13

Roma

Het was een lange rit van de Bronx over het eiland Manhattan – de hele lengte ervan – naar Coney Island. Zijn vriend Dave had echter gezegd dat het meisje het waard was. Een verpleegster. Net als zijn vriendin Sadie, met wie ze bevriend was. Een hele mooie meid. En had hij al gezegd dat ze Poolse was? Het zou een geweldige dubbele date worden.

‘Hoe heet ze?’ vroeg Herman. Dave trok een gezicht, tuitte zijn lippen en haalde diep en luidruchtig adem. ‘Weet ik niet meer,’ zei hij. ‘Ik heb haar nog nooit ontmoet.’

‘Hoe weet je dan dat ze mooi is?’ Herman had er geen goed gevoel over.

‘Omdat Sadie mij dat verteld heeft.’ Dave wendde zijn blik af van de weg en keek zijn blind date-slachtoffer grijnzend aan. Herman ging verzitten in de passagiersstoel.

Herman haatte afspraakjes in het algemeen en blind dates in het bijzonder. Dat flauwe gekeuvel en gebabbel om maar zo snel mogelijk gemeenschappelijke interesses te vinden. En de meisjes gedroegen zich vaak stijfjes en schichtig, omdat ze dachten dat je misschien meteen te hard van stapel liep. De mooie meiden waren vaak niet jouw type. En die dat wel waren, bleken geen belangstelling voor je te hebben. Of ze waren belangstellend, maar de chemie was niet goed. Pijnlijk! Gelukkig hadden ze op Coney Island in elk geval genoeg afleiding. Toch was het een hele rit van de Bronx naar Coney Island.

De warme stadslucht waaide op een licht briesje door de open autoraampjes naar binnen. Herman werd stil toen hij over zijn liefdesleven nadacht. In dat opzicht had hij zich gedragen als een bij die van bloem naar bloem vloog. Nu was hij er klaar voor om ‘de ware’ te vinden en degenen die ervandoor waren gegaan te vergeten. Hij dacht aan die mooie sjikse op de Queen Mary. In 1950. In dat jaar emigreerde hij naar de Verenigde Staten. Toen haar ouders zagen dat hij moederziel alleen op dat schip ronddoolde, hadden ze hem vriendelijk uitgenodigd zich bij hen te voegen. Ze bleven aardig tot ze merkten dat er iets bloeide tussen hun tienerdochter en hem, de Joodse jongen. Het werd meer dan alleen vriendschap. Vanaf dat moment was Herman niet meer welkom aan hun tafel. Hij werd een persona non grata. Ze koppelden hun dochter aan iemand anders en hij werd ‘verboden gebied’.

Op het schip was geen prikkeldraadomheining geplaatst. Er liepen geen SS’ers rond met stokken of honden aan de lijn. Er was alleen sprake van een subtiel vooroordeel. Met alle respect, maar ik heb liever niet dat jouw soort met mijn dochter verkering heeft. Het zaadje van de onverdraagzaamheid, het fanatisme, was gezaaid. Als je het tijd en aandacht gaf, groeide het uit tot een enorme boom der genocide. Herman had met opgetrokken benen liggen huilen in zijn hut. Ja, gehuild van verdriet. Hij was gedesillusioneerd, gefrustreerd en kwaad.

Herman moest in dienst nadat hij zes weken in New York bij Sam en zijn vrouw had ingewoond. Inderdaad, de Amerikaanse overheid heette Herman Rosenblat van harte welkom in de Verenigde Staten. Hier is een uniform en daar ligt Korea. Godzijdank hoefde hij niet naar het front. Hij richtte zijn blik ten hemel toen hij als legerelektricien werd ingezet. ‘Dank je, Mamusia.’

Later werd hij naar Triëst gestuurd, in Italië. Hij verloofde zich in het land van de mooie vrouwen en de heerlijke gerechten. Twee keer zelfs. Na het ene mooie meisje dook het andere op. Aanvankelijk inspireerden ze hem om te trouwen. Later kreeg hij koudwatervrees. Tijdens een kort bezoek in Palestina ontmoette hij een mooie, pittige verpleegster. Ze leek de ware voor hem. Maar de timing was slecht.

Inmiddels was Herman weer terug in New York. Hij was achtentwintig en eigenaar van Herman’s Television, zijn reparatiebedrijf. Hij was klaar om de toekomst te omarmen. Klaar voor ‘de ware’. De ware die hem zonder achteraf spijt te hebben uit het vrijgezellenbestaan zou tillen en hem voorstelde aan de gezegende huwelijkse staat. Zijn broers waren inmiddels getrouwd en gesetteld. Abraham was in het huwelijk getreden met zijn Poolse apothekeres. Ze woonden nu in Frankrijk. Bovendien had hij zijn belofte om Eva te zoeken waargemaakt. Ze was naar Palestina gevlucht en na de oorlog teruggekeerd naar Frankrijk; een weerzien met haar broer. Abraham verstuurde het goede nieuws naar Isydor, die toen al in Londen woonde. Sterker nog, hij stuurde meer dan alleen goed nieuws. Aan een jonge, aardige Poolse schoonheid – die in Engeland bij iemand op bezoek ging – had hij gevraagd het bericht aan Isydor door te geven. Hij moest geweten hebben dat zij de ware was voor Isydor. Zijn voorgevoel had het bij het juiste eind. Isydor verloofde zich en trouwde met de aantrekkelijke boodschapster van het goede nieuws.

Sam vond zijn liefste in Londen. Hij woonde en werkte daar en deed moeite om het Engels onder de knie te krijgen. Zijn bruiloft werd een dag waar Herman al zolang naar had uitgekeken: al zijn broers en zijn zus waren herenigd en vierden feest. Hij had een brok in zijn keel en was schor terwijl hij naar het appartement van Sam liep. Zijn zus zat op een stoel bij het raam, gehuld in een koker van glinsterende zonneschijn. Nadat ze elkaar acht lange jaren niet meer gezien hadden, bleek ze zo mooi, aardig en liefdevol als hij haar altijd in zijn herinnering had gekoesterd – zijn fantastische Eva.

Van de Rosenblats was alleen de jonge Herman nog vrijgezel. Na zijn periode in het jeugdkamp in Windermere mocht hij een intensieve studie Engels gaan volgen in Ascot, in het zuiden van Engeland. Hij verbleef daar vier maanden. Daarna was hij op zichzelf aangewezen. Maar niet zonder levensbagage. Het Jewish Committee had namelijk geïnvesteerd in zijn herintegratie. In 1946 was hij zover om een productieve, goede wereldburger te worden. Een wereld waarvan hij dacht dat die hem als jongvolwassene wat beter zou behandelen dan tijdens zijn jeugd, die in het teken stond van wanhoop. Hij was nog steeds samen met zijn trouwe maatje Hesiek. Ze besloten naar Londen te verhuizen en samen een kamer te huren om dicht bij Isydor en Sam te zijn. Herman had in die periode verschillende baantjes geprobeerd – van leersnijder tot elektricien en televisiereparateur. Sam emigreerde met zijn vrouw en vestigde zich in de Verenigde Staten. Hij vond daar een borgsteller voor Herman – de enige broer die nog steeds vrijgezel was – en nodigde de jongste Rosenblat uit om naar de opwindende Nieuwe Wereld te varen. Daar kon hij zijn leven een nieuwe impuls geven. Inmiddels was het zeven jaar later, 1957. Herman was achtentwintig en een bereisd man.

‘Dit is Roma, mijn vriendin.’ Sadie trok aan haar arm, waardoor Roma bijna haar evenwicht verloor terwijl zij haar aan Herman voorstelde. Roma was inderdaad mooi en jong. Natuurlijk hoorde hij de engelen zingen. Ze zingen altijd hemels. Ze had kortgeknipt, donker krullend haar, maar was o zo vrouwelijk. En dan die warme, bruine, amandelvormige ogen. Ze was klein en had een mooi figuur met perfecte rondingen. En de zacht geurende huid van haar blote armen maakte hem duidelijk dat ze parfum had opgedaan. Ze straalde warmte uit. En iets speels. Een schoonheid? Inderdaad. Was er chemie? Zeker weten. Liefde op het eerste gezicht? En of. Het was een lange rit van de Bronx naar Coney Island. Nu vond hij dat heerlijk omdat hij samen met Roma op de achterbank zat en in vloeiend Pools met haar kon praten. Haar Engels was namelijk nog erg gebrekkig.

Wordt een gerecht nóg lekkerder als je er zin in hebt? Worden kleuren nóg feller en lijkt het leven nóg sneller te gaan als bepaalde momenten bruisen van de spanning en mogelijkheden? Op Coney Island legde Herman een arm om haar broze schouders. Ze zaten in de zachtjes wiegende gondel van het reuzenrad. De gondel bevond zich nu helemaal boven en was gestopt, zodat beneden passagiers konden instappen. Ook trok hij haar wat dichter naar zich toe, gewoon omdat het uitzicht op het water, met daarachter de stad, en de lichten, de muziek en kleuren van het pretpark zo mooi waren. Intimiteit maakte alles nóg intenser.

Een lange, warme zomeravond. Herman en Roma slenterden over het strand, zaten tegen elkaar aan geleund in het zand. Met hun blote armen omhelsden ze elkaar terwijl hun tenen voetjevrijden. Ze hadden het over hun recente verleden. Maar al gauw was daar alles over gezegd. Het werd tijd, zodra ze daar beiden aan toe waren, om wat verder terug te gaan in hun persoonlijke geschiedenis. De oorlog. Altijd een lastig onderwerp. ‘Mijn ouders zijn overleden in de oorlog,’ zei Herman. Hij zag dat Roma de code begreep. Ze boog haar mooie hoofd een beetje en staarde over het water. Het was echter een signaal dat hij verder kon praten, als hij dat wilde. Hij mocht het over zijn pijnlijke verleden hebben. Hij hoefde het niet in de doofpot te stoppen.

‘Mijn broers en ik hebben van 1939 tot 1945 in getto’s en werkkampen gezeten,’ begon Herman. Met zijn vingers somde hij de aloude plaatsnamen op: Wolborz, Piotrkow, Bugaj, Buchenwald, Schlieben en Theresienstadt. Alsof het haltes waren op een toer door de hel die hij op de een of andere bizarre manier had overleefd en effectief een plekje had kunnen geven. Het was niet nodig om te dramatiseren, of om met beschrijvingen te komen hoe het daar was. Ze wisten namelijk beiden hoe het er in de oorlog met de Joden voor had gestaan. Voor de Joden was het een lange, meedogenloze en wrede oorlog geweest. Ze waren doodsbenauwd en wanhopig, leden honger.

‘En jij? Waar was jij in de oorlog?’ vroeg Herman.

‘Mijn vader was metaalbewerker in Polen. Vlak bij Lodz,’ zei ze. Herman herinnerde zich dat daar een groot getto was.

‘Voordat ze Joden naar vernietigingskampen deporteerden, werkte mijn vader vaak voor de katholieke kerk,’ zei ze. ‘Uiteindelijk wendde hij zich tot de geestelijken om hulp. Ze gaven ons geboortecertificaten waarop stond dat we katholiek waren. Daarna gaf mijn vader zich vrijwillig op om te gaan werken op een grote boerderij in Duitsland. Samen met mijn moeder, mijn zus en ik. Mijn kleine zusje lieten we achter bij mijn tante in Polen. Het was de bedoeling dat ze zich later bij ons voegden. Maar ze konden Polen niet meer op tijd verlaten. Beiden zijn omgekomen in het getto. Ze was pas drie.’ Roma keek Herman aan. Even deed ze haar ogen dicht om aan te duiden dat er niet meer te vertellen was over het tragische lot van haar kleine zusje en haar tante. ‘We woonden en werkten op de boerderij,’ zei ze daarna. ‘We gingen door voor christenen en woonden de missen in de kerk bij. Voortdurend waren we bang dat ze erachter kwamen wie we werkelijk waren.’

Herman luisterde. Hij was onder de indruk dat haar vader zo vindingrijk was om zijn familie in het hol van de leeuw te laten onderduiken. Ook voelde hij met haar mee. Hij wist hoe het was als je familie uit elkaar gerukt werd. Natuurlijk hadden ze zich grote zorgen gemaakt toen ze hun nog zo jonge gezinslid achter moesten laten. Bleef over het verdriet en de schuldgevoelens omdat ze het niet overleefd had. Hij wist dat alle overlevenden allemaal min of meer hetzelfde hadden meegemaakt: happend naar adem in een zee van geweld, angstig en ontheemd, heen en weer geslingerd in de nazistorm, terwijl ze voortdurend in het ongewisse bleven of de zee ooit weer kalm zou worden.

Roma op haar beurt kon zich voorstellen hoe Herman er als jongen aan toe was: zonder moeder, getraumatiseerd en halfdood van de honger. Ze vond het erg dat ze niets had kunnen doen om hem te redden. Als kind realiseerde ze zich niet wat de andere Joden meemaakten. ‘In mijn jeugd, toen ik voor christen doorging,’ zei ze opeens midden in het gesprek, ‘ zag ik een Joodse jongen. Ik gooide een appel naar hem toe. Ik wilde hem helpen.’ Ze bracht die gebeurtenis van lang geleden weer in haar herinnering, vertelde erover, waarbij ze opeens besefte hoeveel gevaar ze destijds liep.

Herman ging op het strand naast Roma zitten en koesterde zich in het feit dat hun samenzijn plotseling zo vanzelfsprekend was, de cirkel was rond. Ze vormden plotseling een onverbrekelijke eenheid. Een hemelse samensmelting. ‘Die jongen was ik,’ zei Herman. Hij glimlachte naar de mooie engel aan zijn zij.

Toen ze opstonden en weg wilden gaan om Dave en Sadie te zoeken, bukte Roma zich en raapte iets op wat in het zand lag. Een fotootje. Daarop waren Herman – hij was nog klein – en Mamusia te zien. Ze staarde er een moment naar. ‘Dit is voor jou,’ zei ze, en ze gaf de foto aan hem.