35

Steve Jubb zag de auto van de agent verdwijnen over de heuvel. ‘Je weet dat we dit niet kunnen maken.’

‘Wat niet, Gimli?’ vroeg Feldman.

‘Om te beginnen, ik heet geen Gimli, maar Steve.’

‘We hebben het daar eerder over gehad. We moeten onze bijnamen gebruiken.’

‘Nee, Lawrence. Mijn naam is niet Gimli, maar Steve. En jij heet niet Isildur, maar Lawrence. Dit is niet Midden-aarde, maar IJsland. The Lord of the Rings is niet echt, het is een verhaal. Een verdomd goed verhaal, maar niettemin een verhaal.’

‘Maar Gimli, de ring kan in die kerk liggen! De ring uit de Völsungensaga. De ring waarover Tolkien heeft geschreven. Besef je dan niet hoe gaaf dat is!’

‘Eerlijk gezegd kan het me geen ruk schelen. Die professor met wie ik vorige week heb gesproken, is dood. Nu is er een dominee dood. Er loopt daar ergens een gek rond die een meisje wil vermoorden. Een echt levend persoon, Lawrence, begrijp je dat dan niet?’

‘Hé, luister, dat heeft niets met ons te maken,’ zei Feldman. Hij keek Jubb wantrouwig aan. ‘Zo is het toch?’

‘Wat bedoel je?’

‘Nou, je hebt de professor toch niet vermoord?’ verduidelijkte Feldman.

‘Doe niet zo idioot. Natuurlijk niet.’

‘Dat kun je wel zeggen, maar hoe kan ik weten dat je de waarheid spreekt?’

‘Luister. Die agent is op zoek naar Ingileif. Wij weten waar ze is. We moeten het hem vertellen.’ Jubb pakte zijn mobiele telefoon. ‘Geef me zijn nummer.’

‘Nee, Gimli. Nee.’

‘Godallemachtig!’ riep Jubb. Hij sprong uit de auto, gooide het achter portier open en trok Feldman van de achterbank. De kleine man probeerde zich vast te houden aan zijn veiligheidsgordel, maar Jubb verbrak zijn greep. Jubb balde zijn vuist. ‘Geef me dat nummer of ik sla je in elkaar.’

Feldman dook ineen op de grond en overhandigde de grote man uit Yorkshire het stukje papier met Magnus’ nummer.

Jubb liep naar de bestuurderskant. ‘Hoe zit het met jou?’ vroeg hij aan Axel.

‘Steve, het probleem is dat het niet echt legaal was om dat zendertje in de auto van het meisje te plaatsen.’

Jubb had geen tijd om in discussie te gaan. Hij boog zich voorover, greep de privédetective, en smeet hem op de weg. Hij sprong achter het stuur en startte de motor. Met Feldman en Axel bonkend tegen de zijkant van de auto, keerde hij op de weg en reed snel achter de agent aan, daarbij Feldmans benen schampend met zijn bumper.

Magnus minderde snelheid toen hij de kruising van de hoofdweg, even ten zuiden van Flúdir, bereikte. Zijn mobiele telefoon tjirpte.

‘Hallo?’

‘Met Steve Jubb. Wacht waar je bent! Ik zit pal achter je.’

‘Oké,’ zei Magnus. Hij wíst dat Feldman en Jubb meer hadden geweten dan ze lieten merken, hoewel het hem verbaasde dat ze hadden besloten hem te vertellen wat. ‘Ik wacht op je.’

Magnus stopte aan de kant van de weg. Binnen twee minuten zag hij de auto van de privédetective in vliegende vaart naar hem toe komen. Het voertuig stopte achter hem en Steve Jubb sprong eruit, met een laptop onder zijn arm. Hij was alleen.

Jubb nam plaats op de passagierszetel naast Magnus.

‘Een momentje,’ zei hij, terwijl hij de laptop inschakelde, en een ontvanger die eraan vastgekoppeld zat. ‘Hiermee kunnen we zien waar Ingileif is.’

‘Uitstekend,’ zei Magnus. Hij zette de auto in de versnelling en sloeg links af naar Reykjavík. Dat was verreweg de meest voor de hand liggen de richting, en hij wilde haar inhalen. ‘Waar zijn je vrienden?’

‘Stelletje lijpo’s,’ foeterde Jubb terwijl hij met de computer prutste.

Magnus wist niet precies wat Jubb met lijpo’s bedoelde, maar hij wilde hem graag op zijn woord geloven. ‘Bedankt dat je me achterna bent gekomen.’

‘Ik had daar al iets moeten zeggen,’ zei Jubb. ‘Ik had je beter alles kunnen vertellen toen je me arresteerde.’ Hij tikte op een paar toetsen. ‘Kom op…’ mopperde hij.

‘Dus jullie hebben haar auto voorzien van een zendertje?’

Jubb bromde alleen en bleef op het toetsenbord tikken. ‘Hier heb je d’r. Ze rijdt ten noorden van hier. Ver ten noorden. Omkeren.’

‘Weet je het zeker?’

‘Natuurlijk weet ik het zeker! Kijk maar.’

Magnus minderde vaart en tuurde naar het computerscherm op Jubbs schoot. Het toonde een kaart van Zuidwest-IJsland, en een rond cirkeltje dat zich voortbewoog over een weg aan de andere kant van Flúdir.

‘Waar gaat ze in hemelsnaam naartoe?’ vroeg Magnus. ‘Er is daar toch niets te vinden? Kijk eens op de kaart. Er ligt er een in het handschoenenkastje.’

Jubb haalde een kaart tevoorschijn. ‘Je hebt gelijk, er ligt niet veel ten noorden van hier. Ik denk dat het een stel gletsjers zijn. De weg loopt recht door het midden van het land.’

‘Rond deze tijd van het jaar zal die nog wel zijn afgesloten,’ merkte Magnus op.

‘Wacht even. Hier staat wat. Gullfoss? Weet jij wat dat is?’

‘Een waterval,’ zei Magnus. ‘Een reusachtige waterval.’

Pétur reed het grote parkeerterrein op. Zo vroeg in het seizoen, en met dit weer, lag het er verlaten bij, op een touringcar na.

Hij stapte uit zijn BMW. De enorme waterval brulde naar hem, onzichtbaar, vanaf de andere zijde van het informatiecentrum. Toeristen kwamen aanlopen over het pad dat naar de waterval leidde, kirrend tegen elkaar over het majestueuze natuurgeweld waarvan ze zojuist getuige waren geweest. Over vijf minuten zouden ze snel worden afgevoerd naar de volgende halte op hun rondreis, de geisers bij Geysir misschien, of het vergaderterrein van het Althing bij Thingvellir.

Mooi, dacht Pétur.

In plaats van rechtstreeks omlaag naar de waterval te lopen, sloeg Pétur links af, stroomopwaarts. Er lag nu een goed onderhouden pad naar de top van de lage heuvel; in zijn jeugd was het niet meer dan een smal schapenspoor geweest.

Net over de heuveltop lag een ondiepe uitholling. Op zonnige dagen nam dr. Ásgrímur graag zijn gezin hiernaartoe voor een picknick. Toeristen wandelden meestal naar de voet van de waterval, of tot halverwege, of volgden het smalle ravijn stroomafwaarts. De holte, boven de waterval, bood enige privacy, zelfs in het hartje van de zomer. Het gras en mos, zacht en verend, waren comfortabel om op te zitten, als alles droog was.

Aan het begin van mei, in de mist, was alles heel nat en viel er nergens een ziel te bekennen. Het parkeerterrein lag op nog geen paar honderd meter afstand, maar je kon vanaf daar onmogelijk worden gezien of gehoord boven het donderend geraas.

Pétur liep naar de rivier. Het doffe gebulder ging over in een crescendo toen de magnifieke waterval zich onder hem uitstrekte. De kracht ervan was buitengewoon. De Hvíta stortte zich in twee trappen naar beneden in de kloof, en bij elke trap werd er een dicht gordijn van stuivend water opgeworpen. Het resulterende tumult stond bekend als de Gullfoss, de ‘gouden waterval’, vanwege de lichteffecten die bij laagstaande zon konden optreden in de fijne nevel van waterdruppeltjes boven de kolkende massa. Onder de juiste omstandigheden dansten regenbogen in goud en purper boven de waterval.

Op een heldere dag was het mogelijk de Langjökull, de ‘Lange Gletsjer’, te zien, die al dit water voortbracht en dertig kilometer ten noorden half verscholen lag tussen de bergtoppen. Maar vandaag niet. Vandaag werd alles bedekt door een grijze sluier van vocht, nevel en wolk ineen.

Ook mooi.

Pétur bleef staan en wachtte op Ingileif.

Hij was tevreden dat hij deze plek had uitgezocht om haar te ontmoeten. Net als bij de weg naar Stöng. Pétur had Hákon naar dat afgelegen oord gelokt met een vergezocht verhaal over dat hij wist waar de helm van Fafnir verborgen lag. Hij herinnerde zich de opgewonden en verwachtingsvolle blik op het gezicht van de pastoor, geparkeerd boven de Fossá, toen hij hem was genaderd. Pétur had de pastoor omlaag naar de rivier geleid, en was toen blijven staan om hem te laten passeren. Na een klap met een steen op het achterhoofd was de pastoor voorover getuimeld; Pétur had ternauwernood kunnen voorkomen dat hij meteen het water in viel. Hij hield hem net lang genoeg tegen om de ring van zijn vinger te halen, en dumpte hem toen in de woeste stroom. Het kon weken duren voordat zijn lichaam werd gevonden, zo dat ooit al gebeurde.

Dat was nog een effect dat de ring had op mensen: hij bracht hen ertoe om hun kritisch denkvermogen uit te schakelen, om het ongelofelijke te geloven. Pétur glimlachte. De ironie dat de pastoor in dezelfde valstrik was gelopen die Gaukur duizend jaar eerder fataal was geworden, stemde hem tevreden.

Pétur stond te staren naar de waterval, en dacht aan zijn vader. Deze plek herinnerde hem werkelijk aan die zonnige periode voordat alles zo fout was gegaan. Misschien was het waar wat hij tegen Inga had gezegd. Misschien waarde hun vader hier echt rond.

Pétur huiverde. Hij hoopte van niet. Hij zou niet willen dat zijn vader getuige was van wat er mogelijk met Inga gebeurde als ze niet beloofde te zullen zwijgen.

Pétur vroeg zich af wat de politie zou denken als ze het lichaam van de pastoor vonden, of zijn auto, wat waarschijnlijker leek. Een ongeval? Zelfmoord misschien?

Dat was een idee. In het ergste geval, als Inga in de waterval eindigde, kon Pétur beweren dat ze zichzelf van het leven had beroofd. Ze had hem opgebeld. Ze was overstuur, verward door gevoelens van verraad omdat ze Gaukurs Saga had proberen te verkopen. Ze vertelde hem dat ze naar Gullfoss ging. Hij vreesde dat ze zelfmoord zou plegen, en reed hierheen in een poging haar tegen te houden. Maar hij kwam net te laat. Hij zag haar springen.

Dat zou zijn eigen aanwezigheid bij de waterval verklaren. Het zou de waarheid dicht genoeg naderen om ermee weg te komen.

Hij speelde met de ring om zijn vinger. Ze zouden hem vrijwel zeker arresteren, en het zou lastig zijn uit te leggen hoe de ring in zijn bezit was gekomen. Hij kon hem veel beter ergens verstoppen voordat hij alarm sloeg.

Maar hij liep op de zaken vooruit. Zolang hij alles maar goed wist uit te leggen aan Inga, zou ze hem begrijpen, zou ze beseffen dat hij geen andere keuze had gehad.

Toch?

Magnus en Steve Jubb reden snel door Flúdir naar het erachter gelegen landbouwgebied, met her en der koepelvormige kassen en vulkanische stoom die in spiralen opsteeg. Kort daarna voerde de weg langs de Hvítà, een onstuimige watermassa.

‘Ik ben zo’n stomme zak geweest,’ zei Jubb. ‘Ergens vond ik dat Agnar die het loodje legde niets met mij te maken had. Ik wist dat ik onschuldig was, maar ik hoopte het bestaan van de saga en de ring geheim te houden. Leek toen de moeite waard.’

‘Ik dacht dat jij de professor had vermoord,’ zei Magnus.

‘Dat weet ik. Maar ik wist ook dat ik het niet had gedaan. En ik ging ervan uit dat je dat uiteindelijk wel zou ontdekken.’

‘En je hebt nooit zaken gedaan met Pétur?’

‘Nooit,’ zei Jubb. ‘Ik had de kerel nog nooit ontmoet tot ik eergisteren bij hem langsging met Lawrence Feldman. Die Feldman is overigens vreemd. Slim. Rijk. Maar vreemd.’

‘En jij niet?’ vroeg Magnus.

‘Er is niets mis met fan zijn van The Lord of the Rings,’ verdedigde Jubb zichzelf. ‘Er is wél iets mis mee als het je blind maakt voor wat er in de echte wereld gebeurt.’ Hij keek naar het uitzonderlijke landschap dat langsflitste door de nevel om hen heen. ‘Hoewel ik soms moeilijk kan geloven dat dit land deel uitmaakt van de echte wereld.’

‘Ik begrijp wat je bedoelt.’

Magnus’ telefoon ging. Vigdís.

‘Pétur is thuis niet te vinden, en ook niet in de Neon. Ze hebben hem daar al heel de dag niet gezien. Ze weten niet waar hij is. Ik ga nu in de twee andere clubs kijken.’

‘Doe geen moeite,’ zei Magnus. ‘Hij is naar Gullfoss. Hij gaat daar wachten op zijn zus. En dan ruimt hij haar uit de weg.’

‘Weet je dat zeker?’

Magnus aarzelde. Hoe zeker wist hij het? Hij had bij dit onderzoek al eerder fouten gemaakt. ‘Ja, ik ben er zeker van. Kun je een arrestatieteam sturen? Hoe noemen jullie het ook alweer – de Vikingbrigade? Er is waarschijnlijk te veel laaghangende bewolking voor een helikopter, maar hoe sneller ze hier zijn, hoe beter.’

‘We krijgen nooit toestemming voor de Vikingbrigade,’ zei Vigdís. ‘Ik zal Baldur bellen. Maar we weten allebei wat hij gaat zeggen.’

‘Verdomme!’ Magnus wist dat Baldur zijn verzoek zou negeren. ‘Kun je niet zelf komen, Vigdís?’

Een stilte. ‘Goed dan. Ik kom eraan.’

‘En neem een wapen mee.’

‘Ik kom zo snel mogelijk. Ongewapend.’ Ze hing op.

‘Pas op!’ Steve Jubb zette zich schrap terwijl hij de waarschuwing riep.

Magnus raakte bijna van de weg af toen hij, met slechts één hand aan het stuur, te snel een bocht nam. Naarmate ze verder noordwaarts reden, begon de weg alweer slechter te worden. Steentjes knalden tegen de bodem van de auto, als waren het kogels.

‘Ze is gestopt bij Gullfoss!’ zei Jubb, die op zijn scherm keek.

Na over enkele heuvels te zijn gevlogen, daalden ze af om bij een hang bruggetje een smalle kloof over te steken. Toen kwamen ze terecht op een betere weg, en schoten over vlak heideland de mist in.