8
Om halfacht zat de The Dog and Gun vrijwel helemaal vol. Het was een lange, smalle ruimte met slechts één smal pad in het midden. Het publiek zat in groepjes aan kleine tafels en er was een kelner in een wit livrei ingehuurd, zodat de aanwezigen niet steeds hoefden op te staan om iets te drinken te halen. Hij bewoog zich onhandig tussen de menigte door en het dienblad vol zwarte en amberkleurige drankjes wiebelde dreigend op schouderhoogte. De jukebox was die avond uitgezet en er werd zachtjes folkmuziek gedraaid, zodat de aanwezigen een normaal gesprek konden voeren. De lampen aan de muren wierpen een donkere oranje gloed over de ruimte en bij de bar glansden de koperen reling, de gepoetste tapkranen en de gekleurde flessen voor de spiegels je tegemoet. Aan de andere kant van de ruimte stond een laag, houten platform, te improvisatorisch om voor een echt podium te kunnen doorgaan, met daarop een aantal microfoons op standaards, twee flinke speakers, drie hoge krukken en een versterker waarvan het rode lampje al brandde.
Banks en Sandra zaten met Harriet en David ongeveer halverwege aan de rechterkant. Harriet had een elfjesachtige uiterlijk, was levendig en intelligent, en reed met de bibliotheekbus langs een aantal geïsoleerd liggende dorpjes in de Dales. Haar man David werkte als assistent-bankmanager in Eastvale en om eerlijk te zijn vond Banks hem een beetje een saaie piet.
David had blijkbaar iets gezegd waarop een knikje niet volstond en een echt antwoord werd verwacht, maar Banks had naar een jonge kampeerder zitten kijken die waarschijnlijk nog geen achttien was, maar toch de gevolgen van overmatig drankgebruik vertoonde in zijn verlangen om indruk te maken op zijn vriendinnetje.
‘Pardon?’ zei Banks en hij hield zijn hand achter zijn oor.
‘Ik zei: ik neem aan dat je door jouw werk bij de politiemacht wel alles van computers zult afweten,’ herhaalde David. ‘Ik heb je vast zitten vervelen.’
‘Nee, hoor, helemaal niet,’ jokte Banks. Hij drukte de tabak in zijn pijp stevig aan en stak deze ondanks de boze frons die Sandra in zijn richting wierp toch aan. ‘Echt niet. Ik weet inderdaad wel het een en ander van computertalen.’ Hij moest glimlachen om het wat formele ‘politiemacht’. Wat een vreemde manier om naar zijn werk te kijken, dacht hij bij zichzelf. Welke macht? De macht om de wet te handhaven en de orde te bewaren misschien? De macht van goed tegen kwaad? Het was een stijve, droge uitdrukking die zijn werk in feite nauwelijks recht deed.
Terwijl hij David het weinige vertelde wat hij over het onderwerp wist, zag Banks Penny Cartwright samen met Jack Barker binnenkomen. Ze liepen gezamenlijk naar het platformpje vooraan, waar een paar stoelen voor hen waren vrijgehouden. Kort daarop stapte een zenuwachtige, puisterige jongeman het podium op die tegen de microfoons tikte, drie of vier keer ‘ testing ’ in elk ervan zei en vervolgens iedereen verwelkomde op de folkavond in The Dog and Gun. Een voor een verstomden de gesprekken, totdat uiteindelijk alleen de barman nog hoorbaar was die zijn verkopen aansloeg op de kassa en het voortdurende gebrom van de versterker. Toen de jongeman te dicht bij een van de microfoons kwam, piepte deze oorverdovend en hij deed snel met een pijnlijk gezicht een paar passen achteruit. Banks verstond niet alle namen van de artiesten die op het programma stonden, maar begreep dat Penny tweemaal veertig minuten zou optreden: de eerste keer om halfnegen en de tweede keer rond kwart over tien.
Na nog een aantal opmerkingen en een korte introductie klauterde een duo het podium op. De jongen had alleen een gitaar bij zich, maar het meisje stelde verschillende eeuwenoude, onbekende snaarinstrumenten op de vloer om haar heen op. Ze begonnen met een nummer van Bob Dylan en wat ze aan talent misten, maakte ze met hun enthousiasme meer dan goed, vond Banks. Na het applaus grapte de jongen wat over de noten die hij niet had gehaald en verontschuldigde hij zich voor zijn niet al te verfijnde techniek. Daarmee wist hij het publiek voor zich in te nemen en de meesten waren daarna bereid om de ruwe kantjes van zijn spel door de vingers te zien.
Het meisje zei niets, maar concentreerde zich op het stemmen van wat volgens Banks een mandoline moest zijn. Ze speelde tijdens het volgende nummer, een medley van oude Engelse dansen, bijzonder goed. Het publiek luisterde over het algemeen respectvol en aandachtig, hoewel er af en toe storinkjes optraden wanneer de kelner langskwam en er drankjes werden besteld. Iemand droeg de dronken jonge kampeerder op om zijn kop te houden.
Banks en David bestelden om beurten een rondje, een pint bitter voor henzelf en bier met limoen voor de dames. Banks kon niet al te veel drinken, omdat hij niet in aangeschoten toestand wilde worden gezien in het dorp waar hij een moordonderzoek leidde. Twee pints in anderhalf uur was niet slecht, hield hij zichzelf voor, maar het was dan ook pas even na achten. Hij was zich ervan bewust dat hij steeds sneller ging drinken naarmate sluitingstijd naderde.
De eerste pauze brak aan en mensen stonden op om naar het toilet of de bar te lopen. Jack Barker kwam over het smalle pad zijn kant uit gelopen en toen hij Banks met zijn gezelschap zag zitten, bleef hij even staan.
‘Goedenavond,’ zei hij en hij stak zijn hand uit. ‘Wat een verrassing dat ik u hier tegenkom. Ik had geen flauw idee dat u een folkliefhebber was.’ Aan de glans in zijn ogen was te zien dat zijn opmerking ironisch was bedoeld. ‘Vindt u het goed als ik heel even aanschuif?’ Voordat Banks hierop kon reageren, had hij al een stoel bijgetrokken van een van de nabijgelegen tafels. ‘Komt u speciaal voor mevrouw Cartwright?’
‘Het is eigenlijk juffrouw Cartwright,’ verbeterde Banks hem vinnig. ‘Inderdaad. Ik heb gehoord dat ze erg goed is.’ Zijn stem klonk kortaf; hij wilde Barker zo snel mogelijk weg hebben.
‘Dan staat u een waar feest te wachten, inspecteur. Mensen komen van heinde en verre om Penny Cartwright te horen zingen. Ze heeft hier in de omgeving een geweldige reputatie, vooral sinds ze roem en fortuin heeft opgegeven en is teruggekeerd naar haar wortels. Daar hebben de mensen wel waardering voor.’
Uit wat Banks had gehoord, had hij opgemaakt dat waardering niet direct het juiste woord was voor de roddels waarmee Penny’s terugkeer naar haar wortels was omgeven, maar hij hield zijn mond. Barker was blijkbaar in een snoeverige bui en er was geen enkele manier om hem de mond te snoeren zonder ronduit onbeleefd te zijn. Sandra kwam terug van het damestoilet en keek nieuwsgierig naar Barker. Er was geen ontsnappen aan, besefte Banks en hij vloekte inwendig; hij zou hen aan elkaar moeten voorstellen. Barker schonk de vrouwen een Clark Gable-glimlach waarop hij volgens Banks beslist heel lang en hard had geoefend.
‘Aangenaam,’ zei hij theatraal en hij pakte Sandra’s hand. ‘Ik had nooit gedacht dat de vrouw van een politieman zo charmant en knap zou zijn.’ Banks was geïrriteerd; David keek met een wezenloze grijns op zijn gezicht toe.
Barkers charmante gedrag en het gemak waarmee hij zich in gezelschap bewoog, waren niet het enige waaraan Banks zich ergerde. Een band opbouwen met de bewoners was één ding, maar dat hij nu met zijn vrouw in het openbaar vriendschappelijk keuvelend met een verdachte werd gezien, botste totaal met zijn instinct als politieman. Om te beginnen vond hij dat hij te veel aandacht trok en dat was iets waaraan hij een grondige hekel had. Gristhorpes advies – ga ernaartoe en zorg dat ze met je praten – was allemaal leuk en aardig, maar er moest wel ergens een grens worden getrokken. Hij was hier nu niet in zijn officiële hoedanigheid en de joviale sfeer beviel hem helemaal niet. Hij beet op zijn pijp, die weer eens was uitgegaan en gaf alleen wanneer het niet anders kon eenlettergrepige antwoorden.
‘U voelt u hier blijkbaar helemaal thuis,’ merkte Sandra op nadat Barker haar had verteld wat hij voor de kost deed. ‘Is het niet zo dat schrijvers over het algemeen met de nodige achterdocht worden bekeken?’
Barker knikte. ‘Dat klopt. Aanvankelijk vonden ze het maar niets dat ik hier kwam wonen,’ antwoordde hij. ‘Helemaal niets. U hebt gelijk, in kleine gemeenschappen bekijken mensen schrijvers vaak met het nodige wantrouwen en daar hebben ze gegronde redenen voor. In sommige dorpen heeft men slechte ervaringen met kerels die er zijn komen wonen, een plekje hebben veroverd en vervolgens vernietigende, kritische stukken hebben geschreven, waarbij ze vrijwel geen moeite hebben gedaan om namen en identiteiten onherkenbaar te maken. Het is vergelijkbaar met hoe sommige bewoners in India fotografen zien, als mensen die hun ziel stelen. En terecht. Het type schrijver dat zij in gedachten hebben, heeft totaal geen scrupules. Ze bezorgen ons allemaal een slechte naam.’
‘Vindt u dan niet dat schrijvers een beetje meedogenloos moeten zijn?’ vroeg Harriet. ‘Vooral bij het beschrijven van de werkelijkheid?’
‘Misschien wel. Degenen over wie ik het heb, misbruiken echter eerst de gastvrijheid van mensen en ruïneren hen vervolgens op papier. Sommige schrijvers winnen zelfs eerst het vertrouwen van mensen en creëren dan situaties, manipuleren gebeurtenissen, gewoon om te zien hoe hun “personages” reageren. Ik heb bijvoorbeeld eens een man gekend die regelmatig feestjes organiseerde. Dit was in Londen. Bijzonder overdadige aangelegenheden waarvoor kosten noch moeite werden gespaard – champagne, Schotse single malt, Beluga-kaviaar, kwarteltjes – veel meer dan de aanwezigen op één avond op konden. En wanneer iedereen helemaal teut was en mensen ruzie met elkaar kregen of iemand zijn handen niet van de partner van iemand anders kon afhouden, zat hij zo nuchter als wat in een hoekje in gedachten aantekeningen te maken. Het duurde vrij lang voordat mensen doorkregen wat zich daar eigenlijk afspeelde – iedereen had het tenslotte altijd enorm naar zijn zin – maar jawel hoor, op een gegeven ogenblik doken ze, amper vermomd, op in verhalen die werden gepubliceerd in tijdschriften en werden ze door hun vrienden en collega’s herkend. Er zijn huwelijken gesneuveld, reputaties te gronde gericht. En dat alles in naam van “de kunst”. Na een tijdje nam het aantal feestvierders drastisch af.’
‘Wat is er van hem terechtgekomen?’ vroeg Harriet, die op het puntje van haar stoel zat.
Barker schokschouderde. ‘Verder gegaan met zijn leven, vermoed ik. Ik heb geen flauw idee waar hij nu is. Nieuwe bronnen aangeboord. Hij publiceert nog steeds regelmatig.’
‘Doet u dat ook, meneer Barker?’ vroeg Sandra. ‘Mensen inpalmen en dan hun ziel stelen?’
Barker lachte. ‘Zeg toch Jack,’ zei hij en Banks voelde dat zijn bovenlip verachtelijk omkrulde. ‘Nee, dat doe ik zeer zeker niet. In het begin bejegende iedereen me vrij achterdochtig, maar zo zijn ze hier nu eenmaal altijd met mensen van buitenaf, zoals ze ons noemen. Na een tijdje heeft iemand, uit nieuwsgierigheid neem ik aan, een paar van mijn boeken gelezen; dat voorbeeld werd gevolgd door iemand anders en al snel ging hun commentaar als een lopend vuurtje door het dorp. Toen iedereen eenmaal doorhad dat ik verhalen over cynische privé-detectives schrijf die zich in de jaren dertig van de vorige eeuw in Californië afspelen, kwamen ze tot de conclusie dat ik geen bedreiging vormde. Geloof het of niet, maar ik heb hier nu zelfs enkele fans.’
‘Dat weet ik,’ zei Harriet. ‘Ik heb heel wat van je boeken in de bibliotheekbus vervoerd.’
Barker schonk haar een brede glimlach. ‘Zodra ze beseffen dat je ongevaarlijk bent,’ ging hij verder, ‘nemen ze je op in de gemeenschap, voorzover dat bij buitenstaanders tenminste mogelijk is. Dat gold ook voor Harry.’
‘Wat was er dan met Harry?’ vroeg Banks, die zijn best deed om zo nonchalant mogelijk over te komen, maar daarin volledig faalde. Sandra keek hem met gefronste wenkbrauwen aan omdat hij de sfeer verpestte.
‘Wat ik bedoelde,’ legde Barker uit, ‘is dat Harry op zijn eigen manier ook een schrijver was, maar in zijn geval maakte niemand zich daarover echt druk, omdat hij over de Romeinen en oude loodmijnen schreef. Alleen mensen als Penny en Michael Ramsden waren daarin geïnteresseerd. De meeste mensen vinden het veel te droge kost.’ Hij wierp een blik op de dames en glimlachte weer, blijkbaar in de verwachting het gesprek zo op een ander onderwerp te kunnen brengen.
‘Kent u Ramsden goed?’ vroeg Banks, die zich niets aantrok van Barkers onbehaaglijke gezichtsuitdrukking en Sandra’s nijdige blikken. Harriet en Sandra kletsten nu samen over iets anders en David zat er wat verloren bij.
‘Ik heb hem wel eens ontmoet,’ antwoordde Barker kortaf.
‘Wat vindt u van hem?’
‘Een aardige gozer,’ zei hij en hij zocht met zijn blik steun bij de vrouwen in de hoop de sfeer luchtig te houden. ‘U kunt van een schrijver natuurlijk niet verwachten dat hij aardige dingen zegt over een redacteur. Heb ik net twee hele dagen aan een prachtige, beschrijvende alinea zitten schaven en dan wil mijn redacteur hem eruit knippen omdat dat het tempo vertraagt.’
‘Ramsden is toch niet uw redacteur?’ hield Banks vol.
‘Grote hemel, nee. Hij houdt zich alleen maar bezig met wetenschappelijke publicaties.’
‘Was u op de hoogte van de relatie van Ramsden en Penny Cartwright?’
‘Dat is jaren geleden. Waar wilt u in vredesnaam naartoe?’
‘Ik probeer slechts de verwarde kluwen aan relaties te ontwarren,’ antwoordde Banks glimlachend. ‘Meer niet.’
‘Ik geloof dat ze zo weer gaan beginnen,’ zei Barker en hij stond op. ‘Excuseert u me.’ Hij boog kort voor Harriet en Sandra, en liep toen weer naar zijn stoel bij het podium. Het was bijna halfnegen. Toen het licht werd gedempt, zag Banks nog net dat hij een paar woorden wisselde met Penny en een blik achterom wierp. Toen fluisterde Barker iets in Penny’s oor en Penny keek achterom en lachte.
Terwijl de ceremoniemeester aan een breedsprakige, onsamenhangende introductie begon, boog Sandra zich naar Banks toe. ‘Je hebt hem wel een beetje hard aangepakt,’ zei ze. ‘Was dat nu echt nodig? Je had beloofd dat dit een gezellig avondje uit zou worden.’
Banks mompelde nukkig een verontschuldiging en richtte al zijn aandacht op zijn pijp. Het was niet voor het eerst dat zijn werk zich in zijn privé-leven mengde, maar het veroorzaakte nog altijd onenigheid. Misschien had Sandra verwacht dat dit door de verhuizing allemaal zou veranderen. Een heel nieuw leven, wat een onzin, dacht Banks bij zichzelf. Een andere omgeving, maar dezelfde mensen met dezelfde gebreken. Hij gebaarde naar de kelner dat hij nog een rondje moest komen brengen. Verdomme, laat iemand anders straks maar naar huis rijden. Het was tenslotte een gezellig avondje uit, hield hij zichzelf ironisch voor.
Onder enthousiast applaus en luidruchtig gefluit van achter uit de pub kwam Penny Cartwright het podium op gelopen. Banks was nog altijd woedend: op Barker vanwege zijn o, zo charmante, bijdehante gedrag; op Sandra, omdat ze erop was ingegaan; en op zichzelf, omdat hij de stemming had verpest. Hij nam nijdig een flinke slok van zijn nieuwe pint bitter en staarde kwaad naar zijn pijp, alsof dat onooglijke voorwerp de oorzaak was van al zijn ellende. Het ding was echter weer eens uitgegaan en hij was het spuugzat om hem elke keer weer te stoppen, leeg te kloppen, schoon te maken en opnieuw aan te steken.
Penny begon met een a capella versie van een ballade die Still Growing heette. Het was een triest verhaal over een gearrangeerd huwelijk tussen een vrouw en een jongen op de rand van volwassenheid. De man overleed op jonge leeftijd en de weduwe treurde: ‘ O once I had a sweetheart, but now I have none. Death has put an end to his growing .’ Het verhaal werd eenvoudig en zonder veel omhaal verteld, en Banks merkte dat hij net als bij opera geheel door de muziek in beslag werd genomen en dat zijn ergernissen van zo-even naar een duister hoekje van zijn geest waren verbannen. Haar stem was zowel hartstochtelijk als beheerst, de stem van een overlevende die met oprecht medeleven zingt over degenen die zijn heengegaan en minder geluk hebben gehad. Ze was een alt en haar stem was lager dan Banks had verwacht, hees bij de lagere noten, maar zuiver en helder bij de hogere.
Toen het nummer was afgelopen, klapte Banks hard. Sandra keek hem met opgetrokken wenkbrauwen en een bewonderende glimlach aan. Er volgden andere nummers uit dezelfde folktraditie, waarbij Penny zichzelf soms begeleidde op een gitaar of een andere jonge vrouw zich bij haar voegde met een dwarsfluit of viool. Tussen de verhalen over demonische geliefden en verboden affaires door speelden ze ook luchthartige dansdeuntjes en sensatiebeluste ballades zoals The Murder of Maria Marten .
Hoewel hij van de muziek genoot, merkte Banks dat zijn gedachten toch afdwaalden naar Barkers reactie op de naam Michael Ramsden. Daar was meer aan de hand dan de gebruikelijke antipathie tussen schrijver en uitgever. Ramsden was een goede vriend van Steadman geweest en kende Penny Cartwright al sinds hun jeugd. Misschien zagen ze elkaar toch vaker dan ze hem hadden verteld? Was Barker gewoon jaloers? En als hij jaloers was op Ramsden, lag het dan niet voor de hand dat hij dat ook op Steadman was geweest?
Banks keek naar Penny en zijn blik viel op Barkers knappe profiel met de scherpe gelaatstrekken. Hij was natuurlijk verliefd op haar. Ramsden had gelijk gehad toen hij die mogelijkheid opperde. Wie kon hem dat kwalijk nemen? Ze bezat een stralende schoonheid en een ontroerend talent. Ramsden en zij waren echter uit elkaar gegaan. Natuurlijk was dat jaren geleden gebeurd, nog voordat ze tot volle bloei was gekomen, hun verliefdheid was slechts kalverliefde geweest. Toch bleven dergelijke zaken vaak lang hangen in kleine gemeenschappen. Sommige boosaardige roddelaarsters uit het dorp zouden Penny altijd blijven beschouwen als dat grillige meisje dat die aardige Michael Ramsden was kwijtgeraakt, die jongen die zo succesvol was geworden. Hoe dacht Ramsden werkelijk over het verbreken van hun relatie?
Banks legde zijn pijp in de asbak en Penny kondigde het laatste nummer van haar eerste optreden aan: Like Musgrave and Lady Barnard .
Om een uur of negen vertrok Sally Lumb uit het huis aan Hill Road. Aangezien het vrijdag was, was haar moeder met mevrouw Crawford naar de bingo in Eastvale en deed haar vader in The Bridge mee aan een dartswedstrijd. Ze zouden niet voor elf uur terug zijn, dus ze had genoeg tijd. Geen lastige vragen waarop ze deze keer antwoord moest geven.
Ondanks de zich opstapelende wolken was het een warme avond: zelfs een beetje te warm en plakkerig. Sally wist uit ervaring dat dergelijke voortekenen erop duidden dat er onweer op komst was. Ze liep langs de heuvelhelling omlaag en sloeg bij The Bridge links af de High Street in. Op dit tijdstip was het altijd rustig in Helmthorpe; de meeste mensen zaten dan in een van de pubs of in hun woonkamer voor de beeldbuis geplakt. Tot sluitingstijd zou er weinig leven te bespeuren zijn, tenzij een groep kampeerders het te bont maakte bij de disco in The Hare and Hound en Big Cyril hen eruit zette.
Ze wandelde door de straat en bleef bij The Dog and Gun even stilstaan. De voordeur stond open en ze hoorde dat er binnen werd gezongen. Ze herkende Penny Cartwrights stem. Sally had haar wel eens eerder gehoord, maar wist niet dat ze die avond in het dorp zou optreden. Ze wierp een blik op haar horloge. Tijd zat. De woorden van het nummer zweefden op de klamme lucht naar buiten:
‘ A grave, a grave, Lord Barnard cried,
To put these lovers in;
But bury my lady on the top
For she was of noble kin .’
Met deze bekende melodie in haar hoofd liep Sally verder en aan het oostelijke uiteinde van de High Street bleef ze even bij de brug staan om naar de brede beek te luisteren die eronderdoor stroomde. Ze liep snel verder, verliet de weg en klom langs de hoge, verwilderde, zuidelijke helling van de Dale omhoog, voorbij de plek waar Kevin en zij laatst Penny waren tegengekomen. Ze had een afspraak waaraan ze zich moest houden, een waarschuwing die ze moest afgeven. Binnenkort zou alles voorbij zijn.
Tijdens de pauze kwam Penny Cartwright op weg naar buiten langs Banks gelopen en ze wierp hem een kil glimlachje toe ten teken dat ze hem had gezien. Barker, die haar op de voet volgde, knikte en boog kort voor Harriet en Sandra.
‘Ze is erg talentvol en knap,’ zei Sandra toen ze weg waren. ‘Ze is toch zeker niet een van jouw verdachten?’
Banks vertelde haar alleen dat Penny met het slachtoffer bevriend was geweest en Sandra vroeg niet verder. Ze bespraken de muziek, die ze alle vier erg mooi hadden gevonden, bestelden nog wat drankjes en zaten lijdzaam een godzijdank kort optreden met hedendaagse ‘folkprotestsongs’ uit in afwachting van Penny’s tweede optreden. Om kwart over tien kwam ze terug en ze liep direct naar het podium.
Deze keer had haar optreden een andere, ietwat afstandelijke sfeer. Ze zong nog steeds vol overgave, maar de emotionele lading van zo-even ontbrak. Banks luisterde aandachtig naar de ballades en werd getroffen door de gelijkenis tussen de gevoelens en gebeurtenissen waarover de oude liederen spraken en die waarmee hij momenteel te maken had. Hij vroeg zich af hoe de ballade van Harry Steadman zou eindigen. Er werd natuurlijk niemand ‘aan de hoogste tak opgeknoopt’; dat gebeurde tegenwoordig niet meer. Wie zou in dat lied uiteindelijk de moordenaar blijken te zijn? Wat was zijn motief en wat zou Banks’ aandeel in het nummer zijn? Plotseling was het net of hij zich in een andere eeuw bevond en deze mooie jonge vrouw, wier schoonheid werd verdiept door de teleurstellingen en wreedheden des levens waarvan haar stem sprak, in het licht van de schijnwerper een tragische ballade zong over de moord op Harry Steadman.
De plotselinge overgang naar een vlot meezingliedje scheurde hem ruw los uit zijn dagdroom. Hij dronk zijn glas leeg en verlangde onmiddellijk ongeduldig naar het volgende. Hij was dronken, of op zijn minst aangeschoten, en het was bijna sluitingstijd. Als Barker verliefd was op de jonge vrouw, en als er inderdaad iets tussen Steadman en haar was geweest… als Ramsden nog steeds… als mevrouw Steadman wist… als Steadman en zijn vrouw helemaal niet zo’n goed huwelijk hadden gehad als iedereen hem wilde doen geloven… De losse gedachten dwarrelden als rook uit zijn pijp omhoog en vervlogen in de lucht.
Toen het optreden na een luid en langdurig applaus was afgelopen, hield Banks een voorbijkomende kelner aan en bestelde hij nog een pint voor zichzelf en een kleintje voor David. Sandra keek hem enigszins verwijtend aan, maar hij haalde zijn schouders op en grijnsde dwaas. Hoewel hij nooit problemen had gehad met alcohol, besefte hij dat hij soms gedachteloos als een puber een groot aantal pints kon wegwerken. Hij zag dat Sandra bang was dat hij zichzelf voor schut zou zetten, maar wist dat hij er wel tegen kon. Zoveel had hij nu trouwens ook weer niet gehad. Als hij genoeg tijd had, kon er nog best eentje bij.
Er was onweer op komst, dat wist Sally heel zeker. Ze zat met bungelende benen over de warme stenen van de lage brug naar de zonsondergang te kijken. Toen de zon met achterlating van een roodgouden aureool achter de heuvels was weggezonken, was het net of het licht vanuit het midden van de aarde omhoog scheen en het reliëf belichtte van de dikke grijze wolken die zich hoog boven Sally’s hoofd hadden verzameld. Insecten zoemden in de windstille, klamme lucht.
Het was een geïsoleerde plek, ideaal voor een kwestie als deze en vrijwel niet toegankelijk voor auto’s. Tijdens de wandeling ernaartoe had Sally genoten van de vredige rust en de vreemde, gespannen trillingen die de stilte voorafgaand aan de storm veroorzaakte. De kleuren waren feller, de wilde bloemen en het ruwe gras frisser, en de schaduwen van de wolken vormden een bijna tastbare massa op de helling in de verte.
Ze was een beetje zenuwachtig en wist niet waarom. Het was het onweer, hield ze zichzelf voor, de elektrische lading in de lucht, de geïsoleerde ligging, de groeiende duisternis. Zo direct zou de wind door het hoge gras op de heide jagen en zou de regen over de Dale striemen. Het was een perfecte plek voor een geheime ontmoeting, dat begreep ze wel. Als iemand hen samen zag, zou de inspecteur dat misschien te horen krijgen en zouden er lastige vragen worden gesteld. Ze wilde dit zelf afhandelen, wellicht een leven redden en de moordenaar vangen. Toch wist ze diep vanbinnen dat de trillingen niet alleen door het weer werden veroorzaakt.
Ze gooide nonchalant een steentje van de brug in de ondiepe, traag voortkabbelende beek. Na de regen zou hij veel sneller onder de High Street van Helmthorpe door stromen, sprankelend en ruisend met het frisse, nieuwe water dat langs de heuvelhelling omlaag zou denderen.
Ze tuurde op haar horloge. Tien over halftien. Ze was het wachten zat en wilde maar dat het voorbij was. De laatste sporen van de zonsondergang verdwenen snel toen het wolkendek zich boven haar hoofd samenpakte. Een wulp krijste klaaglijk in de verte. De omgeving deed haar een beetje denken aan een woestenij uit een gotische roman. Ze vond het eng, ook al was ze hier heel vaak geweest. Een zwerm roeken zwierde als met olie besmeurde doeken door de lucht. Sally ving een geluid op dat de stilte doorbrak. Een auto. Ze spitste haar oren, wierp nog een steentje in de beek en stond toen op om over het pad uit te kijken. Ja, ze zag koplampen die omlaag doken en weer oplichtten op de kronkelende weg. Het zou niet lang meer duren.
Om vijf uur in de ochtend barstte het onweer eindelijk los. Harde donderslagen wekten Banks uit een onprettige droom. Hij had een droge mond en een duf hoofd. Daar ging hij dan met zijn zogenaamde zelfbeheersing. Gelukkig had hij zichzelf niet voor schut gezet, zoveel wist hij nog wel.
Om Sandra niet wakker te maken, liep hij op zijn tenen naar het raam, waar hij naar de achtertuin tuurde; hij was net op tijd om een kartelige lichtflits van noord naar zuid door de hemel te zien klieven. Traag vielen de eerste dikke, zware regendruppels. Ze spatten met tussenpozen tegen het raam uiteen en tikten op de dakpannen van het schuine dak van het schuurtje; toen ging het harder regenen en kletterden de druppels luidruchtig op de bladeren van de bomen die langs het steegje stonden dat achter de tuinpoort liep. Al snel gutste de regen in dikke stralen langs het raam en via de dakpannen in de goot, waar het water gorgelend in de afvoer verdween.
Banks zocht op de tast zijn weg naar de badkamer, slikte daar twee tabletten Panadol en kroop weer in bed. Sandra was niet wakker geworden en de kinderen waren ook rustig gebleven. Hij herinnerde zich nog dat Tracy vroeger bang was geweest voor onweer en altijd naar het bed van haar ouders was gevlucht, waar ze zich veilig tussen hen in had genesteld. Nu ze echter wist waardoor de elektrische bedrijvigheid werd veroorzaakt – beter zelfs dan Banks – was die angst verdwenen. Brian had het nooit echt erg gevonden en vond het veel vervelender dat bij onweer ‘savonds de stekker van de televisie eruit werd getrokken, soms zelfs midden in zijn favoriete programma. Dat was iets wat Banks’ vader altijd had gedaan en Banks volgde zijn voorbeeld zonder eigenlijk goed te weten waarom.
Nu de spanning door het losbreken van de storm van het ene moment op het andere uit de lucht was verdwenen, viel Banks luisterend naar het regelmatige getik van de regen weer in een onrustige slaap. Veel te snel naar zijn zin ging de wekker alweer af en moest hij zich klaarmaken om naar zijn werk te gaan.
Toen Banks bij het bureau aankwam, was het daar tot zijn verbazing ongebruikelijk druk. Hoofdinspecteur Gristhorpe zat al op hem te wachten.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Banks, terwijl hij zijn doorweekte regenjack in de kleine kast hing.
‘Er wordt een jong meisje vermist,’ zei Gristhorpe en hij fronste zijn borstelige wenkbrauwen.
‘Uit Eastvale?’
‘Haal eerst even wat koffie voor jezelf. Dan bespreken het we daarna wel.’
Banks nam zijn mok mee naar de kleine kantine en schonk verse, zwarte koffie voor zichzelf in. Terug in zijn kantoor ging hij aan zijn bureau zitten. Hij nam een slok van de warme drank en wachtte geduldig tot Gristhorpe uit zichzelf iets zei. Hij wist dat het geen enkele zin had om de hoofdinspecteur op te jagen.
‘Helmthorpe,’ zei Gristhorpe ten slotte. ‘Vlak nadat het onweer was losgebarsten werd de wijkagent daar, ene Weaver, gewekt door een stel ongeruste ouders. Blijkbaar was hun dochter niet thuisgekomen en ze waren enorm bezorgd. De moeder vertelde dat ze wel vaker laat wegbleef – ze heeft er de leeftijd voor, een jaar of zestien – dus hadden ze zich niet direct zorgen gemaakt. Toen ze wakker werden van de storm en het meisje nog altijd niet terug bleek te zijn… Blijkbaar had ze dat nog niet eerder gedaan.’
‘Hoe heet ze?’
‘Sally Lumb.’ De woorden galmden vlak en onherroepelijk in Gristhorpes Yorkshire-accent door de kamer.
Banks wreef over zijn gezicht en dronk nog wat koffie. ‘Ik heb haar kortgeleden gesproken,’ zei hij uiteindelijk. ‘Hier in mijn kantoor. Ze wilde met me praten.’
Gristhorpe knikte. ‘Dat weet ik. Ik heb het verslag gelezen. Daarom wilde ik je ook spreken.’
‘Een knap meisje,’ zei Banks bijna in zichzelf. ‘Zag er ouder uit dan ze was. Zestien. Was geïnteresseerd in acteren. Ze wilde weg, naar de grote stad.’ Plotseling moest hij aan Penny Cartwright denken, die in zoveel grote steden was geweest en uiteindelijk toch weer naar Helmthorpe was teruggekeerd.
‘Dat wordt al uitgezocht, Alan. Je weet net zo goed als ik hoe de meeste van deze zaken aflopen. Naar alle waarschijnlijkheid is ze naar Manchester of Londen gegaan. Haar moeder heeft Weaver verteld dat er de laatste tijd thuis een paar keer ruzie is geweest. Blijkbaar kon ze niet echt met haar vader overweg. Het is heel goed mogelijk dat ze gewoon is weggelopen.’
Banks knikte. ‘Dat zou inderdaad ook kunnen, ja.’
‘Denk je dat het iets anders is?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Nee, maar zo kwam het wel over.’
‘Shock, denk ik. Misschien is er een ongeluk gebeurd. Ze heeft een vriendje met wie ze overal naartoe gaat. U weet wel, afgelegen plekjes waar ze kunnen zoenen en vrijen. Het stikt hier in de omgeving van de oude loodmijnen en dalletjes.’
‘ Aye , het is mogelijk. Voorlopig moeten we daar maar van uitgaan of anders dat ze ertussenuit is geknepen. We hebben haar beschrijving naar alle grote steden gefaxt. Ik hoop bij god maar dat we niet met een lustmoordenaar te maken hebben.’ Hij zweeg even en staarde door het raam naar Market Street en het plein, die er verlaten bij lagen in de gestaag vallende regen. Slechts een paar mensen trotseerden met opgestoken paraplu het weer. ‘Het probleem is dat we er in dit weer geen reddingsteams op uit kunnen sturen,’ ging hij toen verder. ‘Het is momenteel veel te gevaarlijk op de heide en de heuvelhellingen.’
‘Wat denkt u dat er is gebeurd?’ vroeg Banks.
‘Ik?’ Gristhorpe schudde zijn hoofd. ‘Geen idee, Alan. Zoals ik net al zei, heb ik dat verslag van jullie gesprek nogmaals gelezen en ik heb niets gevonden wat erop duidt dat ze belangrijke informatie voor ons had. Ze heeft ons alleen geholpen om het tijdstip vast te stellen waarop het stoffelijk overschot daar is gedumpt. Ze heeft niet echt iets gezien.’
‘U bedoelt dat ze dus voor niemand een bedreiging vormde, ook voor de moordenaar niet?’
‘ Aye . Natuurlijk ga je verbanden zien wanneer zoiets als dit gebeurt. Je zou een heel slechte politieman zijn als je dat niet deed. Je mag je er alleen niet op blindstaren. Voorlopig moeten we een moord oplossen en tevens een vermist meisje opsporen.’
‘U denkt dus dat er wellicht een verband bestaat?’
‘Dat hoop ik niet. Dat hoop ik verdomme maar niet. Het is al erg genoeg om te weten dat er daarbuiten ergens iemand rondloopt die al een moord op zijn geweten heeft; de gedachte dat hij misschien ook zo’n jong kind heeft vermoord, is nog veel erger.’
‘We weten nog niet zeker of ze dood is, hoofdinspecteur.’
Gristhorpe staarde Banks een tijdje onbeweeglijk aan en draaide zich toen weer om naar het raam. ‘Nee,’ zei hij. ‘Was er verder nog iets? Iets wat een verband aantoont tussen haar en de zaak-Steadman?’
‘Voorzover ik weet niet. Ik heb haar alleen die ene keer gezien, toen ze me kwam vertellen dat ze een auto had gehoord. Na afloop had ik de indruk dat ze het me bijzonder kwalijk nam dat ik het uitgaansleven van de grote stad had opgegeven. Toen ze hier zat, werd net Willy Fisher opgebracht. Hij stribbelde nogal tegen en heeft een potje geworsteld met twee jongens in uniform, en ik denk dat ze daardoor een beetje overstuur was.’
‘Wat wil je daarmee precies zeggen, Alan?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Misschien alleen maar dat als haar daarna nog iets te binnen is geschoten, ze wellicht geen behoefte voelde om ermee naar mij te komen.’
‘Dat mag je jezelf niet aanrekenen,’ zei Gristhorpe en hij stond op om weg te gaan. ‘Laten we maar hopen dat ze gewoon is weggelopen. Dat spoor zal echter wel even moeten worden nagetrokken. Was je nog van plan om vandaag naar Helmthorpe te gaan?’
‘Nee. Het is buiten zo gruwelijk dat ik eigenlijk wat papierwerk wilde afhandelen. Hoezo?’
‘Dat papierwerk kan een andere keer wel. Ik zou het prettiger vinden als je wel ging.’
‘Natuurlijk. Wat wilt u dat ik daar doe?’
‘Praat even met haar vriendje. Zoek uit of hij haar gisteravond heeft gezien en zo nee, waarom niet. Verder heb ik van Weaver gehoord dat ze vaak met drie andere meisjes in een cafeetje rondhing. Misschien kun je ook even met hen gaan babbelen. Weaver heeft de namen en andere gegevens voor je. Benader hen zo informeel mogelijk. Als ze iets wist of er een theorie over had, zal ze die eerder met haar vriendinnen hebben besproken dan met haar ouders. Nergens voor nodig om hen ermee lastig te vallen.’ Banks keek opgelucht. Hij had twee keer eerder naar de ouders van een vermist kind moeten gaan en het was de lastigste opdracht die hij kon bedenken.
‘De rest doe ik wel,’ voegde Gristhorpe eraan toe. ‘Zodra het een beetje opklaart, zetten we zoekteams aan het werk.’
‘Zal ik dan nu maar meteen vertrekken?’ vroeg Banks.
‘Het hoeft niet op stel en sprong. Misschien kun je juist beter tot halverwege de ochtend wachten. Ik heb niet echt veel verstand van tienermeisjes, maar ik kan me niet voorstellen dat ze nu al wakker zijn. Misschien is het het beste als je hen in dat cafeetje aanspreekt. Dat is een iets aangenamere omgeving voor een dergelijk gesprek en bovendien heb je hen daar waarschijnlijk allemaal in één keer te pakken.’
Banks knikte. ‘Houdt u me op de hoogte, hoofdinspecteur?’
‘Ja, uiteraard. Laat Weaver even weten dat je er bent. Ik zal brigadier Hatchley straks ook die kant op sturen. Op dit moment heeft hij genoeg om handen met het verspreiden van de beschrijving van het meisje.’
‘Nog één klein dingetje,’ zei Banks. ‘Misschien is het een goed idee om iemand contact te laten opnemen met theatergezelschappen, toneelscholen en dergelijke. Als ze is weggelopen, bestaat er een gerede kans dat ze in dat wereldje te vinden is.’
‘ Aye ,’ zei Gristhorpe, ‘dat zal ik doen.’ Toen verliet hij met een vermoeid, zorgelijk gezicht het kantoor.
Buiten kwam de regen nog steeds met bakken uit de lucht vallen en het zag er niet naar uit dat het ooit zou ophouden. Banks staarde naar het steeds verschuivende patroon van paraplu’s van voetgangers die elkaar bij het oversteken van het plein op weg naar hun werk probeerden te ontwijken. Hij wreef over zijn kin en voelde een ruw plekje dat het elektrische scheerapparaat had overgeslagen. Gristhorpe had gelijk; ze moesten dit in samenhang met de kwestie Steadman bekijken. Ook moest er meteen werk van worden gemaakt en ironisch genoeg moesten ze eigenlijk hopen dat ze het bij het verkeerde eind hadden.
Banks nam het afschrift van zijn gesprek met Sally door en probeerde zich haar voor de geest te halen zoals ze in zijn kantoortje had gezeten. Was er iets wat ze hem niet had verteld? Terwijl hij het getypte verslag las dat hij op basis van zijn neergekrabbelde aantekeningen had gemaakt, dacht hij terug aan haar gezicht, de stiltes die waren gevallen en de veranderingen in haar lichaamshouding. Nee. Als er verder nog iets was geweest, moest dat haar na hun gesprek pas te binnen zijn geschoten en wellicht was ze toen met die informatie of ideeën naar de verkeerde persoon gestapt. Banks deed zijn best om het beeld van Sally die bont en blauw geslagen in een verlaten mijnschacht werd geduwd op afstand te houden, maar het liet zich niet gemakkelijk verjagen. Sally mocht dan misschien niets liever hebben gewild dan naar de grote stad te gaan, maar ze was op hem overgekomen als een verstandig en mogelijk zelfs berekenend meisje, het type dat heel openlijk zou vertrekken wanneer het juiste tijdstip was aangebroken. Volgens haar moeder was er thuis niets voorgevallen wat zo erg was dat ze daarom zou weglopen. Er was weliswaar regelmatig ruzie geweest, maar haar ouders leken eerder veel te toegeeflijk dan streng. Banks probeerde zijn pijp op te steken en dacht intussen terug aan zijn eigen jeugd en de talloze keren dat hij te laat was thuisgekomen. Het verdomde kreng werkte zoals gewoonlijk weer eens niet mee. In een opwelling van woede en frustratie smeet hij hem door de kamer en de steel brak in tweeën.
Toen Banks die zaterdagochtend Helmthorpe naderde, rukten de kleurrijke tenten aan de overkant van de rivier in de wind en de regen wild aan hun touwen, als de zeilen van onzichtbare boten, en het donkere water deinde woest op en neer. In dit weer leken de huizen net grauwe, vormloze klompen natuursteen en gingen de hellingen aan weerszijden van het dal volledig schuil achter een vochtige nevel. Enkele dorpsbewoners en onfortuinlijke vakantiegangers beenden door de straten.
Banks reed het kleine parkeerterrein naast het politiebureau op en de eerste die hij binnen tegenkwam was agent Weaver. Hij zag bleek en had donkere vlekken onder zijn ogen.
‘We kunnen niet eens een zoektocht organiseren,’ zei hij en hij wees door het raam naar buiten. ‘Onze mensen zouden vastlopen op de heide en het zicht is vreselijk slecht.’
‘Dat weet ik,’ zei Banks. ‘Nog iets gevonden?’
Weaver schudde zijn hoofd. ‘Haar ouders hebben haar vlak voordat ze die avond rond halfacht weggingen voor het laatst gezien. Haar vriendinnen hebben haar eerder die middag in dat cafeetje nog gezien. We hebben amper tijd gehad om navraag te doen, inspecteur. Sommigen van mijn mannen zijn nog bezig. Als het goed is, komen er over niet al te lange tijd meer gegevens binnen.’
Banks knikte. ‘Heeft ze tegen niemand gezegd waar ze naartoe ging?’
‘Nee. Haar moeder dacht dat ze misschien ergens met haar vriendje had afgesproken.’
‘Is dat ook zo?’
‘Hij zegt van niet, inspecteur.’ Weaver wees in de richting van een verfomfaaide jongeman in een kletsnat T-shirt en een doorweekte spijkerbroek, wiens haar door de regen tegen zijn schedel zat geplakt. ‘Hij zit daar. Hij is nogal overstuur en ik zie geen enkele reden om hem niet te geloven.’
‘Hebben jullie hem ondervraagd?’
‘We hebben alleen even met hem gepraat, inspecteur. Hem niet echt ondervraagd. Ik bedoel, ik dacht dat ik dat beter kon overlaten aan…’
‘Het is al goed, Weaver,’ zei Banks met een goedkeurende glimlach. ‘Je hebt juist gehandeld.’
Hij liep naar Kevin, die zonder met zijn ogen te knipperen naar een ‘Misdaad loont niet’-poster zat te staren en op zijn nagels beet. Banks stelde zichzelf voor en ging op de bank zitten.
‘Hoe lang ken je Sally al?’ vroeg hij.
Kevin wreef in zijn ogen. ‘Al jaren. Maar we hebben pas sinds deze zomer verkering.’
‘Wat vind je van Swainsdale?’
‘Hè?’
‘Hoe vind je het om in de Dales te wonen? Sally vindt het eigenlijk maar niets, hè? Had ze het er niet vaak over dat ze weg wilde?’
‘O, aye , ze had het bijna over niets anders,’ zei Kevin verachtelijk. ‘Sally zat vol praatjes. Had allerlei grootse plannen.’
‘Denk je niet dat het mogelijk is dat ze is weggelopen naar Londen of een andere grote stad?’
Kevin schudde zijn hoofd. ‘Nee. Dat zie ik haar niet zomaar doen. Daarom maak ik me ook zoveel zorgen. Dat zou ze me echt wel hebben verteld.’
‘Misschien is ze ook wel voor jou weggelopen.’
‘Wat is dat nou weer voor stomme opmerking? We hadden nog maar pas verkering. We zijn verliefd.’ Hij boog zich voorover en liet zijn hoofd in zijn handen zakken. ‘Ik hou van haar. We willen trouwen, een eigen boerderijtje beginnen… Ik ken Sally en ze zou nooit zomaar weglopen zonder iets tegen me te zeggen. Echt niet.’
Banks zei niets. Wat Kevin ook dacht, er was nog steeds hoop. Hij geloofde echter niet dat Sally Lumb genoegen zou nemen met een rustig boerenleven in de Dales. Kevin moest nog veel over vrouwen en hun dromen leren, maar hij leek zo op het eerste gezicht een fatsoenlijke, eerlijke knul. Banks was het met Weaver eens dat er waarschijnlijk geen kwaad in de jongen school, maar toch moest hij de ondervraging voortzetten.
‘Heb je Sally gisteren gesproken?’ vroeg hij.
Kevin schudde zijn hoofd.
‘Gisteravond ook niet?’
‘Nee. Ik heb cricket gespeeld met een paar vrienden van me in Aykbridge.’
‘Wist Sally daarvan? Verwachtte ze niet dat ze je nog zou zien?’
‘ Aye , ze wist ervan. Je hoeft elkaar toch niet elke avond te zien?’ zei hij fel. ‘Dan ben je elkaar zo zat. Soms moet je toch ook eens wat anders kunnen doen, of niet dan?’
Hij zocht de schuld bij zichzelf en Banks hielp hem om het schuldgevoel te verdringen. Hij had hem nog iets willen vragen over de avond waarop Sally en hij de auto hadden gehoord; hij wilde eigenlijk weten of ze er nog iets over had gezegd, of dat een van hen misschien iets had opgemerkt wat ze hem nog niet hadden verteld. Maar als hij dat deed, begreep hij nu, zou hij Kevin alleen maar op bepaalde gedachten brengen en zou de jongen vast en zeker gaan geloven dat Sally’s verdwijning op een of andere manier verband hield met de moord op Steadman. Dat zou uiteindelijk toch wel gebeuren, maar nu liever nog niet. Als er iets was, zou Kevin dat waarschijnlijk wel uit zichzelf melden in de hoop dat ze daardoor Sally zouden vinden.
Het liep tegen het middaguur. Als de meiden elkaar zoals gewoonlijk in het cafeetje ontmoetten, zouden ze er nu wel zitten, vertelde Weaver hem. Banks liep snel naar zijn auto. Bij goed weer had hij de korte afstand te voet afgelegd, maar na enkele tellen in de regen droop het water al vanaf zijn doorweekte kraag in zijn nek.
De drie meisjes zaten zwijgend bij elkaar en speelden met het rietje dat uit hun blikjes cola stak. Banks vertelde hun wie hij was, trok een stoel bij en nam plaats aan het tafeltje met het bevlekte, gebarsten formicablad. De videospelletjes en flipperautomaat stonden uit.
‘Denken jullie dat Sally het soort meisje is dat zonder iemand iets te zeggen zou weglopen?’ was zijn eerste vraag.
Ze schudden alle drie langzaam hun hoofd. Het meisje met het alledaagse gezicht en de bril met dikke glazen dat zichzelf als Anne Downes had voorgesteld, antwoordde: ‘Sally heeft vaak geweldige plannen. Alleen daar blijft het altijd bij. Ze kan nergens naartoe. Ze kent helemaal niemand buiten Swainsdale.’
‘Ging het goed met haar op school?’
‘Redelijk,’ antwoordde Kathy Chalmers, het meisje met het hennarode haar. ‘Ze is best slim. Geen studiebol of zo. Ze hoefde nooit hard te studeren om toch goede cijfers te halen. Ze slaagt straks vast en zeker voor al haar examens.’
‘Een verstandig meisje, dus?’
‘Net zo verstandig als iedere andere tiener,’ antwoordde Anne Downes en de ironie ontging Banks niet. ‘Dat hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt.’
Kathy giechelde even en bloosde. ‘Sorry,’ zei ze verontschuldigend en ze sloeg een hand voor haar mond. ‘Haar ouders vonden haar misschien niet zo verstandig. U weet hoe ouders zijn.’
Banks wist uit ervaring wat ze bedoelde. ‘Ze is dus niet het soort meisje dat snel…’ Hij zweeg even om naar woorden te zoeken waarmee hij de uitdrukking ‘in moeilijkheden raakte’ en alle bijbetekenissen waarmee deze gepaard ging kon vermijden. ‘Ze veroorzaakte geen problemen, was niemand tot last?’
Kathy schudde haar hoofd. ‘Nee. Helemaal niet. Ze is netjes opgevoed. Kan met de meeste leraren overweg. Ze heeft wel altijd grootse plannen, zoals Anne net al zei. Een dromer. Ze zou nooit iets doen om iemand te kwetsen.’
Banks vroeg zich af of de meisjes Sally’s verdwijning in verband brachten met de zaak-Steadman; het lag voor de hand dat ze hun over haar bezoekje aan het politiebureau van Eastvale had verteld en hij wilde weten of ze daar verder nog iets over had gezegd. Ook nu was het probleem dat hij geen slapende honden wilde wakker maken.
‘Ik neem aan dat jullie weten dat ze een paar dagen geleden bij me is geweest?’ merkte hij nonchalant op. ‘Ik ben het trouwens helemaal met jullie beschrijving eens: intelligent, vol plannen, welopgevoed. Alleen heeft ze me niet echt veel over haar plannen verteld.’
Kathy Chalmers bloosde weer. Het derde meisje, Hazel Kirk, had tot nu toe nog niets gezegd en voelde zich blijkbaar slecht op haar gemak. Opnieuw was het Anne Downes die antwoordde, met een directheid die perfect in balans was met haar vroegrijpe intelligentie.
‘Neem nu die moordzaak,’ begon ze. ‘Ik neem aan dat ze daarover met u wilde praten?’
Banks knikte.
‘Tja, ze vond het allemaal erg glamoureus en opwindend, alsof het iets was wat ze op televisie volgde. Niet dat ze het niet vreselijk vond van meneer Steadman, hoor, dat vonden we natuurlijk allemaal verschrikkelijk, maar zij zag het vanuit een heel ander standpunt. Voor Sally was het één groot avontuur. Begrijpt u wat ik bedoel? Het was allemaal een spelletje waarin zij de heldin was.’
Dit was precies waarop Banks had gehoopt. Hij gaf Anne een goedkeurend knikje. ‘Praatte ze er vaak over?’ vroeg hij.
‘Ja, maar ze deed heel geheimzinnig,’ antwoordde Anne.
‘Alsof ze iets wist wat verder niemand wist?’
‘Ja, precies. Ik geloof dat ze zichzelf nogal belangrijk vond, omdat ze iets had gezien en met u had gesproken. Ze vond u in het begin een lekker stuk.’ Anne zei dit met een stalen gezicht, alsof ze eigenlijk niet goed begreep wat de uitdrukking betekende. ‘Ze was alleen een beetje teleurgesteld over uw reactie. Ik weet niet wat er was, want dat heeft ze niet gezegd, maar in de loop van de week deed ze steeds geheimzinniger.’
‘Heeft ze iets specifieks gezegd?’
‘O, ze heeft ons wijs willen maken dat ze iets op het spoor was,’ zei Anne en ze duwde haar bril recht. ‘Dat ze wist wie het had gedaan. Dat is alles. Vage opmerkingen, meer niet. Voorzover ik weet heeft ze er niets mee gedaan.’
Banks zag enorm op tegen het onvermijdelijke moment waarop de betekenis van zijn vragenreeks tot Anne zou doordringen. Dat gebeurde gelukkig echter niet. Hij bedankte de meisjes en toen hij opstond om te vertrekken, merkte hij nogmaals op dat Hazel Kirk een erg afwezige indruk maakte. Hij wilde haar er niet ter plekke naar vragen, maar even laten sudderen om te zien wat er dan zou gebeuren.