeuren wel vreemdere dingen.’
‘O, dat weet ik wel: “Er zijn meer dingen tussen hemel en aarde, Horatio, dan in uw levensbeschouwing voor mogelijk wordt gehouden,”’ citeerde ze.
‘Het is misschien niet een echte mogelijkheid,’ vervolgde Banks, ‘maar het is de enige die we tot nu toe hebben.’
‘Dat is weer typisch iets voor de politie,’ zei Penny spottend. ‘De eerste de beste stakker die geen brandschoon verleden blijkt te hebben, wordt meteen aan het kruis genageld. Nu ja,’ voegde ze eraan toe, ‘Hackett zal door niemand echt worden gemist. In tegenstelling tot Harry.’
‘Hoe lang kende u meneer Steadman al?’ vroeg Banks.
‘Dat hangt af van wat u onder “kende” verstaat.’ Penny stak een lange filtersigaret op en ging toen verder: ‘Ik heb hem jaren geleden voor het eerst ontmoet toen ik nog een tiener was en hij met Emma zijn vakantie in Gratly kwam doorbrengen. Ze waren hier toen al twee of drie keer eerder geweest en ik heb hen leren kennen via Michael. Michael Ramsden. Ze logeerden in de bed & breakfast van zijn ouders, in het huis waarin de Steadmans nu wonen. Ik was een jaar of zestien, en Michael en ik hadden indertijd verkering, dus ik zag hen vrij vaak.’
Banks knikte. Dat ouderwetse woord ‘verkering’ klonk uit Penny’s mond geweldig erotisch. Het was zo ongekunsteld en volledig in strijd met haar gesloten, agressieve houding.
‘We hebben heel veel samen gewandeld,’ ging ze verder. ‘Harry wist ontzettend veel over de streek en de geschiedenis ervan. Dat was zijn ware liefde. En toen… ach. Het was een prachtige zomer, maar ook die ging voorbij, zoals alle zomers.’
‘Ach, ja: “Maar waar is de sneeuw van eertijds gebleven?”’ citeerde Banks nu op zijn beurt.
‘Het was zomer; er was niet echt veel sneeuw.’
Banks zag dat om de hoeken van haar bleke lippen een glimlachje speelde. ‘Dat was dus zo’n tien jaar geleden?’ vroeg hij.
Penny knikte langzaam. ‘Bijna tien jaar. Inderdaad. Maar daarna werd alles anders. Michael ging naar de universiteit. Hij was achttien. Ik ging weg. De jaren verstreken. Harry erfde wat geld en kocht het huis. Ik was toen alweer een maand of acht terug, min of meer de terugkeer van de verloren dochter. Het zwarte schaap. De meeste mensen zagen me niet meer staan, maar Harry had altijd tijd voor me.’
‘Wat bedoelt u daar precies mee, dat ze u niet meer zagen staan? Waar was u geweest? Waarom was u teruggekomen?’
‘Het is een lang verhaal, inspecteur,’ zei Penny. ‘En ik ben er niet helemaal van overtuigd dat het onder het kopje relevante informatie valt. In het kort komt het er echter op neer dat ik een jaar of acht, negen in de muziekwereld heb gezeten. Naast de lol en de bescheiden roem had ik toch vooral heel veel heimwee. Uiteindelijk werd ik enorm cynisch en toen vond ik het tijd worden om naar huis te gaan. De mensen hier waren niet echt vriendelijk, want ze hebben een hekel aan alles wat modern is en wisten niet goed hoe ze met me moesten omgaan. Ik weet zeker dat ze allerlei verhalen over me hebben verzonnen die bij hun vooringenomen mening aansloten. Ze wisten niet wie of wat ik was, dus vormden ze nogal wat veronderstellingen op basis van wat ze in de zondagskranten over de muziekwereld hadden gelezen, en dan heb ik het natuurlijk niet over The Sunday Times . Ze beschouwden me als een ontaarde vrouw van lichte zeden. In feite was ik dat volgens hen altijd al geweest, ze konden natuurlijk niet toegeven dat ze me vroeger verkeerd hadden ingeschat. Beantwoordt dit uw vragen een beetje?’
Ze zweeg even, maar keek Banks niet aan. ‘Mijn vader heeft het er erg moeilijk mee gehad, maar accepteerde wel dat ik terugkwam. Waarom ik nu dan niet bij hem woon? Dat is toch uw volgende vraag? Omwille van mijn gezondheid, inspecteur, mijn geestelijke gezondheid. Laten we het er maar op houden dat hij wat mijn welzijn betreft een beetje overbezorgd is. Ik ben inmiddels een grote meid. Het leek ons voor ons allebei het beste dat ik in deze kleine cottage trok. Dat begrijpt u toch zeker wel?’
‘Natuurlijk. Er deden ook bepaalde geruchten de ronde, heb ik gehoord?’
Penny lachte ruw. ‘O, dat weet u dus ook al? Ziet u nu hoe aardig en intiem ons dorp is? Geneer u vooral niet, inspecteur, vraag het me gerust. Toe dan.’
Haar felblauwe ogen schitterden van kwaadheid. Banks zei niets. Na een tijdje wierp Penny hem een verachtelijke blik toe en wendde ze zich af om een nieuwe sigaret uit het pakje te halen.
‘Dus uw vader en Harold Steadman waren de enigen die u vriendelijk bejegenden?’
‘Ja.’ Penny aarzelde even. ‘En Jack Barker. Hij woonde hier toen ongeveer een jaar en was er niet van op de hoogte wat zich vroeger had afgespeeld. Niet dat hij zich daar iets van zou hebben aangetrokken. Hij is een goede vriend van me.’
‘En nu?’
‘Nu?’ Penny lachte. ‘Langzaam maar zeker groeten mensen me weer.’
‘Ziet u Michael Ramsden nog vaak?’
‘Niet echt. Alleen wanneer hij bij The Bridge langs komt of samen met Harry even aanwipt. Soms groei je nooit meer naar elkaar toe nadat je eenmaal uit elkaar bent gegroeid.’
‘En u kunt geen enkele reden bedenken waarom iemand meneer Steadman kwaad zou willen doen?’
‘Geen enkele. Dat heb ik u toch al gezegd.’ Penny fronste nadenkend haar gladde voorhoofd en schudde toen triest haar hoofd. ‘Hij was niet hebzuchtig of manipulatief. Hij bedroog nooit iemand, loog niet.’
‘Wat vond zijn vrouw van jullie relatie?’
‘Emma? Niets, zou ik zo denken. Ze was waarschijnlijk blij dat hij zo vaak weg was.’
‘Waarom zegt u dat? Waren ze niet gelukkig samen?’
Penny staarde hem aan alsof hij zojuist onder een steen vandaan was gekropen en blies nijdig haar rook uit. ‘Hoe moet ik dat nu weten? Vraag het haar zelf maar.’
‘Ik vraag het aan ú.’ Hij had gehoopt deze wending in het gesprek te kunnen vermijden, maar met iemand die zo antiautoriteit was als Penny Cartwright was het onoverkomelijk, bedacht hij peinzend. Ze had de hele tijd met hem gespeeld. Hij drong aan: ‘Geen antwoord?’
‘Ik zei het net al: dat weet ik niet,’ zei ze. ‘Wat wilt u dan in godsnaam dat ik zeg?’
‘Hadden ze een normaal huwelijk?’
‘Normaal? Ha! Wat is tegenwoordig verdomme nog normaal? Ja, ik neem aan van wel. Ik ben zelf nooit getrouwd geweest, dus ik ben niet de aangewezen persoon om dat aan te vragen.’
‘Waren ze gelukkig?’
‘Dat denk ik wel. Zoals ik al zei, dat weet ik echt niet. Hij beschouwde me niet als een vertrouwelinge of een schouder om op uit te huilen.’
‘Had hij daar dan behoefte aan?’
Penny zuchtte diep en steunde met haar hoofd op haar handen. ‘Hoor eens,’ protesteerde ze vermoeid, ‘zo komen we geen steek verder. Wat wilt u nu van me?’
Banks negeerde haar vraag en zette door: ‘Wat betekende u precies voor meneer Steadman?’
‘Harry en ik waren vrienden. Alleen maar vrienden. Dat heb ik u al verteld. We hadden gemeenschappelijke interesses.’
‘En zijn vrouw had daartegen geen bezwaar?’
‘Ze heeft er tegen mij nooit iets over gezegd. Waarom zou ze? Harry heeft er trouwens ook nooit iets over gezegd.’
‘U kent haar dus wel?’
‘Ja, natuurlijk ken ik haar, verdomme. Harry en ik hadden echt niet stiekem een relatie, zoals u blijkbaar denkt. Ik ben heel vaak bij hen thuis wezen eten. Ze was altijd heel vriendelijk en charmant. En ze kon fantastisch koken.’
‘Waar hadden jullie het dan zoal over?’
‘Wanneer Emma erbij was, bedoelt u?’
‘Ja.’
‘Niets bijzonders. Heel gewone dingen. Harry en zij hadden niet bepaald dezelfde interesses. Ze houdt van muziek, voornamelijk klassieke. Jezus, waar heb je het normaal gesproken over wanneer je bij iemand thuis gaat eten?’
‘Hebt u een affaire gehad met Harold Steadman?’
Eindelijk, de onvermijdelijke vraag. Toen het er eenmaal uit was, voelde Banks zich enorm opgelaten. Als hij echter een woede-uitbarsting of een honende lachbui had verwacht, kwam hij bedrogen uit. In plaats daarvan nam zijn vraag juist alle opgebouwde spanning uit het gesprek weg en Penny staarde hem met een geamuseerd lichtje in haar hemelsblauwe ogen aan, alsof zij zijn botte gedrag bewust had uitgelokt.
‘Nee, inspecteur,’ antwoordde ze, ‘ik heb geen affaire met Harry Steadman of wie dan ook gehad. Ik heb al evenmin een affaire met Emma Steadman of mijn vader. Alles is precies zoals ik het u heb verteld. Ik had gewoon niet zulke gevoelens voor Harry en voorzover ik weet hij ook niet voor mij.’ Banks bedacht dat Steadman dan niet goed bij zijn hoofd was geweest. ‘Hij wond me lichamelijk niet op,’ ging ze verder en ze stak weer een sigaret op en liep rokend door de kleine kamer. ‘Wel mijn geest, mijn verbeelding. En ik mocht hem erg graag. Hij was een goed mens, een intelligente, lieve man. Misschien hield ik op platonische wijze wel van hem, maar verder dan dat ging het niet.’ Ze schudde haar haren naar achteren en ging met hooggeheven kin tegenover hem zitten. In haar ogen glansden dikke tranen, maar ze rolden niet over haar wangen. ‘Goed, inspecteur,’ zei ze waardig. ‘Ik heb mijn ziel voor u blootgelegd. Hebt u nu uw zin?’
Banks was geroerd door de onmiskenbare intensiteit van haar gevoelens, maar wilde niet tonen dat ze een gevoelige snaar bij hem had geraakt.
‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’ vroeg hij.
Aan haar ogen kon hij de reeks mogelijkheden aflezen die ze de revue liet passeren. Het was een fenomeen dat Banks vaak had geobserveerd bij mensen die snel moesten beslissen of ze zouden liegen of de waarheid vertellen.
Penny deed haar mond open, maar sloot hem ook weer. Ze nam nog een trekje van haar sigaret, drukte de half opgerookte peuk uit en zei zachtjes: ‘Zaterdag. Zaterdagavond.’
‘Hoe laat?’
‘Een uur of negen.’
‘Nadat hij uit The Bridge was weggegaan?’
‘Ja. Hij is hier even langs geweest.’
‘Waarom hebt u me dat verdomme niet eerder verteld? U wist dondersgoed dat u belangrijke informatie achterhield.’
Penny schokschouderde. ‘U hebt het me niet gevraagd. Ik wilde er niet bij worden betrokken.’
‘U wilde er niet bij worden betrokken,’ herhaalde Banks verachtelijk. ‘U beweert dat u de man mocht, dat hij u heeft geholpen, maar vervolgens doet u dus geen enkele moeite om ons te helpen zijn moordenaar op te sporen?’
Penny zuchtte en wond een lok haar om haar wijsvinger. ‘Moet u eens horen, inspecteur,’ zei ze, ‘ik weet dat het slap klinkt, maar het is echt waar. Ik zie echt niet in hoe u iets kunt hebben aan zijn bezoek aan mij. Verdorie,’ zei ze plotseling kwaad, ‘volgens mij ben ik de politie helemaal niets verschuldigd.’
‘Daar gaat het niet om. Uw persoonlijke gevoelens jegens de politie kunnen me werkelijk gestolen worden. Wat wel belangrijk is, is het tijdstip. Met uw informatie kunnen we op zijn minst het tijdstip van de moord nauwkeuriger bepalen. Hoe laat is hij hier weggegaan?’
‘Om een uur of tien.’
‘Heeft hij ook gezegd waar hij naartoe ging?’
‘Ik ging ervan uit dat hij naar York ging. Daar had hij het over gehad.’
‘Hij heeft niet gezegd dat hij eerst bij iemand anders langs moest, nog iets anders moest doen?’
‘Nee.’
Het was in elk geval weer een uur waarover duidelijkheid bestond. Banks had verder niets meer te zeggen; zijn gesprek met Penny had hem volledig uitgeput. Ze zat zich blijkbaar te ergeren en de spanning tussen hen beiden nam weer toe, net zo tastbaar als het blad van een beugelzaag dat steeds strakker werd aangedraaid. Ten slotte was het Penny die de stilte verbrak.
‘Hoor eens,’ stak ze van wal, ‘het spijt me, heus. Ik geef echt wel om Harry. Alleen leiden verwikkelingen met de politie in mijn leven altijd tot problemen. Ik ben nog nooit eerder bij een moordonderzoek betrokken geweest, dus ik weet niet wat belangrijk is en wat niet. Wanneer je in de muziek zit, jong bent en met bepaalde mensen omgaat, krijg je een vertekend beeld van de autoriteiten: politie, douanebeambten, immigratie, veiligheidsmensen. Het is net of iedereen tegen je is; het zijn allemaal etters.’
Banks kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Drugs?’ vroeg hij.
Penny knikte. ‘Ik niet. Ik heb er nooit aan meegedaan. Niet met het zware spul, in elk geval. Maar u weet hoe dat gaat in Londen. Overal zie je drugs, of je nu zelf gebruikt of niet. Tuurlijk, ik heb heus wel eens een joint gerookt en zelfs een keertje amfetaminen geslikt om het vol te houden tijdens een tournee, maar nooit het zware spul. Probeer daar de narcoticabrigade maar eens van te overtuigen.’
Banks wilde ertegenin gaan en het opnemen voor de politie, maar hij was te moe en besefte bovendien dat het toch geen enkele zin zou hebben. Trouwens, hij wist ook wel dat de politie een dwarsdoorsnede van de rest van de bevolking was; de meesten waren hufters en een enkeling niet. Hij had een hoge piet in de narcoticabrigade gekend die stelselmatig illegale substanties had verstopt op het lichaam van mensen die hij een tijdje uit de weg wilde hebben en dergelijk gedrag was absoluut niet zeldzaam of ongebruikelijk. Ook hing er een vertrouwde geur in Penny’s cottage. Hij wist wat het was, maar had er geen enkele behoefte aan om er iets van te zeggen.
Hij stond op en Penny liep met hem mee naar de deur. Hij voelde aan dat ze door hem wilde worden gerustgesteld, dat hij haar zou vergeven voor het feit dat ze zo had gehandeld. Hij wist echter niet hoe hij dat moest aanpakken. Bij de voordeur aangekomen zei hij: ‘Ik heb gehoord dat u nog wel eens optreedt, mevrouw Cartwright?’
‘Het is eigenlijk juffrouw,’ verbeterde Penny hem met een speels glimlachje om haar mond en een olijk lichtje in haar ogen. ‘Ja, dat klopt.’
‘Hier in de buurt?’
‘Soms wel. Ik ben aanstaande vrijdag en zaterdag in The Dog and Gun. Daar mag ik de strijd aanbinden met de disco in The Hare and Hounds.’
‘Ik zal eens kijken of ik langs kan komen,’ zei Banks. ‘Als er tenminste niets tussenkomt.’
‘Dat zou leuk zijn.’ Er klonk een spoor van twijfel door in Penny’s stem, alsof ze niet echt kon geloven dat een politieman geïnteresseerd was in traditionele folkmuziek of wat voor muziek dan ook, eigenlijk.
Banks liep door het smalle, met keitjes geplaveide straatje langs de kerk. Toen hij de hoek had bereikt, ving hij achter zich een sissend geluid op en hij draaide zich om. Bij de deur van de cottage naast die van Penny stond een oude vrouw en ze wenkte hem. Toen hij vlak bij haar was, fluisterde ze: ‘U bent zeker die politieagent over wie iedereen het heeft.’
‘Inspecteur Banks,’ zei hij en hij tastte naar zijn visitekaartje. ‘Tot uw dienst.’
‘ Nay , nay , jongeman, dat is nergens voor nodig. Ik geloof het zo ook wel,’ zei ze en ze wuifde het kaartje weg. ‘U hebt met hare majesteit van hiernaast gesproken, zie ik.’ Ze gebaarde met een gerimpelde duim in de richting van Penny’s cottage. Banks knikte niet-begrijpend.
‘Heeft ze u over zaterdagavond verteld?’
‘Wat is er zaterdagavond dan gebeurd?’
‘Ik dacht wel dat ze niets zou zeggen,’ zei de oude vrouw triomfantelijk en ze sloeg voldaan haar armen over elkaar. ‘Het was een enorme herrie. De oude majoor heeft hem op het tuinpad gesmeten.’
‘Wie?’
‘Nou, die man die later is vermoord,’ verkondigde ze opgewekt. ‘Ik moet niks hebben van getrouwde mannen die bij zulke jonge meiden rondsnuffelen. En dat juffie is een wispelturig wicht, dat kan ik u wel vertellen. Maar ja,’ zei ze lachend, ‘de majoor is zelf natuurlijk ook zo gek als een deur.’
‘Wat bedoelt u eigenlijk precies, mevrouw…?’
‘Juffrouw,’ zei ze vol trots. ‘Eenenzeventig en nog altijd geen behoefte aan een vent. Juffrouw Bamford, jongeman, en ik heb het over zaterdagavond, toen majoor Cartwright even bij zijn dochter langskwam en haar samen met die vermoorde vent aantrof. Een uur of tien zal het zijn geweest. Nou moet u me niet vragen wat ze daar deden, want dat zou ik u niet kunnen zeggen, maar die ouwe pa van haar ging door het lint. Zei dat hij het niet moest wagen om nog eens langs te komen.’
‘Bedoelt u dat de majoor meneer Steadman letterlijk Penny Cartwrights huis heeft uitgezet?’ vroeg Banks in een poging om alles goed op een rijtje te krijgen. Hij was ervan overtuigd dat niet alles even duidelijk was overgekomen.
‘Nou ja, niet met zoveel woorden,’ krabbelde juffrouw Bamford terug; haar kin zakte diep weg tussen de plooien in haar hals. ‘Ik kon het niet echt goed zien. Maar hij heeft hem wel een duw gegeven, en die vent was zo bleek en zwak omdat hij dag en nacht over zijn boeken gebogen zit. Dat heeft ze u vast niet verteld, hè, die troela met die airs van haar?’
Banks moest toegeven dat Penny hem dat inderdaad niet had verteld. Na haar uitdaging om eerlijk en direct te zijn, had hij haar vader liever niet meer ter sprake gebracht.
‘Is ze daarna nog weggegaan?’ vroeg hij.
‘Hare majesteit de koningin? Nee. Om een uur of elf sloeg de deur met een klap dicht, maar dat was de majoor.’
‘Er is toch zeker wel een achterdeur?’
‘O, aye ,’ antwoordde juffrouw Bamford. De betekenis van zijn woorden was haar niet ontgaan.
Banks bedankte haar. Met een zelfvoldane glimlach op haar gerimpelde gezicht deed de oude vrouw de deur weer dicht. Na een korte, peinzende blik op Penny’s cottage liep Banks terug naar zijn auto om naar huis te gaan.