6
‘Heel mysterieus,’ zei Billy Pilgrim, kijkend naar het schilderij op de tafelezel. Hij en Finn Ryan bevonden zich met James Tulkinghorn in zijn kleine bibliotheek. De tafel waarop de ezel stond was heel oud en van donker eikenhout. Hij had evengoed in een klooster kunnen staan. Finn kon zich helemaal voorstellen hoe zwijgende mannen in monnikspij hun eenvoudige maaltijd nuttigden, gezeten rond deze tafel.
Het schilderij was klein, niet groter dan negentig vierkante centimeter. Het was een afbeelding van een haast komisch klein schip met een hoog dek, dat met volle zeilen op een woeste zee voer. Op de achtergrond was heel duidelijk een rif te zien waar golven op stuk sloegen en daar voorbij lag een jungle. De lucht was neergezet in levendige zonsondergangskleuren. In de rechterbenedenhoek stond de beroemde handtekening met dikke, bijna cursieve letters: Rembrandt.
‘Volgens de informatie uit het Boegartarchief waarover ik beschik, werd het schilderij in opdracht geschilderd. Het stelt de Vliegende Draeck voor, het schip waarmee Willem van Boegart zijn fortuin maakte in Oost-Indië. Het is in 1671 geschilderd. Het schilderij verdween vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en werd recentelijk teruggevonden in een Zwitserse bankkluis.’
‘Het is een jacht, het eerste type schip dat de Nederlandse Oost-Indische Compagnie gebruikte. Het Engelse “yacht” is daarvan afgeleid,’ wist Billy te vertellen.
Tulkinghorn knikte. ‘Zo, zo.’
‘Het mag dan een jacht zijn,’ zei Finn, ‘maar een Rembrandt is het niet.’
‘Pardon?’ zei Tulkinghorn op ietwat beledigde toon. ‘Zijn handtekening staat erop.’
‘Dat zegt op zich niet veel,’ antwoordde Finn. ‘Rembrandt had een atelier waar hij tientallen leerlingen in dienst had. En elk van hen was gemachtigd om met Rembrandts naam te signeren. Zie het maar als een stempel. Bovendien stond Rembrandt erom bekend dat hij zijn naam op schilderijen zette waar hij zelf met geen penseel aan was
geweest.’
‘Maar je kunt dat toch niet met zekerheid zeggen.’
‘Kan ik best,’ zei Finn glimlachend. ‘Zeker als het in 1671 werd geschilderd.’
‘Waarom is dat jaartal zo belangrijk?’ vroeg Billy.
‘Omdat Rembrandt in 1669 overleed,’ antwoordde ze. ‘Ik ben geen Rembrandtexpert, maar zoveel herinner ik me wel van mijn colleges kunstgeschiedenis.’ Ze liet haar vingers voorzichtig over de barokke, vergulde lijst glijden. ‘Interessant,’ prevelde ze.
‘Wat?’ vroeg Billy.
‘De lijst. Ik weet vrijwel zeker dat die door Foggini is gemaakt.’
‘Wie?’ vroeg Tulkinghorn.
‘Een Florentijn uit de zeventiende eeuw,’ zei Finn. ‘Voordat ik mijn mastersopleiding ging doen, heb ik een jaar in Florence gezeten. Daar raakte ik in hem geïnteresseerd. Hij was zelf een kunstenaar, beeldhouwer, maar hij is tegenwoordig hoofdzakelijk beroemd vanwege zijn schilderijlijsten. Lijsten zoals deze hier. Verguld, overladen met versieringen.’
‘Ik zie niet helemaal waar je nu heen wilt. Waarom is de lijst belangrijk?’
‘Als het schilderij een vervalsing is, of een kopie, waarom zou je er dan zo’n kostbare lijst omheen doen?’
‘Misschien om mensen in de echtheid van het schilderij te laten geloven,’ zei Billy.
‘Maar als men zich zoveel moeite getroost,’ peinsde Tulkinghorn hardop, ‘waarom dan een jaartal op het schilderij gezet dat niet klopt? Wat heet, een jaartal dat onmogelijk is. En dat valt naar mijn idee uiterst eenvoudig te bewijzen.’
Verbazend, dacht Finn, de man sprak als een tot leven gewekte Sherlock Holmes. Maar de oude advocaat had gelijk.
‘Mag ik er nog eens goed naar kijken?’ vroeg Finn.
Sir James knikte. ‘Vanzelfsprekend. Het schilderij behoort Zijne genade en u nu immers toe.’
Finn pakte het schilderijtje op. Afgezien van het gewicht van de barokke lijst, was het schilderij zelf behoorlijk zwaar voor zijn afmetingen. Dat betekende dat het op een houten paneel was geschilderd. Op eikenhout hoogstwaarschijnlijk. Tijdens een van haar avondcolleges op het Courtauld Institute was het dateren van houten panelen in de schilderkunst behandeld, met name de dendrochronologische analyse – het tellen van jaarringen. Ze bekeek het oppervlak van het schilderij nauwkeurig en zag onmiddellijk de textuur van linnen op een aantal versleten plekken aan de randen. Linnen over hout? Ze had nog nooit gehoord van een schilderij dat op die manier gemaakt was, en zeker niet in de zeventiende eeuw. Met opgetrokken wenkbrauwen draaide ze het schilderij om. Op de achterkant zat oud, zeer broos ogend bruin pakpapier.
‘Heeft iemand een pennenmes?’
Sir James knikte en tastte in het horlogezakje van zijn vest. Hij haalde een oud knipmes met een met paarlemoer ingelegd heft te voorschijn, klapte het open en overhandigde het haar.
Ze sneed er voorzichtig mee in het papier, waarbij ze de randen van het spanraam meed. Toen ze het papier optilde werd de achterkant van het paneel zichtbaar. Donker hout. Met krijt stond er 273 op. De zeven was geschreven met de typisch Europese horizontale streep erdoor. Ook zag ze twee etiketten. Een ervan stamde duidelijk uit het nazitijdperk, het andere was een eenvoudige papieren rechthoek met het stempel ‘Kunsthandel J. Goudstikker NV’.
‘Goudstikker was die vermaarde kunsthandel in Amsterdam,’ zei Finn. ‘In 1940 maakten de nazi’s Goudstikker alles afhandig. De Nederlandse regering heeft de hele kwestie pas onlangs tot een oplossing gebracht. In de kunstwereld was daar heel wat over te doen.’
‘Was die Goudstikker een persoon?’ vroeg Billy.
Finn knikte. ‘Jacques Goudstikker. Als ik me het verhaal goed herinner, erfde hij de kunsthandel van zijn vader.’
‘Wat is er met hem gebeurd?’
‘Hij verliet Nederland halsoverkop met een vluchtelingenschip dat Engeland als bestemming had, maar daar werd hij niet toegelaten omdat hij joods was. Ze zouden hem daar geïnterneerd hebben. Het schip voer door naar Zuid-Amerika, met hem nog steeds aan boord. Kennelijk kreeg hij onderweg een ongeluk en toen is hij overleden.’ Ze bekeek de bovenrand van het schilderij. Er waren gerafelde canvasranden te zien, die van ouderdom bijna op het hout geplakt waren. ‘Maar het gaat even niet om Goudstikker.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Billy.
Ze wees naar de canvasrand die nauwelijks zichtbaar was op de binnenrand van de lijst. ‘De meeste schilderijen die zo oud zijn als dit worden om de vijftig jaar of zo bedoekt. Dan wordt er nieuw linnen tegen het eigenlijke doek geplakt, om het te verstevigen. Doorgaans wordt dat met was of hars gedaan. Hier zien we iets anders. Het canvas met schip is een masker, een geestbeeld, dat over het oorspronkelijke houten paneel is gelegd.’
‘Denk je dan dat er iets onder zit?’ vroeg sir James.
‘Het nazi-etiket dateert waarschijnlijk van 1940. Het etiket van Goudstikker is veel ouder. Ik denk dat iemand een oude Rembrandtkopie heeft genomen om over het houten paneel heen te plaatsen, met de bedoeling de identiteit van het origineel verborgen te houden voor Goerings mensen.’
‘Hoe kom je erachter of dat echt zo is?’ vroeg Billy.
‘Ik ken een man op het Courtauld die ons kan helpen.’
‘Vandaag nog?’ informeerde Tulkinghorn.
‘Vanwaar opeens die haast?’
‘Het huis in Amsterdam,’ legde Tulkinghorn uit.
‘Wat is daar mee?’ vroeg Billy.
‘De instructies van de heer Boegart zijn heel duidelijk,’ antwoordde de oude man. ‘Het huis en de overige legaten dienen binnen vijftien dagen persoonlijk én door u beiden samen in bezit genomen te worden. Zoniet, dan vervallen ze aan de staat.’
‘De boot ook?’ zei Finn. ‘Betekent dat dat we naar Amsterdam moeten en daarna naar Maleisië? Allemaal binnen twee weken?’
‘Precies, juffrouw Ryan.’ Sir James schraapte zijn keel. ‘En de Batavia Queen is een schíp, geen boot.’
‘Wat is het verschil?’ vroeg Finn, opeens geïrriteerd door Tulkinghorns ouderwetse gemuggenzift.
‘De gangbare definitie is dat een schip groot genoeg is om zijn eigen boot te vervoeren,’ zei Billy. ‘Maar wat een gekkigheid. Waarom doet Boegart dit in vredesnaam?’
‘Als ik zo vrij mag zijn om het te zeggen, ik denk dat hij probeert om jullie iets duidelijk te maken,’ zei Tulkinghorn.
‘Hij probeert te maken dat wij in zijn voetsporen volgen,’ zei Finn.
‘Maar waarom?’ vroeg Billy.
Finn keek naar het barok ingelijste object voor hen op tafel, dat het afschuwelijke embleem droeg van zijn gewelddadige verleden en de naam van een reeds lang overleden man. ‘Ik denk dat het schilderij het aanknopingspunt is,’ antwoordde ze. ‘En dat betekent dat we een bezoekje moeten brengen aan het Courtauld.’