Hoofdstuk 7
Falkayn was niet volkomen bewusteloos geraakt. Zijn bewustzijn was fragmentarisch, alsof hij zich in een vergevorderd stadiumvan dronkenschap bevond. Zijn geest dwaalde langs een dozijn verschillende paden en bij geen enkele daarvan was zijn wil betrokken.
Terwijl hij onderuitgezakt tegen de muur stond toen de Ershoka hem loslieten, was hij zich duizelig bewust van de hardheid ervan tegen zijn rug; hoe de vloer met de massa van een planeet tegen de zolen van zijn laarzen drukte; hoe er lucht kil en droog zijn neusgaten binnendrong, zijn longen vulde met een zucht en de bittere geur van het verdovingsmiddel; van het bonken van zijn hart; van rood licht glanzend op de kale vloer, en de schemerige lucht die je kon zien door een venster, dat een beetje scheef leek te staan; van de grote blonde man die hem van achteren had aangevallen en de even grote rode, die hem daarbij hielp; van de neus van de rooie, waarvan de vorm een komische maar misschien ook wel sinistere betekenis had - Hij dacht ook nog even, dat dat Ikranankaanse spul wat hij had ingeademd farmaceutische mogelijkheden moest bezitten; toen dacht hij aan zijn vaders kasteel op Hermes en dat hij toch echt vaker naar huis moest schrijven; maar een halve seconde later herinnerde hij zich een feest in het huis van Ito Yamatsu in Groot-Tokio; en dat riep weer, via een duidelijke associatie, de herinnering aan verscheidene jonge vrouwen bij hem wakker, wat zich hem op zijn beurt weer liet afvragen -
"Help me eens een handje, Owen," mompelde Stepha. "Zijn vleermuisvriend kan nu spoedig terugkomen. Of er komt toevallig iemand langs."
Ze begon Falkayn zijn kleren uit te trekken. Deze gang van zaken zou hem misschien in verlegenheid gebracht hebben als hij niet te suffig was geweest om zich er iets van aan te trekken, of het zou leuk geweest zijn als zij zich niet zo onpersoonlijk had opgesteld. En, natuurlijk, als die blonde strijdmakker er niet bij had geholpen. Falkayn probeerde diverse rondingen te bekijken terwijl ze met hem bezig was, maar zijn ogen konden niet op een punt gericht blijven.
"Voor elkaar.'' Stepha wees met haar duim naar een bundeltje op de vloer. De man met het blonde haar rolde het los en er kwam Ershoka kleding uit te voorschijn. De stof was ruw, de broek met leer versterkt: een uniform van een cavalerist. Ze begon Falkayn weer aan te kleden. Dat was geen gemakkelijk karwei, zoals hij er bij hing in de armen van de roodharige man.
Toch trok de verdoving langzaam weg. Hij probeerde bijna te schreeuwen. Maar ingebouwde voorzichtigheid, eerder dan gezond verstand, weerhield hem daarvan. Nog geen kans. Hoewel, zijn kracht kwam terug, de kamer draaide niet langer in het rond en weldra zouden ze een riem met een dolk om zijn middel vastmaken ...
Stepha deed het. Hij had het mes er uit kunnen trekken en het in haar rug kunnen drijven terwijl ze voor hem hurkte. Maar dat zou een afschuwelijke verspilling zijn. Hij liet zich opzij glijden, weg van de rooie. Zijn hand tastte langs het gevest van de dolk, zijn vingers klampten zich eromheen, hij trok hem en stak de man in de borst.
Ai! Er was geen mes aan, alleen een vierkant stompje, nauwelijks genoeg om het ding in de schede te houden. De Ershokh kreeg er wel een blauwe plek van, dat leed geen twijfel; hij deinsde achteruit met een gesmoorde vloek. Falkayn, nog steeds onvast op de benen, strompelde naar de deuropening. Hij opende zijn mond om te schreeuwen. De blonde man greep zijn armen beet en Stepha haar vochtige doek. Tijgerachtig snel schoot ze naar voren en stopte de lap in zijn geopende mond.
Terwijl hij weer in stukjes uiteenviel, zag hij haar lachen en hóórde haar vriendelijk fluisteren: "Aardig geprobeerd. Je bent een begaafd man in meer dan één opzicht. Maar we hadden er op gerekend."
Ze bukte zich om zijn schietwapens op te pakken. Er speelde licht over haar vlechten. "Ho!" zei de blonde. "Laat die liggen."
"Maar het zijn zijn wapens," zei Stepha. "Ik heb je verteld wat ze kunnen doen."
"We weten niet waar ze nog meer goed voor zijn, wat voor zwarte magie er in kan schuilen. Laat liggen, zei ik."
De roodharige man was het er, zijn pijnlijke ribben wrijvend, mee eens. Stepha keek of ze op het punt stond muiterij te plegen. Maar er was nauwelijks tijd voor argumenten. Ze zuchtte en stond op. "Stop de zaak dan in zijn kast, zodat ze zullen denken dat hij gewoon naar buiten is gelopen, en laten we dan gaan."
Met aan elke kant een man, die hem bij de elleboog ondersteunde, zwaaide Falkayn de hall in. Hij was te verdoofd om zich te herinneren waar al die drukte om ging en gehoorzaamde mechanisch aan hun dwingende greep. In het woongedeelte van het paleis was maar weinig leven te bekennen. Op weg naar beneden passeerden ze zijn bediende, die terugkwam met een kan woeste drank. De man van Ikrananka herkende hem niet in zijn nieuwe kleren. Niemand anders ook in de drukkere gangen beneden. Een hofdignitaris stelde een vraag. "Hij werd dronken en is verdwaald," zei Stepha. "We brengen hem naar de kazerne."
"Schandelijk!" zei de bureaucraat. Maar tegenover drie gewapende en lichtgeraakte Ershoka die wel nuchter waren,.leverde hij maar geen verder commentaar.
Na enige tijd was Falkayn weer zover bijgekomen dat hij wist dat ze zouden uitkomen bij een laag poortje in de noordelijke muur'. In de richting van de stad werd het uitzicht belemmerd door een rij huizen. Een stuk of twintig Ershoka, meest mannen, wachtten ongeduldig in veldtenue. Vier Tiruts, de schildwachten, lagen gebonden, met een prop in hun mond en verontwaardigd, op de grond. De mensen glipten naar buiten.
De kloof van de Yanjeh lag ten westen van de stad en werd gekenmerkt door beboste zijkanten en het duidelijke heldere geruis van water. Daar begon ook de verkeersweg die het land in leidde. Hier was pure woestijn, die scherp oprees in steile punten, klippen en taluds, roestig van ijzeroxyde en de zon, naar de hoogten in de verte. In zo'n wildernis konden de Ershoka snel verdwijnen.
"Lopen, jij!" De blonde gaf een ruk aan Falkayn's arm. ,Je bent nu die verdoving wel kwijt.
"Uh-h-h, ja, min of meer," gaf hij toe. Bij iedere stap die de losse stenen deed kletteren, werd hij normaler. Niet dat hij daar veel aan had, ingeklemd tussen die kerels. Na enige tijd vonden ze een ravijn. Ruim vijftig zandara's scharrelden daar rond onder de hoede van twee Ikranankaanse ruiters. Verscheidene er van waren lastdieren, de meeste rijdieren en reserves. De troep zwaaide zich in het zadel.
Falkayn deed dat iets voorzichtiger. De planeetbewoners keerden terug naar de stad.
Stepha nam de leiding. Ze klommen tot ze boven de rotsen uit waren, op duinen waar niets groeide dan een paar bosjes. Achter hen en naar het noorden, glansde de Yanjeh Gordel groen. De stad strekte zich onder hen uit en daarachter reikte de Chakora vlak en somber tot de horizon. Maar ze wendden zich naar het oosten en zetten een galop in.
Nee, dat is er het woord niet voor! De zandara van Falkayn startte met een snelheid die hem bijna van zijn zadel deed tuimelen. Hij kende één misselijkmakend moment van vrije val, toen kwamen het zadel en zijn onderkaak omhoog en troffen hem. Hij viel om naar rechts. De man die naast hem reed slaagde er in zich opzij te buigen en hem tegen te houden. Toen kwam de zandara weer rechtop. Falkayn bonkte naar achteren. Hij redde zich door het beest om zijn nek te grijpen.
"Hé, wil je dat beest kelen?" riep iemand. "Om ... je ... de ... waarheid ... te ... zeggen ..., ja ...," hijgde Falkayn tussen de sprongen door.
Rondom hem schitterden helmen, schilden, speerpunten en fladderende mantels. Metaal klonk, leer kraakte, voetstappen dreunden. Zweet en de lucht van zandara's vulden de lucht. En ook fijn zand, dat in wolken werd opgeworpen.. Falkayn ving een glimp op van Stepha, midden tussen de wilde menigte. De heks lachte! Hij knarste met z'n tanden: zijn mond zat vol zand! Als hij deze rit zou moeten overleven, diende hij de techniek te leren.
Stukje bij beetje dokterde hij het uit. Je moest iets in de stijgbeugels gaan staan als de zandara neerkwam, om de schok met gebogen knieën op te vangen. Je moest je lichaam in het ritme van de stappen laten meegaan. En mocht je soms gedacht hebben dat je een atleet was, dan ontdekte je dat hier spieren aan het werk gezet werden, waarvan je niet eens wist dat je ze had, en dat genoemde spieren daartegen protesteerden. Zijn fysieke ellende overheerste weldra elke speculatie over de bedoeling van deze escapade.
Ze stopten een paar maal om te rusten en van rijdier te veranderen en, na enkele eeuwigheden, om een kamp op te slaan. Dat kwam neer op het haastig naar binnenwerken van keiharde rantsoenen uit de zadeltassen, met een spaarzaam teugje uit de veldflessen. Dan zette je een stel wachtposten uit, dook in je slaapzak, en sliep.
Falkayn wist niet hoelang hij horizontaal geweest was toen Stepha hem wakker maakte. "Ga weg," mompelde hij en kroop weer terug in het heerlijke duister.
Ze greep een handvol haar van hem en trok er aan. Tenslotte kon ze hem aan het ontbijt krijgen.
Ze gingen nu wel iets langzamer voort, en een deel van de pijn verdween uit Falkayn's lichaam. Hij begon op de dingen om zich heen te letten. De woestijn werd steeds heuvelachtiger en ook iets vruchtbaarder. De zon achter hem stond lager, schaduwen strekten zich enorm lang voor hem uit, in de richting van de Sundhadarta Bergen, waarvan het leigrijze massief geleidelijk aan zichtbaar werd boven de rand van de wereld. De Ershoka ontspanden zich, ze maakten grappen en lachten en zongen nogal bloeddorstige liederen.
Tegen het eind van-de 'dag' werden ze ingehaald door een eenzame ruiter met een paar reserve dieren bij zich. Falkayn schrok. Hugh Padrick, bij Satan! De Ershokh zwaaide kameraadschappelijk naar hem en reed door naar het hoofd van de stoet om met Stepha te spreken.
Die twee waren nog steeds aan het praten toen voor de tweede keer een kamp werd gemaakt, op een heuveltop tussen verspreid staande felgele struikjes. De Ershoka gingen niet meteen slapen, maar maakten kleine vuurtjes en bleven daaromheen zitten in gezellige groepjes. Falkayn liet een andere man zijn zandaras afzadelen, ze kluisteren en ergens heen brengen waar ze konden grazen. Hij ging zelf zitten met de bedoeling te gaan mokken, maar kwam daar snel op terug. Er viel een schaduw over hem heen. Stepha stond daar. Hij moet toegeven dat ze een prettige aanblik bood, groot, met een fraai gevormd lichaam en koninklijke gelaatstrekken. Daar ze beter gewend was aan de koude dan hij, had ze zich uitgekleed op haar blouse en kilt na, wat zijn stemming aanzienlijk deed stijgen.
"Kom bij ons zitten," nodigde ze hem uit. "Heb ik de keus?" vroeg hij hees.
De grijze ogen keken ernstig in de zijne. Ze raakte zijn hand aan op een bijna verlegen manier. "Het spijt me, David. Het was geen manier om je zo te behandelen. Niet alleen na wat je voor me gedaan hebt. Nee, omwille van jezelf verdiende je beter dan dit. Maar wil je het me niet laten uitleggen?"
Hij volgde haar minder bokkig dan hij wilde laten merken, naar een kampvuur waar Padrick wat vlees aan een spies zat te roosteren. "Hallo," zei de Ershokh. Er flitste een lach in zijn grimmige baard. "Ik hoop dat je tot dusver van de rit genoten hebt."
"Wat is er met Adzel gebeurd?" vroeg Falkayn onmiddellijk. "Weet ik niet. Het laatste wat ik zag was, dat hij op weg was naar het paleis, zo dronken als een bierbrouwer. Ik vond dat ik beter kon maken dat ik de stad uitkwam voordat het feest begon, daarom ging ik terug naar het Urshi Meer waar ik mijn dieren had verborgen en ging achter jullie aan. Ik zag jullie stofwolk al op grote afstand." Padrick hield een leren fles omhoog. "Neem een slok."
"Dacht je dat ik met jou wilde drinken, nadat - "
"David," pleitte Stepha. "Luister eerst naar ons. Ik geloof niet dat je grote vriend in ernstige moeilijkheden kan zijn geraakt. Ze zouden hem geen kwaad durven doen, nu die kleine jullie luchtschip nog steeds heeft. Ofjadhadi zou onmiddellijk moeten beslissen jullie gevangen te nemen, in plaats van jullie uit eigen vrije wil te laten vertrekken."
"Dat betwijfel ik," zei Falkayn. "Dat zou iemand van een andere wereld misschien wel doen, maar deze Ikranankans zien een samenzwering onder elk bed."
"We hebben voor onze eigen vrienden in het IJzeren Huis ook moeilijkheden veroorzaakt," bracht Stepha hem in herinnering. "Het zou wel eens tot een treffen tussen hen en de gesnavelde vrienden kunnen komen, nu de zenuwen aan beide zijden zo gespannen staan."
"Dat is een verdomd rare manier om een Broederschap te leiden," zei Falkayn.
"Nee! We doen het voor hun bestwil. Luister nu maar naar ons."
Stepha wees naar een zadeldeken die op de grond lag uitgespreid. Falkayn gaf toe en ging er op liggen, op een elleboog leunend zoals de oude Romeinen.
Het meisje ging naast hem zitten. Van de andere kant van het vuur lachte Padrick toegeeflijk. "Het eten is zo klaar," beloofde hij. "Hoe zit het nu met die borrel?"
"Oh, wat te duivel, vooruit dan!" Falkayn nam een flinke teug. De thermonucleaire vloeistof schroeide wat van de pijn uit hem weg en verdoofde zijn zorgen om Adzel.
"Jullie zijn mensen van Bobert Thorn, is het niet?" vroeg hij.
"Dat zijn we nu," zei Stepha. "Eerst was ik het alleen. Weet je, Thorn stuurde spionnen uit, dat wil zeggen, Ikranankans. Als ze dan toch veroverd moesten worden, hadden de inwoners van Rangakora veel liever Ershoka dan Deodaka; we bleken beter met elkaar te kunnen opschieten. Dus vechten sommigen van hun eenheden nu aan onze kant, en dan zijn er nog de kooplieden en - In ieder geval, het is niet zo moeilijk om eruit te glippen en je onder de bezetters te begeven, als je voorwendt dat je een handelaar van verre bent, die is gekomen om te zien of er iets voor hem te ruilen valt. Of iets dergelijks."
Rare veiligheid, dacht Falkayn. Hoe zou het toch komen, bij een ras dat veronderstelde dat iedereen die van buiten kwam, ook buiten de wet stond? ... Nu ja, een dergelijke groepsgeest zou verklaren dat er zulke slechte verbindingen tussen de verschillende groeperingen bestonden. Wat zoal niet spionage dan toch het verzamelen van informatie in de hand werkte.
"Jadhadi's mensen raakten ook van jullie komst op de hoogte," zei Stepha. "Ik denk dat hij zijn hogere officieren er van in kennis stelde en dat iemand heeft gekletst."
Falkayn kon zich wel voorstellen hoe dat gegaan was: een Tirut of een Yandaji die iets geheim moest houden voor zijn eigen verwanten, had de pest in gekregen en de zaak verraden.
"Er drongen slechts vage, angstaanjagende geruchten tot de troepen door, dat kun je wel begrijpen. Maar onze spionnen hoorden die ook. We wisten niet wat ze te betekenen hadden en moesten daar achter zien te komen. Er heerste nog schemering in dat gebied, dus ik kon er uit komen zonder gezien te worden, een paar zandara's losmaken en er vandoor gaan. Maar een patrouille dichtbij Hijakata kreeg me in de gaten. Mijn reserve rijdier werd door een pijl getroffen. Ikzelf bijna ook." Ze lachte en streek door Falkayn's haar. "Dank je nog wel, David."
"En, natuurlijk, toen je ons had uitgehoord en begrepen had dat wij aan de kant van Jadhadi stonden, deed je of dat met jeu ook zo was," knikte hij, voornamelijk om met zijn hoofd tegen haar handpalm te wrijven. "Maar waarom nam je dan het risico om met ons naar Katandara terug te gaan?"
"Ik moest toch wat doen? Jullie konden het ons lastig maken. Ik wist niet wat ik op gang kon brengen, maar ik wist dat er heel wat mensen moesten zijn die ook graag naar Rangakora wilden. En ik wist dat niemand in het IJzeren Huis me zou aangeven bij de Ikranankans." Stepha grinnikte ondeugend.
"Oh, wat was die ouwe Harry Smit kwaad! Hij wilde me ter plekke voor de krijgsraad brengen. Maar er waren te veel anderen, die dat niet wilden. Hij gaf toe me in de kazerne onder arrest te houdén terwijl hij proberen zou een antwoord te vinden op die hele toestand. Dat was een misrekening. Ik kon daar zitten praten als hij niet in de buurt was. Ik wist ook tegen wie ik het zou moeten hebben - oude vrienden en minnaars die ik goed kende."
"Hè?" zei Falkayn. Padricks gezicht stond vlak.
"Dus maakten we een plan," zei Stepha. "We wachtten op een gelegenheid om in actie te komen. Hugh huurde een stel van zijn maten uit de Oude Stad om dieren en voorraden te kopen en die in gereedheid te houden. We hadden geld genoeg, die groep van ons. Toen ging hij er op uit om met jou in contact te komen. Het was duidelijk, dat we je nooit bij Adzel vandaan zouden kunnen krijgen. Het zou eenvoudiger zijn geweest, als jij met Hugh op stap was gegaan. Maar toen je Adzel liet voorgaan, vonden we dat we maar beter geen tijd meer konden verliezen. Stuk voor stuk vonden onze mensen een uitvlucht om de stad in te gaan. Owen en Ross smokkelden me de achterdeur uit. We gingen op zoek naar jouw vertrekken. Een onplezierige verrassing, toen je er niet was! Maar je moest naar een Keizerlijke audiëntie zijn, dus we wachtten en hoopten. En ik ben blij dat we dat gedaan hebben."
Falkayn nam nog een troostrijk slokje, rolde op de andere elleboog en keek het meisje strak aan. "Wat is de bedoeling van die fantastische stunt?" vroeg hij.
"Om je ervan te weerhouden Jadhadi te helpen,'' zei Padrick.
"Je misschien zelfs zover te krijgen dat jullie ons helpen. Wij zijn tenslotte je medemensen."
"Dat zijn de Ershoka ginds in Katandara ook."
"Maar dit doen we ook voor hen," hield Stepha vol. "Waarom zouden de leden van onze Broederschap huurlingen moeten zijn en moeten leven onder een wet en onder gebruiken die nooit voor hen bedoeld waren, als ze heersers over hun eigen land zouden kunnen zijn?"
"Een beter land dan daarginds, dat is zeker," zei Padrick.
"Dat is ook de opvatting van Bobert Thorn," beaamde Stepha. "Hij hoopte dat de Ershoka zich zouden losmaken van Jadhadi en zich bij hem voegen, zodra ze vernamen wat hij had gedaan. Het zou moeilijk kunnen zijn, dat weten we, om door het Keizerlijke leger heen te breken. Er zouden levens op het spel staan. Maar het moest mogelijk zijn" - haar stem verhief zich - "en wel die prijs waard!"
"Misschien hebben jullie de zaak wel zó geforceerd door mij te ontvoeren, dat de Ershoka geen enkele keus hebben," gaf Falkayn bitter toe. "En waarvoor? Heb ik je niet verteld dat jullie allemaal naar Aarde kunnen terugkeren?"
De ogen van Stepha verwijdden zich. Haar hand ging naar haar mond. "Oh! Dat was ik vergeten!"
"Dat is het nu te laat voor," lachte Padrick. "Trouwens, het zou tijd kosten om je vliegtoestellen hierheen te laten komen, nietwaar David? Wat zou er intussen in Rangakora gebeuren? En ... ik weet ook niet eens zeker of ik wel weg wil. De gewoontes op Aarde kunnen wel te veel van de onze verschillen, meer dan in Katandara.''
"Goed dan," zei Falkayn. "Tot dusver is het jullie gelukt. Jullie hebben moeilijkheden in de hoofdstad verwekt. Jullie hebben verhinderd dat er van ons schip uit acties worden ondernomen tot mijn vrienden weten hoe het met me is. Jullie hebben waarschijnlijk een wig gedreven tussen ons en Jadhadi. Maar geloof maar niet dat we het vuile werk voor jullie zullen opknappen."
"Toch wilde ik, dat jullie dat deden," fluisterde Stepha en aaide hem langs zijn wang.
"Hou daar nu maar mee op, Meisje! Ik kwam om het keizerschap wat bij te schaven, niet om het met de grond gelijk te maken."
"Dat doet er niet toe," zei Padrick. "Zo lang je schip zijn handen thuis houdt" - Falkayn kreeg een kort doldwaas visioen van Muddlin' Through met handjes - "redden we het wel. En dat zal hij zeker, zolang wij jou hebben."
"Tot ze me te hulp komt, en daarbij die verdomde muren van jullie omverwerpt."
"Als je dat probeert," zei Padrick, "dan vinden ze jou in twee stukjes. Dat zullen we ze laten weten, als ze zich vertonen." Hij had niet eens het fatsoen om zijn stem grimmig te doen klinken.
"Wat zou dat jammer zijn," vleide Stepha. "We zijn onze vriendschap nog maar net begonnen, David."
"Het vlees is gaar," zei Padrick.
Falkayn berustte er maar even in. Hij was niet van plan langer dan nodig was passief te blijven. Maar eten, drinken en een mooie vrouw schiepen een situatie die hij kon accepteren met een gelijkmoedigheid, die Adzel trots op hem zou laten zijn. (Adzel, jij geschubde ouwe makker, is alles goed met je? Ja. Dat moet. Alles wat je moet doen is Chee via de radio oproepen om hulp.) Het gesprek tijdens de maaltijd was vriendschappelijk en geanimeerd. Padrick was een aardige kerel na een aantal borrels" en Stepha was een supernova. De enige wanklank die hij, tenslotte, kon vinden was dat ze er op stonden het feestje op te breken om uit te rusten voor de volgende etappe begon! Vervelend idee.
Zijn horloge was met al zijn overige bezittingen achtergebleven, maar voor zover hij kon nagaan, hadden de Ershoka een goed-ontwikkeld tijdsgevoel. De oude cycli van Aarde beheersten hen nog. Een uur om op gang te komen, zestien uren - met korte tussenpozen - om te reizen, een uur om het kamp op te slaan en zich te ontspannen, zes uur om te slapen, ruw verdeeld tussen tweemaal wisselen van de wacht.
Maar het land werd groener naarmate de zon lager kwam, tot waar de eerste heuvels van de Sundhadarta Bergen bekleed waren met een mosachtige begroeiing, waar vijvertjes zich rimpelden en wouden van gepluimde stengels heen en weer wiegden op de wind.. Eenmaal doemden wolken op in het noorden, warm-goud van kleur. De bergen rezen steil naar het oosten op, schitterend in het lage rode licht.
Falkayn zag besneeuwde toppen en gletsjers. Daarboven was de hemel van een koninklijk paars dat zich naar zwart verdiepte, waar zo'n vijftig sterren en een planeet glinsterden. Ze bevonden zich aan de rand van het Gebied van de Schemering. De atmosfeer verspreidde niet voldoende licht om een gordel van schemering te creeëren; Ikrananka had een vrij eccentrische omloopbaan en dat veroorzaakte een schijnbare schommeling. De schemering bewoog zich tussen deze landen heen en weer, per jaar van tweeënzeventig dagen. Op dit moment had ze zich teruggetrokken en de zon stond een klein stukje boven het westelijke bovenland. De hellingen weerkaatsten zoveel hitte en op deze hoogte kwam er zoveel infrarood vrij, dat het gebied aanzienlijk warmer was dan Katandara. De bevroren neerslag van het koude seizoen begon te smelten en rivieren stortten zich schuimend van de rotsen af. Falkayn begreep nu, waarom Rangakora zo begeerlijk was.
Hij schatte dat de groep ongeveer vijf Aarde-dagen had gereisd en zo'n vierhonderd kilometer had afgelegd, toen ze van koers veranderden naar het zuiden, in de richting van het oostelijke einde van de Chakora. Een berghelling rees torenend voor hen op en ze moesten klimmen, omhoog tot aan de besneeuwde top van de Mount Gundra. Falkayn was nu aan het rijden gewend geraakt en liet zijn zandara het zware werk doen, terwijl hij van het indrukwekkende uitzicht genoot en nog eens nadacht over die laatste bijeenkomst bij het kampvuur.
Padrick was met een of ander meisje weggegaan en had Stepha en hem alleen gelaten. Nu ja, niet precies alleen; er was geen privacy met al die mensen die er omheen liepen; maar toch, dacht hij, zou zijn gevangenschap ook zijn goede kanten kunnen hebben ...
Ze reden om een steile rotswand heen en daar lag Rangakora boven hen.
De stad was dwars op een pas over de bergketen gebouwd, op een klein plateau. Een soort weg vond zich daarvandaan omhoog naar de hemel en aan deze kant steil omlaag naar de zeebodem. Die schemerde mistig, moerassig, diepgroen en goud. Vlak langs de stadsmuur liep een rivieh Die was voor het grootste deel verborgen achter het woud, maar net boven Rangakora dook hij over een steile rots en donderde omlaag in een waterval, bekroond door regenbogen. Falkayn hield de adem in.
De Ershoka stopten en verzamelden zich. Schilden werden op de arm genomen, sabels in de hand, kruisbogen werden gespannen en lansen geveld. Falkayn besefte met een schok dat dit niet het geschikte moment was om het landschap te bewonderen.
De begroeiing van het plateau was door honderden voeten platgetrapt. Kampvuren rookten rondom de ruwe stadsmuren, het krioelde er van de tenten en banieren wapperden. Erg klein, van deze afstand gezien, zat het volk van Jadhadi voor de buit, waaruit ze verdreven waren.
"We zullen een snelle aanval wagen," zei Padrick. De wind en de waterval lieten zijn woorden weergalmen. "De mensen van Thorn zullen ons weldra zien en plotseling te voorschijn komen om ons binnen te laten."
Stepha bracht haar rijdier naast dat van Falkayn. "Ik zou niet graag zien dat je je iets in het hoofd haalde over er tussen uit gaan en je bij de andere kant te voegen," zei ze liefjes.
"Loop naar de hel," zei Falkayn, die dat natuurlijk al had bedacht.
Ze haalde een touw van haar zadelknop met een lus door de teugel van zijn zandara. Een ander meisje bond zijn rechter-enkel aan de stijgbeugel vast. Er was hem dikwijls verteld over de morele en psychologische waarde van absolute gebondenheid, maar dit leek wel wat ver te gaan.
"Opstellen in slagorde!" riep Padrick. Zijn zwaard flitste omhoog. "Val aan!"
De dieren vlogen vooruit. In de uitkijkposten van het Keizerlijke leger klonk alarmerend tromgeroffel. Een eskader cavaleristen stelde zich op en ging er in volle vaart op los om ze de pas af te snijden. Hun lansen blikkerden onverdraaglijk fel.