23

 

 

 

 

Fu Sheng vertelde zijn verhaal. Het kwam erg overeen met dat van henzelf. Ook hij was een schipbreukeling. Terwijl hij de op de dikke piraat Lo Chang buitgemaakte Pedang Emas naar de op dat schip aangetroffen coördinaten voer, werd hij verrast door de tyfoon en ondanks zijn pogingen om het schip heelhuids door de storm te loodsen, werd ook de Pedang Emas uiteindelijk op de immense waterheuvel door de geheime trechter de lagune in gesmakt, waar ze te pletter sloeg op de verste oever. Volgens Fu Sheng waren hij en zijn meester, Khan, de enigen aan boord van de oude walvisschuit die de tyfoon hadden overleefd.

Na te zijn bijgekomen van hun bijna-verdrinkingsdood, waren de twee mannen uiteengegaan om naar zoet water te gaan zoeken. Fu Sheng keerde nog net op tijd terug bij hun verzamelplaats om zijn vriend en mede-overlevende te zien wegvoeren door wat hij aanvankelijk aanzag voor wilden.

Hij volgde de groep op een afstand en moest machteloos toezien dat zijn vriend werd overgebracht naar een omheinde verzameling woningen. Dit dorp bevond zich aan een rivier die ontsprong in de bergen en uitmondde aan de andere kant van het mangrovemoeras. Het moeras dat ook Finn had gezien, nadat ze was bijgekomen op het strand. Volgens Fu Sheng werd het dorp bewoond door minstens tweehonderd inboorlingen.

‘Heeft hij het over de Japanners of over wat jij de plaatselijke bevolking noemt?’ vroeg Billy zacht aan Winchester.

‘De plaatselijke bevolking,’ antwoordde de professor.

‘Hoe moeten we het in vredesnaam opnemen tegen tweehonderd mensen?’ vroeg Finn.

‘Om maar te zwijgen van de Japanners,’ voegde Billy eraan toe. ‘Die schoten moeten iedereen op het eiland gealarmeerd hebben.’

‘Die schoten hebben ons ook het leven gered,’ zei Finn. ‘Zijn uiterlijk staat me niet echt aan, maar hij heeft het pistool en beschikt ook over nuttige kennis.’

‘En toch moeten we een plan maken,’ zei Billy.

‘Ik denk dat deze Fu Sheng meer van het improviserende type is,’ mompelde Winchester, terwijl ze de gedrongen man in het camouflagepak volgden, die zich snel door de dichte ondergroei verplaatste. Ze klommen gestaag omhoog door de jungle, waarbij ze de Punchkom in de rug hielden en zich in westelijke richting, rond het moeras verplaatsten.

Ze liepen ruim een uur door en bleven om de paar minuten even stilstaan om te luisteren of ze iets anders hoorden dan het constante gekwebbel en gekrijs van de vogels en de apen. Als de Japanners er al patrouilles op uit hadden gestuurd om de vermiste vissers te zoeken, dan deden die dat stil.

Tenslotte bereikten ze een brede, kolkende stroom die van de hoge rand van de Punchkom omlaagstortte. De bedding lag bezaaid met grote rotsblokken. De oevers waren steil en zagen er glad uit; een glibberige modderpartij door het stuifwater dat voortdurend van de rotsen afspatte.

‘Daar,’ bromde Fu Sheng, wijzend.

Finn keek. Aan een uitstekende boomwortel was een zwaar touw vastgeknoopt, dat langs de oever omlaag bungelde. Het was gemaakt van een aantal strak in elkaar gedraaide strengen rotan en om de dertig centimeter zat er een knoop in. Door de waternevel heen zag Finn een tweede van touw gemaakte contraptie, die de stroom overspande. Het was een primitieve brug met een rotantouw om je aan vast te houden en daaronder een tweede touw om je voeten op te zetten. Het onderste touw was twee keer zo dik als het bovenste. Op zekere afstanden van elkaar waren er zware bamboestengels tussen beide touwen bevestigd, om ze strak en uit elkaar te houden.

‘Ingenieus,’ zei een geïmponeerde Winchester.

‘Weeflijnen,’ zei Billy glimlachend. ‘Ze hebben verticale weeflijnen geplaatst.’

‘Weeflijnen?’ vroeg Finn.

‘Die touwen die ze op piratenschepen als ladder gebruiken,’ legde Billy uit. ‘Zeelieden gebruikten ze om het want in te klimmen om de zeilen te strijken.’

‘Zoiets moeten ze hebben gehad op de schatjonken van Zheng He,’ zei Winchester. ‘Een overblijfsel uit het verleden.’

‘Oversteken,’ beval Fu Sheng. ‘Een voor een.’

Finn ging als eerste. Ze liet zich langs het touw met de knopen omlaagzakken en stapte op de zwaaiende brug. Aanvankelijk werd ze onzeker en gleed weg, maar toen kreeg ze de slag te pakken en met haar beide handen stevig om het boventouw geklemd, schoof ze zijwaarts.

Fu Sheng, met het zware automatische pistool in de hand, lette op Finn en tastte ondertussen met zijn donkere ogen de lawaaiige jungle af, alert op onraad.

Finn bereikte de overkant. Ze draaide zich om en wachtte.

Billy kwam na haar, gevolgd door Winchester. Toen Winchester halverwege was, stak er heel even een felle wind op. De bomen bewogen en Winchesters afschuwelijke hoed van geitenvellen werd afgeblazen en dwarrelde in het water.

‘Verdomme!’ riep de professor uit. ‘Mijn beste hoed!’

‘Weinig aan verloren,’ grinnikte Billy, die met Finn op de oever stond. De windstoot werd gevolgd door een al even plotse donkere wolk en een hoosbui. Binnen enkele seconden ging het gieten over in een ware stortbui. De zware slagregen hulde de andere oever in een dicht waas en trof Winchester halverwege de oversteek. Finn en Billy waren in een mum tot op de huid doorweekt.

Ze renden naar de beschutting van het immense bladerdak van een gigantische, knoestige jungleboom en keken toe hoe Winchester met moeite vooruitkwam op de wild zwaaiende brug. Maar hij haalde het en strompelde toen, uitglibberend in de modder, naar Finn en Billy onder de boom.

‘Potverdorie!’ bracht de professor hijgend uit. ‘Da’s niet niks!’ Hij draaide zich om en sloeg Fu Sheng gade, terwijl die het pistool achter zijn riem schoof, langs het knopentouw omlaaggleed en de brug op stapte. De regen bleef met bakken neerkomen en hamerde op het gebladerte, maar in elk geval had hij een einde gemaakt aan de onophoudelijke, irritante symfonie van de vogels en apen.

De piraat, ternauwernood zichtbaar in de regenmist, was over de helft op de touwbrug. Heel even klonk er een geluid als het gebrom van een zoemend insect. Meteen daarna zagen ze Fu Sheng op de touwbrug wankelen en hoorden ze hem een kreet slaken. Uit zijn schouder stak opeens een dunne bamboestok van wel dertig centimeter. Aan de achterkant zaten bontgekleurde veren, die achter het regengordijn als felgekleurde vegen oogden. Op de borst van de piraat verscheen bloed, een donkerder vlek op de groene camouflagestof.

Finn draaide zich vliegensvlug om en probeerde te zien wie de pijl had afgeschoten. Ze zag niemand. De aanvaller was onzichtbaar. Finn sprong naar voren, wilde naar de brug toe, maar Billy greep haar bij de arm en trok haar terug.

‘Ben je gek geworden!’ schreeuwde hij. ‘Ze maken je af!’

Weer klonk dat snorrende geluid en op luttele centimeters van waar Billy stond schoot er een pijl door het gebladerte. Hij trok Finn mee op de grond. Winchester ging ook liggen. Gespannen keken ze naar Fu Sheng op de zwaaiende brug. Opnieuw zoefde er een pijl voorbij en die miste hem maar net. Fu Sheng bracht een hand naar zijn schouder, greep de pijlschacht beet en brak hem af. Zijn pijn verbijtend nam hij rap de laatste meters van de brug en klom tegen de oever op.

Dit keer snelde Finn hem wel te hulp. Ze had haar arm nog niet om zijn middel gelegd of er vloog een pijl rakelings langs haar heen. ‘Help me!’ riep ze.

Billy en Winchester schoten overeind en trokken Finn en de piraat de betrekkelijke veiligheid in van de ondergroei aan de voet van de grote boom. Finn zette Fu Sheng met zijn rug tegen de stam en bekeek de pijl in zijn schouder. Ze herinnerde zich wat ze tijdens het eerste jaar van haar studie bij anatomie had geleerd, en zag dat de pijl de borst had gemist en de deltaspier had geraakt. Hij was er dwars doorheen gegaan en er in de rug uitgekomen. Het was minder ernstig dan het eruitzag. Pijnlijk, dat wel. Maar in elk geval waren de longen of slagaders niet doorboord.

Rechts van Finn vlogen snel na elkaar nog twee pijlen door het gebladerte. Een pijl raakte de boomstam licht en gleed omlaag.

Ze trok Fu Sheng voorover om naar de uitschotwond te kijken. Toen ze vervolgens de pijlpunt wilde pakken, met de bedoeling om die uit de wond te trekken, weerhield een woeste kreet van Winchester haar daarvan. ‘Nee!’

‘Waarom niet?’

‘Ze gebruiken gifpijlen. Ik heb gezien dat ze met één pijl een wild zwijn omlegden.’

‘Serieus?’

‘Ben je bereid om het risico te nemen?’

‘Ik kan dat ding er toch niet in laten zitten?’

Fu Sheng was aan het wegzakken. Zijn oogleden trilden en zijn lippen werden bleek.

Finn plukte een handvol gras en bladeren van de grond en wikkelde die om de pijlpunt. Met haar hand er stevig omheen trok ze de gebroken schacht er met een snelle beweging uit. Hij kwam met een afschuwelijk, zuigend geluid los, en Fu Sheng snakte naar adem van de pijn. Hij sloeg zijn ogen op en probeerde te glimlachen. ‘Bedankt, dame,’ fluisterde hij. Hij bracht een van zijn grove handen naar de tailleband van zijn legerbroek en trok er het automatische pistool uit. Hij duwde het Finn in de hand. Naar haar gevoel woog het wapen tien kilo.

‘Heb jij enig idee hoe je dat moet gebruiken?’ vroeg Winchester.

Het wapen was een Egyptische Helwan-kopie van de Beretta 91 uit de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Finn had van haar vriend Michael Valentine geleerd hoe ze moest omgaan met diens grote, oude Colt.45. Ze ontgrendelde de veiligheidspal en zette de vuurselectieknop op halfautomatisch.

‘Ja, dat weet ik,’ zei ze.

‘Mijn borstzak,’ zei Fu Sheng. ‘Nog drie magazijnen. Tien kogels elk.’

Hij had drie schoten afgevuurd op de groep vissers. Dus er zaten zeven kogels in het wapen en nog eens dertig in de reservemagazijnen. Zevenendertig kogels tegen tweehonderd inboorlingen. In een flits zag ze het kind voor zich dat ze vorig jaar in een achterbuurt van Caïro vermoord had zien worden en ook het lijk van de jonge man vandaag op het strand. Weten hoe je een pistool moest afvuren, was iets anders dan er een leven mee nemen. Finn vergrendelde het pistool weer en duwde het wapen in het holletje van haar rug achter de band van haar jeans. Er kwamen geen pijlen meer.

‘Een patrouille die de pech had om op ons te stuiten?’ zei Billy, die laag bij de grond bleef en zijn blik op de jungle gericht hield.

Bijna even plotseling als de regen begonnen was, nam hij nu af. Fu Sheng hijgde van de gruwelijke pijn. Met een starre blik in zijn ogen zat hij voorover gebogen. Hij greep met een hand naar zijn borst. En toen hield alle beweging op.

Finn, die naast hem zat, legde haar vinger op de halsslagader, die uitpuilde op zijn dikke hals. Ze voelde geen hartslag. Hij was dood. Ze keek op haar horloge. Het gif dat ze op hun pijlen gebruikten, had hem binnen drie minuten gedood, nadat het zich via een niet-dodelijke wond had verspreid. Heel gemeen spul.

‘Het was geen patrouille. Ze stonden ons op te wachten bij de brug. Ze moeten de schoten gehoord hebben. Ze wisten dat we langs die weg moesten komen,’ zei de professor.

Finn staarde naar het dode lichaam van Fu Sheng. Toen draaide ze zich om naar Winchester. ‘Jij weet over welk dorp hij het had?’

‘Ja. Het grootste. Ik heb het van een afstand gezien. Aan drie kanten heeft het bamboemuren en aan de vierde kant ligt de rivier. Naar ik heb gezien, zijn er twee poorten.’

‘Hoe hoog zijn die bamboemuren?’

‘Niet hoog. Een meter vijftig misschien. Maar het heeft geen zin om te proberen daar overheen te klimmen. De punten van de bamboepalen zijn even scherp als die pijl.’ Hij wees naar de bloederige, afgebroken pijlstomp die Finn uit de schouder van de piraat had getrokken. ‘Misschien zijn ze zelfs met gif ingesmeerd.’

Voorzichtig pakte Finn de afgebroken schacht op en snuffelde aan de punt. Ze rook niets. Wel zag ze vage vegen van een witte, kleverige substantie zitten in een scheurtje in het bamboe. ‘Hoe komen ze aan dat gif?’

Winchester tikte op de knoestige boomstam. ‘Halen ze hier vandaan. Als je een snee maakt in de schors loopt er een dun soort latex uit, oepas. Antiaris toxicaria, geloof ik dat het officieel heet. Een hartglycoside. Het heet Antiarine, als ik het me goed herinner van botanie op de universiteit. Het komt hier veel voor.’ Hij trok een gezicht. ‘Vergelijk het met een enorme dosis digitalis krijgen. Het is verwant aan de nachtschade. Zijn hart is in zijn borstkas uit elkaar gespat.’

‘Het is vloeibaar,’ zei Finn, ‘en waarschijnlijk behoorlijk arbeidsintensief om het te winnen. In de regen zou het eraf spoelen. Ik betwijfel of ze het op hun palissaden smeren.’

‘Je betwijfelt maar raak,’ zei Winchester. ‘Maar ik verzeker je dat ik niet meedoe aan wat voor poging ook om eroverheen te komen.’

‘En de waterkant?’ opperde Billy. Hij keek naar de stroom, de weg waarlangs ze hier waren gekomen.

‘Er zitten onaangename beesten in dat water. Je zou minstens driehonderd meter moeten zwemmen – iets waartoe ik in het geheel niet in staat ben – en dan zou je opeens midden in het dorp staan. Van wat ik ervan heb gezien, draait het dorpsleven om de rivier.’

‘Kun jij geen driehonderd meter zwemmen?’ zei Finn.

‘Ik kan helemaal niet zwemmen,’ zei Winchester. ‘Heb het nooit geleerd.’

Billy keek hem vol ongeloof aan. ‘En je bent mariene bioloog?’

‘Ik kan me niet herinneren dat zwemmen een verplicht vak was voor mijn doctoraal,’ antwoordde de professor stijfjes.

‘Maar hoe heb je de schipbreuk dan overleefd?’ vroeg Billy.

‘Ik zorgde er altijd voor dat mijn reddingsvest binnen handbereik was. De bemanning pestte me er altijd mee. Ik was overigens wel de enige overlevende.’

‘Tja, we kunnen hier niet blijven zitten kibbelen,’ zei Finn. ‘We moeten echt tot een beslissing komen.’

‘We moeten terug naar de grot,’ zei Winchester. ‘We zijn op alle fronten in het nadeel en dankzij onze dode vriend hier zijn we het verrassingselement ook kwijt.’

‘Dat is het hele punt,’ betoogde Finn. ‘Ze weten nu dat we hier zijn, zowel de Japanners als de inboorlingen. Ze gaan ons zoeken en uiteindelijk zal een van de groepen ons vinden.’

‘We weten niet eens of die verdwenen Nederlander van jullie nog leeft,’ antwoordde Winchester. ‘Hij zou inmiddels dood kunnen zijn, net zoals die Khan.’

‘Wie weet zijn er ook andere overlevenden van ons schip,’ zei Billy. ‘We moeten het proberen.’

‘En daarna moeten we een manier vinden om van dit eiland af te komen,’ zei Finn.

‘Dat heb ik jullie toch al gezegd,’ zei Winchester geërgerd. ‘Het is onmogelijk. Het kan niet.’

‘Het kan wél.’ Finn stond op. De regen was opgehouden en de zon brandde weer op hen neer. Van de grond begon warme damp af te slaan. ‘Er is een manier. Het kan niet anders.’