Hoofdstuk 7
Rebo, de Grenswachter van Gilrigor, hield zijn fastiga in op de top van de Esum Heuvel. Een hand, in een handschoen met ijzeren knopjes gestoken, wees naar beneden, de lange helling af. "Aesca," zei hij.
David Falkayn tuurde door de betrokken lucht. Voor hem was de stad slechts een vlek aan de overzijde van de als metaal glanzende rivier. Maar een stervormige punt trof zijn oog, en zijn hart sprong op van blijdschap. "Ons schip," fluisterde hij. "We zijn er."
Rebo keek scherp uit over kilometers velden en boomgaarden. "Er zijn geen gewapende troepen bijeengekomen," zei hij. "Ik geloof dat ik de stadsbewoners zie uitzwermen, maar geen Wachters. Toch heeft men in het Heiligdom ongetwijfeld bericht omtrent ons ontvangen. Dus het is duidelijk dat ze niet van plan zijn om zich te verzetten."
"Verwachtte je dat - werkelijk?"
"Ik wist het niet zeker. Daarom heb ik zo'n grote afdeling van mijn eigen krijgers meegebracht.'' De geharnaste gestalte ging rechtop in het zadel zitten. Zijn staart zwiepte. "Zij zouden degenen zijn, die de wet zouden schenden, als ze geprobeerd hadden om te vechten, dus we zouden geen wroeging hebben gevoeld. Niet alleen de Wachters zijn gebukt gegaan onder het juk van de Ingewijden. Het zal mijn leger bijna spijten geen zwaard in bloed te kunnen dopen vandaag.''
"Mij niet." Falkayn huiverde.
"Wel," zei Rebo, "vreedzaam of niet, jij hebt ze meer schade toegebracht dan ik ooit had kunnen doen. De wereld zal niet langer dezelfde zijn. Zo'n eenvoudig ding als een wagen - minder zware arbeid, meer goederen die sneller worden verplaatst, de eeuwenoude balans verstoord. En ik zal wat van die losgemaakte kracht benutten om over de Kasuniaanse Bergen te trekken, wat betekent dat ik iemand ben, met wie men rekening zal moeten houden in het bestuur van het rijk. En jouw volk zal voor eeuwig welkom zijn in Gilrigor."
Falkayn keek naar de grond en voelde zich schuldig. "Ik kan niet tegen je liegen, mijn vriend," hakkelde hij. "Er komen wellicht nooit meer mensen van ons hierheen."
"Dat had ik gehoord," zei Rebo, "en genegeerd. Misschien wilde ik het niet geloven. Maar dat doet er nu niet toe." Er klonk trots door in zijn stem. "Op een dag zullen onze schepen naar jullie toe komen."
Hij hief zijn bijl op als een teken. Zijn ruiters kwamen in beweging en de enorme wagen hobbelde over de heuvelrug, getrokken door twintig fastigas. De generator en de kraan waren er op vastgebonden en het geheel glansde onder de rode zon. De bestuurder liet zijn sleeprem zakken, een plat blok, zodat het voertuig niet onder hem vandaan kon lopen op het naar beneden hellende stuk. Kreunend, piepend, bonkend en ratelend hotste het ding voorwaarts.
Het bewoog zich door middel van acht rollen, die weer tussen planken draaiden. Het eerste paar planken was zo verstelbaar gemaakt met behulp van vierkante pennen, dat het kon draaien. Zowel aan de voor- als aan de achterkant waren beugels bevestigd om te voorkomen dat het losraakte bij het klimmen. Als een rol van achteraf opkwam, grepen twee haken in langwerpige metalen ogen die bevestigd waren naast gleuven aan beide kanten van het blok. De haken zaten weer vast op een paar met tegenwicht uitgeruste scharnierende armen, zo gemonteerd dat ze hoog boven de wagen uitstaken. De armen werden op hun plaats gehouden door leren riemen, die zijwaartse bewegingen moesten tegengaan. En ze draaiden op slappe leren kussentjes, gemonteerd op het frame van de armen. Een paar arbeiders trokken uit alle macht. De armen draaiden de hoogte in. Toen ze aan het uiterste eind van de door hen te beschrijven boog waren gekomen, slipten de nauwkeurig gevormde haken uit de ogen en de roller viel op een houten plaat die aan de voorkant naar beneden liep. Twee andere planeetbewoners, uitgerust met punthaken, stonden daar klaar om op te letten dat hij op zijn plaats viel. Hij dreunde snel tussen de geleideplanken door en viel op de weg achter de voorste bumper. De wagen gleed er overheen, de armen kwamen op tijd omlaag om de volgende plank te grijpen en het hele proces begon opnieuw. Elke roller had drie gebogen zijden.
Teken een gelijkzijdige driehoek ABC. Zet de punt van je passer op A en trek de boog BC. Zet de punt in B en beschrijf de boog AC, dan naar C en trek AB. Rond de hoeken af. De dan ontstane figuur heeft een constante breedte. Hij kan tussen twee evenwijdige raaklijnen rollen en gedurende alle omwentelingen aan die lijnen blijven raken.
Eigenlijk zijn er oneindig veel van dergelijke figuren. De cirkel is er slechts een voorbeeld van.
Zeker, dacht Falkayn, zouden de rollers op deze constructie van hem mettertijd slijten, de verboden dwarsdoorsnede benaderen en dan vervangen moeten worden. Of zou dat wel het geval zijn? Iemand als Rebo zou kunnen aanvoeren dat dit het bewijs vormde dat de cirkel eigenlijk de minst volmaakte van alle vormen was, een gedegenereerd voortbrengsel van een vorm van hogere orde.
Alsof de arme oude Ingewijden nog geen theologische problemen genoeg hadden!
Hij klakte met de tong tegen zijn rijdier en reed aan het hoofd van de wagen naar zijn schip'.
Aantekeningen bij de definitie van onderlinge betrekkingen.
Voor er ruimtevaart bestond, werd dikwijls voorspeld dat andere planeten hun aantrekkingskracht zouden uitoefenen op het intellect. Zelfs op werelden die op Aarde leken, moest de biologische evolutie zó verschillen van de Terraanse - daar puur toeval zou beslissen welk van vele mogelijke paden zou worden ingeslagen - dat de mens er niet kon leven zonder speciale voorzieningen. En wat intelligente wezens betreft, waren we niet zo arrogant aan te nemen dat ze psychologisch en cultureel zó met ons verwant zouden zijn dat we punten van overeenkomst met hen zouden aantreffen? De bevindingen van de oudste extra-Solaire expedities leken de wetenschap te staven in deze ontkenning van antropomorfisme.
Vandaag de dag is de populaire opvatting naar de andere kant doorgeslagen. We zijn er ons nu van bewust dat de Melkweg vol is met planeten die, hoe exotisch van voorkomen ook, even gastvrij voor ons zijn als de Aarde. En wij allen hebben wezens ontmoet die, hoe niet-menselijk van uiterlijk ook - praten en handelen als een van onze oer-types. De Strijder, de Filosoof, de Koopman, de Oude Ruimteverkenner, we kennen hen in zo'n honderd verpakkingen. We doen zaken, twisten, onderzoeken en amuseren ons met hen, zoals we dat met iemand van ons eigen ras zouden doen. Ligt er dan niets oorspronkelijks in het patroon van Terraanse biologie en de Technische beschaving zelf?
Nee. Zoals gewoonlijk ligt de waarheid ergens in het midden.
De overgrote meerderheid van de planeten is inderdaad dodelijk voor de mens. Maar om die reden gaan we daar normaliter aan voorbij en daarom dringen ze zich niet zozeer op aan ons denken. Van die planeten, die zuivere zuurstof en vloeibaar water bezitten, is meer dan de helft onbruikbaar voor ons, of dodelijk, om een of andere reden. Toch is evolutie geen lukraak proces. Natuurlijke selectie, werkzaam binnen de begrenzing van de natuurwetten, stuurt die in een bepaalde richting. Daarbij komt nog dat het Melkwegstelsel zo enorm groot is dat de lukrake variaties die voorkomen, op miljoenen werelden precies op elkaar gelijken. Daarom is er geen gebrek aan Nieuwe Aardes.
Hetzelfde is het geval met de psychologie van intelligente soorten. De meeste buitenaardsen bezitten inderdaad basisinstincten die in meer of mindere mate verschillen van die van de mens. Met degenen die over uitgesproken vreemdsoortige eigenschappen beschikken hebben we weinig contact. Degenen die we regelmatig ontmoeten zijn noodzakelijkerwijs zij, wier mentaliteit verwant is aan de onze; en ook hier geldt weer, gezien de miljarden planeten, dat deze mentaliteit zeker onder miljoenen soorten kan worden aangetroffen.
We moeten ons natuurlijk niet laten misleiden door oppervlakkige gelijkenissen. De niet-menselijke blijft niet-menselijk. Hij kan ons slechts die facetten van zichzelf tonen die wij kunnen begrijpen. Daardoor lijkt hij vaak een twee-dimensionale, zelfs komische persoonlijkheid. Maar denk er wel aan, wij hebben op hem dezelfde uitwerking. Het is misschien maar goed dat de doorsnee mens niet weet op hoeveel planeten hij het geijkte onderwerp is van de gore mop.
Bij veel rassen bestaat zelfs minstens evenveel contrast tussen de individuen, om de culturen nog maar niet te noemen - als bij de Homo Sapiens. Daarom vallen ze vaak gedeeltelijk samen. Dikwijls kan een man beter overweg met een of ander niet-menselijk wezen, dan met veel van zijn medemensen.
"Zeker," zei een pionier op Quetzalcoatl eens, toen hij het over zijn partner had, "hij ziet er uit als een kruising tussen een kool en een boortoren. Zeker, hij ademt H2S uit en slaapt in een modderpoel en zijn idee van gezelligheid is zes uur lang discussiëren over het hoe van het waarom. Maar ik kan hem vertrouwen - verdomd, ik kan hem zelfs alleen laten met mijn vrouw!''
Noah Arkwright, Inleiding tot Sophontologie