21

 

 

 

 

‘Dit is wat we met zekerheid weten,’ stak Winchester van wal. Hij ging er eens goed voor zitten. ‘Er was eens een man die Zheng He heette. Hij werd geboren in Noord-China, waarschijnlijk in de provincie Yunnan; aan het eind van de veertiende eeuw om precies te zijn. Hij was moslim en zijn vader en zijn grootvader maakten deel uit van de hofhouding van de gouverneur. Toen de Ming-keizer Yunnan innam, werd Zheng He gevangengenomen, tot slaaf gemaakt en gecastreerd.

Men maakte hem bediende aan het keizerlijke hof in Peking. Later werd hij geronseld voor het leger, waar hij naam maakte en louter door verdienste in rang steeg; zo’n beetje als een Chinese Richard Sharpe of Hornblower. Hij nam dienst bij de keizerlijke marine, wat merkwaardig is voor een man die in de Oezbeekse woestijn werd geboren, en hij schopte het uiteindelijk tot admiraal.’

‘Daar heb ik een boek over gelezen,’ zei Billy. ‘Vrij recentelijk nog heeft iemand een boek over hem geschreven. Er wordt zelfs in beweerd dat hij Amerika heeft ontdekt, zo’n vijftig jaar voordat Columbus dat deed.’

Winchester knikte. ‘Dat boek heet 1421 en is gebaseerd op een aantal controversiële kaarten. Het blijft speculeren of hij Amerika nu wel of niet ontdekte. Maar Zheng He’s activiteiten in de Zuid-Chinese Zee en de Indische Oceaan zijn goed gedocumenteerd. Hij vertrok vanuit Nanking en altijd met een enorme vloot jonken. Daar zaten dertig meter lange patrouilleboten met acht roeiriemen tussen, maar ook tweehonderd meter lange schatjonken, ware monsters met een duizendkoppige bemanning en ruimte voor gekooide, levende vracht, van Egyptische mestkevers tot giraffen en olifanten van de Afrikaanse grasvlakten.’

‘Je schijnt er veel van af te weten,’ zei Finn.

‘Wanneer je telkens een aantal maanden achtereen op een onderzoekschip zit, bekijk je alles wat ze daar in de videobibliotheek hebben staan. De Tumamotu had een goede verzameling. Let wel, merendeels in het Frans, maar ik heb me erdoorheen geworsteld.’ Winchester glimlachte. ‘En heus, in Nieuw-Zeeland hebben we zo onze eigen televisieprogramma’s. Het is bij ons niet alleen Peter Jackson en In de ban van de ring wat de klok slaat.’

‘Sorry,’ zei Finn.

‘Maak je niet druk, kind. Dat krijg je ervan als je aan de andere kant van de wereld woont, zestienduizend kilometer verwijderd van je vaderland.’

‘En van lekkere cheddar,’ zei Billy lachend.

‘Echte stilton,’ zei Winchester met iets smachtends in zijn stem.

‘Genoeg over kaas,’ zei Finn. ‘Vertel verder over die vloten.’

‘Zheng He’s carrière duurde kort, maar eenentwintig jaar. In die tijd maakte hij zijn zeven zeereizen. Misschien, en daarover bestaan theorieën, voer hij zelfs rond de wereld. Tijdens die twintig jaar en zeven reizen verloor hij een aantal schepen tijdens tyfoons. Een daarvan was een reusachtige schatjonk, die op de thuisreis naar China uiteindelijk hier strandde. Op grond van de historische data waarover we beschikken, gebeurde dit waarschijnlijk in de herfst van 1425. Zheng He’s schepen waren van een schitterend ontwerp, compleet met waterdichte compartimenten. Het schip dat hier strandde was mogelijk vrijwel ongeschonden, evenals haar vracht en het merendeel van haar bemanning. De belangrijkste handelsroute lag dichter bij Vietnam, dus de wind had hen enorm uit de koers gedreven. Afgaand op mijn eigen waarneming, zou ik zeggen dat om en nabij zes- á zevenhonderd mensen de schipbreuk overleefden. Bovendien blijkt uit historische bronnen dat Zheng He’s schepen een groot aantal vrouwen aan boord hadden.

In de loop der eeuwen heeft de bevolking zich gestabiliseerd op iets meer dan achthonderd zielen. Het schip dat hier aanspoelde had fokvee aan boord. Koeien, geiten, varkens, pluimvee; voldoende om op voort te kunnen. Het merendeel van de dieren die het schip op de thuisreis meebracht voor het Ming-hof legde het af, behalve de dieren die zich kruisten met de inheemse fauna. Er komt hier een wel heel kwaadaardig soort everzwijn voor, dat me verwant lijkt aan het Afrikaanse wrattenzwijn. Ook zijn er enkele kleine herten. Maar de leeuwen, olifanten en giraffen stierven uit door het ontbreken van een voor hen geschikte natuurlijke omgeving.’

‘Jurassic Park in de Suluzee,’ zei Finn.

‘Zoiets. Eerder het Eiland van dr. Moreau,’ antwoordde Winchester. ‘Het is meer dan vijfhonderd jaar geleden dat het schip verging. De bevolking hier heeft vrijwel geen benul van de buitenwereld. Ze hebben veel weg gekregen van de cargo cult-inboorlingen, doordat ze de overblijfselen van hun verleden zijn gaan aanbidden zonder echt benul te hebben van de betekenis van die relikwieën.’

‘Cargo cult?’ vroeg Billy.

‘Inboorlingen die gefabriceerde objecten vereren. Mijn moeder was in dat fenomeen geïnteresseerd. Na de Tweede Wereldoorlog begonnen allerlei stammen in Nieuw-Guinea van stro gemaakte vliegtuigjes te aanbidden. Die stonden voor de vliegtuigen die met parachutes voedsel en goederen hadden afgeworpen. De gedachte erachter was dat als ze baden tot de effigie, de vliegtuigen en hun fantastische lading zouden terugkomen. Het concept stamt van de achttiende- en negentiende-eeuwse ontdekkingsreizigers, die als eersten in contact kwamen met inlanders.’

‘Dus deze overlevenden begonnen uiteindelijk de overblijfselen van het schip te aanbidden?’

‘Zoiets. Het schip zelf is allang vergaan, maar de schat en een aantal andere artefacten werden overgebracht naar een grote grot naast de Punchkom. En alles ligt daar nog steeds.’

‘De Punchkom?’ vroeg Finn.

‘Dat is wat de boel hier drijft, om het maar zo te zeggen.’ Winchester glimlachte voor zich heen.

‘Leg dat eens uit,’ zei Billy.

‘Ik kan het jullie beter laten zien,’ antwoordde Winchester. ‘Morgen, als we uitgerust zijn.’

 

Finn sliep droomloos en toen ze wakker werd rook ze gebakken eieren met spek, wat haar onwaarschijnlijk leek. Ze ging zitten en terwijl ze de slaap uit haar ogen knipperde, zag ze een montere Winchester gebogen zitten over een koekenpan, die was gemaakt van de bodem van een groot blik en een bamboestok. Ook Billy was al druk in de weer en had in elke hand een eenvoudig houten bord.

‘Eieren van de Mozambikaanse tarantaal,’ zei Winchester. ‘Een van de betere schipbreukelingen van de oude admiraal. Die hebben het hier goed gedaan. Het spek komt van de wrattenzwijnvariant waarover ik jullie al vertelde. De dooier heel of dubbelgebakken?’

‘Maakt me helemaal niets uit,’ zei Finn gapend. ‘Jammer dat er geen koffie is.’ Ze pakte een vol bord aan van Billy, evenals een uit hout gesneden stuk eetgerei dat een combinatie was van een vork en een lepel.

‘Maar we hebben wel degelijk koffie,’ zei Winchester en hij overhandigde haar met zijn vrije hand een dampende mok.

Verrast nam Finn een slok. Het smaakte verrukkelijk. ‘Het smaakt precies zoals Starbucks,’ zei ze lachend.

‘Het is Starbucks,’ zei Winchester. ‘Sulawesi van Torajaland. Een week of zo geleden spoelde er een hele container van aan. Van een vrachtschip in problemen, ongetwijfeld. Dat gebeurt veel vaker dan je zou denken. Ik maal de bonen zelf. Op de ouderwetse manier, in de vijzel.’

‘Starbucks, eieren met spek en een Chinese schat,’ zei Billy, die zijn ontbijt naar binnen lepelde met het houten voorwerp. ‘Heeft de wereld nog meer wonderen in petto?’

‘Wacht maar af, jongen. Eet je bord leeg, dan gaan we op stap.’

Tegen de tijd dat ze hun ontbijt verorberd hadden, stond de zon aan de heldere hemel. Voordat ze op expeditie gingen gaf Winchester hun allebei repen gedroogd en primitief gelooid geitenvel, waarmee ze hun onderbenen moesten omwikkelen om dezelfde geïmproviseerde beenwindsels te maken als hij droeg.

‘Daarmee houd je het ongedierte van je af,’ legde hij uit. ‘En geloof me, daar zit er hier heel wat van!’

Op deze wijze voorbereid, verlieten ze de grot.

De paadjes langs de richel waren droog en met een dun bodemlaagje bedekt. Er stonden merendeels massieve maharanga- en mahoniebomen. De stammen waren enorm. Ze rezen wel dertig meter recht omhoog voordat de eerste zijtakken zich uitspreidden, met hun bonte vruchtenlast.

‘Alsof je in het paradijs wandelt,’ zei Finn, de volle regenwoudgeuren diep opsnuivend.

‘Dat is allemaal goed en wel,’ merkte Winchester droog op, ‘tot je op een groefkopadder stapt. Die zijn dol op dit type jungle. Hun beet is binnen anderhalve minuut dodelijk.’

‘Hoe zien ze eruit?’ vroeg Finn.

‘Zoals de grond,’ zei Winchester. ‘Ze vallen vrijwel niet op.’

‘Jij hebt alleen maar goed nieuws, is het niet?’ zei Billy.

‘Duizendpoten, zwarte schorpioenen, zelfs een paar gevaarlijke planten. Geen omgeving voor bangeriken, de jungle.’

Ze liepen ongeveer een uur door, hoofdzakelijk omhoog en merendeels over duidelijke paden. Volgens Winchester waren het wildsporen, maar Finn was daar niet zo zeker van. Hier en daar meende ze stellig te kunnen zien dat er nog niet zo lang geleden met het blad van een mes of een bijl in de ondergroei was gehakt.

‘En ontsnappingspogingen, heb je dat ooit geprobeerd?’ vroeg Billy.

‘In het begin heb ik dat overwogen,’ zei de professor. ‘Een vlot bouwen, de scheepvaartroutes gaan zoeken.’

‘En?’ zei Finn.

‘En toen ben ik gaan zitten en dacht er diep over na. Ik vroeg mezelf af waarom er nog steeds mensen op dit eiland waren. En waarom ik hier nergens iets heb aangetroffen dat duidde op de bouw van schepen of vlotten. En toen kwam ik tot de slotsom dat de eilanders zelf geprobeerd moesten hebben om hier weg te komen en er een reden voor was dat ze daar niet in waren geslaagd.’

‘Wat voor reden?’ vroeg Finn.

‘Lang geleden was er een film, Papillon,’ zei Winchester, ‘over een man die van Duivelseiland probeerde te ontsnappen.’

‘Steve McQueen speelde een Fransman,’ zei Billy. ‘En Dustin Hoffman een bijna blinde vervalser,’ voegde hij eraan toe. ‘Vond het niet zo overtuigend.’

‘Ik had het niet over het acteren,’ zei Winchester. ‘Ik wilde het over de ontsnapping hebben.’

‘Dreef hij niet weg op een zak van kokosnoten?’

‘Ja,’ zei Winchester. ‘In werkelijkheid zou dat natuurlijk nooit gewerkt hebben. Geloof me, op dit pokkeneiland zijn voldoende kokosnoten aanwezig om iedereen honderd keer op weg te laten dobberen. Alleen hebben ze dat niet gedaan, snap je. Dat konden ze niet. Simpelweg omdat de stromingen en de getijden dat ten enen male onmogelijk maken.’

De jungle hield abrupt op en ineens stonden ze op een winderige kaap, minstens driehonderd meter boven de kust waar Finn was aangespoeld. Pal voor hen in de diepte, een kleine twee kilometer ver de zee in, zagen ze de zware branding die het rif markeerde. Zelfs waar ze stonden klonk het geluid van de brekende golven als aanrollende donder.

‘Als jonge knul blonk ik op school uit in wiskunde. Ik behoorde tot die zeldzame blokkers die driehoeksmeting begrepen. Van bamboe heb ik een transietinstrument gemaakt en vorig jaar of zo heb ik de hoogte van die golven daar beneden getrianguleerd. Gewoon om in vorm te blijven. Zelfs op een rustige dag breken ze nog met een hoogte van tegen de tien meter. Bij eb is het water zelfs nog ruiger. Zelfs niet met het allerrustigste weer zou een vlot ooit voorbij de riffen komen. En het zou zelfmoord zijn om aan de klifzijden van het eiland een vlot te water te laten.’

Billy tuurde met een hand boven zijn ogen naar de zee. ‘Er moet een onderbreking in het rif zitten. Dat kan niet anders. Tenminste, als wat jij ons over Zheng He hebt verteld waar is. Als de schatjonk de kust gehaald heeft, moet er een weg zijn geweest waardoor het schip door het rif heen heeft kunnen komen. En wij zijn er ook doorheen gekomen.’

‘Midden in een tyfoon,’ zei Winchester. ‘En dat is nou juist de moeilijkheid.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Finn, terwijl ze langs de steilte van de kaap naar het strand en de zee in de diepte keek. Er was daar helemaal niets, afgezien van het in de verte in elkaar overgaan van zee en lucht en de subtiele kromming van de aarde zelf. Geconfronteerd met zoveel ruimte, voelde Finn zich plots heel nietig en eenzaam. Het moest iets verschrikkelijks zijn geweest om jaren alleen te hebben doorgebracht in deze omgeving.

Ze draaide zich om naar Winchester en wilde net iets gaan zeggen, toen ze de traan in zijn ooghoek zag terwijl hij uitkeek over zee. Ze hield haar mond.

‘Soms als ik hier ’s nachts kom, wilde ik wel dat ik sterrenkundige was geworden in plaats van bioloog,’ zei Winchester zacht. ‘Op heldere nachten kun je elke ster aan de hemel zien; miljarden schitterende diamanten op een oneindig zwart fluwelen hemeldoek.’

Ze bleven nog een ogenblik staan, de blikken gericht op de zee en elk in eigen gedachten verzonken. Toen draaide Winchester zich abrupt om. Finn en Billy liepen achter hem aan de jungle weer in. Ze volgden nu een ander pad door de ondergroei, landinwaarts.

‘Hoe bedoelde je dat de tyfoon het probleem was?’ vroeg Billy, die puffend achter de man in geitenvellen aan door het dichte woud omhoogklom.

‘Niet wat je noemt het probleem,’ antwoordde Winchester. ‘Hij heeft jullie vrijwel zeker het leven gered.’ Hij zweeg even en draaide zich toen om op het pad. ‘Wat weet je van tyfoons?’

‘Niet veel.’

‘Ze zorgen voor het opstuwen van het water in het oog van de storm; er ontstaat een soort zwelling of waterheuvel in de zee. Hoe verwoestend de gevolgen zijn is afhankelijk van de diepte van de zee waarover die waterberg het land nadert.’

‘Bij Katrina was de vloedgolf negen meter hoog,’ zei Finn knikkend.

‘Katrina?’ vroeg Winchester. ‘Heb ik iets gemist?’

‘Een orkaan in de Golf van Mexico. Die heeft New Orleans vrijwel verwoest.’

‘Op die ramp kon je wachten, altijd al,’ zei Winchester met een gezicht van zie je wel. ‘Iedereen die ook maar een beetje verstand heeft van orkanen en tyfoons wist dat.’ De professor schudde zijn hoofd. ‘Nou, negen meter was ongeveer de helft van de waterberg die jullie mee tilde. Ik schatte hem op zo’n zeventien meter. Een supertyfoon, zo waar als ik hier sta.’

‘Ik denk dat ik het nu begrijp,’ zei Finn, die zich inmiddels een voorstelling kon maken van de storm. ‘Wat jij zegt, is dat de waterberg zo’n eind boven de riffen uitrees dat wij eroverheen werden getild, maar dat het schip strandde toen het water afnam.’

‘Zo ongeveer, ja,’ zei Winchester. ‘Dit eiland is net een reusachtige fuik. Topografisch moet je het je hier voorstellen als een enorme trechter die uitloopt in een gesloten punt, en dát is het eiland. Zit je eenmaal hier, dan kom je nooit meer weg. Wanneer we straks op de top van de Verrekijker zijn en jullie de Punchkom zien, zullen jullie beter begrijpen wat ik bedoel.’

Er verstreek nog een uur, waarin de hitte toenam naarmate de zon hoger aan de hemel klom en op het bladerdak van de bomen brandde. Het zweet begon te stromen en om hen heen wemelde het van de muskieten en zwermen kleine vliegjes. De jungle was vol geluid, van het lichte suizen van een zuchtje wind in de boomtoppen hoog boven hun hoofden, tot het nog zachter tjirpen en ritselen van insecten, tot het plotse, schrikwekkende roepen van allerlei verschillende exotische vogels. Het leek alsof ze zich midden in de lawaaiigste Tarzanfilm die ooit was gemaakt bevonden.

Tenslotte werden bomen en ondergroei schaarser. Winchester gebaarde waarschuwend met zijn hand. ‘Laag blijven,’ fluisterde hij. Hij tikte op de verrekijker die aan een riem om zijn nek hing. ‘Ik weet niet of de inboorlingen of de Jappen er ook een hebben, maar ik loop liever niet het risico dat onze gestalten zich aftekenen op de top van de heuvel.’

Winchester kroop verder, gevolgd door Finn en Billy. Ze bereikten de top, een glooiend, vrijwel kaal stuk terrein, en gluurden over de rand. Het uitzicht was ongelooflijk.

Vijftig meter vanwaar ze lagen ontsprong een waterval uit een smalle spleet in het gesteente. Het water stortte omlaag langs een steile rotswand die minstens zo hoog als Half Dome in Yosemite Park, Californië. De loodrechte wand van donker, blinkend gesteente rees als het verweerde blad van een bijl op uit de welig begroeide, immense junglevallei.

De vallei was minstens dertig kilometer breed. Op de bodem lag een helderblauwe edelsteen: een lagune in het binnenland, verbonden met de zee door een spleet van enkele honderden meters breed met aan weerskanten kliffen even hoog en steil als de valleikant van de Verrekijker zelf. Een gigantische theekop met een barst in de zijkant.

Het meer had een doorsnede van enkele kilometers en leek bezaaid met tientallen eigenaardig gevormde eilandjes, waardoor het veel weg had van de zee aan de overzijde. De oever rondom het meer bestond uit een breed, oogverblindend wit zandstrand dat werd bezoomd door palmen. Het meer was vrijwel rond.

Finn maakte hierover een opmerking.

‘Het is een caldera,’ legde Winchester uit. ‘De geërodeerde krater van een niet meer werkzame vulkaan. Zoals Krakatau of Crater Lake in Oregon of Rotorua in Nieuw-Zeeland.’

‘Hoe groot is dit eiland?’ vroeg Billy vol ontzag.

‘Volgens mijn berekeningen is het op zijn breedste punt ongeveer tweeënzeventig kilometer en heeft het een lengte van een kleine honderd kilometer.’

‘Maar dat is ongelooflijk!’ zei Billy verbijsterd. ‘Dan moet het toch op satellietfoto’s en zeekaarten staan!’

‘Dat zal vast wel,’ zei Winchester bedaard. ‘Maar wat dan nog? De helft van de tijd gaat het in wolken gehuld en er zijn ook geen onmiskenbare tekenen van bewoning. Het eiland is alleen bereikbaar als de gesteldheid van weer en zee precies goed is en dan nog zijn de risico’s enorm. Dus wie zou de moeite nemen om hierheen te komen?’ Hij trok een gezicht. ‘De idioten die in deze contreien regeren, zijn net niet zo inhalig dat ze dit eilandje willen ontbossen, zoals ze met de rest van Maleisië hebben gedaan. Althans, nu nog niet.’

‘Hier ís het!’ Finn kreeg het opeens door. ‘Dit is waar Willem van Boegart schipbreuk leed in de tijd van Rembrandt. Hier komt zijn schat vandaan. Op de een of andere manier vond hij een manier om van het eiland weg te komen en naar Holland terug te keren om zijn imperium op te bouwen.’

‘En hier ook kwam Pieter Boegart een paar eeuwen later een kijkje nemen,’ zei Billy.

‘De Hollander?’ vroeg Winchester verbaasd.

‘Heb jij hem gekend?’ vroeg Billy.

‘Ik zag hem gevangengenomen worden,’ zei Winchester. ‘De inboorlingen hebben hem te pakken gekregen.’

‘Wanneer?’ vroeg Finn, verbaasd over de diepe emotie die ze voelde voor een man die ze nog nooit had ontmoet.

‘Een maand geleden of zo.’ Winchester haalde zijn schouders op. ‘Het valt moeilijk bij te houden voor me, maar ik zou zeggen dat het ongeveer een maand geleden was.’

‘Hoe kwam hij hier?’ vroeg Billy. ‘Ik meende dat jij zei dat dit alleen mogelijk was op een vloedgolf.’

‘Klopt. Maar hij arriveerde hier op de enige manier waarop je niet te pletter slaat op de riffen. Hij vloog.’ De in geitenvellen gehulde professor wees met een vuile, benige vinger naar het gigantische meer in de diepte. ‘Daar beneden is hij geland. Met een eenmotorige Norseman, een oud toestel, uit de oorlog nog. Boven de Stille Oceaan zie je ze nog veel. Ze hebben een bereik van negenhonderd kilometer. Hij moet dus van eiland naar eiland gevlogen zijn, op zoek naar hier.’

‘Wat is er gebeurd?’ Finn keek omlaag naar de blauwe cirkel ver onder hen.

‘Hij cirkelde op geringe hoogte een paar keer rond het eiland. Ik hoorde dat heel duidelijk, de inboorlingen dus ook. Ik was nog net op tijd bij het water om het vliegtuig te zien landen. Maar tegen de tijd dat hij de kist op het water zette, stond er al een heel ontvangstcomité op hem te wachten. Ze sleepten hem zonder plichtplegingen naar buiten en brachten het toestel tot zinken.’

‘Ze hebben hem niet vermoord?’

‘Niet dat ik gezien heb,’ zei Winchester. ‘Ze sleepten hem het vliegtuig uit, smeten hem in een van die grote oorlogskano’s van ze en namen hem mee naar de oever. Dat is het laatste wat ik van hem heb gezien.’

‘Je hebt niet geprobeerd om hem te helpen?’ vroeg Billy.

‘Hem helpen, hoe?’ zei Winchester. ‘Ik heb drie jaar lang geprobeerd om die mensen uit de weg te gaan. Het zijn weliswaar geen kannibalen, maar beschaafd zijn ze ook niet. En ze mogen mensen graag de kop afhakken en die op een bamboestaak steken. Ik heb het zelf gezien, en ik moet er niet aan denken dat mijn kop in hun verzameling terechtkomt.’

‘Hoe wist je dat hij Nederlander was?’ vroeg Billy wantrouwig.

‘Omdat er met oranje letters van anderhalve meter hoog “Boegart Line” op de vliegtuigromp stond,’ antwoordde Winchester. ‘Verkeerde conclusie getrokken?’

‘Ik zou achter hem aan gegaan zijn,’ zei Billy fel.

‘Dit is hun eiland. Hun gewoontes. Zij zitten hier al zes eeuwen. Ik nog geen zes jaar en jullie zelfs nog geen zes dagen. Jullie hebben geen idee wie jullie tegenover je hebben.’ Hij gaf Finn zijn verrekijker. ‘Moet je zien,’ zei hij en wees met zijn vinger.

Ze bracht de verrekijker naar haar ogen en keek. ‘Jemig,’ fluisterde Finn. Wat zij had aangezien voor eilandjes, bleek iets heel anders te zijn.

‘Wat zie je?’ vroeg Billy ongeduldig.

‘Schepen,’ zei Finn. ‘Honderden. Het is een scheepskerkhof.’ Van sommige kon ze de namen nog lezen. Marcalla, Docteur Angier, Sebago, City of Almaco, Norma, USS Geiger, Coolsingel, Morgantown Victory. Ze lagen overal, gebroken eilanden van lang geleden verdwenen schepen, vergeten door de tijd. Er lagen militaire schepen tussen, zoals de Geiger, kennelijk een troepenschip. De gigantische City of Almaco was een heel ouderwets uitziende olietanker.

Er lagen nog oudere schepen, verrotte houten rompen. En iets dat een van de eerste stoomschepen geweest zou kunnen zijn; van de enorme mast restte niets meer dan donkere, vol water gezogen houtstompen. De wrakken waren in alle richtingen in de lagune geworpen. Sommige lagen op een kluitje, andere lagen apart. Aan de overkant van het meer, een meter of twee-, driehonderd van de oever af, zag ze wat ze voor het wrak van Pieter Boegarts vliegtuig hield. En voor het half gezonken toestel lag iets wat naar haar idee een motortorpedoboot was met een opengereten boeg. Ze draaide haar hoofd iets en haar blik gleed over een vertrouwde vorm. Ze stelde de verrekijker scherp en staarde.

‘Het is de Queen!’ Het vrachtschip lag dicht bij de engte van de lagune, aan de rifkant. Ze was gestrand op het zand, zestig graden slagzij makend, waardoor de geroeste romp onder de waterlijn helemaal bloot lag.

Er was geen teken van leven te bespeuren. De hele brug was geplet.

Vanwaar Finn lag kon ze zien dat het voorste luik was weggeslagen en dat de vrachtkraan op het voordek er bijna was afgerukt door het geweld van de tyfoon.

In het midden van de scheepsromp zat een knik, alsof haar rug gebroken was. De boeg van de Batavia Queen had zich wel tien meter de palmen en de jungle op de oever in geboord. Het was een jammerlijk einde voor ieder schip, maar zeker voor een schip dat je kende en waarvan je hield. Het was bijna zoiets als de dood van een vriend.

‘Laat mij eens kijken,’ zei Billy.

Finn gaf hem de verrekijker.

‘Geen spoor van jullie vrienden?’ vroeg Winchester.

‘Nee,’ zei Finn.

Billy speurde het wrak van de Batavia Queen af. Hij liet de verrekijker zakken.

‘Zouden ze het overleefd kunnen hebben?’ vroeg hij.

‘Alles is mogelijk,’ antwoordde Winchester. ‘Het is jullie twee ook gelukt.’

‘Als de mensen hier ze gevangengenomen hebben, waar zouden ze dan naar toe gebracht zijn?’ vroeg Finn.

‘Er zijn drie nederzettingen, allemaal aan de andere kant van het eiland.’

‘Naar welk van de drie zouden ze overgebracht zijn?’ drong Billy aan.

Winchester wees naar een brede, woeste berg bijna pal tegenover hen. ‘Er is een rivier die vanaf die berg naar zee stroomt. Hun grootste dorp ligt vlak bij de monding. Ik weet niet of de rivier een naam heeft.’

‘Weet je hoe je er moet komen?’ vroeg Billy.

‘Ik weet hoe ik er weg moet blijven.’

‘Zou je ons erheen kunnen brengen?’

‘Om jullie verdwenen Nederlander te zoeken?’ schamperde de man in geitenvellen. ‘Jullie vrienden?’

‘Om ze te redden,’ zei Billy. ‘Wat is daar mis mee?’

Winchester stak zijn hand uit en tikte op de koperen verrekijker. ‘En hoe zit ’t dan met deze knapen?’

‘Welke knapen?’

‘De verrekijker is een Zeiss Feldstecher. In 1942 speciaal gemaakt voor de Keizerlijke Japanse Marine. Admiraal Yamamoto had er precies zo een. Die knapen, dus.’

‘Moeten we nou echt bang zijn voor een stel oude knarren uit de Tweede Wereldoorlog dat hier schipbreuk heeft geleden?’ sneerde Billy.

‘Nee, je moet bang zijn voor hun kinderen,’ zei Winchester. ‘De types met de grote zwaarden en de ouderwetse petjes met de flap in de nek. Dat zijn degenen voor wie je bang moet zijn.’