Hoofdstuk 9
De helden uit avonturenromans kunnen allerlei hachelijke ervaringen doormaken en - zonder psychochemicaliën, gewoonlijk zonder slaap, altijd zonder gehinderd te worden door lichamelijke behoeften - onmiddellijk gereed zijn om zich weer in het volgende hachelijke avontuur te storten. Echte mensen zijn anders gebouwd. Zelfs na, wat hij dacht, twaalf uur in de slaapzak, voelde Falkayn zich nog moe en was hij overal pijnlijk. Hij was niet gewond geraakt tijdens die wilde rit door de linies van Katandara, maar de pijlen zoefden akelig dicht langs hem heen en Stepha had een vijandelijke ruiter neergesabeld, slechts seconden voordat die de man van Hermes had bereikt. Toen kwamen de mensen van Bobert Thorn aangestormd, sloegen de oppositie uiteen en brachten de nieuwaangekomenen Rangakora binnen. Falkayn was er niet aan gewend de dood van zo dichtbij onder ogen te zien.
Zijn zenuwen zaten er nog van in de knoop. Het hielp niet veel dat Stepha uiterst vrolijk was terwijl ze hem het paleis liet zien. Maar hij moest toegeven dat het gebouw hem fascineerde. Niet alleen was het lichter en ruimer dan alles in Katandara, niet alleen verraste het hem dikwijls door zijn schoonheid; maar het bevatte de verzamelde kunstschatten van duizenden jaren, minder stormachtig verlopen dan meer naar het westen. Er waren zelfs binnendeuren, zoals hij zich die van thuis herinnerde, van brons, gegoten in bas-reliëfs; tamelijk heldere glazen vensters; een door stoom verhit verwarmingssysteem. Ze verlieten de werkplaats voor electrolyse, een koninklijk monopolie dat werd toegepast in het paleis, en wandelden naar een balkon. Falkayn stond verbaasd hoever de ernstige geleerden al gevorderd waren: batterijen met loodzuur, koperdraad, vroege experimenten met een soort Leidse fles. Hij kon begrijpen waarom dit een voor mensen meer geestverwante stad was dan Katandara.
"Joehoe, daar is Thorn zelf, met de Koning," riep Stepha uit. Ze leidde Falkayn naar het hek waar ze stonden. Zijn twee bewakers kwamen vlak achter hen aan. Het waren vriendelijke jonge knapen, maar ze lieten hem geen moment uit het oog en hun wapens zaten zeer los in de schede.
Thorn legde de koperen telescoop neer waardoor hij had staan kijken en knikte.
"Dat kamp wordt met elke wacht slordiger,'' zei hij. "Ze zijn gedemoraliseerd, dat staat wel vast."
Falkayn keek dezelfde kant op. Het paleis bestond uit een enkel gebouw met veel ramen en verscheidene verdiepingen hoog. Hij was dicht bij de bovenste. Er was geen muur omheen gebouwd, alleen een tuin en daarachter de stad. Evenals Katandara was Rangakora zo oud, dat het bijna helemaal uit steen was opgetrokken. Maar de huizen hier waren een symfonie van zacht wit, geel en rood. Met de ramen liever aan de voor- dan aan de achterzijde, met puntdaken waarop dakpannen lagen en het gracieuze lijnenspel, deden ze hem wat denken aan de vroeg-renaissance architectuur op Aarde. Verkeer bewoog zich tangs verhoudingsgewijs brede, geplaveide lanen, op afstand leken het dwergachtige figuurtjes en het geratel van wielen en getrappel van voeten was zwakjes hoorbaar. Er steeg wat rook omhoog tegen een Tyrische hemel, waar een paar wolken langszwierven. Daarachter liepen de heuvels blauwgrijs op naar de Mount Gundra, waarvan de sneeuwmuts goudkleurig glinsterde in de eeuwige zonsondergang. Aan zijn rechterkant tuimelden de watervallen omlaag, wit en groen en mistig met regenbogen er doorheen, om over de stenen voort te kolken naar een Chakora die hier nog schitterend en vruchtbaar was.
Zijn blik bleef op de belegeraars rusten. Achter de verdedigingswerken van de stad vormden hun tenten en kampvuren stippen op het plateau, hun dieren graasden in kudden en er flitste metaal op, waar de soldaten aan het oefenen waren. Jadhadi moest wel krachtige versterkingen gezonden hebben toen hij van de opstand had vernomen. "Ik zou ze nog steeds niet graag te lijf gaan, ze hebben een numeriek overwicht op jullie," zei hij.
Bobert Thorn lachte. Hij was een stevig gebouwde, grijsge-baarde man met felle blauwe ogen. Oude oorlogslittekens en een veelgebruikte sabel staken af tegen zijn geborduurde rode tuniek en zijden broek. "We hebben geen haast," zei hij. "We hebben voorraden genoeg, meer dan zij van het platteland kunnen plunderen. Laat ze daar maar rustig een tijdje zitten. Misschien komt de rest van de Ershoka. Zo niet, dan zullen ze tegen dat de volgende Schemering aanbreekt zo uitgehongerd en gedemoraliseerd zijn, en nog half-blind op de koop toe, dat we ze de nederlaag kunnen toebrengen. Dat weten ze zelf ook. Ze hebben niet veel lef meer over." Hij wendde zich tot de slanke Ikranankaan met de rode vacht, die gehuld was in een saffraankleurige mantel en een vergulde snuit had. "Koning Ursala, dit is de man van Buiten-deze-Wereld, waarover ik u verteld heb."
De vorst boog zijn vogelachtige hoofd. "Gegroet," zei hij in een dialect dat niet al te moeilijk te volgen was. "Ik ben zeer benieuwd geweest u te ontmoeten. Ik wilde slechts dat de omstandigheden wat vriendelijker waren geweest."
"Dat kan nog komen," waagde Falkayn.
"Niet als uw kameraden hun dreigement uitvoeren en ons onder Katandaraanse vlag brengen," zei Ursala. Zijn vriendelijke toon verzachtte het gewicht van deze opmerking. Falkayn schaamde zich.
"Ja, ziet u, we kwamen hier als vreemdelingen zonder kennis van de plaatselijke omstandigheden. Maar wat is er op tegen om u bij het Keizerrijk te voegen. Niemand schijnt daar slecht behandeld te worden."
Ursala schudde zijn kuif en antwoordde uit de hoogte: "Rangakora had al een geschiedenis toen Katandara nog een dorp was. De Deodaka waren tot weinig generaties terug nog barbaren. Hun manieren zijn niet de onze. Wij zetten geen Broederschappen tegen elkaar op en schrijven ook niet voor dat een zoon met alle geweld het beroep van zijn vader moet erven."
"Is dat waar?" Falkayn was verbaasd hierover.
Stepha knikte. "Broederschappen zijn hier slechts families," zei ze. "De Gilden lopen daar doorheen."
"Dat blijf ik u steeds vertellen, alleredelste," zei Thorn zelfverzekerd. "Wanneer u zich eenmaal onder de bescherming van de Ershoka stelt - "
"Waar wij niet om hebben gevraagd," onderbrak Ursala hem.
"Nee, maar als ik niet besloten had om hier de macht in handen te nemen, zou de onderkoning van Jadhadi nu hier zitten."
"Ik veronderstel dat u van twee kwaden nog het beste bent," zuchtte de koning. "De Irshari zijn ons te lang gunstig gezind geweest; het schijnt dat wij onze krijgskunst wat verleerd zijn. Maar laat ons eerlijk blijven. U zult een prijs vaststellen voor uw bescherming, in land, kostbaarheden en in macht."
"Natuurlijk," zei Thorn.
Om een pijnlijke stilte te verbreken, vroeg Falkayn wie of wat die Irshari wel waren.
"Wel, de makers van en heersers over het heelal," zei Ursala. "Of bent u in Buiten-deze-Wereld net zo bijgelovig als de volkeren hier in de Westlanden?"
"Hè?" Falkayn balde de vuisten. Er ging een huivering door hem heen. Hij barstte los in vragen.
De antwoorden gooiden elke bij voorbaat aangenomen mening ondersteboven. Rangakora had een volkomen normale meer-goden religie, met goden die offers verlangden en aanbeden wilden worden, maar die in wezen welwillend waren. De enige belangrijke kwade godheid was hij, die Zuriat de Zuivere had verslagen, en Zuriat werd jaarlijks wedergeboren terwijl de overige goden de slechte in toom hielden.
Maar dan waren de Ikranankans niet paranoide uit instinct!
Wat had die cultuur van de Westlanden er dan toe gebracht te denken dat de kosmos vijandig was?
Falkayn's gedachten maakten een sprong: niet tot een gevolgtrekking, want hij wist het zeker, maar tot de oplossing die al weken vlak voor zijn neus aanwezig was geweest. De dag-kant van Ikrananka kende geen seizoenen. Er zat geen ritme in het leven, slechts een eindeloze strijd om te overleven in een langzaam vijandiger wordende omgeving. Iedere verandering in de natuur betekende een ramp: een zandstorm, een plaag, een ziekte onder het vee, een opdrogende bron. Geen wonder dat de bewoners achterdochtig waren ten opzichte van alles wat nieuw was, en nog erger, ook van elkaar. Geen wonder dat ze zich slechts op hun gemak voelden bij volledig ingewijde leden van hun eigen Broederschappen. Geen wonder dat de beschavingen wankel waren en de barbaren zo vaak de kans kregen er in door te dringen. Die arme bliksems! Rangakora, aan de rand van het Schemering gebied, kende regen en sneeuw en een bepaald tempo in de afwisseling van dag en schemer. Men kende daar niet slechts een paar afzonderlijke sterren, maar constellaties; nadat het volk daar zich in het land van de nacht had gewaagd, kende het ze zelfs goed. Om kort te gaan, dacht Falkayn, als die plaatselijke bevolking dan al uit een stel rare gabbers bestond, waren dat tenminste een Aards soort gabbers.
Maar dan -
Nee. Rangakora was klein en lag geisoleerd. Het had niet de mogelijkheden van een keizerrijk. En met al die groeperingen en bendes op deze planeet, zou Van Rijn met niets minder dan een keizerrijk willen handelen. Een andere pet opzetten en deze stad helpen zou een Donquichot-achtig gebaar zijn, maar de Polesotechnische Bond liep niet zo warm voor het vechten tegen windmolens. Een bevrijd Rangakora zou zo weer opgeslokt worden, zodra het ruimteschip was vertrokken; want er zouden geen verdere bezoeken volgen.
Toch zou de stabiliserende invloed die er van uitging van onschatbare waarde kunnen zijn voor kooplieden van een andere wereld. Zou er geen compromis mogelijk zijn?
Falkayn keek wanhopig naar de hemel. Wanneer zou Muddlin Through komen? Chee en Adzel zouden hem zeker eerst hier zoeken. Tenzij hun iets ergs was overkomen.
Hij werd zich er van bewust dat Ursala tegen hem sprak en rukte zich los uit zijn gepeins. "Neemt u mij niet kwalijk, alleredelste."
"Wij gebruiken geen titels," zei de Koning. "Slechts een vijand moet gunstig gestemd worden. Ik vroeg u me iets over uw land te vertellen. Het moet een prachtige plek zijn en de Irshari weten hoezeer ik wat afleiding kan gebruiken."
"Wel - eh - "
"Het interesseert mij ook," zei Thorn. "Tenslotte, als wij Ershoka Ikrananka zouden moeten verlaten, zou dat alles tenietdoen. Dan zouden we net zo goed nu uit Rangakora kunnen verdwijnen." Hij keek niet al te opgewekt bij het vooruitzicht.
Falkayn slikte eens. Als de mensen naar Aarde overgebracht zouden worden, zou hij de held van het publiek worden, maar Van Rijn zou hem handelspionier af maken. Ongetwijfeld zou hij een baan krijgen: een keurige, veilige positie als derde stuurman op een lijndienst, met een plaatsing als schipper op zijn vijftigste en een verplicht afscheid met een vastgesteld pensioen tien jaar later.
"Eh, de zon is er helderder," zei hij. "Je hebt gezien hoe onze vertrekken waren verlicht, Stepha."
"Ik werd er dan ook zowat door verblind," mopperde het meisje.
"Daar zou je wel aan wennen. Je moet eerst voorzichtig zijn met buiten komen. De zon zou je huid kunnen verbranden."
"Wat zeg je me daarvan!" barstte een van Falkayn's bewakers uit.
De man van Hermes vond dat hij maar een slechte indruk gaf. "Alleen maar voor een poosje," stamelde hij. "Dan is het veilig. Je huid raakt gehard en wordt bruin."
"Wat?" Stepha bracht een hand naar haar eigen blanke wang. Haar mond viel open.
"Het moet daar wel heet zijn," zei Ursala scherpzinnig.
"Niet zo erg," zei Falkayn. "Maar wel warmer dan hier natuurlijk, op de meeste plaatsen."
"Hoe kun je dat verdragen?" vroeg Thorn. "Ik transpireer nu al."
"Wel, als het echt erg heet is, kun je binnen blijven. Wij kunnen een gebouw zo koud of warm maken als we willen."
"Bedoel je, dat ik daar gewoon zou moeten zitten wachten tot het weer eens een keer een verdomde beslissing neemt om te veranderen?" blafte Thorn.
"Ik herinner het me weer,'' deed Stepha een duit in het zakje. "De atmosfeer bij jullie in het schip was drukkender dan in een moeras. Is Aarde net zo?"
"Dat hangt er van af waar je je bevindt," zei Falkayn. "En overigens houden we de weersomstandigheden vrij goed onder controle op Aarde."
"Dat klinkt alleen maar erger," klaagde Thorn. "Als ik dan moet zweten, dan wil ik dat zeker niet doen omdat iemand anders dat uitmaakt." Hij klaarde op. "Tenzij je met hen kunt vechten als je niet leuk vindt wat ze van plan zijn."
"Grote God, nee!" zei Falkayn. "Vechten is op Aarde verboden."
Thorn viel achterover tegen het hek en staarde hem aan. "Maar wat moet ik er dan doen?"
"Eh ... wel, je zou een paar jaar naar school moeten. Dat wil zeggen, Aardse jaren, die duren ongeveer vijf maal zo lang als die op Ikrananka. Je zou veel moeten leren, wiskunde en natuurfilosofie en geschiedenis en ... Nu ik er over denk, is het een verbijsterende hoeveelheid. Maar maak je daar maar niet bezorgd over. Ze zullen wel werk voor je vinden, als je eenmaal met je studie klaar bent."
"Wat voor werk?"
"M-m-m, niet zo best betaald, vrees ik. Zelfs niet op een gekoloniseerde planeet. De koloniën zijn niet primitief, dat moet je wel weten, en je zou een lange opleiding nodig hebben om de machines te bedienen die we gebruiken. Ik neem aan dat je - " Falkayn zocht naarstig naar inheemse termen - "kok zou kunnen worden of assistent onderhoudsmonteur of zoiets.''
"Ik, die een stad geregeerd heb?" Thorn schudde het hoofd en begon in zichzelf te mompelen.
"Er moet toch wel iets te vechten zijn," protesteerde Stepha.
"Ja, helaas wel," zei Falkayn.
"Hoezo 'helaas'? Jij bent een rare." Stepha wendde zich tot Thorn. "Kop op, Kapitein. We zullen soldaten blijven. Als Great Granther niet gelogen heeft, zijn die plaatsen vol met spullen die je kunt plunderen."
"Soldaten mogen helemaal niet plunderen," zei Falkayn. Ze keken oprecht geschokt. "En trouwens, ook zij hebben meer vaardigheid met machines nodig dan ik geloof dat jullie kunnen leren op jullie leeftijd."
"Grote ... licht ... kogels," fluisterde Thorn.
"We zullen de Broederschapsraad hierover bijeen moeten roepen," zei een van de bewakers met verschrikte stem.
Thorn richtte zich op en herkreeg zijn zelfbeheersing weer. "Dat zal nu niet gemakkelijk zijn," verklaarde hij. "We zullen doorgaan zoals we tot dusver hebben gedaan. Als het beleg is opgeheven en we weer in contact kunnen komen met de rest van ons, zullen we zien wat we willen doen. Ursala, jij en ik zouden die verbindingstroepen tussen onze beide strijdmachten organiseren."
"Ja, ik veronderstel dat dat noodzakelijk is," zei de Koning met tegenzin. Hij boog het hoofd in de richting van Falkayn. "Vaarwel. Ik vertrouw er op dat we later nog uitgebreid verder zullen kunnen praten." Het afscheid van Thorn was verstrooid; hij was in diep gepeins verzonken. Ze wandelden weg. Stepha leunde met haar ellebogen op het hek. Ze droeg een zeer korte tuniek en haar haar hing los. Een briesje golfde door de bronzen lokken. Hoewel haar gelaatsuitdrukking somber was geworden, herinnerde Falkayn zich een bepaalde opmerking die ze eerder had laten vallen. Zijn pols ging sneller kloppen. Hij zou net zo goed een beetje plezier aan zijn gevangenschap kunnen beleven.
"Ik wilde Aarde niet zo slecht afspiegelen," zei hij. "Je zou het er vast prettig vinden. Zo'n knap meisje, met zo'n exotische achtergrond - je zou een sensatie zijn."
Ze bleef naar de wachttorens staan kijken. De spot in haar stem onthutste hem. "Oh ja, een nieuwtje. Voor hoe lang?"
"Wel ... Mijn beste kind, voor mij zul je altijd een verrukkelijk nieuwtje blijven."
Ze reageerde niet. "Waarom voor de donder ben je nu opeens zo nukkig?" vroeg Falkayn.
Haar lippen persten zich samen. "Om wat je net zei. Toen je me bevrijdde hield ik je voor een geweldige vent. Ik had daar meteen doorheen moeten zien, er was niets aan voor jou, met een monster om op te rijden en een machine in je hand! En, misschien was het niet fair om je een beroerde zandara-ruiter te noemen. Je hebt nooit geleerd hoe je moet rijden. Maar het is waar, je slaat een slecht figuur in het zadel. Ben je wel ergens goed voor, zonder een machine tot je beschikking?"
"Tenminste voor één ding," zei hij lachend.
Ze haalde de schouders op. "Ik ben niet kwaad, David. Alleen teleurgesteld. Dat is ook mijn fout, omdat ik niet eerder inzag dat je zo geweldig leek, alleen omdat je anders bent."
Dit is mijn geluksdag, kreunde Falkayn inwendig.
"Ik geloof dat ik maar eens ga kijken of Hugh al vrij is," zei Stepha. , Jij kunt nog wel hier en daar rondkijken als je dat wilt."
Falkayn wreef zich over de kin toen hij haar nakeek. Hij voelde de stoppels schuren. Natuurlijk, dit moest precies het moment zijn dat zijn laatste dosis antibaard-enzymen opraakte. Behalve in het schip was er waarschijnlijk op heel Inkrananka geen scheermes. Er stonden hem een paar dagen jeuk te wachten, tot dat verdomde gewas op zijn gezicht ver genoeg was opgekomen.
Het meisje had niet zonder rechtvaardiging gesproken, bedacht hij bitter. Hij had inderdaad deze hele reis zelf meer onheil gesticht dan hem was overkomen. Als Chee Lan en Adzel in ernstige moeilijkheden waren geraakt, was dat zijn schuld: hij was de schipper. Over een maand of vier, als ze niet teruggekeerd waren, zou het verzegelde reisplan, dat ze op hun basis hadden achtergelaten, worden geopend en er zou een reddingsexpeditie worden uitgezonden. Die zou hem hier uit kunnen halen, aangenomen dat hij dan nog in leven was. Op dit ogenblik wist hij niet eens zeker, of hij dat wel wilde.
Een luide kreet maakte dat hij zich omdraaide. Hij tuurde over het hek en de muur van de stad. Er leek een donderslag in zijn hoofd te weerklinken.
Adzel!
De Wodeniet kwam in volle galop uit de kromming van de benedenweg. De schubben glansden over zijn hele golvende lengte; hij donderde luider dan de waterval. Er klonk een gil uit het vijandelijke kamp. Tromgeroffel kwam van Rangakora's torens. Mensen en bewoners van Ikrananka zwermden met hun wapens naar de kantelen.
"Bij de levende demonen," werd er achter Falkayn's rug gehijgd. Hij keek om en zag hoe zijn twee bewakers met lijkbleke gezichten en uitpuilende ogen naar de verschijning staarden. Een kans om te ontsnappen, flitste door hem heen. Hij glipte naar de deur. Stepha kwam net terug. Ze greep zijn arm en gooide zich met haar volle gewicht tegen hem aan. "Kijk uit!" gilde ze. De mannen kwamen uit hun verstarring bij, ze trokken hun wapens en duwden hem achteruit. Hij voelde zich misselijk.
"Wat gebeurt er?" kon hij uitbrengen. "Waar is het ruimteschip?"
Nu was kijken alles wat hij kon doen. Een groep Katandaraanse cavaleristen verzamelde zich en ging tot de aanval over. Adzel stopte niet eens. Hij ploegde er dwars doorheen. Lansen versplinterden op zijn pantser, ruiters vlogen door de lucht en zandara's vluchtten in paniek. Hij had misschien door katapults tot staan gebracht kunnen worden. Maar de veldartillerie had geen instructies ontvangen met betrekking tot wezens van een andere planeet, noch wat er moest gebeuren wanneer een echte, zichtbare demon recht op hen afkwam. Ze verlieten hun post.
Panische angst verspreidde zich als waterstof. Binnen enkele minuten was het leger van Jadhadi één huilende, worstelende menigte, die de heuvel afrende om zo gauw mogelijk thuis te komen.
Adzel joeg er voortdurend achteraan om ze in beweging te houden. Toen de laatste infanterist uit het zicht verdwenen was, kwam de Wodeniet terug, temidden van een chaos van neergegooide wapens, in het zand rollende zandara's en karikuts, lege strijdwagens, verlaten tenten, smeulende vuren. Zijn staart zwiepte vrolijk.
Daar stampte hij naar de poort. Falkayn kon niet horen wat hij bulderde, maar hij kon het zich wel voorstellen. De knieën van de man voelden als water. Hij snakte naar adem. Er leek vrijwel geen tijd verstreken te zijn voor een boodschapper zich naar hem toe haastte met de mededeling dat hij werd ontboden. Maar de wandeling door de lege straten - de bevolking van Rangakora was naar binnen gegaan om tot de goden te klagen - en over de stadsmuur, leek een eeuw te duren.
Dit kalmeerde hem echter enigszins. Toen hij daar eindelijk stond met Thorn, Ursala, Stepha en een rij soldaten en op zijn vriend neerzag, kon hij weer denken. Van zo dichtbij zag hij nu ook het pluizige figuurtje van Chee op de grote schouders. Ze waren beiden tenminste in leven. Tranen prikten in zijn ogen.
"David!" brulde Adzel. "Ik hoopte zo dat je hier zou zijn. Waarom laten ze me niet binnen?"
"Ik ben een gevangene!" riep Falkayn in het Latijn terug.
"Oh nee, niets daarvan," zei Thorn. "Spreek Anglisch, of Katandaraans, dat kan ik verstaan, of houd anders je mond." Omdat de speerpunten rondom hem zo oneindig scherp leken, gehoorzaamde Falkayn. Aan de algemene onaangenaamheden van het leven werd nu nog toegevoegd, dat iedereen hoorde hoe zijn schip tot nietsdoen gedwongen was. En nu zat hij hier echt, vast. Hij kreeg een brok in zijn keel.
Thorn zei gretig: "Zeg, hoor eens, we hebben een gemeenschappelijk belang. Laten we samen oprukken naar Haijakata, dat vliegende ding van jou bevrijden en dan naar Katandara gaan."
Ursala's stem klonk ijzig. "Met andere woorden, mijn stad zal van daaruit geregeerd worden, ondanks alles."
"We moeten onze broeders helpen," zei Thorn. "Op weg hierheen heb ik een koerier onderschept," vertelde Adzel. "Ik ben bang dat mijn aanzien geschaad is, doordat ik hem bang gemaakt heb, maar we hebben zijn missives gelezen. Die Ershoka die in de stad waren, maar niet binnen het IJzeren Huis, hebben zich aaneengesloten en de achterzijde aangevallen. Door deze combinatie hebben hun mensen de linies doorbroken en zich een weg gevochten, de stad uit. Ze hebben - hoe heette dat ook weer - een Chakora dorp ingenomen en families die hier en daar verspreid woonden, opgeroepen daarheen te komen voor hun eigen veiligheid. Jadhadi durft ze niet aan te vallen met de troepen die hij tot zijn beschikking heeft. Hij verzamelt nu versterkingen uit de diverse Keizerlijke garnizoenen.''
Thorn trok eens aan zijn baardje. "Mijn mensen kennende," zei hij, "zullen ze daarvandaan trekken voor dat kan gebeuren. En waar moeten ze anders heen trekken dan naar ons?" Zijn gezicht gloeide.-"Bij de Vernietiging! We hoeven alleen maar te blijven zitten en we krijgen alles wat ik wilde!"
"Daarbij komt nog," waarschuwde Stepha, "dat we Falkayn niet zouden kunnen vertrouwen. Zodra hij die vliegende machine van hem terug heeft, zou hij kunnen doen waar hij zin in heeft.'' Ze wierp de man van Hermes een vijandige blik toe.
"Reken maar dat je je op ons zou wreken."
"Het enige ding wat ik wil is weg te gaan van deze planeet," sprak hij haar tegen. "En heel ver weg ook."
"Maar daarna? Jouw stinkende koopmansbelangen liggen in Katandara. En er zouden best anderen zoals jij kunnen zijn, die later terugkomen. Nee, we kunnen je maar het best hier houden, mannetje." Ze leunde over de balustrade, zette haar handen aan de mond en riep: "Ga weg jullie, of we gooien het hoofd van jullie vriend naar je toe."
Chee ging rechtop staan tussen de rugplaten. Haar ijle stemmetje was nauwelijks hoorbaar temidden van het tumult van de waterval.
"Als jullie dat zouden doen, trekken we die mesthoop van een stad van jullie over je oren."
"Nu, wacht even, wacht even," pleitte Ursula. "Laten we redelijk blijven."
Thorn liet zijn blik eerst langs de gezichten gaan van de menigte op de muur. Zweet glinsterde en tongen bevochtigden lippen; snavels hingen open en kuiven lagen plat. "We kunnen geen uitval wagen tegen hem," zei hij sotto voce. "Onze mensen zijn nu veel te bang en behalve dat, zouden de meeste zandara's beginnen te steigeren. Maar we kunnen hem wel op een afstand houden. Als de hele Broederschap er aan komt - ja, dan hebben we er veel. We kunnen wachten."
"En mij in leven houden als iets om mee te onderhandelen," zei Falkayn snel.
"Zeker, zeker," zei Stepha hatelijk.
Thorn blafte een bevel. Soldaten van de genie begonnen de koorden van katapults op te winden. Adzel hoorde het gekraak en trok zich buiten schootsafstand terug. "Houd moed, David," riep hij. "We zullen je niet in de steek laten."
Wat wel goed bedoeld was, maar niet zo handig, bedacht Falkayn somber. Thorn wilde niet alleen Rangakora behouden, hij moest het wel, terwille van zijn verwanten. De Ershoka waren wel zo beinvloed door de chronische achterdocht van Katandara, dat ze Falkayn nooit vrij aan boord van zijn schip zouden laten gaan. Eerder zouden ze hem permanent in gijzeling houden, tegenover andere ruimtevaarders.
En als ze zich hier eenmaal stevig genesteld hadden, zouden ze ongetwijfeld proberen de hegemonie van de Deodakh omver te werpen. Het beste waar Falkayn op kon hopen was, dat een reddingsexpeditie een ruil tot stand zou kunnen brengen: dat in ruil voor hem de Bond van Ikrananka weg zou blijven. Dat verdrag zou geëerbiedigd worden, dat wist hij; handeldrijven met een vijandig gezinde bevolking had geen nut. En als hij eenmaal vernomen had dat deze markt niet alleen gedeeld, maar zelfs verlaten moest worden, zou Van Rijn Falkayn regelrecht naar Luna sturen.
Wat een mooie bende had hij er van gemaakt voor zichzelf! Zijn bewakers namen hem weer mee naar het appartement in het paleis, dat dienst deed als zijn gevangenis. Adzel verzamelde de paar dieren die niet van hun kluisters waren losgebroken, als voedselvoorraad, en maakte zich op voor zijn een-draaks-beleg van de stad.
Chee Lan had er geen moeite mee om de oostelijke muur ongezien te bereiken. De soldaten van Katandara waren er niet zo dichtbij geweest dat ze de struiken hadden vertrapt, en de bewoners van Rangakora waren er niet uitgekomen om te snoeien en te wieden. Er was voldoende hoge begroeiing om haar nadering te verbergen. Ineengedoken aan de voet, keek ze tegen een vrijwel loodrechte donkere rotswand aan; er zeilde een wolk door de paarse hemel daarboven, die maakte dat de muur boven op haar scheen te vallen. Doordringende teerluchtjes uit de struiken drongen in haar neusgaten. Er blies een kille wind. Van de tegenovergestelde zijde hoorde ze de waterval bulderen.
Hier in de schaduw was het moeilijk om details te onderscheiden. Maar langzaam koos ze zich een weg. Zoals gewoonlijk waren de stenen niet begroeid, behalve waar ze tegen elkaar gestapeld lagen, en de regen en vorst van verscheidene duizenden jaren hadden er putjes in gemaakt. Ze kon klimmen. Haar spieren spanden zich. Ze sprong, zocht naar houvast voor vingers en tenen, reikte dan naar de volgende plek, en de volgende. Koud en ruw schuurde de oppervlakte van de rots over haar buik. Ze werd in haar bewegingen belemmerd door haar buit uit het verlaten kamp, twee dolken om haar middel en een eind touw dat ze om zich heen had gewikkeld. Niettemin klom ze onverstoorbaar verder.
Toen haar vingers de rand van een kanteel omklemden, aarzelde ze een ogenblik. Hier waren met tussenruimtes wachters geplaatst. Maar - Ze trok zichzelf op, hurkte tussen de tinnen en gluurde er omheen. Enkele meters naar links en naar rechts zag ze de dichtstbijzijnde soldaten. Een was een mens, de ander een Ikranankaan. Hun mantels fladderden even wild als de banieren bovenop de verder afgelegen torens. Maar ze bleven strak naar buiten kijken.
Vlug nu! Chee glipte over de borstwering. Zoals te verwachten viel - iedere bekwame militaire technicus zou de zaak zó ontworpen hebben - strekten zich verscheidene meters leeg plaveisel uit tussen de binnenvoet van de muur en de huizen die het dichtstbij stonden. Daar er geen handel met de buitenwereld plaats vond, bewoog er zich totaal geen verkeer op. Ze wachtte niet om zich zorgen te maken over mogelijke voorbijgangers, maar liet zich met roekeloze vaart omlaag zakken. De laatste paar meters liet ze zich vallen. De geringe zwaartekracht kwam daarbij goed van pas.
Toen ze eenmaal het dichtstbijzijnde steegje ingeschoten was, nam ze even de tijd om op adem te komen. Maar toch niet langer dan strikt nodig was. Ze kon voetstappen horen, en krakerige stemmen. Via een raamkozijn klom ze op het dak van een van de huizen.
Vandaar had ze een weids uitzicht. De bolronde rode zon zond lange stralen over straten waar gelukkig maar weinig inwoners op pad waren. Uren na de komst van Adzel moesten ze nog steeds te geschokt zijn om te kunnen werken. Laat eens kijken ... Het is wel zeker dat David in het paleis vastgehouden wordt, en dat moet dat fraaie gebouw zijn in het midden van de stad.
Ze stippelde een weg uit, zoveel mogelijk van dak tot dak, de smalste straatjes overstekend als ze verlaten waren, en ging op weg.
Voorzichtigheid kost tijd; maar die prijs is toch niet te hoog. Het zwaarste obstakel bevond zich aan het eind. Vier brede straten omringen de koninklijke tuinen en die waren verre van verlaten. Behalve een gestadige stroom van gewoon dagelijks verkeer, wemelde het er van bange groepjes Ikranankans, zeer menselijk in het zoeken naar troost en geruststellingen die ze wellicht zouden vinden in de nabijheid van hun vorst. Chee bracht een paar uren door achter een schoorsteen en bestudeerde het tafereel, voordat zich een kans voordeed.
Een zware wagen ratelde door de straat vóór haar op hetzelfde moment dat een bejaarde planeetbewoner in golvende officiële gewaden overstak naar het paleis. Chee sprong naar beneden in de steeg tussen dit huis en het volgende. Ze had er op gerekend dat het erg druk zou zijn voor de gebouwen. De karikuts draafden langs, de wagen kraakte en rammelde er achteraan en dat gevaarte dekte haar bewegingen. Ze werkte zich er onder en bleef daar op handen en voeten lopen. Ze zou bij benadering zo'n drie meter moeten overbruggen voor ze bij de Ikranankaanse oude baas was. Als ze werd opgemerkt, waren de tuinen onmiddellijk daar achter, met massa's heggen en bosjes om zich in te verschuilen. Maar ze hoopte dat dat niet nodig zou zijn.
Dat was het niet, daar ze de opening in minder dan een halve seconde nam.
Terwijl ze de achterkant van de lange mantel van de oude optilde, dook ze er onder en liet het kledingstuk over zich heen vallen.
Hij bleef staan. "Wat? Wat?" hoorde ze en draaide met hem mee, oppassend dat ze niet langs zijn kuiten streek. "Krrr-ek? Wat? Ik zou toch zweren dat ik iets voelde ... nee, nee ... uk-k-k ..." Hij liep moeizaam verder. Toen ze veronderstelde dat ze ver genoeg op het grondgebied van het paleis waren, verliet Chee hem bij het eerste het beste bosje. Door de bladeren heen zag ze hem weer stilstaan, aan zijn kleding voelen, op zijn hoofd krabben en dan weer mompelend doorlopen.
Tot dusver was het goed gegaan. Het volgende stukje zou het pas echt leuk worden. Chee sloop een poosje door de tuin, zich verstoppend zoals alleen een geboren bosbewoner dat kan als er iemand langs kwam, tot ze op haar omzwerving opnieuw een mogelijkheid zag.
Ze was al aardig opgeschoten naar een zijkant van het paleis. Een pol namaakbamboe onttrok haar aan het gezicht, met daarop in een rechte hoek nog een heg als extra dekking en er was niemand te zien, behalve een inheemse bewaker, die met zijn borstpantser en beenplaten het grindpad kwam afknarsen. Hij had beter moeten weten. Chee liet hem voorbij gaan en zette zich af. Een duw tijdens haar sprong liet hem met een hulpeloos gekletter op zijn buik vallen. Meteen zat ze op zijn schouders, terwijl haar linkerarm zijn adem afsneed en haar rechterhand een mes omklemd hield.
Ze plaatste de punt daarvan op zijn keel en fluisterde opgewekt: "Eén geluid van jou, vriend, en ik maak je koud. Het zou me niet bevallen denk ik. Je smaakt vast niet lekker."
Terwijl ze de druk verminderde, liet ze hem zijn hoofd omdraaien tot hij een glimp van haar kon opvangen en besloot hem het verschrikte gebrabbel dat hij uitstiet te vergeven. Het moest afschuwelijk zijn te worden overvallen door een demon met een grijs masker, ook al was het dan maar een kleintje.
"En nu vlug, als je leven je lief is," beval ze. "Waar zit de gevangen Ershokh ?''
"Ak-k-k uk-k-k - "
"Niet talmen." Chee prikte hem even. , Je weet wie ik bedoel. Die grote geelharige baardeloze vent. Zeg het me, of je sterft!"
"Hij - hij is in - "Er kwamen geen woorden meer. De soldaat deed een heldhaftige poging om op te staan. Chee kneep hem zover de keel dicht, dat hij even bewusteloos raakte. Ze had ervoor gezorgd, toen ze in Haijakata was, dat ze zo goed als dat zonder sectie mogelijk was op de hoogte kwam van de Ikranankaanse anatomie. En dit was, in verhouding, een vrij zwak exemplaar.
Toen de soldaat weer bijkwam was hij maar al te zeer bereid om mee te werken. Of althans hij was te bang om leugens te verzinnen; Chee had zo langzamerhand genoeg ondervragingen geleid om daar zeker van te kunnen zijn. Ze kreeg precieze aanwijzingen hoe ze het appartement kon vinden. Twee Ershoka stonden er voor op wacht, maar buiten een stevige bronzen deur.
"Dank je," zei ze, en oefende weer enige druk uit. Ze sneed een paar eindjes touw af en een reep van zijn mantel om als prop te gebruiken, maakte dat haar informatiebron zich voorlopig niet kon bewegen en rolde hem tussen de bepluimde stengels. Hij kwam net weer bij toen ze hem alleen liet. "Het zal wel niet lang duren eer ze je vinden," zei ze. "Waarschijnlijk voordat ze de tuin sproeien."
Ze ging er vandoor. Nu was het echt nodig om haast te maken. En dat kon ze niet. De burcht van deze verdomde stad zonder nacht binnengaan deed alles wat daarvoor gebeurd was slechts kinderspel schijnen. Een openstaand raam gaf toegang tot een vertrek, waarvan ze had gezien dat het leeg was. Maar toen was het zaak van wandtapijt naar rustbank naar siervaas naar standbeeld te wippen, terwijl honderd en één bedienden en bewakers en ambtenaren en kooplieden en bewoners met verzoekschriften en zusters en neven en tantes zich heen en weer bewogen door de lange gangen; en een run nemen op het moment dat er niemand was in de hoop dat er ook niemand zou komen opdagen voor ze haar volgende schuilplaats had gevonden; en zo steeds maar door en door en door -
Tegen de tijd dat ze bij het balkon was gekomen waar ze wilde zijn en waarvan de slanke kolommen tot de overhangende dakrand reikten, waren zelfs haar zenuwen bijna aan flarden. Ze sprong op, zwaaide zich over de rand van het dak en kroop naar een punt recht boven een raam, dat tot Falkayn's vertrekken moest behoren. Haar gevangene had haar verteld dat die zich tussen het tweede en derde balkon aan de noordzijde bevonden. En twee verdiepingen lager, met een muur die te glad was om langs te klimmen. Maar ze had nog genoeg touw over en er staken voldoende schoorstenen van de dakpannen omhoog. Ze legde een lus om de dichtstbijzijnde. Na een blik omlaag om zich ervan te overtuigen dat niemand op de grond naar boven stond te kijken, liet ze zich glijden.
Ze hield stil en tuurde door het raam naar binnen. Een met krullen versierd hekwerk van door de eeuwen heen groenig uitgeslagen brons zou haar wel doorlaten, maar zeker geen man. Waarom had ze er niet aan gedacht het Katandaraanse nest te doorzoeken naar een zaag? Ze reikte er doorheen en tikte op het glas er achter. Er kwam geen antwoord. Met een opmerking, die eigenlijk niet paste bij zulk snoezig wit bont, sloeg ze het raam stuk met het heft van een dolk en gleed naar binnen. Om zich heen kijkend, haalde ze het touw in.
De kamers waren goed gemeubileerd, voor Ikranankaanse begrippen. Voor een mens waren ze donker en koud en Falkayn lag ineengerold te slapen. Chee sloop naar het bed, legde een hand over zijn mond - mensen waren zo emotioneel - en schudde aan hem.
Hij werd met een schok wakker. "Hè? Wie, wat, ooohh!" Zijn ogen verhelderden zich. Hij knikte en liet los.
"Chee!" fluisterde hij beverig. Zijn handen sloten zich om de hare. "Hoe ter wereld - ?"
"Ik ben hier binnengeslopen, jij dwaas. Dacht je soms dat ik troepen gehuurd had? Laten we nu vlug een manier bedenken om je hier uit te krijgen."
Falkayn haalde diep adem. "Bedoel je dat je het niet weet?"
"Hoe zou ik het moeten weten?"
Hij ging staan, maar niet van harte. "Ik ook niet," zei hij. Chee liet de moed zakken. Ze gleed in een bundeltje op de grond.
In een opwelling van liefde bukte Falkayn zich, tilde haar op en wiegde haar in zijn armen. "Te weten dat je het probeerde is al genoe'g," fluisterde hij.
Haar staart zwiepte. De bijtende klank kwam weer in haar stem. "Voor mij niet." Na een ogenblik: "Alles wat we nu moeten is hieruit ontsnappen. Dan kunnen we ergens buiten de reddingsexpeditie afwachten."
Falkayn schudde het hoofd. "Sorry, nee. Hoe zouden we in contact met ze moeten komen? Ze zouden de Muddlin' Through ontdekken, zeker, maar zodra wij dat gebied zouden bereiken, zouden we volgestopt worden met ijzerwaren, zodat Jadhadi de schuld voor onze verdwijning op Thorn zou kunnen schuiven. Dat zou hem waarschijnlijk nog lukken ook. Geloof maar dat deze planeetbewoners het voor elkaar zouden opnemen tegenover een buitenstaander.''
Intussen dacht Chee na. "Ik zou kunnen proberen binnen geluidsbereik van de monitors in ons schip te komen. Als dat lukt zijn we gered!"
"M-m-m." Falkayn haalde een hand door zijn haar. , Je weet dat dat je nooit zou lukken, anders had je dat wel in de allereerste plaats geprobeerd. Er is geen noemenswaardige dekking." Er welde een enorme woede in hem op. "Verdomde pech dat die zendontvanger van Adzel vernield is! Als we het schip hadden kunnen oproepen - ''
En toen flitste er iets door zijn hoofd. Hij stommelde achteruit en ging op het bed zitten. Chee sprong er af en keek naar hem met ronde gele ogen. De stilte werd loodzwaar.
Tot Falkayn met de vuist in zijn handpalm sloeg en zei: , Judas op Mercurius! Ja!"
De discipline uit zijn jeugd kwam terug. Hij was verdoofd en ontvoerd en ze hadden hem de ene figuurlijke slag onder de gordel na de andere gegeven en hij had er niets tegen kunnen doen, en dat had hem gebroken. Nu, terwijl het plan vaste vorm aannam, wist hij dat hij nog steeds een man was. De mogelijkheid dat hij gedood zou kunnen worden, deed hem geen zier. Onder dat gonzende bewustworden lachte zijn ziel van blijdschap.
"Luister," zei hij. , Jij kunt de stad uitkomen, ook al kan ik dat niet. Maar jouw kans, en die van Adzel, om erg lang in leven te blijven, is niet veel waard. Je kans op redding zou steeds kleiner worden. Als je nu meteen spijkers met koppen wilt slaan - alles op het spel zetten - dan -
Chee maakte geen tegenwerpingen om wat hij van plan was. Ze dacht na, maakte stilzwijgend een paar berekeningen en knikte. "Laten we het maar doen."
Falkayn begon zijn kleren aan te trekken, maar wachtte. "Wil je eerst niet even slapen?"
"Nee, ik voel me prima. En jij?"
Falkayn lachte. Zijn laatste slaapje had hem geweldig opgeknapt. Het bloed prikkelde in zijn vlees. "Klaar om olifanten te bevechten, meisje."
Gekleed en wel liep hij naar de deur en begon er op te bonzen. "Hé!" riep hij. "Help! Onraad! Dringend! Top geheim! Spoed! Voorzichtig behandelen! Doe die deur open, stommelingen!"
Een sleutel klikte in het slot. De deur vloog wijd open. Een grote Ershokh stond met getrokken zwaard in de opening. Zijn kameraad wachtte op veilige afstand. "Wel?"
"Ik moet je baas zien," brabbelde Falkayn. Alles om op armlengte afstand te komen: Hij stapte dichterbij, wapperend met zijn handen. "Ik heb iets verschrikkelijks bedacht."
"Wat dan?" gromde baardmans.
"Dit." Falkayn greep de mantel van de man, aan beide kanten van de gesp, met gekruiste polsen. Hij trok zijn handen naar elkaar toe. De ruggen ervan drukten op het strottehoofd van zijn slachtoffer. Tegelijkertijd vloog Chee de hal in en bovenop de andere bewaker.
De man waar Falkayn zich mee bezig hield, gaf een neerwaartse slag met zijn sabel, maar Falkayn's been was daar al niet meer. Die knie was recht omhooggebracht. De soldaat klapte dubbel van de pijn. Toen raakte hij bewusteloos door de druk op zijn keel. Falkayn liet hem vallen en wijdde zich nu aan de andere Ershokh. Chee was daarmee aan de gang en had hem tot dusver kunnen beletten meer dan een paar grommen en grauwen te uiten, maar ze kon hem niet overmeesteren. Falkayn gaf hem een slag met de zijkant van zijn hand. De bewaker zakte ineen.
Ook hij was niet zwaar gewond, zag Falkayn met enige opluchting. Hij bukte zich om ze alletwee naar binnen te slepen en een uniform aan te trekken. Maar er was toch te veel gerucht geweest. Een vrouwelijke Ikranankaan stak haar hoofd om een deur verder in de hal en begon te gillen. Nu ja, je kon niet alles hebben. Falkayn griste een sabel van de grond en ging er vandoor. Chee holde naast hem. Het gegil haalde de hoge c en gooide er nog een paar decibels tegenaan.
Die trap af! Een hoveling kwam juist naar boven. Falkayn duwde hem opzij en rende verder. Er waren er nog veel meer in de gang beneden. Hij zwaaide met zijn zwaard. "Bloed aan de paal!" riep hij. "Boeoeoe!" Ze maakten de weg voor hem vrij, over elkaar heen struikelend en protesterend.
En hier was de electriciteitswerkplaats. Falkayn stormde er naar binnen. Vanachter werktafels, afgeladen met vreemd uitziende apparatuur, staarden twee wetenschapsfiguren en verscheidene assistenten hem aan. "Allemaal er uit," zei Falkayn. Toen ze zich niet snel genoeg bewogen, gaf hij de Hoogste Filosoof in Rang van het Koninkrijk Rangakora een duwtje met zijn vlakke zwaard. Ze kregen het door. Hij sloeg de deur dicht en schoof de grendel er voor.
Door dat zware metaal heen kwam het getier, dat met de minuut luider werd: stemmen, voeten, gekletter van wapens en trommen die alarm sloegen. Hij keek om zich heen. Door de ramen kon niemand naar binnen, maar aan het andere eind van de lange kamer was nog een deur. Die grendelde hij ook en schoof er bovendien nog wat meubelstukken tegenaan. Als hij alles wat niet spijkervast zat, daar tegenaan zette en het touw van Chee gebruikte om de stapel vast te sjorren, zou hij het misschien ontoegankelijk maken voor iedereen behalve de soldaten van de genie. En die zouden er waarschijnlijk niet bij gehaald worden, omdat de andere toegang gemakkelijker leek. Hij volbracht het karwei en kwam terug bij de tafel, zwaar ademend. Chee had ook niet stilgezeten. Ze hurkte op de grond temidden van een ongelooflijke hoeveelheid batterijen en allerlei onderdelen, terwijl ze een stuk draad in een spiraal draaide en een condensator bekeek. Ze kon niet meer doen dan raden naar weerstanden, inducties, voltages en ampères. Maar haar schatting zou aardig dicht bij de werkelijkheid komen.
Beide deuren trilden onder vuisten en laarzen. Falkayn keek naar die, welke hij niet had versterkt. Hij rekte zich uit, wiegde op zijn voeten heen en weer en probeerde de spanning uit zijn spieren te verdrijven. Achter hem knutselde Chee met een lichtboog; hij hoorde het zacht sissende geluid.
Er klonk een gesmoorde menselijke stem: "Maak ruimte! Maak open! We zullen dat verdomde ding afbreken, als jullie verdomme niet uit de weg gaan!" Chee nam niet eens de moeite van haar werk op te zien.
Het rumoer buiten verstomde. Na een ademloos ogenblik bonkten er voeten en er dreunde iets zwaars tegen het brons. Het rinkelde en liet de deur doorbuigen. Weer trof de ram. Ditmaal werd een splinterend geluid gevolgd door hartgrondig gevloek. Falkayn grinnikte. Ze moesten een balk van aan elkaar gelijmd hout gebruikt hebben, wat niet voldoende was gebleken. Hij liep naar een kier waar de deur een beetje uit de sponning was gebogen en keek. Hij kon verscheidene Ershoka zien, in vol ornaat, met van woede vertrokken gezichten.
"Kiekeboe," zei Falkayn.
"Haal een smid!'' Hij dacht dat hij de stem van Hugh Padrick herkende. , Jij daar, haal een verdomde smid. En hamers en beitels."
Dat zou het karwei klaren, maar daar was tijd voor nodig. Falkayn ging terug naar Chee om haar te helpen. "Denk je dat er genoeg voeding in die batterijen zit?" vroeg hij.
"Oh ja." Ze hield haar ogen gericht op de enige werkbank die niet voor de barricade gebruikt was en waarop ze een seinsleutel improviseerde van stukjes afval metaal. "Maar een vierhonderd kilometer, niet? Zelfs die Adzel met z'n wiebelvoeten kon die nog in een paar standaarddagen afleggen. Waar ik me het meest zorgen over maak is de juiste frequentie."
"Wel, maak een zo goed mogelijke schatting en probeer dan verschillende waarden. Weetje wel, maak een variabel contact via een draad."
"Natuurlijk weet ik dat! Hebben we dit niet al in jouw kamer uitgepuzzeld? Stop nu maar met kletsen en doe iets nuttigs." "Ik ben meer het decoratieve type," zei Falkayn. Hij manoeuvreerde onhandig met een tangetje - dat niet bestemd was voor menselijke handen - om de batterijen in serie te schakelen. En een Leidse fles, hoewel je het beter een Rangakoraanse fles zou kunnen noemen.
De deur trok krom en trilde. Falkayn had zijn aandacht voor de helft in die richting geconcentreerd. Er was misschien iets minder dan een uur verstreken sinds hij was uitgebroken. Niet al te veel tijd om voor Heinrich Herz te spelen. Maar Chee had de laatste voorbereidingen getroffen. Ze zat gehurkt voor de onordelijk verspreid liggende apparaten, tikte op haar sleutel en knikte. Er vloog een vonk over. Ze begon te seinen in een code van de Bond. Onzichtbaar, ontastbaar zochten de radiogolven zich een weg.
Nu hing alles er van af of ze de golflengte kon vinden van de zo diep betreurde zendontvangers, ergens tussen al die mogelijkheden die ze blindelings moest uitproberen. Maar ze had niet veel tijd meer. De deur zou het binnen een minuut of twee begeven. Falkayn verliet haar om op zijn post te gaan. De grendel sprong er af. De deur viel open. Er stormde een Ershokh naar binnen, zijn zwaard een en al glans.
Falkayn kruiste de degens met hem. Staal weerklonk. Zoals te verwachten viel, was de man een nul in weldoordacht schermen. Falkayn had hem in dertig seconden kunnen doden. Maar dat wilde hij niet. Trouwens, zolang hij deze knaap in de deuropening bezig hield, konden er geen anderen langs. "Amuseer je je?" riep hij over het zoevende staal heen. Er werd woedend iets teruggesnauwd.
Ta-ta-taaa-ta ... Kom naar Rangakora, land vijftig meter van de zuiderpoort. Ta-taaa-taaa. Kling, klang, klong!
De Ershokh stond met zijn rug tegen de deurpost. Plotseling gleed hij opzij van de opening en daar kwam een tweede man. Falkayn kon de eerste met louter energie van zich afhouden terwijl zijn voet uitschoot in een welgemikte schop. De tweede man jankte van pijn en viel terug in de armen van zijn makkers. Zich bliksemsnel omdraaiend sloeg hij het zwaard van de eerste man opzij en stak toe. Zijn punt zonk in de onderarm. Hij draaide hem om, hoorde weefsel scheuren en zag hoe de vijandelijke sabel op de grond kletterde.
Hij gunde zich geen tijd om zijn wapen los te trekken, maar draaide zich om en kon nog juist de slag van een derde krijger afweren. Hij deed een stap voorwaarts en greep, in karate-stijl. Een ruk - een nogal afschuwelijk knappend geluid - de Ershokh viel op zijn knieën, met een grauw gezicht en een gebroken arm, en Falkayn had zijn zwaard. Het ketste alweer tegen de volgende.
De ogen van de man van Hermes vlogen van de ene kant naar de andere. De man die hij geraakt had lag voorover. Er spoot bloed uit zijn wond, van een onwaarschijnlijk helderrode kleur. De andere gewonde zat ineengedoken tegen de muur. Falkayn keek in het gezicht recht tegenover hem (een jochie met donzige wangen, zoals hijzelf nog niet zo lang geleden geweest was) en zei: "Als je even wacht, kunnen die knapen er uit kruipen en verzorgd worden."
De jongen vloekte en hakte op hem in. Hij ving het zwaard op met zijn eigen wapen en hield het vast. "Wil je dat je maat doodbloedt?" vroeg hij. "Rustig maar. Ik zal je niet bijten. Ik ben echt erg tam zolang je me maar blijft voeren."
Hij maakte zich los en hernam de gevechtspositie. De jongen keek hem even aan, deinsde toen terug in de menigte mensen en bewoners van Ikrananka, die in de gang achter hem dicht opeengepakt stonden. Falkayn gaf de gewonden een zetje met zijn voet. "Schiet op," zei hij zachtjes. Ze kropen langs hem heen, in een langzaam neerdalende stilte.
Hugh Padrick kwam voor het front. Zijn zwaard was getrokken, maar hij hield het laag. Zijn gezicht was vertrokken. "Wat heb je in de zin?" zei hij schor.
"Verschrikkelijke tovenarij," vertelde Falkayn hem. "We zullen ons veel ellende besparen als jullie je nu meteen overgeven."
Ta-ta-taaa-taaa!
"Wat wil je van ons?" vroeg Padrick.
"Wel, om te beginnen, een groot glas van iets. Daarna kunnen we praten."
Falkayn probeerde zijn lippen te bevochtigen, zonder veel succes. Die verdoemde lucht hier! Geen wonder dat de bewoners er geen kleedjes op na hielden. Het leven zou een lange reeks statische schokken worden. Misschien had dat de bewoners van Ratigakora wel voor het eerst op het idee van electriciteit gebracht.
"We zouden kunnen praten, ja." De sabel van Padrick zakte nog lager. Toen, in een razendklein onderdeel van een seconde, hakte hij in op de kuit van Falkayn.
Het geoefende lichaam van de man van Hermes reageerde voordat zijn geest had omgeschakeld. Hij sprong recht omhoog, onder tweederde van de Aardse zwaartekracht. Het geslepen metaal siste tussen de zolen van zijn laarzen door. Hij kwam neer voor het teruggetrokken kon worden en zijn gewicht scheurde het wapen los uit Padrick's greep.
"Lelijkerd!" riep hij. Zijn linkervuist schoot als een raket naar voren. Padrick viel op zijn achterste, zijn neus één rode verwoesting. Falkayn maakte in gedachten de aantekening dat hij ervoor zou zorgen dat diezelfde neus plastische chirurgie zou ondergaan als en wanneer de factors van Van Rijn hier zouden zijn om zulke diensten aan te bieden.
Een Ikranankaan porde met een speer naar hem. Hij sloeg die opzij en nam hem weg. Dat scheelde weer een minuut.
Hij won er nog een toen Padrick wankelend overeind kwam en tussen het gewoel verdween. En er verstreek er nog een terwijl ze bleven staan staren en met hun voeten schuifelden. Toen hoorde hij Bobert Thorn triomfantelijk roepen: "Uit de weg! Kruisbogen!" - en hij wist dat het einde nabij was.
De menigte splitste zich naar rechts en links en verdween uit zijn gezichtsveld. Een half dozijn Ikranankaanse boogschutters werd zichtbaar en nam recht tegenover hem in de hal hun positie in. Maar hij trok zijn meest roekeloze gezicht toen hij zag dat Stepha voor hen uit rende.
Ze bleef staan en bekeek hem met verbazing. "David,'' hijgde ze. "Geen andere man ter wereld zou dit hebben kunnen ... En dat heb ik nooit geweten."
"Dan weet je het nu." Daar haar dolk nog in de schede zat, nam hij het risico haar onder de kin te aaien. "Waar ik vandaan kom leren ze ons wel iets meer dan het gebruik van machines. Niet dat ik nu iets tegen zou hebben op een mooie pantserwagen.
Tranen maakten de grijze ogen wazig. "Maar je moet dit opgeven," smeekte ze hem. "Wat zou je nog meer kunnen doen?"
"Dit," zei hij, en liet zijn sabel vallen en greep haar. Ze gilde en stribbelde met aanzienlijke kracht tegen, maar die van hem was groter. Hij hield haar voor zich uit en zei tegen de boogschutters: "Ga weg jullie, lelijkerds!" De geur van haar haren drong warm in zijn neus.
Onverstoorbaar ging Chee voort met het uitzenden van haar seinen.
Stepha hield op met worstelen. Hij voelde haar in zijn greep verstrakken. Ze zei met ijzerharde trots: "Nee, schiet maar, vooruit."
"Dat meen je niet," stamelde hij.
"Oh ja." Ze schonk hem een verdrietig glimlachje. "Dacht je dat een Ershokh minder bereid is om te sterven dan jij?"
De boogschutters richtten hun wapens.
Falkayn schudde het hoofd. "Wel," zei hij en slaagde er zelfs in een lachje te voorschijn te brengen, "als er veel op het spel staat, gaat men bluffen." Een gegier, stemmengeroes, ver weg maar luider wordend en naderend, leek niet erg belangrijk. "Natuurlijk zou ik je niet als schild hebben gebruikt. Ik ben een verschrikkelijke leugenaar, en met jou is wel iets beters te doen." Hij kuste haar. Ze beantwoordde zijn liefkozing. Haar handen gleden over zijn rug en langs zijn nek.
Wat heerlijk was en hem bovendien een paar extra seconden schonk ...
"De demon, de demon!" Mensen en Ikranankans holden voorbij. Een dreun als een donderslag werd gevolgd door het geraas van vallend metselwerk.
Stepha voegde zich niet bij de stampede. Maar ze trok zich los en de dolk flitste in haar hand. "Wat gebeurt daar?" riep ze.
Falkayn liet de lucht uit zijn longen stromen. Zijn hoofd tolde. Op de een of andere manier hield hij zijn stem in bedwang. "Dat," zei hij, "was ons schip. Het landde en nam Adzel aan boord als piloot en nu is hij opgestegen. Hij verliest misschien iets aan achting, maar heeft een geweldige tijd door een lichte demonstratie van zijn kracht weg, te geven." Hij nam haar bij de hand. "Kom, laten we naar buiten gaan, dan kan hij ons aan boord nemen. Ik ben allang toe aan een droge martini."