16
Diego deed het licht aan. De twee naakte lichamen verstrengeld op het bed verstarden, zij het maar heel even.
Toen sprong de man van de vrouw af, draaide zich om en ging rechtop zitten. Alles in één atletische beweging. De vrouw opende haar mond om te gillen, maar bedacht zich toen ze het wapen zag.
Gelukkig konden ze geen van beiden weten dat er maar één kogel in de cilinder van de revolver zat.
Diego grinnikte.
Het was vrij komisch. Hij had plaatsgenomen in een leunstoel in de woonkamer, met getrokken revolver, uit het zicht van de deur. Hij had daar vrolijk heel de avond gewacht. Toen waren er twéé mensen binnengekomen.
Diego besloot te wachten. Hen te verrassen wanneer ze zich omdraai den. Maar die kans kreeg hij niet eens!
De man had de vrouw meteen besprongen. En ze leek daar niet mee te zitten. Even had het erop geleken dat Diego getrakteerd zou worden op een privévoorstelling, daar op de vloer van de woonkamer, maar toen leidde de vrouw de kerel naar de slaapkamer. Zonder dat een van beiden hem had gezien!
Hij besloot te wachten totdat ze alle kleren hadden uitgetrokken die ze wilden gaan uittrekken. Naakt was goed, wat hem betrof. Toen glipte hij door de open deur van de slaapkamer, en keek een paar tellen naar het vrijende paartje in het flauwe schijnsel van de straatlantaarns buiten.
Nu knipperden ze allebei met hun ogen in de gloed van het elektrisch licht.
‘Jij!’ Diego wees met de revolver naar de man. ‘In de badkamer! Nu! En als ik één kik hoor uit dat scharminkelige lijf van je, kom ik naar binnen en pomp je vol lood.’
Meer aanmoediging had de man niet nodig. Hij ging onmiddellijk uit bed de badkamer in en sloot de deur.
Diego kwam op de vrouw af. Colby.
Fraai lichaam. Een beetje mager, maar mooie ferme tieten.
Ze zag waar hij naar keek. ‘Doe wat je wilt,’ zei ze. ‘Doe het gewoon.’
‘Hé, ik wil alleen een babbeltje maken,’ zei Diego. ‘Ik ga je niet aanraken, zolang je tegen me praat.’
Colby slikte, haar ogen wijd open.
Met een snelle beweging greep Diego haar met de ene hand bij het haar en duwde met de andere de revolver in haar mond. ‘Waar is Magnus?’
‘Wie?’ De vrouw was nauwelijks te verstaan.
‘Magnus Jonson. Je vriendje.’ Hij glimlachte en keek even naar de badkamer. ‘Of althans een van je vriendjes. Zo te zien ben jij het soort meisje dat meerdere mannen nodig heeft om aan je trekken te komen.’
‘Ik… ik weet het niet.’
Diego haalde de trekker over. Klik.
Een gesmoorde snik van Colby.
Diego legde de regels uit van zijn versie van het Russische roulettespel. Hij genoot van dat onderdeel, genoot ervan de ogen van zijn slachtoffers te zien. Hun angst. Hun onzekerheid. Perfect.
‘Oké. Ik vraag het je nog een keer. Waar is Magnus?’
‘Ik weet het niet,’ zei Colby. ‘Ik zweer het. Hij zei dat hij ergens naartoe ging en mij niet kon vertellen waarheen.’
‘Heb je geraden waar hij zit?’
Colby schudde haar hoofd.
Diego zag een momentje van zwakte. ‘Je hebt het wel geraden, hè?’
‘N-nee. Nee, echt niet.’
‘Weet je wat het is, ik geloof je niet.’
Hij haalde opnieuw de trekker over.
Klik.
‘O, god.’ Colby zakte achterover, probeerde te snikken met de loop van een revolver in haar mond.
Diego was dol op dit spelletje. ‘Je hebt het geraden. Oké. Dan ga ik het nu raden,’ zei Diego. ‘Zit hij in Massachusetts?’
Colby aarzelde en schudde toen met haar hoofd.
‘Goed. Wel in het land?’
‘Nee.’
‘Hebben we het over Mexico?’
Ze schudde met haar hoofd.
‘Canada?’
Ze schudde nogmaals met haar hoofd.
Diego vermaakte zich eigenlijk prima. ‘Is het er warm of koud?’
Geen antwoord.
Hij haalde de trekker over.
Klik.
‘Koud. Het is er koud.’
‘Grote meid. Maar ik geef het nu op. Zo goed ben ik niet in aardrijkskunde. Waar is hij?’
Nog een klik. Het spelletje was strikt genomen niet eerlijk. Hoewel Colby niet wist in welke kamer de kogel zat, wist Diego dat het de laatste was. Zo speelde hij het spelletje graag. Het zou echt doodzonde zijn als hij haar door het hoofd schoot voordat hij het antwoord had gekregen dat hij wilde horen.
‘Oké. Oké. Hij zit in Zweden. Ik weet niet waar in Zweden. Stockholm, vermoed ik. Het is Zweden.’
‘Je bent gewoon een stijfkoppige IJslandse dronkenlap, hè?’
Magnus concentreerde zich met moeite op het rood aangelopen gezicht van de nationale politiecommissaris voor hem. Zijn mond was droog, zijn hoofd bonkte, zijn maag rommelde.
‘Het spijt me, meneer.’ Hij stond erop zijn superieur ‘meneer’ te noemen. De IJslandse etiquette kon de pot op.
‘Doe je dit vaak? Is dit een wekelijkse uitlaatklep voor je? Of zet je soms elke dag de fles aan je mond? Ik heb hier niets over gelezen in je dossier. Je hebt van tijd tot tijd wat regels overtreden, maar je bent nooit dronken op je werk verschenen.’
‘Nee, meneer. Het is al jaren geleden sinds ik zo dronken ben geworden.’
‘Waarom nu dan wel?’
‘Ik weet het niet,’ zei Magnus. ‘Ik kreeg slecht nieuws te horen. Nieuws in de privésfeer. Het zal niet weer gebeuren.’
‘Dat is je geraden,’ zei de commissaris. ‘Ik heb je een belangrijke taak toebedacht, maar die taak vereist dat mijn agenten je respecteren. Je hebt jezelf binnen drie dagen volkomen belachelijk gemaakt.’
De nacht stond hem wazig voor de geest, maar Magnus kon zich het gelach herinneren. De agent achter de balie had gehoord over de nieuwe kanjer van een rechercheur uit Amerika, en had het hoogst vermakelijk gevonden dat die man nu in zijn dronkenmanscel zat. Net als de agenten die hem hadden gearresteerd. En de andere geüniformeerde agenten die hun dienst erop hadden zitten. En de ploeg die hen afloste.
Ze waren wel zo vriendelijk geweest hem terug te rijden naar zijn huis. Hij was bewusteloos geraakt in de auto, maar herinnerde zich vaag dat Katrín zijn kleren uittrok en hem in bed stopte.
Hij was een paar uur later wakker geworden, met een hoofd dat leek te exploderen, een volle blaas en een droge mond. Rond tien uur schuifelde hij terug het politiebureau in. De rest van de rechercheurs grijnsde en fluisterde onderling toen hij achter zijn bureau ging zitten. Nog geen minuut later had Baldur hem met een flauw glimlachje verteld dat de Grote Zalm hem wilde spreken.
‘Het spijt me vreselijk dat ik u heb teleurgesteld, commissaris,’ herhaalde Magnus. ‘Ik waardeer absoluut wat u hier voor mij heeft gedaan, en ik weet zeker dat ik kan helpen.’
De commissaris bromde. ‘Thorkell schijnt te denken dat je een goede start hebt gemaakt. Hoe vordert de zaak-Agnar Haraldsson? Ik hoorde over de ontdekking van de saga. Is hij echt?’
‘Misschien, maar dat weten we nog niet zeker. Het ziet ernaar uit dat de Brit Steve Jubb hem wilde kopen van Agnar. Er deed zich een probleem voor, ze kregen ruzie, en Jubb vermoordde hem.’
‘Jubb praat nog steeds niet?’
‘Nog niet. Maar er is ook ene Lawrence Feldman die op internet zit onder de schuilnaam Isildur. Hij lijkt de deal te hebben gefinancierd. We weten waar hij woont. Als ik hem onder druk zet, weet ik zeker dat hij zal praten.’
‘Waarom doe je dat dan niet?’
‘Hij zit in Californië. Baldur wil er geen toestemming voor geven.’
De commissaris knikte. ‘Kun je vandaag werken, of heb je een dag ziekteverlof nodig?’
Magnus vermoedde dat dit geen vriendelijk aanbod was van een bezorgde superieur. Zijn toewijding werd regelrecht in twijfel getrokken.
‘Ik kan vandaag werken.’
‘Goed. En stel me niet weer teleur. Anders stuur ik je linea recta terug naar Boston, want het kan mij niet schelen wie er achter je aan zit.’
Ingileif keek toe terwijl professor Moritz voorzichtig de envelop met de oude stukjes velijn buiten naar zijn auto bracht. Een vrouwelijke collega nam het grotere zeventiende-eeuwse boek mee. Enkele geüniformeerde agenten, en de jonge rechercheur die Árni heette, hingen rond om toezicht te houden.
Ze had verwacht opluchting te voelen. Ze voelde niets van dien aard. Ze werd overspoeld door een golf van schuldgevoel, dreigde erin te verdrinken.
Het geheim dat haar familie zo veel generaties lang had bewaard, honderden en honderden jaren, verdween door de deuropening. Het was een verbazingwekkende prestatie geweest om het zo lang zo stil te houden. Ze maakte zich een voorstelling van haar voorouders, alle vaders die met hun oudste zoon rond een turfvuurtje hadden gezeten in hun simpele boerderij met plaggendak, elkaar keer op keer de saga voorlezend tijdens de lange winteravonden. Het moest moeilijk zijn geweest om het bestaan ervan geheim te houden voor de rest van de familie, buren, aangetrouwde familieleden. Maar ze waren erin geslaagd. En ze hadden hun principes niet verloochend. Een boeren leven op IJsland was in de vorige drie eeuwen uitermate hachelijk. Zelfs toen ze onvoorstelbare armoede hadden geleden en verhongerden, hadden ze niet de gemakkelijkste weg gekozen. Ze hadden het geld harder nodig gehad dan zij.
Welk recht had zij om de saga nu te gelde te maken?
Haar broer, Pétur, had de waarheid gesproken toen hij bij haar had aangedrongen hem niet te verkopen. En hij haatte de saga nog meer dan zij.
Ze keek rond in de galerie. De tentoongestelde objecten – de vazen, de tassen van vissenhuid, de kandelaars, de lavalandschappen – waren werkelijk prachtig. Maar waren ze echt zo belangrijk?
De politie zei de saga nodig te hebben als bewijsmateriaal. Ze zouden het bestaan ervan stilhouden zolang het onderzoek liep. Maar uiteindelijk zou iedereen het te weten komen. Niet alleen IJslanders, maar de hele wereld. Tolkien-fans uit Amerika, Engeland en de rest van Europa zouden alles willen achterhalen over het document. Elk donker hoekje van het geheim zou fel worden belicht door de wereldwijde publiciteit.
Uiteindelijk zou ze waarschijnlijk toestemming krijgen om de saga te verkopen. Ze zou er in het openbaar, onder grote media-aandacht, ongetwijfeld een flinke prijs voor krijgen, vooropgesteld dat de IJsland se regering hem niet op een of andere manier wist te confisqueren. Als ze de galerie nog een paar maanden draaiende kon houden, zouden ze het misschien redden.
Tot Agnars dood was het openhouden van de galerie het belangrijkste in haar leven. Nu besefte ze hoezeer ze zich had vergist.
De galerie ging failliet omdat ze zakelijk een verkeerde beslissing had genomen. De kreppa maakte alles nog erger, maar ze had Nordidea nooit moeten vertrouwen. Het was haar schuld en zij had de consequenties ervan moeten aanvaarden.
Buiten stapten de professor en de politieagenten in hun auto’s om vervolgens weg te rijden. Ingileif voelde zich gevangen in de piepkleine galerie. Ze pakte haar tas, deed het licht uit en sloot af. Wat maakte het uit als ze die ochtend een of twee klanten misliep?
Ze liep de heuvel af, haar geest in totale verwarring. Ze kwam al snel bij de baai, en wandelde over het fietspad dat langs de kust voerde. Ze ging oostwaarts, in de richting van het massieve steenblok van de Esja, de top bedekt met wolken. De wind die van over het water kwam, verkilde haar gezicht. De geluiden van het Reykjavíkse verkeer mengden zich met de kreten van zeemeeuwen. Een stel eenden peddelde in cirkeltjes op een paar meter van het rode vulkanische puimsteen dat diende als zeewering.
Ze voelde zich zo alleen. Haar moeder was een paar maanden eerder gestorven, en haar vader op haar twaalfde. Birna, haar zus, zou dat niet interesseren of begrijpen. Ze zou enkele momenten welwillend luisteren, maar ze was te egocentrisch, kon aan niets anders denken dan haar mooie woning en haar slechte huwelijk en haar flessen wodka. Ze had nooit interesse getoond in Gaukurs Saga, en na het overlijden van hun vader had ze net zo vijandig tegenover de familielegende gestaan als hun moeder. Ze had Ingileif verteld dat het haar geen barst kon schelen wat Ingileif ermee deed.
Ingileif wist dat ze met Pétur moest gaan praten, maar ze kon het niet opbrengen. Hij had de saga hartgrondig gehaat voor wat die zijn vader zou hebben aangedaan. Maar zelfs hij had gevonden dat het verkeerd zou zijn om hem te verkopen. Ze had hem verzekerd dat Agnar de verkoop zo kon regelen dat het geheim niet naar buiten kwam, en toen pas had Pétur schoorvoetend ingestemd. Hij zou nu wel kwaad op haar zijn, en terecht. Ze kon bij hem op weinig sympathie rekenen.
Hij moest over de moord op Agnar hebben gelezen in de krant, maar hij had nog geen contact met haar opgenomen. Godzijdank.
Best ironisch. Ze was vastbesloten geweest zich niet zo gek te laten maken door haar vaders dood als de andere leden van haar familie. Zij was degene met het gezonde verstand en de beide benen op de grond. Dat dacht ze althans.
En nu was die arme Aggi vermoord. Stom genoeg had ze getracht het bestaan van de saga te verbergen voor de politie. Dat plannetje had nooit enige kans van slagen gehad. En zelfs nu hield ze nog iets achter.
Ze keek omlaag naar haar tas. Net voordat de politie kwam om de saga mee te nemen, had ze de envelop erin gestopt. De ándere envelop.
Ze herinnerde zich de grote roodharige agent met het licht Amerikaanse accent. Hij probeerde de man te pakken te krijgen die Agnar had vermoord, en zij had informatie die hem zeker zou helpen. Het was veel te laat om nu nog te proberen het stil te houden, de politie zou er uiteindelijk toch achter komen. Het verraad was gepleegd, de fout was gemaakt, de gevolgen waren niet uitgebleven. Ze kon niets doen om de saga terug te krijgen in zijn kluis.
Ze stopte voor het Höfdi-huis, het elegante, withouten herenhuis waar Gorbatsjov een ontmoeting had gehad met Reagan toen zij zes jaar oud was.
Ze diepte het nummer van de rechercheur op uit haar tas, en toetste het op haar mobiele telefoon.
Colby stond buiten te wachten op de stoep toen de bank openging. Ze stapte regelrecht af op de kassier, de eerste in de rij, en nam twaalfduizend dollar in contanten op. Toen reed ze naar een buitensportwinkel en kocht kampeerspullen.
Toen de schoft met de revolver haar appartement had verlaten, was ze te bang geweest om te gillen. Aan Richard had ze ook niet veel gehad: hij was uit de badkamer gehold, mompelend dat zijn juridische carrière te belangrijk was om betrokken te raken bij criminelen, en dat ze eens moest overwegen andere vrienden te zoeken. Ze had versuft toegekeken toen hij worstelde om in zijn kleren te komen en haar achterliet. Hij vergat zijn jasje.
Jammer dan.
Ze was blij dat ze de schoft niets over IJsland had verteld. Het had niet veel gescheeld. Ze was zo bang geweest dat ze het bijna had verraden, maar om op het allerlaatste moment met Zweden te komen, was een briljante ingeving. Magnus had verteld dat hij vroeger ‘Zweed’ als bijnaam had, en dat was blijven hangen.
De schoft had haar geloofd. Daar was ze van overtuigd.
Ze hoopte dat het even zou duren voordat hij en zijn vrienden hun fout in de gaten kregen, maar ze bleef niet rondhangen. Ze zou al helemaal niet in de buurt komen van Magnus. Nu nam ze Magnus’ waarschuwingen serieus. Ze zou geen enkel risico meer nemen met creditcards, of hotels, of vrienden. Niemand zou weten waar ze was.
Ze stond op het punt te verdwijnen.
Van de kampeerwinkel ging ze naar de supermarkt. Toen, met de kofferbak vol levensmiddelen, reed ze naar het westen. Ze was van plan om uiteindelijk naar het noorden te rijden, naar Maine of New Hampshire of waar dan ook, en geheel op te gaan in de wildernis. Maar eerst moest ze nog iets doen. Ze reed vanaf de hoofdweg de buitenwijk Wellesley in. Ze vond een internetcafé, kocht snel een kop koffie.
De eerste e-mail was gericht aan haar baas, waarin ze hem vertelde dat ze niet op haar werk zou verschijnen en niet kon uitleggen waarom, maar dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. De tweede was voor haar moeder, met min of meer dezelfde inhoud. Ze kon het nooit verwoorden op een manier die haar moeder niet radeloos maakte, dus probeerde Colby het niet eens.
De derde was gericht aan Magnus.