2
Finns werkkamer was een hokje te midden van een hele verzameling hokjes aan de raamloze achterzijde van een konijnenburcht vol kamers en gangen op de tweede verdieping van Mason-Godwin. Aangezien dit Engeland was, heette het niet de tweede verdieping, zoals in Amerika: het was de eerste verdieping, terwijl de eerste de begane grond werd genoemd. Hier zat logica in, maar niettemin was het een beetje irritant. In Engeland wonen had soms wel wat weg van leven in Alice in Wonderland. En dat was ook niet zo gek, vond ze, aangezien Lewis Caroll niet de echte naam was van de auteur en hij ook niet echt schrijver was geweest. Hij was een anglicaanse dominee en hoogleraar wiskunde aan Oxford.
Engeland was een verwarrende omgeving vol verwarrende mensen. Volgens haar moeder, inmiddels net een jaar overleden, ging Engeland, evenals de rest van Europa, gebukt onder de last van te veel geschiedenis. In haar woorden: ‘Daarvan worden ze allemaal een beetje excentriek, lieverd. Als beschaving neigen ze ertoe om alles zo gecompliceerd mogelijk te maken, van mensen tot pornografie aan toe.’ Wat de pornografie aanging, daar kon Finn niet echt over oordelen, afgezien van de advertenties voor hoeren en hun diverse specialiteiten, die je in elke telefooncel aangeplakt aantrof. Maar dat de mensen excentriek waren, dat was absoluut waar.
Ze bereikte haar werkkamer, nuttigde haar muffin en haar koffie, en probeerde Ronnie en alles waarvoor hij stond van zich af te zetten en zich in haar werk te begraven.
Finns werk bestond die dag uit het aandachtig bestuderen van oude catalogi van gehouden veilingen, letten op trendveranderingen en op bedragen die waren neergeteld door vaste klanten, waarvan het aannemelijk was dat ze de volgende veiling aan het eind van de maand zouden bijwonen. Die veiling eind april was een slechte. In plaats van zich te concentreren op een eenvoudig thema, zoals bijvoorbeeld ‘Hedendaagse Britse schilders uit het interbellum, 1918-1939’, werd het een voorjaarsschoonmaak. Er ging van alles geveild worden. Er kwamen een stuk of vijf schilderijen van de Delftse School onder de hamer; onverkochte voorraad uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Maar ook een Cézanne, die Ronnie niet op de markt had gebracht toen de prijzen in de lift zaten.
Voorraad, een vies maar belangrijk woord binnen de veilingbranche. Niet veel mensen wisten hoe enorm speculatief de kunstmarkt was. Alle grote veilinghuizen deden het al eeuwen: schilderijen en andere werken voor zichzelf en niet voor de cliënten aankopen, om dan kavels onder de veilinghamer te schuiven wanneer ze omhoogzaten of wanneer de markt goed was. En dan pakten ze de volle prijs en niet alleen de commissies.
De aprilveiling vormde hierop geen uitzondering. Meer dan de helft van het aanbod kwam uit de magazijnen boven. Het gerucht ging dat Ronnie het afgelopen jaar veel te veel had uitgegeven door de aankoop van schilderijen waarvan de herkomst of zelfs de authenticiteit dubieus was. Finn wist met zekerheid dat Lady Ron recentelijk een vijftiende-eeuwse buste van Piero de Medici had opgedaan, die naar verluidde was gemaakt door Mino da Fiesole, een tijdgenoot van Da Vinci. Het bleek achteraf een buitengewoon goede vervalsing te zijn, rond 1850 gemaakt door Giovanni Bastianini. Het verschil tussen de twee beeldhouwers was het verschil tussen platina en ruw ijzer. Het verlies door Ronnies vergissing moest op de een of andere manier goedgemaakt worden. Hij zou het lef niet hebben om de vervalsing te slijten als een echte Fiesole. Dus waarschijnlijk ging hij hem toeschrijven aan de Renaissance School, en daarmee een enorm verlies voor lief nemen.
Om halfeen was ze klaar met de D’s van de cliëntenbestanden op de computer en nam lunchpauze. Ze at een pizzapunt bij Europa, want ze kon zich de Ierse stoofpot bij het dure Mulligan’s verderop in de straat niet veroorloven. Daarna nam ze weer plaats achter haar bureau en begon aan de E’s.
Om vier uur wilde ze wel dat ze rookte, uitsluitend als excuus om naar buiten te kunnen voor wat frisse lucht. Regen of geen regen. Ze werd gered door een telefoontje van Doris beneden. Zoals altijd werkte de zeurderige stem van de receptioniste op haar zenuwen.
‘Er komt hier net iemand binnen lopen met een pakje met een touwtje eromheen. Ik heb hem al verteld dat we hier niet zomaar dingen taxeren, maar hij beweert dat hij een Jan Steen bij zich heeft. Ik dacht dat ik hem maar naar u moest doorsturen. U kunt hem niet missen, hoor. Hij heeft zo’n idioot sweatshirt aan met “Harvard” op zijn borst. Donkerrood. En hij draagt afgetrapte sportschoenen.’
Met andere woorden, niet het type dat met een Hollandse meester uit de zeventiende eeuw onder zijn arm loopt. Doris’ stem klonk smalend. Ze schoof een lastig iemand op Finn af.
‘Is het een Amerikaan?’
‘Nee, een Brit. Hij was erg vasthoudend. Vroeg meneer DePanay-Cottrell te spreken, maar ik heb hem gezegd dat hij het met u moest doen, juffrouw Ryan. Handelt u het maar met hem af.’ Doris hing op zonder haar de kans te geven om te reageren. De naam van de universiteit op de man zijn sweatshirt had hem Finns kant uit gestuurd.
Ze controleerde snel op de computer of Steens naam in hun bestand voorkwam. En dat deed hij. Een tafereeltje van rond een meiboom dansende dorpelingen was afgehamerd op iets minder dan een miljoen pond, ofwel ver boven een miljoen dollar. Jan Steen was altijd een goedverkopende kunstenaar geweest, ook tijdens zijn leven.
Twee minuten later verscheen er een gestalte in de deuropening van haar kamer. Helemaal zoals Doris hem had beschreven: donkerrood Harvard-sweatshirt en gehavende Nikes. Het armoedige pakje onder zijn arm was in bruin papier gewikkeld en dichtgemaakt met wat iemand uit het Midwesten van de VS, zoals zijzelf, bindtouw zou noemen, het spul dat je om balen hooi deed. De man had ook een vlekkerige spijkerbroek aan met slijtplekken op de knieën. Absoluut niet het type om een Jan Steen of een ander meesterwerk onder zijn arm te hebben.
Wat Doris niet verteld had, was dat de man alarmerend knap was. Hij had een smal, gebruind gezicht onder een dikke bos blond haar en het lichaam van een Olympische zwemmer. Ook had hij grote, felblauwe ogen, die sympathiek schitterden achter een eenvoudig Harry Potter-brilletje. Zowel de man als het pakje waren licht bespat door de regen. Hij had geen paraplu bij zich. Hij leek iets ouder dan zijzelf was, ongeveer midden dertig.
Finn glimlachte. Ze wist niet wat ze anders moest doen. ‘Kan ik u helpen?’
‘Ik heb dit schilderij,’ zei hij en stak haar het pakje toe. Zijn stemgeluid was Oxford, het echte, niet de nasale, aardappel-in-de-keelversie die Lady Ron zich had aangemeten. Het pakje was langwerpig, dertig bij veertig centimeter, ongeveer de afmetingen van een Jan Steen. Hij legde het voorzichtig op het bureau.
‘Gaat u toch zitten,’ zei Finn met een handgebaar naar de enige andere stoel in haar kamertje. ‘Trouwens, ik heet Finn Ryan.’ Ze glimlachte nog maar eens.
‘William Pilgrim,’ zei hij. ‘Billy. U bent Amerikaanse.’
‘Columbus, Ohio.’
‘Good-bye, Columbus.’
‘Philip Roth.’
‘Zijn eerste boek.’
‘Met Ali McGraw en Richard Benjamin in de Hollywood-vertolking. Ik heb de film op tv gezien, moest van mijn moeder.’
‘Tja,’ zei Billy Pilgrim glimlachend, ‘ik denk dat ik daar niet over kan meepraten.’
‘Het schilderij,’ zei Finn.
Hij knikte. ‘Ja, het schilderij.’
Ze pakte het uit. Olie op linnen. Geen lijst. Het linnen was met roestige, ijzeren halvemaantjes op het spanraam geniet. Ook dit was een dorpstafereel, een met vijf drinkebroers op een bankje. Precies waar Jan Steen beroemd om was. De handtekening onderaan bestond uit initialen: JHS, Jan Havickszoon Steen.
‘Heel aardig,’ zei Finn. Aardig, maar daarmee hield het op.
‘Geen Jan Steen,’ zei Pilgrim, die de boodschap afleidde uit haar toon.
‘Nee, dat denk ik niet,’ beaamde Finn.
‘Waarom niet? Het doek is al eindeloos lang in de familie. Nederlandse voorouders. Iedereen noemde het altijd een Jan Steen.’
‘Een Jan Steen van dit formaat zou waarschijnlijk geschilderd zijn op een eikenhouten paneel,’ legde Finn uit. ‘Als het al op doek geschilderd was, zou het op het spanraam gespijkerd of gelijmd zijn, maar niet geniet. Ook zou het in de loop van drie eeuwen ongetwijfeld opnieuw opgespannen en bedoekt zijn.’
‘Tjee.’
‘En de handtekening is fout. Hij signeerde zijn schilderijen als J. Steen en niet met zijn initialen. Hij haatte de naam Havickszoon. Maar,’ voegde ze eraan toe, ‘het is niet helemaal slecht nieuws.’
‘O?’
‘Als u geluk heeft, is het mogelijk een Keating.’
‘Keating?’
‘Tom Keating. Een Britse meestervervalser van na de Tweede Wereldoorlog. Zijn vervalsingen zijn tegenwoordig op zich veel geld waard. Hij was gespecialiseerd in Hollandse meesters.’
‘Maar niet zoveel als een Jan Steen zou opbrengen.’
‘Bij lange na niet,’ zei Finn.
‘Kennelijk weet u er veel van af,’ zei Pilgrim. Hier lag niets beschuldigends in, hij leek gewoon nieuwsgierig.
Finn haalde haar schouders op. ‘Ik heb twee hoofdvakken voor mijn bachelors gedaan. De Nederlandse Gouden Eeuw en Renaissanceschilders. Ik had een hoogleraar die is gepromoveerd op Jan Steen.’
‘Die was zogezegd versteend,’ zei Pilgrim glimlachend.
Finn lachte. ‘Zogezegd, ja.’
Billy Pilgrim leek zijn teleurstelling niet al te zwaar op te nemen. Ze begon het schilderijtje weer in te pakken. ‘Ik kan u een nummer geven op het Courtauld Institute, dan kunt u over Tom Keating opbellen, als u dat zou willen. Ze zullen ongetwijfeld naar het doek willen kijken.’
Pilgrim dacht heel even na en schudde toen zijn hoofd. ‘Nee, dat hoeft niet, juffrouw Ryan. Ik ben erg op het doek gesteld en als het niet erg veel geld waard is, denk ik dat ik het maar houd. Hang ik het op in de salon.’
‘Salon?’ vroeg Finn. Hij zag er niet uit als een kapper, maar misschien bedoelde hij iets anders. In Engeland spraken ze Engels, geen Amerikaans.
‘Ik woon op een boot,’ zei de blonde man. ‘De Busted Flush.’
‘Grappige naam,’ zei Finn lachend terwijl ze het touw weer om het pakje knoopte. ‘Problemen met de wc?’
Nu was het Billy’s beurt om te lachen. ‘Het is een pokerterm,’ zei hij.
Finn knikte. ‘Zoals royal flush.’
‘Een busted flush is een flush die je niet compleet kunt krijgen. Tien, boer, vrouw, heer maar zonder de aas. In mijn geval is het ook een literaire term. Het was de naam van Travis McGee zijn boot in de John D. McDonald-reeks. Mijn proefschrift ging over McDonald.’
‘U bent gepromoveerd?’
‘Klopt.’ Pilgrim bloosde verlegen. ‘Ik was eigenlijk een beetje een wonderkind. Franse literatuur voor mijn BA, Spaans voor mijn masters, en moderne literatuur voor mijn doctoraat.’ Hij snoof. ‘Niet dat ik er uiteindelijk veel aan heb gehad. Ik overwoog het onderwijs, maar toen ik er nog eens over nadacht, besloot ik dat ik toch veel liever met boten rommelde. Dus zo zit dat.’
Finn besefte dat het zakelijk gedeelte van het gesprek was afgelopen en toch wilde ze met hem blijven praten. ‘Wie is Travis McGee?’
‘Allemachtig!’ riep Billy uit. ‘En u bent nog wel Amerikaans! Dit is hetzelfde als zeggen dat u nog nooit van John Wayne heeft gehoord.’ Hij zweeg even. ‘U weet het echt niet?’
‘Geen idee.’
‘Heeft u de film Cape Fear wel eens gezien?’
‘Natuurlijk. Robert de Niro en Nick Nolte.’
‘Gregory Peck en Robert Mitchum eigenlijk, maar dat is een ander verhaal.’ Pilgrim keek afkeurend. ‘Waar het om gaat, de man die het boek schreef waarop de film werd gebaseerd was John D. McDonald. Hij schreef ook eenentwintig Travis McGee-boeken. Bij elk deel uit de reeks zat er een kleur in de titel. Darker Than Amber, The Green Ripper, The Deep Blue Good-by.’
‘En McGee woonde op zijn boot de Busted Flush.’
‘Inderdaad. Een woonboot. Ligplaats F18, Bahia del Mar in Fort Lauderdale.’
‘U woont dus op een woonboot?’
‘Nee. Een Hout Bay 40 met een Marconi-sloop. Een van de Zuid-Afrikaanse ontwerpen voordat Dix naar Virginia vertrok.’
Finn had geen flauw idee waarover hij het had, maar ze vond het heerlijk om naar hem te luisteren. ‘Dus Travis McGee is een romanfiguur?’
‘Ja.’
‘U schijnt er alles van af te weten.’
‘Hij was een ex-footballspeler met een slechte knie, die gestolen eigendommen “terughaalde” en meisjes in nood redde. Een combinatie van Robin Hood en Mike Hammer. Het archetype van de sympathieke schurk in de Amerikaanse literatuur. De man die iedere gezonde Yankee in het geheim dolgraag zou willen zijn. Het Playboy Magazine-ideaal.’
‘Precies het soort vent waaraan ieder gezond Yankeemeisje een pesthekel zou hebben,’ zei Finn lachend.
‘Misschien wel,’ zei Pilgrim met een zucht. ‘Maar hij was een man van zijn tijd en hij sprak enorm tot de verbeelding. Hij was jullie Daniel Boone en Davy Crockett, John Wayne, Huck Finn en Tom Sawyer in één persoon verenigd. De laatste grote Amerikaanse avonturier, de eerste grote Amerikaanse antiheld.’ Pilgrim bloosde opnieuw. ‘Ik sta te doceren.’
‘Misschien had u toch het onderwijs in moeten gaan,’ zei Finn.
‘Goeie god, wat een afschuwelijke suggestie!’ zei Pilgrim. ‘Al die kinderen met loopneuzen en met gameboys in hun rugzak. Ik zou gek worden!’ Hij stond op. ‘Ik vrees dat ik te veel beslag op uw tijd heb gelegd, juffrouw Ryan. Hiervoor mijn excuses.’
‘Het was me een genoegen, meneer Pilgrim. Eerlijk gezegd was uw bezoek het hoogtepunt van mijn dag.’ Ze stond op en overhandigde hem zijn weer ingepakte schilderij. Ze schudden elkaar de hand. Zijn handdruk was warm en sterk zonder overdreven mannelijk te zijn. Hij had eelt. Deze handen werkten voor de kost. Dat vond ze leuk. Ze vond Billy Pilgrim leuk. Ze vroeg zich af of het hem zou afschrikken als ze hem voorstelde om eens iets te gaan drinken of zo. In die dingen was ze nooit erg goed geweest.
‘Bedankt voor uw tijd, juffrouw Ryan. U was erg aardig voor me.’ Hij stond er een beetje puberaal en onhandig bij.
‘Geen probleem, hoor. En het is Finn. Juffrouw Ryan klinkt zo kleuterschooljufachtig.’
‘U zou de hummels alles kunnen leren over meneer Jan Steen,’ zei Billy.
‘En hun snotneuzen afvegen zeker.’
‘Gatsie.’ Hij keek er gepast vies bij, maar daarna glimlachte hij met een vrolijk gezicht en een twinkeling in zijn ogen.
‘En nu naar de Busted Flush?’ Ze was nu aan het vissen en vond dat ze zichzelf voor schut zette.
‘Nog even niet. Ik heb een flat in de stad. Morgen een afspraak in de City. Advocatengedoe. Ik ben bezig om een huisje van me aan de kust te verkopen, in Cornwall.’
Eerst het schilderij, nu een huis. Het klonk alsof hij het nog ver zou brengen. ‘Huisje?’ vroeg Finn.
Billy knikte. ‘Zoiets.’
‘Gaat u op vakantie?’
‘Ik dacht erover om een kleine cruise te gaan maken.’
‘Weg van de regen?’
‘Laten we het hopen.’
‘Een bestemming in gedachten?’
‘Ik heb er nog niet echt over nagedacht.’
‘Wat zou Travis McGee onder de gegeven omstandigheden doen?’
‘Een Boodles-martini voor zichzelf maken en het er met Meyer over hebben.’
‘Meyer?’
‘Zijn filosofisch ingestelde vriend, een paar ligplaatsen bij hem vandaan in Bahia del Mar. Meyer had een boot die de John Maynard Keynes heette.’
‘Dan was hij vast econoom.’
‘Iets dergelijks. In de boeken werd dat nooit helemaal duidelijk.’
‘Een Wall Street-type?’
‘Ja, een die met pensioen was.’
Nu was de gespreksstof echt uitgeput.
‘Nou...’ zei hij.
‘Nou...’ antwoordde zij. ‘Het was erg leuk om u te ontmoeten. Misschien zie ik u nog eens.’ Laatste kans. Als hij de hint niet oppakte dan was het nu echt afgelopen; een weg die niet bewandeld werd.
‘Ik hoop het.’ Een beleefde glimlach, een beetje verlegen, en daarna draaide hij zich om en was vertrokken. Finn liet zich terugvallen op haar stoel. De Engelse Travis McGee was zoëven verdwenen aan de regenachtige horizon.
En toen stond tien minuten later ook Ronnie nog eens in de deuropening van haar kamer. Hij zag eruit als haar nerdy lagere schoolvriendje Arthur Beandocker tijdens een astma-aanval. Zijn gezicht was tomaatrood boven de knoop van zijn dure das. Zijn ogen puilden uit en op zijn slaap lag een driftig kloppende ader.
‘Zijne genade was hier en ík weet van niets!’ Niet alleen zijn gezicht zag eruit alsof hij aan het stikken was, ook zijn stem klonk zo.
Finn staarde hem niet-begrijpend aan. ‘Wie?’
‘De hertog, natuurlijk!’
Plotseling zag Finn het beeld voor zich van Ronnie die John Wayne begroette bij de ingang van Mason-Godwin. ‘Hier is geen hertog geweest.’
‘Doris stuurde iemand naar u toe die William Pilgrim heet, correct?’
‘Billy. Een vrijbuiter met een boot, volgens hemzelf.’
‘Billy, zoals u hem noemt,’ zei Ronnie met een huivering, ‘is Lord William Wilmot Pilgrim, baron van Neath, graaf van Pendennis, hertog van Kernow.’
‘Hij zei dat hij Billy heette. Hij heeft helemaal niet laten vallen dat hij al die dingen was.’
‘Wat wilde hij?’
‘Hij wilde een schilderij laten taxeren.’
‘En wat heeft u tegen hem gezegd?’
‘Hij dacht dat het een Jan Steen was. Dat was het niet. Het was een redelijk goede vervalsing.’
‘U bent niet gekwalificeerd om een Jan Steen te kunnen onderscheiden van een vervalsing, juffrouw Ryan. Daarom hebben we experts in dienst.’
‘Ron, het zat met nietjes aan het spanraam vast.’
‘Dat zegt niets! Het was vast verdoekt.’
‘Dat was het niet,’ antwoordde Finn rustig, maar ze verbeet zich ondertussen. ‘Het was het oorspronkelijke linnen. Dan weet je het wel meteen, zoals jij ook weet. Een oorspronkelijk doek van Jan Steen zou driehonderd jaar oud zijn. Als het niet was gedoubleerd zou het tientallen jaren geleden al zijn weggerot. Het was een vervalsing. Geen twijfel aan. De signatuur klopte ook niet. Het zou een Tom Keating geweest kunnen zijn, een van toen hij zijn dag niet helemaal had. Maar dan houdt het ook op.’
‘En dat heeft u hem gezegd?’
‘Natuurlijk. Waarom zou ik liegen?’
‘Het was niet aan u om hem wat ook te zeggen. Ik had ingelicht dienen te worden. De hertog is potentieel een klant van grote betekenis. Een mindere employee van de firma hoort geen zaken met hem te doen.’
‘Een mindere employee?’ zei Finn koeltjes.
‘De hertog verdient een zekere mate van eerbied en respect die u niet in huis heeft, naar ik vrees,’ zei Ronnie neerbuigend.
Finn weerstond de neiging om de verwaten kwast een schop te geven waar die het meeste effect zou hebben. In plaats daarvan stond ze op vanachter haar bureau en trok haar regenjas aan.
‘Ik ga naar huis,’ zei ze. ‘Terug naar mijn mindere flat in Crouch End.’ Ze pakte haar paraplu.
‘Mooi niet!’ viel Ronnie uit. Hij versperde haar de weg. Hij wierp een blik op de dure, ultradunne Patek Philippe die als een grote gouden munt op zijn pols glinsterde. ‘Het is nog geen vijf uur.’
‘Ik ga naar huis,’ herhaalde Finn. ‘En als je niet opzij gaat, ga ik precies doen wat mijn leraar zelfverdediging op school me leerde om te doen met mensen zoals jij.’
Ronnies gezicht zag er inmiddels nog meer uit als een tomaat, maar hij stapte opzij. ‘U vliegt eruit!’ siste hij toen ze hem ruw passeerde.
‘Ga zelf vliegen,’ mompelde ze toen ze de trap afliep. Ze had genoeg van Ronald DePanay-Cottrell, genoeg van Mason-Godwin, en genoeg van dat hele rotland.
Ronnie deed zijn woorden gestand. Toen ze in haar flat arriveerde stond Doris op haar antwoordapparaat. Ze was op staande voet ontslagen. Een laatste salarischeque zou haar met de post toegestuurd worden. Binnenlandse Zaken zou in verband met haar werk-verblijfsvergunning ingelicht worden over haar werkloosheid. Allemaal erg kil en efficiënt. Daarbij had ze bij thuiskomst in haar brievenbus een envelop aangetroffen, afkomstig van een Londense advocaat. Het perfecte slot van een perfecte dag. Om zichzelf te troosten liep ze de trap af en ging naar het restaurant beneden, waar ze zich te buiten ging aan een Daisy Cheese Daddy van drie ons met koolsla en chilifrietjes, en een portie guacamole als bijgerecht. Het South Beachdieet kon barsten en dat rottige Engeland kon ook barsten.